TOELICHTING
Algemeen
Aanleiding
Op grond van de wet maatschappelijke Ondersteuning 2015 artikel 2.2.4 hebben ingezetenen
van een gemeenten recht op cliëntondersteuning.
Uit verschillende onderzoeken blijkt dat kwaliteit en vindbaarheid van cliëntondersteuning
nog niet in iedere gemeente op orde is, terwijl individuele cliëntondersteuning cruciaal
is om alle inwoners van Nederland die hulp nodig hebben goede toegang te laten krijgen
tot passende zorg en ondersteuning.
In het regeerakkoord 'vertrouwen in de toekomst' (2017) zijn middelen beschikbaar
gesteld voor de versterking van cliëntondersteuning. Met de in het regeerakkoord beschikbaar
gestelde middelen zijn gemeenten middels het Koplopertraject cliëntondersteuning gefaciliteerd
om te werken aan de lokale versterking van cliëntondersteuning. In de afgelopen jaren
hebben 113 gemeenten deelgenomen aan het Koplopertraject cliëntondersteuning.
Met de Regeling specifieke uitkering versterking cliëntondersteuning (hierna: de Regeling)
worden meer gemeenten in staat gesteld om aan de slag te gaan met de lokale versterking
van cliëntondersteuning. Uit de evaluatie van het Koplopertraject cliëntondersteuning
blijkt dat het inzetten van een lokale projectleider een effectieve manier is om gemeenten
te faciliteren om aan de slag te gaan met de lokale versterking van cliëntondersteuning.
Voor deze projectleider kan het nodig zijn om onderzoek te doen naar de lokale situatie.
De via de regeling beschikbaar gestelde middelen mogen niet ingezet worden voor het
daadwerkelijk bieden van cliëntondersteuning zoals bedoeld in de wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 artikel 1.1.1.
Probleembeschrijving
Kwaliteit en vindbaarheid van cliëntondersteuning is nog niet in iedere gemeente in
Nederland op orde. Terwijl cliëntondersteuning heel belangrijk en nodig kan zijn in
toeleiding naar passende zorg en ondersteuning.
Kern voorstel
Gemeenten kunnen een beroep doen op een eenmalige specifieke uitkering van ten hoogste
€ 50.000,– om aan de slag te gaan met de lokale versterking van cliëntondersteuning.
Staatssteun
Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:
-
• De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;
-
• De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;
-
• De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële
weg zou zijn verkregen;
-
• De maatregel is selectief;
-
• De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige
beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.
In dit geval wordt het eerste criterium niet vervuld. Gemeenten kunnen voor de uitvoering
van bepaalde aan hen opgedragen publieke taken een specifieke uitkering krijgen. Zij
zijn in zo’n geval niet aan te merken als ondernemingen in de zin van de staatssteunregels.
Indien gemeenten de middelen inzetten om de activiteiten te realiseren zijn zij, indien
de middelen ten goede komen aan ondernemingen, gehouden de staatssteunregels na te
leven.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1. Begripsbepalingen
In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd.
Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling en Awb
Op uitkeringen die op grond van onderhavige regeling worden verstrekt is de Kaderregeling
subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.
De artikelen 4:5, 4:25, 4:35, 4:37, 4:38, 4:46, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57
van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van overeenkomstige toepassing
op deze regeling.
Artikel 3. Activiteiten waarvoor een uitkering wordt verstrekt
De minister kan op aanvraag een uitkering verstrekken aan een gemeente voor activiteiten
ten behoeve van het lokaal versterken van de functie van cliëntondersteuning.
De activiteiten die voor de vastgestelde vergoeding in aanmerking komen zijn:
-
a. de inzet van projectleiding voor het lokaal versterken van de functie van cliëntondersteuning;
en
-
b. het doen van onderzoek naar wat er nodig is om de functie van cliëntondersteuning
lokaal te versterken.
De eerste activiteit en daarmee samenhangende kosten ziet exclusief op de door de
gemeente aangenomen projectleider. Uit onderzoek is gebleken dat het inschakelen van
een lokale projectleider op dit onderwerp door gemeenten tot de beste resultaten leidt
op het gebied van de vindbaarheid van cliëntondersteuning.
De tweede activiteit en daarmee samenhangende kosten ziet op onderzoek dat lokaal
gedaan wordt om het werk van de projectleider te ondersteunen. Dit kan bijvoorbeeld
bestaan uit onderzoek naar de lokale bekendheid van cliëntondersteuning, maar ook
onderzoek naar lokale behoefte of tevredenheid met het huidige aanbod.
De via de regeling beschikbaar gestelde middelen mogen niet ingezet worden voor het
daadwerkelijk bieden van cliëntondersteuning zoals bedoeld in de wet maatschappelijke
ondersteuning 2015 artikel 1.1.1
Artikel 4. Hoogte van de uitkering
Per gemeente is een vastgesteld bedrag beschikbaar voor activiteiten ten behoeve van
het lokaal versterken van de functie van cliëntondersteuning. Dit bedrag bestaat uit
een bedrag van ten hoogste € 50.000,– per gemeente. Dit bedrag is tot stand gekomen
op basis van benodigde capaciteit van een projectleider om cliëntondersteuning lokaal
te kunnen versterken.
Het tweede lid van het artikel stelt een subsidieplafond vast per jaar, waarna in
het derde en vierde lid de procedure voor verdeling over de aanvragers onder dit plafond
wordt bepaald.
Artikel 4:25 van de Awb is van overeenkomstige toepassing op het verstrekken van de
specifieke uitkering. Dit betekent dat het uitkeringsplafond voor 2021 en voor 2022
en 2023 niet wordt overschreden, tenzij niet tijdig op een aanvraag zou worden beslist,
of als een aanvraag in de bezwaar- of beroepsfase of ter uitvoering van een rechterlijke
uitspraak alsnog wordt toegewezen. Artikel 4:25 van de Awb geldt in beginsel voor
subsidies en ziet op het vaststellen van een subsidieplafond en de gevolgen hiervan.
De specifieke uitkering die op basis van deze Regeling wordt verstrekt, is geen subsidie.
Het tweede en derde lid van artikel 4:25 van de Awb zijn dus niet automatisch van
toepassing, maar worden voor deze regeling wel van toepassing verklaard.
Artikel 5. Aanvraag tot verlening
Een uitkering wordt op aanvraag verstrekt. De gemeente kan een aanvraag tot verlening
van een uitkering voor 2021 indienen tot en met 15 november 2021. Aanvragen voor een
uitkering voor de jaren 2022 en 2023 kunnen worden ingediend tot en met respectievelijk
28 en 29 april van het jaar waarin de uitkering wordt aangevraagd.
Voor de aanvraag wordt een door de minister vastgesteld formulier gebruikt. De aanvraag
tot verlening gaat daarnaast vergezeld van een projectplan waarin wordt aangegeven
welke activiteiten de gemeente beoogt uit te voeren met de aangevraagde middelen.
Dit projectplan is vormvrij.
Indien voorafgaand aan de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag wordt vastgesteld
dat een aanvraag (nog) niet compleet is, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld
deze binnen een redelijke, door de minister te stellen termijn aan te vullen, conform
artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Awb. Als een aanvraag niet binnen de geboden
termijn wordt aangevuld, en dus onvoldoende gegevens bevat om een goede beoordeling
mogelijk te maken, wordt de aanvraag niet in behandeling genomen.
Artikel 6. Verlening en bevoorschotting
De minister neemt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit omtrent
de verlening van de uitkering. Wanneer een aanvraag incompleet is, krijgt de gemeente
de kans om de ontbrekende informatie aan te vullen. De minister verleent bij het besluit
tot verlening van de uitkering een voorschot van 100% waarvan dat in één keer wordt
uitbetaald.
Artikel 7. Verplichtingen verbonden aan de uitkering
De gemeente is verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de uitkering is
verleend niet of niet geheel worden verricht. De melding moet zo spoedig mogelijk
en zelfs ‘onverwijld’ worden gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk moet
worden gedaan. De gemeente mag dus niet wachten tot zij dit nodig acht. De gemeente
informeert de minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor een
uitkering is verleend.
Artikel 8. Verantwoording
De verantwoording voor de besteding van de uitkering verloopt op grond van artikel 17a
van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de gemeente en de systematiek
van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek).
De gemeente verstrekt uiterlijk op 15 juli na afloop van het kalenderjaar waarin de
activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn verricht de verantwoordingsinformatie.
Artikel 9. Vaststelling van de uitkering
De minister besluit uiterlijk 37 weken na ontvangst van de verantwoordingsinformatie,
bedoeld in artikel 8, over de vaststelling van de uitkering.
Indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend, zijn verricht en daarnaast
volledig is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die verbonden zijn aan de
uitkering, wordt de uitkering vastgesteld op grond van de werkelijk gemaakte kosten
tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.
Onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 4:57
van de Awb.
Artikel 10. Hardheidsclausule
Toepassing van de hardheidsclausule is aan strenge eisen gebonden en er zal met grote
terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te
sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze
regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum
De onderhavige Regeling treedt in werking op een door de minister te bepalen tijdstip.
Op 9 juli 2021 heeft de Ministerraad ingestemd met de Wijziging van het Besluit financiële
verhouding 2001 in verband met het verlagen van het grensbedrag voor de verzameluitkering
(Besluitenlijst van de vergadering gehouden op 9 juli 2021, in de Rolzaal op het Binnenhof
in Den Haag, aangevangen ’s middags in aansluiting aan de MCC-19, met kenmerk 4214978,
onder 1b). Dat besluit strekt ertoe het grensbedrag voor de verzameluitkering in artikel 28a
van het Besluit financiële verhouding 2001 te wijzigen in een grensbedrag van € 1
miljoen per jaar voor de (gehele) uitkering en een grensbedrag van € 50.000 per jaar
per ontvanger. Zodra dit besluit in werking is getreden, zal de onderhavige regeling
in werking kunnen treden. De regeling wordt eerder gepubliceerd zodat reeds de voorbereidingen
voor het verstrekken van een specifieke uitkering op grond van onderhavige regeling
kunnen worden getroffen.
De Regeling vervalt met ingang van 31 december 2023 met dien verstande dat de Regeling
van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
H.M. de Jonge