TOELICHTING
Algemeen
Op 1 januari van elk jaar worden op grond van artikel 27 van de Wet op de huurtoeslag
(hierna: Wht) bij ministeriële regeling zowel de inkomensgerelateerde parameters als
de huurgerelateerde parameters van die wet gewijzigd of opnieuw vastgesteld. Deze
regeling voorziet daarin voor het jaar 2022.
De inkomensgerelateerde parameters betreffen de maximale inkomensgrenzen, genoemd
in artikel 14, eerste lid, van de Wht, de minimum-inkomensijkpunten, bedoeld in artikel
17, eerste lid, van de Wht, de referentie-inkomensijkpunten, genoemd in artikel 18,
eerste lid, van de Wht, en de factoren, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van de
Wht. Voorts is een tweetal bedragen uit het Besluit op de huurtoeslag (hierna: Bht)
gewijzigd.
De huurgerelateerde parameters uit de Wht betreffen de maximale huurgrens huurtoeslag,
genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdelen a en b, van de Wht, de kwaliteitskortingsgrens,
genoemd in artikel 20, eerste lid, van de Wht, en de aftoppingsgrenzen, genoemd in
artikel 20, tweede lid, van de Wht, de bij het minimum-inkomensijkpunt behorende normhuur,
genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wht, en de bij het referentie-inkomensijkpunt
behorende normhuur, genoemd in artikel 18, derde lid, van de Wht.
Van deze huurgerelateerde parameters wordt per 1 januari 2022 alleen de maximale huurgrens
huurtoeslaggrens, genoemd in artikel 13, eerste lid, onderdeel a, van de Wht gewijzigd.
De andere genoemde huurgerelateerde parameters worden aangepast met de verwachte huurprijsontwikkeling;
als gevolg van de huurbevriezing met ingang van 1 juli 2021 is de verwachte huurprijsontwikkeling
nul.
Deze regeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor het bedrijfsleven
en de burger. Deze regeling betreft enkel cijfermatige aanpassingen van de overigens
ongewijzigde parameters en heeft derhalve evenmin effecten op de regeldruk.
Artikelsgewijs
Artikel 1
A
De maximale huurgrens huurtoeslag, bedoeld in artikel 13, eerste lid, onderdeel a,
van de Wht, is op de wijze als beschreven in artikel 27, eerste lid, van de Wht gewijzigd
met de zogenoemde tabelcorrectiefactor, bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting
2001, met dien verstande dat in het eerste en tweede lid van artikel 10.2 van de Wet
inkomstenbelasting 2001 voor ‘kalenderjaar’ telkens wordt gelezen ‘berekeningsjaar’
en dat in het tweede lid van dat artikel voor ‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens
afgeleid’ wordt gelezen ‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens’. Deze factor is gelet
op het voorgaande berekend als de verhouding van de gemiddelde consumentenprijsindex
over juli 2020 tot en met juni 2021 ten opzichte van de gemiddelde consumentenprijsindex
over juli 2019 tot en met juni 2020, zijnde 1,0148.
De uitkomst daarvan is overeenkomstig artikel 27, zesde lid, van de Wht naar boven
afgerond op hele eurocenten.
B
De norminkomens, genoemd in artikel 14, eerste lid, van de Wht, zijn, op de wijze
als beschreven in artikel 27, eerste lid, van de Wht, gewijzigd met de tabelcorrectiefactor,
bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat
in het eerste en tweede lid van laatstgenoemd artikel voor ‘kalenderjaar’ telkens
wordt gelezen ‘berekeningsjaar’ en dat in het tweede lid van dat artikel voor ‘Consumentenprijsindex
Alle Huishoudens, afgeleid van het Centraal Bureau voor de Statistiek’ wordt gelezen
‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, van het Centraal Bureau voor de Statistiek’.
Deze factor is berekend als de verhouding van de gemiddelde consumentenprijsindex
over juli 2020 tot en met juni 2021 ten opzichte van de gemiddelde consumentenprijsindex
over juli 2019 tot en met juni 2020, zijnde 1,0148.
Daarnaast is, op grond van artikel 27, tweede lid, van de Wht, overwogen of de bedragen,
genoemd in artikel 14, eerste lid (norminkomens), moesten worden gewijzigd ter voorkoming
van onbedoelde gevolgen van maatregelen met betrekking tot de inkomens boven het minimum-inkomensijkpunt.
Dat bleek niet het geval.
onder 1 en 2
De onafgeronde bedragen, bedoeld in artikel 14, eerste lid, onderdelen a en b, van
de Wht zijn vervolgens, op grond van artikel 27, zesde lid, van de Wht, naar boven
afgerond op een veelvoud van € 25.
onder 3 en 4
Bij de ouderenhuishoudens worden de norminkomens, zoals die zijn opgenomen in artikel
14, eerste lid, onderdelen c en d, van de Wht, nog vermeerderd met de tegemoetkoming,
bedoeld in artikel 3 van de Wet mogelijkheid koopkrachttegemoetkoming oudere belastingplichtigen
(per 1 januari 2022: € 316,54 bij eenpersoonsouderenhuishoudens en € 633,08 bij meerpersoonsouderenhuishoudens).
Voorts worden in verband met het afschaffen van de fiscale aftrekmogelijkheid voor
buitengewone uitgaven in 2009, evenals in de Regeling huurtoeslaggrenzen 2021, de
norminkomens voor eenpersoonsouderenhuishoudens verhoogd met € 665 en voor meerpersoonsouderenhuishoudens
met € 1.462 (artikel 14, tweede lid, van de Wht).
De som van deze bedragen en verhogingen is, op grond van artikel 27, zesde lid, van
de Wht, naar boven afgerond op hele eurocenten.
Dit leidt voor 2022 tot een bedrag van € 23.975 voor eenpersoonsouderenhuishoudens
en € 32.550 voor meerpersoonsouderenhuishoudens.
C
De referentie-inkomensijkpunten zijn, op grond van artikel 27, vijfde lid, van de
Wht, aangepast met hetzelfde percentage als waarmee de minimum-inkomensijkpunten zijn
aangepast.
De niet afgeronde referentie-inkomensijkpunten zijn vervolgens op grond van artikel
27, zesde lid, van de Wht naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.
Artikel 2
Op verzoek van de huurder blijft voor de toepassing van artikel 2 van de Wht en van
artikel 7 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen en de op die artikelen
berustende bepalingen, diens partner of een medebewoner buiten beschouwing indien
sprake is van een verzorgingsbehoefte bij de huurder, diens partner of een medebewoner
(artikel 2a van het Bht).
In voorkomende gevallen kan, ingevolge artikel 2a, tweede lid, van het Bht een beroep
worden gedaan op deze zogenoemde ‘bijzondere gevallen’ indien (onder meer) het voordeel
uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001
over het berekeningsjaar van de buiten beschouwing te laten persoon, niet meer bedraagt
dan € 4.514 (in 2022), dan wel het gezamenlijke toetsingsinkomen van de huurder, diens
partner en de medebewoners, met inbegrip van de hiervoor bedoelde buiten beschouwing
te laten persoon, niet meer bedraagt dan € 49.525 (in 2022).
Op grond van artikel 2a, vierde lid, van het Bht zijn die bedragen, genoemd in artikel
2a, tweede lid, onderdelen b en c, van het Bht, geïndexeerd op de wijze zoals beschreven
in artikel 27, eerste lid, van de Wht en dus aangepast met de tabelcorrectiefactor,
bedoeld in artikel 10.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, met dien verstande dat
in het eerste en tweede lid van laatstgenoemd artikel voor ‘kalenderjaar’ telkens
wordt gelezen ‘berekeningsjaar’ en dat in het tweede lid van dat artikel voor ‘Consumentenprijsindex
Alle Huishoudens, afgeleid van het Centraal Bureau voor de Statistiek’ wordt gelezen
‘Consumentenprijsindex Alle Huishoudens, van het Centraal Bureau voor de Statistiek’,
zijnde 1,0148. Vervolgens is het bedrag, genoemd in artikel 2a, tweede lid, onderdeel
c, van het Bht, op grond van artikel 2a, vierde lid, van het Bht naar boven afgerond
op een veelvoud van € 25.
Artikel 3
Op grond van artikel 27, vierde lid, van de Wht, zijn de minimum-inkomensijkpunten
vastgesteld. De basis voor deze bedragen wordt blijkens artikel 17, eerste lid, van
de Wht, voor eenpersoons- en meerpersoonshuishoudens gevormd door de bedragen die
in artikel 8, eerste lid, onder a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag
zijn opgenomen.
Het minimum-inkomensijkpunt wordt verkregen door:
-
a) voor een eenpersoonshuishouden: de uitkomst van 81% van het twaalfvoud van het voor
de maand januari van het berekeningsjaar geldende bedrag per maand, bedoeld in artikel
8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, zoals
dat bedrag naar redelijke verwachting in het berekeningsjaar zal luiden, te vermeerderen
met € 572;
-
b) voor een meerpersoonshuishouden: de uitkomst van 108% van het twaalfvoud van het bedrag
per maand, bedoeld in onderdeel a, zoals dat bedrag naar redelijke verwachting in
het berekeningsjaar zal luiden, te vermeerderen met € 144.
Voor ouderenhuishoudens wordt het minimum-inkomensijkpunt gebaseerd op bedragen die
in de Algemene Ouderdomswet zijn opgenomen.
De niet afgeronde minimum-inkomensijkpunten zijn vervolgens, op grond van artikel
27, zesde lid, van de Wht, naar boven afgerond op een veelvoud van € 25.
Voor ouderen is daarenboven de ongewijzigde franchise van € 1.675 voor alleenstaanden
en € 1,050 voor gehuwden bijgeteld.
Ten slotte is, evenals in de Regeling huurtoeslaggrenzen 2021, voor ouderen een bedrag
van € 665 voor eenpersoonshuishoudens onderscheidenlijk € 1.462 voor meerpersoonshuishoudens
toegevoegd als (gedeeltelijke) compensatie voor het verlies aan huurtoeslag als gevolg
van het afschaffen van de fiscale aftrekmogelijkheid voor buitengewone uitgaven.
Artikel 4
De normhuren, bedoeld in artikel 17, tweede en derde lid, van de Wht, zijnde het inkomensafhankelijke
deel van de eigen bijdrage van de huurtoeslagontvanger aan de huurprijs, worden berekend
overeenkomstig de in artikel 19, tweede lid, van de Wht opgenomen formule. De bij
de berekening volgens die formule gebruikte factoren zijn, op grond van artikel 19,
vierde lid, van de Wht, per 1 januari herzien. Dit artikel bevat de voor 2022 geldende
factoren.
Artikel 6
Op grond van het bepaalde in de Wet op de huurtoeslag en overeenkomstig het stelsel
van vaste verandermomenten treedt deze regeling in werking met ingang van 1 januari
2022. Omdat gelet op de jaarindeling (toeslagjaar) een latere inwerkingtreding tot
hoge publieke kosten leidt, is afgezien van een minimuminvoeringstermijn van twee
maanden.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren