TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Aanleiding en doel
Met deze wijzigingsregeling wordt een verandering aangebracht in
de rentestructuur van de subsidiemodule innovatiekredieten, opgenomen in titel
3.9 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: RNES). Het
innovatiekrediet is bestemd voor de ontwikkeling van veelbelovende en
uitdagende innovaties met een uitstekend marktperspectief. Dit wordt gedaan
door subsidie te verstrekken in de vorm van een krediet voor risicovolle
klinische ontwikkelingsprojecten enerzijds en technische ontwikkelingsprojecten
anderzijds, waarin nieuwe producten, processen of diensten worden ontwikkeld.
Het innovatiekrediet kan worden gebruikt voor de ontwikkeling van een
proof-of-concept, alsook projecten die een positieve bijdrage leveren aan de
Nederlandse economie en technisch innovatief en uitdagend zijn. Vanwege het
profijtbeginsel dient de subsidieontvanger over het innovatiekrediet een
rentevergoeding te betalen. Deze rente wordt ieder jaar rentedragend toegevoegd
aan het uitstaand saldo van het innovatiekrediet. Het totale uitstaande bedrag
dient, inclusief de rente, binnen tien jaar na de beschikking tot
subsidievaststelling te worden terugbetaald. Op deze manier kunnen meer
technische ontwikkelingsprojecten en klinische ontwikkelingsprojecten worden
ondersteund.
Gebleken is dat de huidige rentestructuur op een tweetal
problemen stuit. Ten eerste is het rendement dat de minister behaalt met de
huidige rentestructuur beperkter waar het gaat om de zeer succesvolle
ontwikkelingsprojecten die met behulp van een innovatiekrediet zijn verricht.
Die subsidieontvangers betalen in de praktijk weinig rente, omdat zij snel na
de vaststelling van de subsidie het gehele innovatiekrediet terug kunnen
betalen. Aan de andere kant zijn er ook subsidieontvangers die, als de
commercialisatie onverhoopt minder succesvol of minder snel verloopt, er juist
niet in slagen om het innovatiekrediet snel terug te betalen. Door de hoge
jaarlijkse rente en het rente-op-rente effect loopt het totale uitstaande
bedrag op, en worden deze mkb-bedrijven minder aantrekkelijk voor nieuwe
financiers.
Met deze wijzigingsregeling is daarom de rentestructuur van het
innovatiekrediet aangepast. In plaats van een relatief hoge jaarlijkse rente
wordt voortaan een lagere rentevergoeding gevraagd, maar dient de
subsidieontvanger naast deze jaarlijkse rente ook een eenmalige opslag over het
innovatiekrediet te betalen. Deze eenmalige opslag betreft een percentage van
het totale bedrag dat is uitbetaald aan subsidie in de vorm van een krediet.
Het percentage van de opslag wordt jaarlijks vastgesteld, en geldt voor de in
dat jaar aangevraagde innovatiekredieten. Deze eenmalige opslag is, in
tegenstelling tot de jaarlijks te betalen rentevergoeding, niet
rentedragend.
De rentelasten worden op deze manier evenwichtiger verdeeld over
bedrijven die succesvolle ontwikkelingsprojecten uitvoeren met behulp van een
innovatiekrediet, en bedrijven waarbij de commercialisatie minder succesvol of
minder snel verloopt waardoor die er langer over doen het innovatiekrediet
terug te betalen. Door de rentelasten te verlagen voor de tweede groep
bedrijven kunnen zij aantrekkelijker worden voor financiers. Verwacht wordt dat
dit de terugbetaling van het innovatiekrediet, die voor deze bedrijven niet
altijd mogelijk is, ten goede komt. Succesvolle bedrijven die het
innovatiekrediet vaak snel terugbetalen, kunnen hogere rentelasten vaak goed
dragen.
Deze wijziging van de rentestructuur zorgt ervoor dat een hoger
rendement wordt ontvangen dan voorheen voor succesvolle ontwikkelingsprojecten
die met een innovatiekrediet zijn gefinancierd, en waarbij het innovatiekrediet
binnen (zeer) korte termijn terugbetaald wordt, omdat de opslag een vast bedrag
is dat in ieder geval betaald moet worden, ongeacht de snelheid waarmee het
uitstaande bedrag van het innovatiekrediet wordt terugbetaald. Hierdoor wordt
een redelijker rendement behaald bij succesvolle ontwikkelingsprojecten die met
een innovatiekrediet zijn gefinancierd. Aan de andere kant voorkomt deze
wijziging in de rentestructuur dat het totale uitstaande bedrag door de
rentedragende jaarlijks te betalen rentevergoeding (te) sterk blijft oplopen
voor bedrijven die langer bezig zijn met het ontwikkelingsproject of die
onverhoopt minder (snel) succesvol zijn in de commercialisatiefase, en dus
langer doen over de terugbetaling van het innovatiekrediet. Tegenover de bij
deze regeling ingevoerde eenmalige, niet rentedragende opslag staat namelijk
tevens een lagere jaarlijkse, wel rentedragende rentevergoeding dan voorheen
het geval was. Voor deze bedrijven weegt de verlaging van de jaarlijkse rente
op tegen de eenmalige opslag. De rente- en opslagpercentages die zijn
vastgesteld voor 1-1-2022 tot en met 31-12-2022 leiden, volgens de inschatting
van de minister, tot ongeveer dezelfde revolverendheid als de eerder
gehanteerde rente.
De in deze regeling opgenomen wijziging in de rentestructuur
heeft tot gevolg dat de lasten anders worden verdeeld over de verschillende
subsidieontvangers; de totale lasten van het innovatiekrediet voor alle
subsidieontvangers blijven ongeveer op het niveau van voor deze
aanpassingen.
De openstelling van deze subsidiemodule wordt geregeld in de
Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2022 (hierna: ROES). De module zal
worden opengesteld vanaf 1-1-2022 tot en met 31-12-2022 met voor zowel de
Klinische als Technische ontwikkelingsprojecten een subsidieplafond van 30
miljoen euro.
Op grond van artikel 3.9.9 van de RNES zullen ook de
rentepercentages in de ROES worden opgenomen. Voor zowel de Klinische als de
Technische ontwikkelingsprojecten bedraagt het basispercentage aan rente drie
procent. Het opslagpercentage bedraagt voor Klinische ontwikkelingsprojecten 25
procent en voor Technische ontwikkelingsprojecten 15 procent.
2. Staatssteun
De subsidiemodule Innovatiekredieten bevat staatssteun die wordt
gerechtvaardigd door artikel 25 van de Algemene groepsvrijstellingsverordening.
De steunintensiteit blijft binnen de daartoe geldende percentages (zie artikel
3.9.14 van de RNES).
3. Regeldruk
In deze wijzigingsregeling wordt een verandering aangebracht in
de rentestructuur van de subsidiemodule innovatiekredieten. Deze verandering
leidt niet tot het wijzigen van informatieverplichtingen en heeft (naar
verwachting) geen gevolgen voor het aantal aanvragen. De aanpassing leidt dus
niet tot extra regeldruk. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het
dossier dan ook niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen
gevolgen voor de regeldruk heeft.
II. Artikelen
Artikel I, onderdeel A (artikel 3.9.1 van de RNES)
In artikel 3.9.1 zijn de begripsbepalingen opgenomen die relevant
zijn voor de subsidiemodule innovatiekredieten. Met onderhavige wijziging wordt
ten eerste een begripsbepaling voor de opslag opgenomen (middels artikel I,
onderdeel A, onder 2, van deze wijzigingsregeling). Het betreft een eenmalige
en niet rentedragende opslag als bedoeld in artikel 3.9.8, vierde lid, in de
vorm van een percentage van het bedrag dat in totaal uitbetaald is als subsidie
in de vorm van krediet. Deze opslag wordt overeenkomstig artikel 3.9.8, vierde
lid, aan het uitstaand saldo toegevoegd aan het eind van het kalenderjaar
waarin de subsidie is vastgesteld. Op dat moment is immers bekend welk bedrag
er totaal is uitbetaald als subsidie in de vorm van krediet, en kan het bedrag
van de opslag berekend worden aan de hand van het percentage dat bij de
beschikking tot subsidieverlening is bepaald, overeenkomstig artikel 3.9.9 (zie
verder artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.9.9).
De begripsomschrijving van de begripsbepaling uitstaand saldo is daarnaast aangepast vanwege de eenmalige
opslag (middels artikel I, onderdeel A, onder 1, van deze wijzigingsregeling).
Het uitstaand saldo ziet op het totaalbedrag dat aan de subsidieontvanger
uitbetaald is als subsidie in de vorm van krediet, verhoogd met de verschenen
rente, bedoeld in artikel 3.9.8, tweede en derde lid, en verhoogd met de opslag
(voor zover reeds van toepassing, deze wordt immers pas aan het eind van het
kalenderjaar waarin de subsidievaststelling plaatsvindt, bijgeschreven bij het
uitstaand saldo), en verminderd met betalingen die reeds zijn gedaan
overeenkomstig artikel 3.9.8, vijfde lid (nieuw).
Artikel I, onderdeel B (artikel 3.9.8 van de RNES)
Artikel 3.9.8 heeft betrekking op de verplichtingen van de
subsidieontvanger. Hieraan wordt nu toegevoegd dat de subsidieontvanger, naast
een verplichting tot het betalen van een rente, de verplichting heeft om een
eenmalige opslag te betalen. Hiertoe is een nieuw vierde lid ingevoegd (middels
artikel I, onderdeel B, onder 2, van deze wijzigingsregeling), waarin de
verplichting tot het betalen van de opslag is opgenomen. Tevens is hier
opgenomen op welk moment de opslag wordt bijgeschreven bij het uitstaand saldo
(zie verder toelichting bij wijziging van artikel 3.9.1). Omdat deze opslag
niet rentedragend is (zie begripsbepaling opslag)
is artikel 3.9.8, tweede lid, zo gewijzigd dat de verplichting tot het betalen
van een rentepercentage over het uitstaand saldo, niet ziet op de opslag
(middels artikel I, onderdeel B, onder 1 van deze wijzigingsregeling).
Artikel I, onderdeel C (artikel 3.9.9 van de RNES)
Dit artikel is aangepast zodat het zowel ziet op de jaarlijks te
betalen rentevergoeding als op de opslag. Het percentage van de rente, bedoeld
in artikel 3.9.8, tweede en derde lid, en het percentage van de opslag worden
jaarlijks bij ministeriële regeling (de ROES voor het betreffende jaar)
bepaald. Zowel voor het percentage van de rente als voor het percentage van de
opslag geldt dat daarbij onderscheid gemaakt kan worden tussen klinische
ontwikkelingsprojecten en technische ontwikkelingsprojecten. In de beschikking
tot subsidieverlening worden de percentages van de rente en de opslag bepaald,
overeenkomstig de percentages die zijn opgenomen in de ROES van het jaar waarin
de subsidieaanvraag voor het innovatiekrediet is gedaan.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022
maar wordt na 1 november 2021 in de Staatscourant gepubliceerd. Hiermee wordt
afgeweken van de regel dat ministeriële regelingen minimaal twee maanden voor
inwerkingtreding bekend moeten worden gemaakt. Het vasthouden aan de
systematiek van de vaste verandermomenten en voormelde bekendmakingstermijn zou
hebben betekend dat subsidieaanvragen pas vanaf 1 april 2022 ingediend hadden
kunnen worden, in plaats van op 1 januari 2022. De minimale overschrijding van
de bekendmakingstermijn rechtvaardigt een dergelijk uitstel niet. De doelgroep
is immers gebaat bij spoedige inwerkingtreding en heeft nog altijd voldoende
tijd om aanvragen voor te bereiden en in te dienen.
De Minister van
Economische Zaken en Klimaat,
S.A. Blok