Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 3 november 2021, nr. WJZ/ 21244411, tot wijziging van de Regeling CO2-heffing industrie in verband met accreditatie en verificatie en enkele technische aanpassingen

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op 16b.3, derde lid, 17b.17, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling CO2-heffing industrie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 17 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De verificateur is door een nationale accreditatie-instantie geaccrediteerd voor de verificatie, als uitbreiding van een accreditatie voor één of meer activiteiten als bedoeld in bijlage 1 bij de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel volgens de eisen van die verordening, waarbij geldt dat voor:

    • a. broeikasgasinstallaties en afvalverbrandingsinstallaties de scope van de accreditatie activiteit 1b omvat, en

    • b. lachgasinstallaties de scope van de accreditatie activiteit 9 omvat.

2. In het derde lid vervalt ‘, met uitzondering van artikel 35 en bijlage II van deze verordening’.

3. Na het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. De verificateur heeft kennis van:

    • a. hoofdstuk 16b van de wet en van deze regeling, en

    • b. de sectorspecifieke monitorings- en rapportageaspecten die van belang zijn voor de installaties, bedoeld in het eerste lid.

B

Na artikel 27 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27a. Afwijkende bepaling waarden rekenkundig gemiddelde

Indien een subinstallatie voor warmte, brandstof of procesemissies of de installatie voor de opwekking van warmte uit elektriciteit tijdens de referentieperiode minder dan twee kalenderjaren in bedrijf is geweest, wordt bij het bepalen van het historisch activiteitsniveau, bedoeld in de artikelen 25, tweede lid, 26, tweede lid en 27, tweede lid, het rekenkundig gemiddelde vervangen voor de waarde uit het eerste kalenderjaar na aanvang van de normale werking.

C

Artikel 39, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Het aantal dispensatierechten voor subinstallaties die meetbare warmte hebben ontvangen van subinstallaties die producten vervaardigen vallend onder de salpeterzuurbenchmark wordt:

    • a. verminderd met het jaarlijkse verbruik van die warmte tijdens dat kalender jaar,

    • b. vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 voor deze meetbare warmte, en

    • c. vermenigvuldigd met de toepasselijke nationale reductiefactor, bedoeld in artikel 16b.17, derde lid, van de wet.

D

In artikel 40, tweede lid, wordt ‘vermenigvuldigd met waarde van de warmtebenchmark zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.’ vervangen door ‘vermenigvuldigd met de waarde van de warmtebenchmark zoals opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2 en vermenigvuldigd met de toepasselijke nationale reductiefactor.’

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022, met uitzondering van artikel I, onderdeel A, dat in werking treedt met ingang van 1 januari 2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 3 november 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie, D. Yesilgöz-Zegerius

TOELICHTING

1. Algemeen

In de Regeling CO2-heffing industrie worden, ter uitvoering van Hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer dat ziet op de CO2-heffing industrie, nadere regels gesteld aan het industrieel monitoringsplan, de berekening en verslaglegging van de industriële jaarvracht, het register dispensatierechten industrie en de berekening van dispensatierechten. Hierbij is nauw aangesloten bij de regels van het Europese emissiehandelssysteem (hierna: het EU-ETS).

Met deze wijziging van de Regeling CO2-heffing industrie (hierna: de regeling) worden de eisen voor accreditatie en verificatie van het industriële emissieverslag opgenomen en wordt een aantal technische aanpassingen doorgevoerd.

2. Inhoud

Verificatie en accreditatie industrieel emissieverslag (Onderdeel A)

Voor het (historisch) industrieel emissieverslag van afvalverbrandingsinstallaties (hierna: AVI’s) en lachgasinstallaties geldt een verificatieplicht. Dit houdt in dat het (historisch) industrieel emissieverslag dient te worden geverifieerd door een onafhankelijke geaccrediteerde verificateur die een verificatieverklaring opstelt die met het verslag aan de Nederlandse Emissieautorteit (hierna: de NEa) wordt toegezonden. In de huidige regeling is opgenomen dat deze verificatie dient te worden uitgevoerd door een verificateur die voor het verifiëren van EU ETS-verslagen is geaccrediteerd op grond van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2018, L334) (hierna: de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel).

De NEa heeft geadviseerd om eisen voor accreditatie en verificatie van industriële emissieverslagen uit te werken en in de regeling vast te leggen, zodat deze verificatie ook onder toezicht van de Raad voor Accreditatie wordt gebracht. In overleg met de Raad voor Accreditatie is er voor gekozen om de accreditatie voor het (historisch) industrieel emissieverslag van AVI’s en lachgasinstallaties te behandelen als een scope-uitbreiding van de al bestaande accreditatie voor verificatie van het EU-ETS. Het tweede lid van artikel 17, dat eisen stelt aan de verificateur, wordt hierop aangepast. De verificateur dient voor één of meer activiteiten, als bedoeld in Bijlage I bij de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel (waarin het toepassingsgebied van de accreditatie voor verificateurs staat opgenomen), geaccrediteerd te zijn door een nationale accreditatie-instantie. Het nieuwe vierde lid bepaalt dat verificateurs voorts kennis hebben van Hoofdstuk 16b van de Wet milieubeheer en de in deze regeling opgenomen eisen aan de monitoring voor AVI’s en lachgasinstallaties.

Afwijkende bepaling waarden rekenkundig gemiddelde (Onderdeel B)

Met deze wijziging wordt in een nieuw artikel 27a voor de berekening van het historische activiteitsniveau aangesloten bij de methode die wordt gehanteerd in artikel 15, zevende lid, van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 2019/331 van de Commissie van 19 december 2018 tot vaststelling van een voor de hele Unie geldende overgangsregeling voor de geharmoniseerde kosteloze toewijzing van emissierechten overeenkomstig artikel 10bis van Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad (PbEU 2019, L59) (hierna: Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten).

Indien een subinstallatie in de referentieperiode 2014-2018 is gestart en minder dan 2 jaar in bedrijf is geweest, is het gemiddelde van de hele periode niet altijd representatief. In dat geval wordt voor die subinstallatie het historisch activiteitsniveau, net zoals bij nieuwkomers, bepaald op basis van het eerste volledige jaar dat de installatie in bedrijf is. Deze rekenregel wordt ook toegepast voor de opwekking van warmte uit elektriciteit.

Correctie nationale reductiefactor (Onderdelen C en D)

Voor het verbruik van warmte dat afkomstig is van een niet in EU-ETS opgenomen installatie en warmte afkomstig van de productie van salpeterzuur worden overeenkomstig het EU-ETS geen dispensatierechten verleend. In deze situatie moet een correctie plaatsvinden. Het aantal dispensatierechten dat is berekend met de nationale reductiefactor moet worden gecorrigeerd. Om de juiste correctie toe te passen moet de nationale reductiefactor, die in dat specifieke jaar van toepassing is, daarom ook worden toegepast op het aantal dispensatierechten dat wordt berekend voor de geïmporteerde warmte van salpeterzuurproductie en niet in EU-ETS opgenomen installaties waarvoor geen dispensatierechten worden verleend.

3. Regeldruk

De wijziging van artikel 17 leidt tot extra regeldrukkosten voor verificateurs. Zij zullen accreditatie moeten aanvragen bij de Raad voor Accreditatie. Het betreft een scope-uitbreiding van de reeds bestaande accreditatie voor het EU-ETS en vergt van verificateurs dat zij zich verdiepen in de Regeling CO2-heffing industrie en de hierin opgenomen monitoringsvereisten voor AVI’s en lachgasinstallaties en het accreditatieproces doorlopen. De regeldrukkosten hiervan worden ingeschat op 24.480 euro. Voor het in kaart brengen van de regeldruk is aangesloten bij het door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) voorgeschreven Handboek meting regeldrukkosten. Voor het kwantificeren is de methodiek van het Standaard Kostenmodel (SKM) gebruikt en is uitgegaan van het intern uurtarief voor een hoogopgeleide medewerker van € 54 zoals opgenomen in de lijst met standaardtarieven voor intern personeel bij bedrijven.1 De opgenomen uren zijn gebaseerd op inschattingen van de NEa en de Raad voor Accreditatie.

 

Aantal

Tijds-besteding in uren

Uurtarief in euro’s

Out-of-pocket kosten

Totale kosten in euro’s

Verificateurs

3

40

54

18.000

24.480

Artikel 27a en de wijziging van de artikelen 39 en 40 leiden niet tot het wijzigen van informatieverplichtingen en daarom ook niet tot een toe- of afname van de regeldruk bij de doelgroep. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Inwerkingtreding

Artikel I, onderdelen B, C en D, treedt in werking met ingang van 1 januari 2022. Artikel I, onderdeel A, dat ziet op de verificatie van het industrieel emissieverslag, treedt in werking op 1 januari 2023. De verificateurs hebben daarmee in 2022 de tijd om het accreditatietraject te doorlopen en te verkrijgen.

Daarmee wordt voor wat betreft de inwerkingtredingsbepaling aangesloten bij het beleid van vaste verandermomenten voor de regelgeving. Aan de minimale invoeringstermijn tussen publicatie en inwerkingtreding van de regeling wordt eveneens voldaan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie, D. Yesilgöz-Zegerius

Naar boven