Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming van 28 oktober 2021, kenmerk 3254235-1015159-WJZ, houdende wijziging van de Regeling Jeugdwet in verband met regels over de reactietermijn bij informatieverzoeken in relatie tot het woonplaatsbeginsel en over uit te voeren controles voorafgaand aan de betaling van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en de Minister voor Rechtsbescherming,

Gelet op de artikelen 7.4.0, vierde lid, onderdeel b, vijfde lid, onderdeel d, en 8.2.1, vijfde lid, van de Jeugdwet;

Besluiten:

ARTIKEL I

De Regeling Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De begripsbepaling van formele controle komt te luiden:

formele controle:

een onderzoek waarbij het college of een door het college aangewezen persoon nagaat of:

  • 1. het gedeclareerde bedrag:

    • a. een prestatie betreft die is geleverd ten behoeve van een jeugdige die zijn woonplaats heeft binnen de gemeente van het college;

    • b. een prestatie betreft voor een in de wet bedoelde dienst;

    • c. een prestatie betreft tot levering waarvan degene die de declaratie indient jegens de gemeente bevoegd is; en

    • d. overeenkomt met daartoe door of namens het college gemaakte afspraken of subsidievoorwaarden dan wel in hoogte aansluit bij hetgeen in de Nederlandse marktomstandigheden in redelijkheid passend is te achten; of

  • 2. het gedeclareerde bedrag een verrekening als bedoeld in artikel 8.2.1, derde lid, van de wet betreft.

2. De begripsbepaling van materiële controle wordt als volgt gewijzigd:

a. In de aanhef wordt ‘en of die prestatie’ vervangen door ‘en, indien het college de materiële controle daar ook toe wenst uit te strekken, of die prestatie’.

b. Aan het slot van onderdeel d wordt ‘, of’ vervangen door een puntkomma.

c. Onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel e door ‘; of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. aansluit bij een verrekening als bedoeld in artikel 8.2.1, derde lid, van de wet;

B

Na paragraaf 1 wordt een paragraaf ingevoegd, luidende:

§ 1a. Betaal-, onderzoeks- en informatieplicht gemeente

Artikel 1a.1

De redelijke termijn, bedoeld in artikel 8.2.1, eerste lid, van de wet, is in ieder geval verstreken wanneer het college binnen twee weken na ontvangst van een informatieverzoek van een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling over welk college financieel verantwoordelijk is voor de aan een jeugdige te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering niet de gevraagde informatie heeft verstrekt.

C

Artikel 6b.2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het slot van onderdeel d wordt ‘, of’ vervangen door een puntkomma.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door ‘; of’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • f. aansluit bij een verrekening als bedoeld in artikel 8.2.1, derde lid, van de wet.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet wijziging woonplaatsbeginsel in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

In de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is een betaal-, onderzoeks- en informatieplicht ten aanzien van jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering opgenomen (Artikel 8.2.1 van de Jeugdwet). Daarbij is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld over de betaal-, onderzoeks- en informatieplicht. Met deze wijziging van de Regeling Jeugdwet, worden deze nadere regels vastgesteld.

In het hiernavolgende worden de jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen met het oog op de leesbaarheid aangeduid als ‘de aanbieders’.

2. Achtergrond

De Wet wijziging woonplaatsbeginsel voorziet in een betaal-, onderzoeks- en informatieplicht voor gemeenten ten opzichte van aanbieders. Deze verplichtingen verkleinen het financieel risico voor aanbieders ten aanzien van facturen voor jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering.

Aanbieders mogen geleverde jeugdhulp of uitgevoerde kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering in rekening brengen bij een gemeente op grond van een toekenning of instemming, dan wel op grond van de door een gemeente verstrekte informatie over welke gemeente financieel verantwoordelijk is. Deze gemeente moet vervolgens betalen aan de desbetreffende aanbieder (betaalplicht).

Het is hierbij van belang om te weten dat er twee mogelijkheden zijn op basis waarvan jeugdigen jeugdhulp kunnen krijgen:

  • Via gemeenten: Een deel van de jeugdhulptrajecten wordt via de gemeentelijke toegang gestart. Een aanbieder ontvangt in dit geval in de regel een toewijzing of toekenning van deze gemeente (bevestiging van de gemeente aan een zorgaanbieder dat er door die zorgaanbieder zorg aan die jeugdige mag worden geleverd). Aanbieders kunnen vervolgens facturen en declaraties indienen bij die gemeente.

  • Via wettelijke verwijzers: Een ander deel van de jeugdhulptrajecten gaat via wettelijke verwijzers zoals gecertificeerde instellingen en huisartsen. Alle maatregelen voor jeugdigen die door gecertificeerde instellingen worden begeleid, starten met een uitspraak van de rechter. In deze gevallen komen jeugdigen zonder tussenkomst van een gemeente bij een aanbieder terecht. Ook bij een doorverwijzing van een huisarts komen jeugdigen zonder tussenkomst van een gemeente bij een aanbieder terecht. De aanbieder zal in deze gevallen bij de jeugdige, de ouders of verzorgers naar de woonplaats van de jeugdige kunnen vragen. Bij de gemeente waar de jeugdige naar verwachting zijn woonplaats heeft, zal de aanbieder navragen of die gemeente ook financieel verantwoordelijk is.

Indien volgens de gemeente waar de aanbieder het informatieverzoek heeft gedaan een andere gemeente financieel verantwoordelijk is, stemt de gemeente dit af met die andere gemeente. In de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is opgenomen dat een gemeente een aanbieder binnen een redelijke termijn moet informeren welke gemeente financieel verantwoordelijk is. In onderhavige regeling wordt opgenomen dat deze redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer het college binnen twee weken, na ontvangst van een informatieverzoek over welk college financieel verantwoordelijk is, niet de gevraagde informatie heeft verstrekt. Dit betekent dat de aanbieder binnen twee weken uitsluitsel gegeven moet worden welke gemeente verantwoordelijk is. De gemeente waar de aanbieder het informatieverzoek heeft ingediend, is daarvoor verantwoordelijk. De gemeente die verantwoordelijk is voor de jeugdhulp stuurt in de regel vervolgens een toewijzing hiervoor naar de desbetreffende aanbieder.

Als een gemeente zich aanvankelijk financieel verantwoordelijk acht, en later (na onderzoek door deze gemeente) blijkt dat een andere gemeente financieel verantwoordelijk is, dan moet deze gemeente de factuur verrekenen met de wel verantwoordelijke gemeente. De gemeente die eerder heeft laten weten verantwoordelijk te zijn, moet een al door de aanbieder toegezonden factuur betalen, zodat de aanbieder in kwestie geen hinder ondervindt van het feit dat die gemeente zich heeft vergist. De gemeente die de factuur in eerste instantie heeft betaald, informeert de aanbieder (informatieplicht) over de wijziging in financiële verantwoordelijkheid. In het vervolg stuurt de aanbieder facturen of declaraties naar de nieuw verantwoordelijke gemeente. De onderzoeksplicht en de verantwoordelijkheid voor het juist vaststellen van de woonplaats rust bij de gemeente en niet bij de aanbieder. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Tevens zijn gemeenten geautoriseerd om de Basisregistratie Personen (BRP) te raadplegen. Zodoende is de gemeente de aangewezen partij om uit te zoeken welke gemeente financieel verantwoordelijk is.

De motie Peters

Tijdens de wetsbehandeling van de Wet wijziging woonplaatsbeginsel in de Tweede Kamer is de motie Peters1 aangenomen. Deze motie wijst erop dat de Afdeling advisering van de Raad van State heeft aangegeven dat aanbieders alsnog kunnen worden geconfronteerd met facturen die (nog) niet kunnen worden betaald als een gemeente geen informatie verschaft aan de aanbieders waaruit volgt dat zij financieel verantwoordelijk is, dan wel in overleg is met een andere gemeente over de financiële verantwoordelijkheid.

De termijn van twee weken waarbinnen aanbieders duidelijkheid moeten verkrijgen over welke gemeente financieel verantwoordelijk is, borgt dat aanbieders tijdig hun facturen kunnen indienen bij deze financieel verantwoordelijke gemeente.

3. Inhoud van de regeling

Met deze wijzigingsregeling wordt in de Regeling Jeugdwet een termijn gesteld voor gemeenten met betrekking tot het beantwoorden van informatieverzoeken over welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Uiteraard is het gewenst en wordt verwacht dat gemeenten dergelijke informatieverzoeken spoedig beantwoorden. In de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is bepaald dat gemeenten dergelijke verzoeken binnen een redelijke termijn moeten beantwoorden. Zowel door de aanbieders als de VNG is aangegeven dat een concrete termijn gewenst is. In deze regeling wordt daarom een termijn van twee weken opgenomen. Zoals hierboven ook is toegelicht, moet de benaderde gemeente binnen de termijn van twee weken de aanbieder laten weten welke gemeente verantwoordelijk is. Niet volstaan kan worden met een bericht dat de benaderde gemeente niet verantwoordelijk is. Indien de benaderde gemeente concludeert dat een andere gemeente verantwoordelijk is, vergewist die gemeente zich ervan dat dit juist is. Dit houdt in de praktijk in dat de benaderde gemeente hierover contact opneemt met die andere gemeente en de reactie aan de aanbieder met die gemeente afstemt alvorens de aanbieder te informeren.

Als de gemeente de termijn van twee weken overschrijdt, is er sprake van termijnoverschrijding. Bij termijnoverschrijding gelden de gebruikelijke voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit betekent dat wanneer de gemeente de gevraagde informatie niet binnen twee weken kan verstrekken, de gemeente de aanbieder die het informatieverzoek heeft ingediend hierover informeert en daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt waarbinnen de informatie wel kan worden verstrekt. Wanneer deze termijn is verstreken, kan de aanbieder de betreffende gemeente op grond van de Awb schriftelijk in gebreke stellen.

Omdat de in de Wet wijziging woonplaatsbeginsel opgenomen betalingsplicht ook kan leiden tot verrekeningen tussen gemeenten, wordt in deze regeling opgenomen dat facturen naar aanleiding van verrekeningen tussen gemeenten eveneens kunnen worden meegenomen bij de formele en materiële controle door gemeenten.

Formele controle vindt plaats voorafgaand aan een betaling van een declaratie. Het gaat daarbij primair om de vraag of de rekening voldoet aan de gemaakte afspraken en of op de factuur staat wat er mag en moet staan. Bij een materiële controle wordt nagegaan of de gedeclareerde prestatie daadwerkelijk geleverd is. Het doel van een materiële controle is, kort gezegd, het verwerven van voldoende zekerheid over de rechtmatigheid en doelmatigheid van de gedeclareerde zorg. Signalen uit de formele controle kunnen aanleiding zijn tot de inzet van een materiële controle. Voorbeelden van signalen uit de formele controle zijn:

  • onverklaarbare verschillen tussen dezelfde typen aanbieders;

  • fouten, oneigenlijke zaken of onverklaarbare zaken.

4. Reacties in het kader van de consultatie

Van 1 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 heeft een internetconsultatie plaatsgevonden. Tevens is de wijzigingsregeling voorgelegd aan de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants.

Er zijn reacties ontvangen van de Branchevereniging Kleinschalige Zorg (BVKZ), de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ), Regio Gooi en Vechtstreek, Jeugdhulp Rijnmond en enkele gemeenten. Tevens is een enkele individuele reactie ontvangen. Hieronder wordt ingegaan op de reacties.

Enkele partijen hebben vragen gesteld en twijfels geuit over de twee weken termijn die wordt opgenomen in de ministeriële regeling. Met name is naar voren gebracht of er niet het risico is dat gemeenten binnen die termijn een verkeerde gemeente aanwijzen of dat aanbieders bij de gemeente die is genoemd door de eerder benaderde gemeente opnieuw twee weken moeten wachten. Daarnaast werd soms twijfel geuit of een termijn van twee weken voldoende is.

De twee weken termijn preciseert de tijd die een gemeente heeft om een informatieverzoek van een aanbieder af te handelen. Niet volstaan mag worden met de reactie niet verantwoordelijk te zijn. De benaderde gemeente moet de aanbieder informeren welke gemeente verantwoordelijk is. Ter verduidelijking is paragraaf 3 van de toelichting op dit punt aangevuld.

De nieuwe definitie van het woonplaatsbeginsel zal leiden tot meer duidelijkheid en minder wisselingen van verantwoordelijke gemeenten. Meestal zal een check van de BRP voldoende zijn om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. In die gevallen is de termijn van twee weken ruim voldoende om het informatieverzoek af te handelen. De BRP vormt het uitgangspunt bij het vaststellen van de verantwoordelijke gemeente. In de BRP is terug te vinden waar een jeugdige is ingeschreven, waar hij eventueel eerder was ingeschreven en op welke datum. Binnen de gemeente kan geautoriseerd worden dat bij verhuizing van een jeugdige een signaal gaat naar de afdeling Jeugd, zodat deze wijziging daar ook bekend is. De Wet wijziging woonplaatsbeginsel voorziet in terugvalopties. Er kan teruggevallen worden op het adres van de moeder ten tijde van de geboorte van de jeugdige, of als dat niet kan worden vastgesteld het adres van het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment van de hulpvraag.

In een enkel geval is het mogelijk dat een gemeente meer tijd nodig heeft om het informatieverzoek af te handelen. Dan zal de gemeente de aanbieder hierover informeren en een termijn noemen waarbinnen het informatieverzoek wel kan worden afgehandeld. Wanneer deze termijn is verstreken, kan de aanbieder de betreffende gemeente op grond van de Awb schriftelijk in gebreke stellen. Op deze wijze kan er flexibel worden gehandeld in het enkele geval dat meer tijd nodig is terwijl de aanbieder tegelijkertijd niet onredelijk lang hoeft te wachten.

Gemeenten kunnen niet zonder overleg zomaar een jeugdige toebedelen aan een andere gemeente. Als een gemeente, die is benaderd met een informatieverzoek, meent niet zelfverantwoordelijk te zijn, moet die gemeente zich daarvan vergewissen bij die andere gemeente. Er moet afstemming tussen gemeenten plaatsvinden voordat de aanbieder wordt geïnformeerd.

Binnen de ruimte van de wet kunnen gemeenten en aanbieders zelf afspraken maken. Sommige respondenten noemden de termijn van vijf dagen die wordt gehanteerd binnen het berichtenverkeer. Deze termijn is een afspraak die de bij jeugdhulp betrokken partijen zelf hebben gemaakt. Die zelf opgelegde termijn staat los van de termijn van twee weken waarbinnen een aanbieder geïnformeerd moet worden over welke gemeente verantwoordelijk is voor jeugdhulp aan een bepaalde jeugdige. Ook de handreiking ‘Tijdig vaststellen verantwoordelijke gemeente op grond van het nieuwe woonplaatsbeginsel voor jeugdzorg’ is een voorbeeld van een eigen afspraak tussen gemeenten en aanbieders.

Ten slotte vroegen enkele partijen hoe het financieel proces verloopt bij een wijziging naar een nieuwe verantwoordelijke gemeente. Er is overgangsrecht voor die gevallen waarbij de verantwoordelijke gemeente wijzigt als gevolg van het nieuwe woonplaatsbeginsel. Het is mogelijk dat die gemeente (nog) geen contract heeft met de betreffende aanbieder. Deze situatie kan zich ook onder het ‘oude’ woonplaatsbeginsel voordoen. Oplossingen hiervoor zijn een maatwerkcontract of een verrekening, waarbij in het tweede geval de oude gemeente een factuur stuurt naar de nieuwe gemeente. Hier geldt het belang van de warme overdracht van de oude naar de nieuwe verantwoordelijke gemeente, zodat betaling aan de aanbieder gegarandeerd blijft.

5. Regeldruk, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

Deze regeling bevat geen nieuwe taken of lasten voor aanbieders of burgers. Nieuwe administratieve lasten zijn dan ook niet aan de orde. Met de regeling wordt slechts de inhoud van de controles die gemeenten uitvoeren in beperkte mate aangepast. De wijzigingsregeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ATR heeft de regeling niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat de regeling geen gevolgen voor de regeldruk heeft.

6. Fraudetoets

De Wet wijziging woonplaatsbeginsel biedt gemeenten een wettelijke grondslag om onderling jeugdhulp te verrekenen. Door in de Regeling Jeugdwet expliciet op te nemen dat de facturen onderling kunnen worden meegenomen in de formele en materiële controles, wordt geborgd dat de nieuwe definitie van het woonplaatsbeginsel niet leidt tot extra mogelijkheden om te frauderen.

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdelen A en C (wijziging van de artikelen 1 en 6b.2 van de Regeling Jeugdwet)

In artikel 1 van de regeling Jeugdwet worden de begripsbepalingen van formele controle en materiële controle aangepast en aangevuld. Uit het nieuwe artikel 8.2.1, derde lid, van de Jeugdwet volgt dat een college ook gehouden kan zijn een declaratie te bekostigen als gevolg van een verrekening. Dit wordt toegevoegd in het nieuwe tweede lid bij de definitiebepaling van formele controle.

De definitiebepaling van materiële controle wordt op vergelijkbare wijze aangevuld. Ten eerste wordt de aanhef van de definitiebepaling aangepast zodat deze niet afwijkt van de aanhef van artikel 6b.2 van de Regeling Jeugdwet, dat betrekking heeft op de uitvoering van materiële controles. Daarnaast wordt in het kader van de materiële controle de situatie van verrekening toegevoegd in het nieuwe onderdeel f van de definitiebepaling en in artikel 6b.2.

Onderdeel B (nieuwe paragraaf 1a van de Regeling Jeugdwet)

Na artikel 1 wordt in een nieuwe paragraaf 1a het nieuwe artikel 1a.1 opgenomen. Het artikel regelt dat de redelijke termijn, bedoeld in artikel 8.2.1, eerste lid, van de wet, in ieder geval is verstreken wanneer het college binnen twee weken na ontvangst van een informatieverzoek, over welk college financieel verantwoordelijk is voor de aan een jeugdige te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering, niet de gevraagde informatie heeft verstrekt.

Artikel II

Aangezien de in deze regeling opgenomen wijzigingen voortkomen uit de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is het van belang dat deze wijzigingsregeling tegelijk in werking treedt met die wet.

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker


X Noot
1

Kamerstukken II 2019/20 35 219, nr. 10

Naar boven