ARTIKEL I
De Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden wordt als
volgt gewijzigd:
A
Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en zesde lid wordt een
lid ingevoegd, luidende:
2. In het vijfde lid (nieuw) wordt ‘derde aanvraagtijdvak’ vervangen door ‘vierde aanvraagtijdvak’
en wordt ‘drie aanvraagtijdvakken’ vervangen door ‘twee aanvraagtijdvakken’.
B
Artikel 12, tweede lid, komt te luiden:
-
2. Het aangevraagde subsidiebedrag verminderd met de subsidie voor de kosten, bedoeld
in artikel 19, eerste lid, onder d, en de subsidie voor toeslag als bedoeld in artikel
19, eerste lid, onder e, heeft voor ten minste 25% betrekking op een of meer van de
thema’s voor duurzame inzetbaarheid, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder a tot
en met d.
C
In artikel 16 wordt onder vernummering van het vierde en vijfde lid tot vijfde en
zesde lid een lid ingevoegd, luidende:
D
Artikel 18, onderdeel d, komt te luiden:
-
d. de omvang van het aangevraagde subsidiebedrag, mede gelet op eerder op basis van deze
subsidieregeling aan het samenwerkingsverband voor de sector verleende subsidiebedragen,
de omvang en problematiek van de sector in relatie tot alle sectoren overstijgt;.
E
Artikel 19, eerste lid, onderdeel d, komt te luiden:
-
d. kosten van een controleverklaring als bedoeld in artikel 22, derde lid, of van een
rapport van feitelijke bevindingen als bedoeld in artikel 24, tweede lid;.
F
In artikel 24, eerste lid, wordt ‘twaalf maanden na aanvang van de projectperiode’
vervangen door ‘uiterlijk acht weken na afloop van de eerste twaalf maanden van de
projectperiode’.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
TOELICHTING
1. Algemeen
Deze regeling wijzigt de Tijdelijke maatwerkregeling duurzame inzetbaarheid en eerder
uittreden (MDIEU). Hiermee wordt het tweede aanvraagtijdvak voor subsidieaanvragen
van sectorale samenwerkingsverbanden voor activiteitenplannen opengesteld en wordt
het bijhorende subsidieplafond vastgesteld. Omdat in artikel 5 alle aanvraagtijdvakken
bij elkaar worden opgeteld, wordt in dat artikel gesproken over het vierde aanvraagtijdvak.
Daarnaast wordt een aantal technische verbeteringen en verduidelijkingen doorgevoerd.
De sectorale samenwerkingsverbanden kunnen van 10 januari tot en met 31 maart 2022
een subsidieaanvraag indienen voor een activiteitenplan. Met het openstellen van een
aanvraagtijdvak van bijna drie maanden is de verwachting dat zowel samenwerkingsverbanden
die in de eerste helft van 2021 een sectoranalyse hebben uitgevoerd, maar voor wie
een subsidieaanvraag in het eerste aanvraagtijdvak in de zomer van 2021 niet haalbaar
was, als samenwerkingsverbanden die eind 2021 een sectoranalyse uitvoeren een subsidieaanvraag
voor een activiteitenplan kunnen indienen. Het subsidieplafond is op € 450 miljoen
vastgesteld. Daarmee is naar verwachting voldoende budget beschikbaar om alle aanvragen
die aan de vereisten voldoen, te kunnen subsidiëren.
Hoewel het derde aanvraagtijdvak voor subsidies voor activiteitenplannen (ofwel: het
vijfde aanvraagtijdvak, genoemd in artikel 5) in de loop van 2023 zal worden opengesteld,
is deze niet meegenomen in deze wijzigingsregeling omdat de precieze openstelling
en het bijhorende subsidieplafond nog moeten worden bepaald.
2. Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdeel A
Artikel 5 (Aanvraagtijdvakken)
In dit artikel is de openstelling van het vierde aanvraagtijdvak, ofwel het tweede
aanvraagtijdvak voor subsidieaanvragen voor activiteitenplannen, geregeld en is het
bijbehorende subsidieplafond vermeld. Het budget is zodanig bepaald dat de verwachting
is dat er voldoende subsidie beschikbaar is voor alle aanvragen.
Onderdeel B
Artikel 12 (Voorwaarden en cofinanciering)
Het tweede lid is opnieuw vastgesteld. De reden hiervoor is dat de artikelsgewijze
toelichting bij dit lid niet in overeenstemming was met de tekst van de bepaling.
In de eerdere toelichting bij artikel 12 stond dat een activiteitenplan voor tenminste
25% van de projectkosten activiteiten gericht op het verbeteren van de duurzame inzetbaarheid
dient te bevatten. Dat is onjuist. Tenminste 25% van het aangevraagde subsidiebedrag,
verminderd met de subsidie voor de accountantskosten en de subsidie op de toeslag
voor overhead, moet zien op activiteiten voor duurzame inzetbaarheid. Dat is ook conform
de tekst van de bepaling. Omdat de bepaling leidend is en verder ongewijzigd is, heeft
dit geen gevolgen voor eerder ingediende aanvragen.
Onderdeel C
Artikel 16 (Subsidieaanvraag activiteitenplan)
Met deze wijziging worden de modellen voor het activiteitenplan en voor de begroting,
die beschikbaar zijn gesteld op de website van UVB (www.uitvoeringvanbeleidszw.nl), verplicht gesteld. Alle aanvragers hebben deze modellen gebruikt, zoals ook de
bedoeling was. In de regeling was echter verzuimd op te nemen dat het gebruik van
de genoemde modellen verplicht is. Dat is met deze wijziging hersteld.
Onderdeel D
Artikel 18 (Weigeringsgronden)
In onderdeel d is opgenomen dat eerder verleende subsidiebedragen aan een samenwerkingsverband
voor eenzelfde sector op grond van deze regeling in aanmerking worden genomen bij
de beoordeling of de omvang van het aangevraagde subsidiebedrag de omvang en problematiek
van de sector overstijgt. Bovendien is verduidelijkt dat de omvang en problematiek
van de sector wordt afgezet tegen de omvang en problematiek van alle sectoren.
Verder leek de voorgaande tekst van onderdeel d te suggereren dat wordt gekeken naar
de omvang en problematiek van het samenwerkingsverband. Zo was onderdeel d echter
niet bedoeld en zo is het ook niet toegepast bij eerdere aanvragen. Er wordt namelijk
gekeken naar de omvang en problemen rond duurzame inzetbaarheid en eerder uittreden
van de sector. Dat is met deze wijziging hersteld.
Onderdeel E
Artikel 19 (Subsidiabele kosten)
Onderdeel d is aangepast naar aanleiding van een eerdere wijziging van artikel 24,
tweede lid, waarbij de verplichting om het tussentijdse voortgangsverslag te voorzien
van een controleverklaring opgesteld door een accountant is vervangen door de verplichting
om in plaats daarvan het tussentijdse voortgangsverslag te voorzien van een rapport
van feitelijke bevindingen opgesteld door een accountant.
Onderdeel F
Artikel 24 (Rapportageverplichting)
Deze wijziging ziet op de termijn van indiening van het tussentijds voortgangsverslag.
Om ervoor te zorgen dat het verslag betrekking heeft op de eerste twaalf maanden na
aanvang van de projectperiode, is geregeld dat pas na deze twaalf maanden een voortgangsverslag
wordt opgesteld, dat binnen 8 weken na opstellen moet worden ingediend.
Artikel II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling. De inwerkingtredingsdatum
is de dag na plaatsing van deze wijzigingsregeling in de Staatscourant.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma