TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
In de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is een betaal-,
onderzoeks- en informatieplicht ten aanzien van jeugdhulp,
kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering opgenomen (Artikel 8.2.1 van
de Jeugdwet). Daarbij is bepaald dat bij ministeriële regeling nadere regels
worden gesteld over de betaal-, onderzoeks- en informatieplicht. Met deze
wijziging van de Regeling Jeugdwet, worden deze nadere regels vastgesteld.
In het hiernavolgende worden de jeugdhulpaanbieders en de
gecertificeerde instellingen met het oog op de leesbaarheid aangeduid als ‘de
aanbieders’.
2. Achtergrond
De Wet wijziging woonplaatsbeginsel voorziet in een betaal-,
onderzoeks- en informatieplicht voor gemeenten ten opzichte van aanbieders.
Deze verplichtingen verkleinen het financieel risico voor aanbieders ten
aanzien van facturen voor jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en
jeugdreclassering.
Aanbieders mogen geleverde jeugdhulp of uitgevoerde
kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering in rekening brengen bij een
gemeente op grond van een toekenning of instemming, dan wel op grond van de
door een gemeente verstrekte informatie over welke gemeente financieel
verantwoordelijk is. Deze gemeente moet vervolgens betalen aan de
desbetreffende aanbieder (betaalplicht).
Het is hierbij van belang om te weten dat er twee mogelijkheden
zijn op basis waarvan jeugdigen jeugdhulp kunnen krijgen:
-
– Via gemeenten: Een deel van de jeugdhulptrajecten wordt via
de gemeentelijke toegang gestart. Een aanbieder ontvangt in dit geval in de
regel een toewijzing of toekenning van deze gemeente (bevestiging van de
gemeente aan een zorgaanbieder dat er door die zorgaanbieder zorg aan die
jeugdige mag worden geleverd). Aanbieders kunnen vervolgens facturen en
declaraties indienen bij die gemeente.
-
– Via wettelijke verwijzers: Een ander deel van de
jeugdhulptrajecten gaat via wettelijke verwijzers zoals gecertificeerde
instellingen en huisartsen. Alle maatregelen voor jeugdigen die door
gecertificeerde instellingen worden begeleid, starten met een uitspraak van
de
rechter. In deze gevallen komen jeugdigen zonder tussenkomst van een gemeente
bij een aanbieder terecht. Ook bij een doorverwijzing van een huisarts komen
jeugdigen zonder tussenkomst van een gemeente bij een aanbieder terecht. De
aanbieder zal in deze gevallen bij de jeugdige, de ouders of verzorgers naar
de
woonplaats van de jeugdige kunnen vragen. Bij de gemeente waar de jeugdige naar
verwachting zijn woonplaats heeft, zal de aanbieder navragen of die gemeente
ook financieel verantwoordelijk is.
Indien volgens de gemeente waar de aanbieder het
informatieverzoek heeft gedaan een andere gemeente financieel verantwoordelijk
is, stemt de gemeente dit af met die andere gemeente. In de Wet wijziging
woonplaatsbeginsel is opgenomen dat een gemeente een aanbieder binnen een
redelijke termijn moet informeren welke gemeente financieel verantwoordelijk
is. In onderhavige regeling wordt opgenomen dat deze redelijke termijn in ieder
geval is verstreken wanneer het college binnen twee weken, na ontvangst van een
informatieverzoek over welk college financieel verantwoordelijk is, niet de
gevraagde informatie heeft verstrekt. Dit betekent dat de aanbieder binnen twee
weken uitsluitsel gegeven moet worden welke gemeente verantwoordelijk is. De
gemeente waar de aanbieder het informatieverzoek heeft ingediend, is daarvoor
verantwoordelijk. De gemeente die verantwoordelijk is voor de jeugdhulp stuurt
in de regel vervolgens een toewijzing hiervoor naar de desbetreffende
aanbieder.
Als een gemeente zich aanvankelijk financieel verantwoordelijk
acht, en later (na onderzoek door deze gemeente) blijkt dat een andere gemeente
financieel verantwoordelijk is, dan moet deze gemeente de factuur verrekenen
met de wel verantwoordelijke gemeente. De gemeente die eerder heeft laten weten
verantwoordelijk te zijn, moet een al door de aanbieder toegezonden factuur
betalen, zodat de aanbieder in kwestie geen hinder ondervindt van het feit dat
die gemeente zich heeft vergist. De gemeente die de factuur in eerste instantie
heeft betaald, informeert de aanbieder (informatieplicht) over de wijziging in
financiële verantwoordelijkheid. In het vervolg stuurt de aanbieder facturen of
declaraties naar de nieuw verantwoordelijke gemeente. De onderzoeksplicht en de
verantwoordelijkheid voor het juist vaststellen van de woonplaats rust bij de
gemeente en niet bij de aanbieder. Gemeenten zijn immers verantwoordelijk voor
jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Tevens zijn
gemeenten geautoriseerd om de Basisregistratie Personen (BRP) te raadplegen.
Zodoende is de gemeente de aangewezen partij om uit te zoeken welke gemeente
financieel verantwoordelijk is.
De motie Peters
Tijdens de wetsbehandeling van de Wet wijziging
woonplaatsbeginsel in de Tweede Kamer is de motie Peters1 aangenomen. Deze motie wijst erop dat de Afdeling
advisering van de Raad van State heeft aangegeven dat aanbieders alsnog kunnen
worden geconfronteerd met facturen die (nog) niet kunnen worden betaald als een
gemeente geen informatie verschaft aan de aanbieders waaruit volgt dat zij
financieel verantwoordelijk is, dan wel in overleg is met een andere gemeente
over de financiële verantwoordelijkheid.
De termijn van twee weken waarbinnen aanbieders duidelijkheid
moeten verkrijgen over welke gemeente financieel verantwoordelijk is, borgt dat
aanbieders tijdig hun facturen kunnen indienen bij deze financieel
verantwoordelijke gemeente.
3. Inhoud van de regeling
Met deze wijzigingsregeling wordt in de Regeling Jeugdwet een
termijn gesteld voor gemeenten met betrekking tot het beantwoorden van
informatieverzoeken over welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor
jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering. Uiteraard is het
gewenst en wordt verwacht dat gemeenten dergelijke informatieverzoeken spoedig
beantwoorden. In de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is bepaald dat gemeenten
dergelijke verzoeken binnen een redelijke termijn moeten beantwoorden. Zowel
door de aanbieders als de VNG is aangegeven dat een concrete termijn gewenst
is. In deze regeling wordt daarom een termijn van twee weken opgenomen. Zoals
hierboven ook is toegelicht, moet de benaderde gemeente binnen de termijn van
twee weken de aanbieder laten weten welke gemeente verantwoordelijk is. Niet
volstaan kan worden met een bericht dat de benaderde gemeente niet
verantwoordelijk is. Indien de benaderde gemeente concludeert dat een andere
gemeente verantwoordelijk is, vergewist die gemeente zich ervan dat dit juist
is. Dit houdt in de praktijk in dat de benaderde gemeente hierover contact
opneemt met die andere gemeente en de reactie aan de aanbieder met die gemeente
afstemt alvorens de aanbieder te informeren.
Als de gemeente de termijn van twee weken overschrijdt, is er
sprake van termijnoverschrijding. Bij termijnoverschrijding gelden de
gebruikelijke voorschriften van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit
betekent dat wanneer de gemeente de gevraagde informatie niet binnen twee weken
kan verstrekken, de gemeente de aanbieder die het informatieverzoek heeft
ingediend hierover informeert en daarbij een zo kort mogelijke termijn noemt
waarbinnen de informatie wel kan worden verstrekt. Wanneer deze termijn is
verstreken, kan de aanbieder de betreffende gemeente op grond van de Awb
schriftelijk in gebreke stellen.
Omdat de in de Wet wijziging woonplaatsbeginsel opgenomen
betalingsplicht ook kan leiden tot verrekeningen tussen gemeenten, wordt in
deze regeling opgenomen dat facturen naar aanleiding van verrekeningen tussen
gemeenten eveneens kunnen worden meegenomen bij de formele en materiële
controle door gemeenten.
Formele controle vindt plaats voorafgaand aan een betaling van
een declaratie. Het gaat daarbij primair om de vraag of de rekening voldoet aan
de gemaakte afspraken en of op de factuur staat wat er mag en moet staan. Bij
een materiële controle wordt nagegaan of de gedeclareerde prestatie
daadwerkelijk geleverd is. Het doel van een materiële controle is, kort gezegd,
het verwerven van voldoende zekerheid over de rechtmatigheid en doelmatigheid
van de gedeclareerde zorg. Signalen uit de formele controle kunnen aanleiding
zijn tot de inzet van een materiële controle. Voorbeelden van signalen uit de
formele controle zijn:
-
– onverklaarbare verschillen tussen dezelfde typen
aanbieders;
-
– fouten, oneigenlijke zaken of onverklaarbare zaken.
4. Reacties in het kader van de consultatie
Van 1 juli 2021 tot en met 31 augustus 2021 heeft een
internetconsultatie plaatsgevonden. Tevens is de wijzigingsregeling voorgelegd
aan de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants.
Er zijn reacties ontvangen van de Branchevereniging
Kleinschalige Zorg (BVKZ), de Branches Gespecialiseerde Zorg voor Jeugd (BGZJ),
Regio Gooi en Vechtstreek, Jeugdhulp Rijnmond en enkele gemeenten. Tevens is
een enkele individuele reactie ontvangen. Hieronder wordt ingegaan op de
reacties.
Enkele partijen hebben vragen gesteld en twijfels geuit over de
twee weken termijn die wordt opgenomen in de ministeriële regeling. Met name is
naar voren gebracht of er niet het risico is dat gemeenten binnen die termijn
een verkeerde gemeente aanwijzen of dat aanbieders bij de gemeente die is
genoemd door de eerder benaderde gemeente opnieuw twee weken moeten wachten.
Daarnaast werd soms twijfel geuit of een termijn van twee weken voldoende
is.
De twee weken termijn preciseert de tijd die een gemeente heeft
om een informatieverzoek van een aanbieder af te handelen. Niet volstaan mag
worden met de reactie niet verantwoordelijk te zijn. De benaderde gemeente moet
de aanbieder informeren welke gemeente verantwoordelijk is. Ter verduidelijking
is paragraaf 3 van de toelichting op dit punt aangevuld.
De nieuwe definitie van het woonplaatsbeginsel zal leiden tot
meer duidelijkheid en minder wisselingen van verantwoordelijke gemeenten.
Meestal zal een check van de BRP voldoende zijn om te bepalen welke gemeente
verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. In die gevallen is de termijn van twee
weken ruim voldoende om het informatieverzoek af te handelen. De BRP vormt het
uitgangspunt bij het vaststellen van de verantwoordelijke gemeente. In de BRP
is terug te vinden waar een jeugdige is ingeschreven, waar hij eventueel eerder
was ingeschreven en op welke datum. Binnen de gemeente kan geautoriseerd worden
dat bij verhuizing van een jeugdige een signaal gaat naar de afdeling Jeugd,
zodat deze wijziging daar ook bekend is. De Wet wijziging woonplaatsbeginsel
voorziet in terugvalopties. Er kan teruggevallen worden op het adres van de
moeder ten tijde van de geboorte van de jeugdige, of als dat niet kan worden
vastgesteld het adres van het werkelijk verblijf van de jeugdige op het moment
van de hulpvraag.
In een enkel geval is het mogelijk dat een gemeente meer tijd
nodig heeft om het informatieverzoek af te handelen. Dan zal de gemeente de
aanbieder hierover informeren en een termijn noemen waarbinnen het
informatieverzoek wel kan worden afgehandeld. Wanneer deze termijn is
verstreken, kan de aanbieder de betreffende gemeente op grond van de Awb
schriftelijk in gebreke stellen. Op deze wijze kan er flexibel worden gehandeld
in het enkele geval dat meer tijd nodig is terwijl de aanbieder tegelijkertijd
niet onredelijk lang hoeft te wachten.
Gemeenten kunnen niet zonder overleg zomaar een jeugdige
toebedelen aan een andere gemeente. Als een gemeente, die is benaderd met een
informatieverzoek, meent niet zelfverantwoordelijk te zijn, moet die gemeente
zich daarvan vergewissen bij die andere gemeente. Er moet afstemming tussen
gemeenten plaatsvinden voordat de aanbieder wordt geïnformeerd.
Binnen de ruimte van de wet kunnen gemeenten en aanbieders zelf
afspraken maken. Sommige respondenten noemden de termijn van vijf dagen die
wordt gehanteerd binnen het berichtenverkeer. Deze termijn is een afspraak die
de bij jeugdhulp betrokken partijen zelf hebben gemaakt. Die zelf opgelegde
termijn staat los van de termijn van twee weken waarbinnen een aanbieder
geïnformeerd moet worden over welke gemeente verantwoordelijk is voor jeugdhulp
aan een bepaalde jeugdige. Ook de handreiking ‘Tijdig vaststellen
verantwoordelijke gemeente op grond van het nieuwe woonplaatsbeginsel voor
jeugdzorg’ is een voorbeeld van een eigen afspraak tussen gemeenten en
aanbieders.
Ten slotte vroegen enkele partijen hoe het financieel proces
verloopt bij een wijziging naar een nieuwe verantwoordelijke gemeente. Er is
overgangsrecht voor die gevallen waarbij de verantwoordelijke gemeente wijzigt
als gevolg van het nieuwe woonplaatsbeginsel. Het is mogelijk dat die gemeente
(nog) geen contract heeft met de betreffende aanbieder. Deze situatie kan zich
ook onder het ‘oude’ woonplaatsbeginsel voordoen. Oplossingen hiervoor zijn een
maatwerkcontract of een verrekening, waarbij in het tweede geval de oude
gemeente een factuur stuurt naar de nieuwe gemeente. Hier geldt het belang van
de warme overdracht van de oude naar de nieuwe verantwoordelijke gemeente,
zodat betaling aan de aanbieder gegarandeerd blijft.
5. Regeldruk, uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Deze regeling bevat geen nieuwe taken of lasten voor aanbieders
of burgers. Nieuwe administratieve lasten zijn dan ook niet aan de orde. Met de
regeling wordt slechts de inhoud van de controles die gemeenten uitvoeren in
beperkte mate aangepast. De wijzigingsregeling is voorgelegd aan het
Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Het ATR heeft de regeling niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat de regeling geen gevolgen voor de
regeldruk heeft.
6. Fraudetoets
De Wet wijziging woonplaatsbeginsel biedt gemeenten een
wettelijke grondslag om onderling jeugdhulp te verrekenen. Door in de Regeling
Jeugdwet expliciet op te nemen dat de facturen onderling kunnen worden
meegenomen in de formele en materiële controles, wordt geborgd dat de nieuwe
definitie van het woonplaatsbeginsel niet leidt tot extra mogelijkheden om te
frauderen.
Artikelsgewijs
Artikel I
Onderdelen A en C (wijziging van de artikelen 1 en 6b.2
van de Regeling Jeugdwet)
In artikel 1 van de regeling Jeugdwet worden de
begripsbepalingen van formele controle en materiële controle aangepast en
aangevuld. Uit het nieuwe artikel 8.2.1, derde lid, van de Jeugdwet volgt dat
een college ook gehouden kan zijn een declaratie te bekostigen als gevolg van
een verrekening. Dit wordt toegevoegd in het nieuwe tweede lid bij de
definitiebepaling van formele controle.
De definitiebepaling van materiële controle wordt op
vergelijkbare wijze aangevuld. Ten eerste wordt de aanhef van de
definitiebepaling aangepast zodat deze niet afwijkt van de aanhef van artikel
6b.2 van de Regeling Jeugdwet, dat betrekking heeft op de uitvoering van
materiële controles. Daarnaast wordt in het kader van de materiële controle de
situatie van verrekening toegevoegd in het nieuwe onderdeel f van de
definitiebepaling en in artikel 6b.2.
Onderdeel B (nieuwe paragraaf 1a van de Regeling
Jeugdwet)
Na artikel 1 wordt in een nieuwe paragraaf 1a het nieuwe
artikel 1a.1 opgenomen. Het artikel regelt dat de redelijke termijn, bedoeld in
artikel 8.2.1, eerste lid, van de wet, in ieder geval is verstreken wanneer het
college binnen twee weken na ontvangst van een informatieverzoek, over welk
college financieel verantwoordelijk is voor de aan een jeugdige te leveren
jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering,
niet de gevraagde informatie heeft verstrekt.
Artikel II
Aangezien de in deze regeling opgenomen wijzigingen voortkomen
uit de Wet wijziging woonplaatsbeginsel is het van belang dat deze
wijzigingsregeling tegelijk in werking treedt met die wet.
De Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
P. Blokhuis
De Minister voor
Rechtsbescherming,
S. Dekker