BIJLAGE I BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL A, VAN DE REGELING VAN DE MINISTER VAN
BINNENLANDSE ZAKEN EN KONINKRIJKSRELATIES VAN 26 OKTOBER 2021, NR. 2021-0000563160
TOT WIJZIGING VAN DE
REGELING TOEGELATEN INSTELLINGEN VOLKSHUISVESTING 2015 (HANDBOEK
MARKTWAARDERING EN ACCOUNTANTSPROTOCOL)
Bijlage 2. bij artikel 14 van de Regeling toegelaten instellingen
volkshuisvesting 2015
Handboek modelmatig waarderen marktwaarde
Actualisatie peildatum 31 december 2021
Inhoud
1
|
VOORAF
|
4
|
1.1
|
Eerdere versies van het handboek
|
5
|
1.2
|
Werkwijze totstandkoming
|
5
|
1.3
|
Belangrijkste wijzigingen
|
5
|
1.4
|
Overige punten
|
5
|
2
|
INLEIDING
|
5
|
2.1
|
Juridisch kader
|
5
|
2.2
|
Afspraken met Kadaster, NRVT en accountants
|
6
|
2.3
|
Algemene uitgangspunten
|
7
|
2.4
|
Gebruik full-versie
|
8
|
2.5
|
Taxatiecyclus full-waardering
|
9
|
2.6
|
Groeipad gebruiksoppervlakte (GBO)
|
9
|
2.7
|
Beschikbaarheid WOZ-gegevens
|
10
|
2.8
|
Handreiking/voorschrift rekenkundige uitwerking
|
11
|
2.9
|
Jaarlijkse actualisatie
|
11
|
2.10
|
Omgaan met indicatieve uitgangspunten
|
12
|
3
|
NADERE KADERSTELLING
|
12
|
3.1
|
Doel van de waardering
|
12
|
3.2
|
Typen vastgoed en overig vastgoed
|
12
|
3.3
|
Marktwaarde en markthuur
|
12
|
3.4
|
Waarderingsmethodiek
|
13
|
3.4.1
|
Contante waarde bij medio jaar
|
13
|
3.4.2
|
Indexeren
|
14
|
3.4.3
|
Fractioneel muteren en uitponden
|
15
|
3.4.4
|
Lineair versus exponentieel uitponden en muteren.
|
15
|
3.4.5
|
Afronden
|
15
|
3.4.6
|
Verdere toelichting rekenwijze
|
16
|
3.5
|
Waarderingscomplex
|
16
|
3.6
|
Doorexploiteer- en uitpondscenario
|
16
|
3.7
|
Verhuureenheden in exploitatie buiten de
landsgrenzen
|
17
|
4
|
MACRO-ECONOMISCHE
PARAMETERS
|
17
|
4.1
|
Prijsinflatie
|
17
|
4.2
|
Loonstijging
|
17
|
4.3
|
Bouwkostenstijging
|
18
|
4.4
|
Leegwaardestijging
|
18
|
5
|
WOONGELEGENHEDEN
|
19
|
5.1
|
Objectgegevens
|
19
|
5.2
|
Modelparameters
|
20
|
5.2.1
|
Leegwaarde
|
21
|
5.2.2
|
Markthuur van eengezins- en meergezinswoningen
|
21
|
5.2.3
|
Markthuur van studenteneenheden en extramurale
zorgeenheden
|
24
|
5.2.4
|
Exploitatiekosten
|
24
|
5.2.5
|
Instandhoudingsonderhoud
|
25
|
5.2.5.1
|
Instandhoudingsonderhoud doorexploiteerscenario
|
26
|
5.2.5.2
|
Instandhoudingsonderhoud uitpondscenario
|
27
|
5.2.6
|
Overige exploitatiekosten
|
27
|
5.2.6.1
|
Achterstallig onderhoud
|
27
|
5.2.6.2
|
Beheerkosten
|
27
|
5.2.6.3
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke
lasten
|
28
|
5.2.6.4
|
Verhuurderheffing
|
29
|
5.2.7
|
Huurstijging
|
30
|
5.2.7.1
|
Boveninflatoire huurverhoging voor marktwaarde
|
30
|
5.2.7.2
|
Huuraanpassing bij mutatie
|
31
|
5.2.7.3
|
Huuraanpassing bij aanvang in het geval de contracthuur
hoger is dan de markthuur
|
31
|
5.2.8
|
Liberalisatiegrens
|
31
|
5.2.9
|
Exploitatieverplichting
|
31
|
5.2.10
|
Huurderving oninbaar
|
32
|
5.2.11
|
Aanvangsleegstand
|
32
|
5.2.11.1
|
Aanvangsleegstand bij doorexploiteren
|
32
|
5.2.11.2
|
Aanvangsleegstand bij uitponden
|
32
|
5.2.12
|
Mutatiekans
|
33
|
5.2.12.1
|
Mutatiekans bij doorexploiteren
|
33
|
5.2.12.2
|
Mutatiekans bij uitponden
|
33
|
5.2.12.3
|
Mutatiekans bij
exploitatieverplichting/verkoopbeperking
|
33
|
5.2.12.4
|
Minimale en maximale mutatiekans
|
34
|
5.2.13
|
Mutatieleegstand
|
34
|
5.2.14
|
Omgaan met indexatie huurkasstromen
|
35
|
5.2.14.1
|
Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het nog niet
geharmoniseerde deel
|
35
|
5.2.14.2
|
Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het reeds
geharmoniseerde deel
|
35
|
5.2.14.3
|
Bruto huur in uitpondscenario
|
35
|
5.2.14.4
|
Indexatie markthuren
|
35
|
5.2.14.5
|
Indexatie maximale huur conform WWS
|
36
|
5.2.14.6
|
Indexatie liberalisatiegrens en
kwaliteitkortingsgrens
|
36
|
5.2.14.7
|
Indexatie en aftopping van streefhuren
|
36
|
5.2.14.8
|
Schema indexatie huurkasstromen
|
36
|
5.2.15
|
Splitsingskosten
|
37
|
5.2.16
|
Verkoopkosten
|
38
|
5.2.17
|
Erfpacht
|
39
|
5.2.18
|
Disconteringsvoet woongelegenheden: EGW en MGW
|
41
|
5.2.19
|
Disconteringsvoet woongelegenheden: studenten- en
extramurale zorgeenheden
|
44
|
5.2.20
|
Eindwaarde
|
45
|
5.2.20.1
|
Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
|
45
|
5.2.20.2
|
Eindwaarde in het uitpondscenario
|
45
|
5.2.20.3
|
Toelichting uitwerking eindwaarde op basis voortdurende
looptijd
|
45
|
5.2.21
|
Overdrachtskosten
|
48
|
5.2.22
|
Overige punten
|
49
|
5.2.23
|
Nadere toetsing
|
49
|
6
|
BEDRIJFSMATIG, MAATSCHAPPELIJK en
ZORG ONROEREND GOED
|
49
|
6.1
|
Objectgegevens
|
49
|
6.2
|
Modelparameters
|
50
|
6.2.1
|
Markthuren
|
50
|
6.2.2
|
Huurinkomsten en huurstijging
|
50
|
6.2.2.1
|
Verlenging
|
52
|
6.2.2.2
|
Opzegging
|
51
|
6.2.2.3
|
Contractduur bij verlenging of nieuw contract
|
51
|
6.2.2.4
|
Berekening bij geen contract of ontbrekende ingangs- en
einddatum
|
52
|
6.2.2.5
|
Berekening bij een contract met een ingangsdatum ná
1 januari 2022
|
52
|
6.2.2.6
|
Huur bij verlenging en bij nieuw contract
|
52
|
6.2.3
|
Exploitatiekosten
|
53
|
6.2.3.1
|
Instandhoudingsonderhoud
|
53
|
6.2.3.2
|
Mutatiekosten
|
53
|
6.2.3.3
|
Achterstallig onderhoud
|
53
|
6.2.3.4
|
Beheerkosten
|
54
|
6.2.3.5
|
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke
lasten
|
54
|
6.2.4
|
Erfpacht
|
55
|
6.2.5
|
Aanvangsleegstand
|
55
|
6.2.6
|
Mutatieleegstand
|
55
|
6.2.7
|
Disconteringsvoet
|
55
|
6.2.8
|
Eindwaarde
|
56
|
6.2.9
|
Overdrachtskosten
|
57
|
6.2.10
|
Overige punten
|
57
|
6.2.11
|
Nadere toetsing
|
57
|
7
|
PARKEERGELEGENHEDEN
|
58
|
7.1
|
Objectgegevens
|
58
|
7.2
|
Modelparameters
|
58
|
7.2.1
|
Leegwaarde en leegwaardestijging
|
58
|
7.2.2
|
Markthuren
|
59
|
7.2.3
|
Mutatiekans
|
59
|
7.2.4
|
Huurinkomsten en huurstijging.
|
59
|
7.2.5
|
Exploitatiekosten
|
59
|
7.2.5.1
|
Instandhoudingsonderhoud
|
59
|
7.2.5.2
|
Beheerkosten
|
60
|
7.2.5.3
|
Belastingen en verzekeringen
|
60
|
7.2.6
|
Splitsingskosten
|
60
|
7.2.7
|
Verkoopkosten
|
61
|
7.2.8
|
Aanvangsleegstand
|
61
|
7.2.9
|
Mutatieleegstand
|
61
|
7.2.10
|
Erfpacht
|
61
|
7.2.11
|
Disconteringsvoet
|
61
|
7.2.12
|
Eindwaarde
|
62
|
7.2.13
|
Overdrachtskosten
|
63
|
7.2.14
|
Overige punten
|
63
|
7.2.15
|
Nadere toetsing
|
63
|
8
|
FULL VERSIE
|
63
|
8.1
|
Vrijheidsgraden
|
63
|
8.1.1
|
Schematische vrijheid
|
64
|
8.1.2
|
Markthuur(stijging)
|
64
|
8.1.3
|
Exit yield
|
65
|
8.1.4
|
Leegwaarde(stijging)
|
65
|
8.1.5
|
Disconteringsvoet
|
65
|
8.1.6
|
Onderhoud
|
65
|
8.1.7
|
Technische splitsingskosten
|
65
|
8.1.8
|
Mutatie- en verkoopkans
|
65
|
8.1.9
|
Bijzondere uitgangspunten
|
66
|
8.1.10
|
Erfpacht
|
66
|
8.1.11
|
Exploitatiescenario
|
66
|
8.2
|
De rol van opdrachtverlening aan externe taxateur
|
66
|
9
|
BELEIDSWAARDE
|
67
|
9.1
|
Beleidswaarde van toepassing op woongelegenheden
|
67
|
9.2
|
Stappen van marktwaarde naar beleidswaarde
|
68
|
9.2.1
|
Stap 0: marktwaarde in verhuurde staat
|
69
|
9.2.2
|
Stap 1: beschikbaarheid (doorexploiteren)
|
69
|
9.2.3
|
Stap 2: betaalbaarheid (huur)
|
69
|
9.2.3.1
|
Streefhuur
|
69
|
9.2.3.2
|
Huurstijging contracthuur
|
70
|
9.2.4
|
Stap 3: kwaliteit (onderhoud)
|
71
|
9.2.4.1
|
Definitie onderhoud
|
71
|
9.2.4.2
|
Achterstallig onderhoud
|
71
|
9.2.4.3
|
Onderhoud in eindwaarde
|
71
|
9.2.5
|
Stap 4: beheer
|
72
|
9.2.6
|
Aanvullende objectgegevens voor berekening
beleidswaarde
|
72
|
9.2.7
|
Overdrachtskosten beleidswaarde
|
73
|
9.2.8
|
Nadere toetsing beleidswaarde
|
73
|
10
|
BIJLAGE 1: DEFINITIES
|
73
|
11
|
BIJLAGE 2: OVERZICHT KRIMP- EN
AARDBEVINGSGEBIEDEN
|
82
|
12
|
BIJLAGE 3: OVERZICHT TOEPASSING
BASIS OF FULL
|
86
|
13
|
BIJLAGE 4: WAARDERING
STUDENTCOMPLEXEN
|
86
|
14
|
BIJLAGE 5: RAPPORTAGE VEREISTEN
VANUIT NRVT
|
87
|
15
|
BIJLAGE 6: VOORBEELDVERKLARING
ONDERZOEKSVERPLICHTINGEN
|
89
|
16
|
BIJLAGE 7:
ACCOUNTANTSCONTROLE
|
91
|
17
|
BIJLAGE 8: VOORBEELDEN
EINDWAARDEBEREKENING
|
93
|
17.1
|
Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
|
93
|
17.2
|
Eindwaarde in het uitpondscenario
|
96
|
18
|
BIJLAGE 9: TABEL VIERCIJFERIGE
POSTCODES EN GEBIEDSINDELING
|
97
|
19
|
BIJLAGE 10: VEREISTEN INTERNE
WAARDERING
|
97
|
1. VOORAF
Op grond van de Woningwet dient het bestuur voor de jaarrekening
het vastgoed in exploitatie te waarderen op basis van marktwaarde in verhuurde
staat. Dit waarderingshandboek beoogt de toegelaten instellingen te
ondersteunen in het proces om tot waardering op marktwaarde te komen. Daarnaast
levert dit handboek een bijdrage aan uniformering en transparantie van de
waarderingen bij alle toegelaten instellingen, mede door de onderlinge
vergelijkbaarheid te vergroten.
1.1 Eerdere versies van het handboek
De eerste versie van het Handboek modelmatig waarderen
marktwaarde werd op 17 juni 2015 gepubliceerd als bijlage 2 van de Regeling
Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting. Dat handboek had als peildatum
31 december 2014. Voor het gebruik van het handboek voor de dVi 2015 vond eind
2015 een actualisatie plaats naar peildatum 31 december 2015. In de tweede
helft van 2016 volgde de tweede actualisatie, in de tweede helft van 2017 de
derde, in de tweede helft van 2018 de vierde, in 2019 de vijfde versie en in
2020 de zesde. Het handboek in deze bijlage is de zevende geactualiseerde
versie van het handboek met als peildatum 31 december 2021. Deze actualisatie
is in opdracht van de Autoriteit woningcorporaties uitgevoerd door Fakton mede
op basis van sessies met woningcorporaties, accountants, taxateurs en de
producenten van software voor marktwaardering. Bij de actualisatie is ook
gebruik gemaakt van het validatie onderzoek dat in 2021 door ABF en Calcasa is
uitgevoerd. Deze actualisatie van het handboek geeft een basis voor de
waardering op marktwaarde van het vastgoed in exploitatie op peildatum
31 december 2021. Deze waardering zal in het kader van de jaarverslaggeving
over het jaar 2021 aangeleverd dienen te worden.
1.2 Werkwijze totstandkoming
Bij de totstandkoming van dit handboek is gebruik gemaakt van
waarderingen bij de toegelaten instellingen die in de jaarrekening 2020 het
vastgoed in exploitatie op marktwaarde full hebben gewaardeerd. Met deze
waarderingsgegevens is het handboek gevalideerd via backtesting. Tevens is
vastgesteld of de waardering peildatum 31 december 2021 in een logisch verband
staat met de waardering peildatum 31 december 2020. Bij dit handboek zal in
november 2021 een effectrapportage worden opgesteld waarin de waarden in 2021
vergeleken worden met die van 2020 en verschillen zoveel mogelijk worden
geduid. Verder is bij verschillende marktpartijen informatie opgevraagd over de
marktontwikkelingen in 2021. Deze informatie is verwerkt in het handboek. De
opmerkingen en aanvullingen op het eerdere handboek met prijspeil 2020, die op
basis van gesprekken en schriftelijke reacties zijn ontvangen, zijn waar
mogelijk verwerkt in dit handboek.
1.3 Belangrijkste wijzigingen
Als uitgangspunt voor de actualisatie van 2021 stonden de
kernwoorden ‘continuïteit’ en ‘consistentie’ weer centraal. Daarbij zijn grote
wijzigingen beperkt gehouden. Het is gelukt om ingrijpende methodologische
wijzingen te voorkomen en met parameteraanpassingen en tekstuele aanscherpingen
te werken. De belangrijkste wijzigingen die in het handboek zijn doorgevoerd,
zijn:
-
• In het uitpondscenario vervalt in de basisversie de afslag op
de mutatiekans doorexploiteren vanaf jaar 7 na start uitponden. Voorheen werd
vanaf dat jaar gerekend met een mutatiegraad gelijk aan 70% van de
oorspronkelijke mutatiegraad. Vanaf het handboek 2021 wordt hier met 100% van
de oorspronkelijke mutatiegraad gerekend.
-
• Ook vervalt in het uitpondscenario de afslag van 50% op de
mutatiekans doorexploiteren vanaf jaar 16 dus voor de berekening van de
eindwaarde. In het uitpondscenario wordt met de volledige mutatiekans
doorexploiteren gerekend.
-
• Als gevolg van de boveninflatoire huurverhoging kan de
contracthuur boven de markthuur uitkomen. De markthuur vervalt daarmee als
aftoppingsgrens voor de contracthuur.
-
• De actualisatie van de hoogte van de normen en de parameters
naar peildatum 31 december 2021.
-
• De tekst is op verschillende plaatsen verduidelijkt en
definities zijn aangescherpt.
1.4 Overige punten
Dit handboek besteedt wederom uitgebreid aandacht aan de verdere
modelmatige uitwerking van de DCF-methode om meer uniformiteit te
bewerkstelligen in de rekenmodellen. Het is van essentieel belang dat de
corporatie aandacht besteedt aan het controleren van de kwaliteit van
objectgegevens en de uitkomsten van de waarderingen (eventueel met taxateur)
checkt op plausibiliteit. Dit handboek bevat het voorschrift om deze
plausibiliteit in elk geval te toetsen aan de hand van de WOZ-waarde.
2. INLEIDING
2.1 Juridisch kader
In de Woningwet die op 1 juli 2015 is ingegaan, artikel 35 lid
2, is opgenomen dat toegelaten instellingen in het kader van de jaarrekening,
het vastgoed in exploitatie dienen te waarderen op actuele waarde, waaronder in
dit verband dient te worden verstaan de marktwaarde, overeenkomstig het
marktwaardebegrip onderhandse verkoopwaarde in verhuurde staat. Hiermee is de
mogelijkheid die bestond op basis van BW2 en de Richtlijnen voor de
jaarrekening, om het vastgoed ook op historische kosten of bedrijfswaarde te
waarderen, beëindigd.
Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV)
heeft in artikel 31 nadere uitwerking gegeven aan het genoemde wetsartikel. In
het artikel is aangegeven dat de marktwaarde op basis van de contante waarde
van inkomende en uitgaande kasstromen berekend dient te worden (de
DCF-methode).
Verder dient op basis van artikel 31 van het BTIV bij de
waardering onderscheid te worden gemaakt naar de volgende categorieën:
Op basis van artikel 31 van het BTIV kunnen ook nadere
voorschriften worden gegeven aan de waardering op marktwaarde. Overeenkomstig
artikel 14 van de Regeling Toegelaten Instellingen Volkshuisvesting (RTIV) is
dit handboek daar het uitvloeisel van. Omdat de marktwaarde in verhuurde staat
wordt bepaald op basis van een systematiek die vergelijkbaar is met de
marktwaardebepaling voor commerciële partijen, is in de waardering een aantal
aspecten opgenomen, welke niet per definitie in lijn liggen met het beleid van
een toegelaten instelling. Deze aspecten zien op onder meer de verkoopfictie,
het inrekenen van marktconforme huurprijzen na woningmutatie alsmede het
onderhouds- en beheerlasten niveau. In dit waarderingshandboek is derhalve
bepaald dat een toegelaten instelling bij de waardering op marktwaarde ook moet
aangeven welk deel van de marktwaarde zij kan realiseren rekening houdend met
haar beleid (de beleidswaarde) en welk deel van de marktwaarde zij niet zal
realiseren (de maatschappelijke bestemming). De beleidswaarde en de
maatschappelijke bestemming dienen in de toelichting van de jaarrekening te
worden opgenomen.
Let op: dit waarderingshandboek ziet alleen toe op vastgoed in
exploitatie. Grondposities, vastgoed in ontwikkeling en sloopcomplexen vallen
hier dus expliciet niet onder. Hiervoor gelden de regels conform RJ 645.
Complexen die grootschalig worden onderhouden of gerenoveerd worden gezien als
vastgoed in exploitatie. Waardering van vastgoed in exploitatie waarop
grootschalig onderhoud wordt toegepast dan wel wordt gerenoveerd wordt
gewaardeerd op basis van de (contante waarde van de) verwachte kasstromen na de
ingreep minus de per balansdatum nog te maken investeringsuitgaven. Qua te
hanteren parameters wordt hierbij aangesloten op de in dit handboek voor
betreffende vastgoedcomplexen opgenomen parameter.
2.2 Afspraken met Kadaster, NRVT en accountants
Toegelaten instellingen dienen voor de uitvoering van de
marktwaardering te beschikken over een aantal basisgegevens van haar bezit.
Basisgegevens, zoals kadastrale data, bestemmingsplannen, milieukundige
informatie en gegevens uit de BAG (zoals m² GBO, perceelgrootte en bouwjaar)
zijn op te vragen bij het Kadaster. Meer informatie daarover is verkrijgbaar
via
www.kadaster.nl/woningcorporaties of door contact met
het Kadaster.
Bij gebruik van de full-versie voor regulier woningvastgoed dient
jaarlijks minimaal een derde, steeds wisselend deel van het betreffende
vastgoed, via een volledige taxatie te worden gewaardeerd. Voor het andere deel
van het vastgoed is een interne waardering van de corporatie vereist. Een
markttechnische update voor het deel dat door externe taxateur eerder is
getaxeerd is niet verplicht, hiervoor mag ook van een interne waardering
gebruik worden gemaakt, conform voorwaarden opgenomen in bijlage 10.
De marktwaardeontwikkeling van de corporatie in de periode
31 december 2020 tot en met 31 december 2021 dient door de corporatie te kunnen
worden verklaard en gedocumenteerd. Mutaties in de marktwaarde van het bezit
van een corporatie kunnen onder andere worden veroorzaakt door:
-
• Parameteraanpassingen als gevolg van
marktontwikkelingen
-
• Parameteraanpassingen als gevolg van de validatie van het
handboek 2020
-
• Methodische wijzigingen in de software als gevolg van
nieuwe regels in het handboek
-
• Andere wijzigingen in de software
-
• Mutaties in het bezit van de corporatie
-
• Mutaties in de basisgegevens van de corporatie als
correctie op de vorig jaar gehanteerde gegevens
Om corporaties te ondersteunen bij de duiding van de
waardeontwikkeling van het bezit zal medio november een memo worden
gepubliceerd met daarin een beschrijving van de marktontwikkelingen, een
beschrijving van de effecten die parameteraanpassingen hebben op de
waardeontwikkeling en een beschrijving van de effecten die methodische
wijzigingen in het handboek kunnen hebben op de waardeontwikkeling. Daarnaast
bevatten diverse softwarepakketten de mogelijkheid om een verschillenanalyse
tussen waarderingen te reproduceren.
Indien de waardeontwikkeling bij een corporatie in de periode
31 december 2020 t/m 31 december 2021 leidt tot een waarde die meer dan 10%
afwijkt van de verwachte marktwaarde, is in ieder geval een nadere analyse door
de corporatie vereist en kan dit leiden tot vereiste nadere toelichting in de
jaarrekening. Ook in bepaalde specifieke gevallen kan een nadere analyse
benodigd zijn. De vereiste analyses en daaruit voortvloeiende verwerkingswijze/
toelichting in de jaarrekening zijn omschreven in bijlage 7.
Het is gewenst dat rekenmodellen die gebruikt worden voor de
berekening van de marktwaarde zijn gecertificeerd volgens de accountantsnorm
COS3000. De accountant toetst de werking bij de individuele corporatie om vast
te stellen dat de aandachtspunten in de COS3000 assurance rapportages bij de
rekenmodellen adequaat bij de individuele corporatie zijn geadresseerd. Als
rekenmodellen niet zijn gecertificeerd zal de controlerend accountant
aanvullend de werking van het rekenmodel bij de toegelaten instelling
controleren.
2.3 Algemene uitgangspunten
Dit waarderingshandboek is onderdeel van de Regeling Toegelaten
Instellingen Volkshuisvesting en geeft nadere uitwerking aan de Woningwet en
het BTIV van de wijze waarop de waardering van het vastgoed in exploitatie ten
behoeve van de jaarrekening van toegelaten instellingen dient plaats te vinden.
Het handboek zorgt voor vergelijkbaarheid en biedt ondersteuning aan toegelaten
instellingen voor het omgaan met marktwaarde en beleidswaarde. Doel van de
invoering van de marktwaardering was om de sturing op rendementen cq. keuzes te
bevorderen omwille van een prudent beheer van en het maatschappelijk bestemd
vermogen en het inzicht en de verantwoording hierover bij corporaties te
versterken. Het handboek fungeert als bindend kader voor alle toegelaten
instellingen voor de wijze waarop de marktwaarde in het kader van de
jaarrekening en de balansopstellingen voor de DAEB- en de niet-DAEB-tak dienen
te worden opgesteld.
In het handboek zijn twee benaderingen onderscheiden: de
basisversie en de full-versie. De basisversie biedt de mogelijkheid om op
portefeuilleniveau tot een aannemelijke
markwaarde te komen. De full-versie stelt de toegelaten instelling in staat om
op complexniveau, met ondersteuning van een
externe taxateur, de aannemelijke waarde te bepalen en deze waarde in te zetten
bij bijvoorbeeld vastgoedsturing. De waarde op complexniveau zoals die
voortvloeit uit de basisversie is niet geschikt voor vastgoedsturing, omdat de
basisversie alleen op portefeuilleniveau tot een aannemelijke waarde van het
vastgoed leidt.
Bij de uitwerking van het handboek zijn verschillende
uitgangspunten in acht genomen:
-
− De marktwaarde is van de ‘markt’. Op basis van dit
uitgangspunt is aansluiting gezocht bij de (inter)nationale richtlijnen over
de
wijze waarop de marktwaarde van vastgoed dient te worden bepaald. Bij het
opstellen van het handboek is gebruik gemaakt van beschikbare marktgegevens
om
te borgen dat de waardering op basis van het handboek aansluit bij de
markt.
-
− Er is een balans gezocht tussen enerzijds uniformering van
de waardering en anderzijds ruimte voor maatwerk. Uniformering waar mogelijk
om
de transparantie en de onderlinge vergelijkbaarheid te bevorderen. Maatwerk
waar nodig om desgewenst rekening te kunnen houden met specifieke
omstandigheden. Daarnaast biedt maatwerk de mogelijkheid om tot een grotere
nauwkeurigheid van de waardering te komen, binnen de algemene kaders ten
behoeve van de uniformering. Dit gaat met hogere lasten voor de toegelaten
instelling gepaard, maar daar staat de mogelijkheid tot een betere
vastgoedsturing tegenover.
-
− Bij de toepassing van de basisversie van het
waarderingshandboek komt een waardering van het vastgoed tot stand, die ten
behoeve van de jaarrekening op het niveau van de totale vastgoedportefeuille,
onderscheiden naar DAEB en niet-DAEB, tot een bruikbare waarde leidt. Voor
afzonderlijke complexen is een waardering zonder maatwerk niet altijd voldoende
om daarop beleid te baseren en beslissingen te nemen.
-
− Bij de waardering van het vastgoed dient voorts een
doorexploiteer- en een uitpondscenario te worden onderscheiden, tenzij uit
marktanalyse blijkt dat een uitpondscenario niet realistisch is. De marktwaarde
is de hoogste van beide waarderingen, of, indien een uitpondscenario niet van
toepassing is, de waarde in het doorexploiteerscenario.
-
− Toegelaten instellingen die de waardering ook willen
gebruiken voor professionele vastgoedsturing, hebben daartoe de ruimte via
maatwerk zoals weergegeven in de full-versie. Deze ruimte is voldoende groot
om
de gewenste nauwkeurigheid te bereiken die noodzakelijk is voor de
vastgoedsturing. Op deze wijze sluit de waardering ten behoeve van de
jaarrekening aan bij de waardering ten behoeve van de vastgoedsturing. Het is
de eigen verantwoordelijkheid en keuze van de toegelaten instelling of, en zo
ja in welke mate, de mogelijkheden van maatwerk worden toegepast. Daarbij geldt
wel dat voor corporaties met specifiek bezit en/of specifieke locaties deze
keuze beperkt is omdat uit de validatie is gebleken dat de basisversie
onvoldoende nauwkeurig is voor specifiek vastgoed of vastgoed op specifieke
locaties als krimp- en aardbevingsgebieden. Verder geldt dat afstemming met
de
accountant gewenst is voor het maken van een keuze.
-
− Als een toegelaten instelling maatwerk toepast, is dat
alleen mogelijk met tussenkomst van een externe taxateur. Op de in het handboek
benoemde onderdelen, heeft de externe taxateur de gelegenheid om op basis van
het principe 'pas toe of leg uit' tot aanpassingen over te gaan en daarmee tot
een betere waardering te komen. De taxateur wordt daarbij geacht alle
parameters op juistheid te toetsen en daar waar nodig aanpassingen te maken
om
tot een juiste waarde te komen. Het taxatierapport en het taxatiedossier waarin
de waardering en de daarbij gehanteerde vrijheidsgraden zijn onderbouwd en
vastgelegd worden door de taxateur verstrekt aan de toegelaten instelling en
zijn op aanvraag beschikbaar bij de toegelaten instelling voor de Autoriteit
woningcorporaties.
-
− Het handboek marktwaardering is opgesteld om het vastgoed
in exploitatie van woningcorporaties op marktwaarde te waarderen voor de
jaarrekening. De waarderingsdatum voor de jaarrekening is in alle gevallen
31 december 2021. Bij volledige taxaties die eerder of later dan deze
waarderingsdatum worden uitgevoerd geldt dat deze taxaties gecorrigeerd moeten
worden naar waardepeildatum 31 december 2021. Hiervoor kunnen de
macro-economische parameters uit hoofdstuk 4 van dit waarderingshandboek
gebruikt worden. Een andere optie is dat de taxaties worden uitgevoerd op basis
van onderliggende gegevens met prijspeil 31 december 2021.
-
− In het besluit van wijziging van 27 maart 2017 op het BTIV
is vastgesteld dat de term 'leegwaarde' niet de meest wenselijke term is voor
het beschrijven van de marktwaardesituatie waarbij een VHE niet verhuurd is.
Het betreft op dat moment immers eveneens een marktwaarde, echter nu niet een
marktwaarde 'in verhuurde staat', maar een marktwaarde 'vrij van huur en
gebruik'. Kortheidshalve wordt in dit handboek de term leegwaarde gebruikt als
synoniem voor de situatie 'marktwaarde vrij van huur en gebruik'.
-
− Indien een woningcorporatie een koopovereenkomst voor een
complex heeft gesloten met een derde en dit koopcontract afdwingbaar heeft
gemaakt (contract getekend, eventueel met boeteclausule), maar de levering nog
niet heeft plaatsgevonden op waardepeildatum (31 december 2021), mag de
overeengekomen transactieprijs worden opgenomen als marktwaarde. Dit overigens
onder de aanname dat er een gedegen verkoopproces is doorlopen waarbij een
marktwaarde tot stand is gekomen, en het vastgoed betreft dat op het moment
van
verkoop en levering in exploitatie is. Zie ook de definitie van de marktwaarde:
'waarde waartegen een onroerende zaak in de gebruiksstaat waarin die zich
bevindt, wordt overgedragen in een situatie waarin partijen volledig
geïnformeerd, prudent en niet onder enigerlei dwang handelen'.
-
− Deze waardering op marktwaarde geldt op grond van de
Woningwet voor de jaarrekening voor het vastgoed in exploitatie. De meest
gerede kopers in het geval van corporatiebezit zijn doorgaans (institutionele)
beleggers.
2.4 Gebruik full-versie
De keuze voor toepassing van de basisversie danwel full-versie is
de eigen verantwoordelijkheid en keuze van de toegelaten instelling. Afstemming
met de accountant hierover wordt aanbevolen. Van belang is dat een betrouwbare
marktwaarde in verhuurde staat kan worden vastgesteld, die marktconform is. In
specifieke situaties kan het zijn dat de basisversie hiervoor onvoldoende
zekerheden biedt.
Het gebruik van de full-versie taxatie en het inschakelen van
een externe taxateur is in een aantal gevallen verplicht. Het betreft de
volgende situaties:
-
– Indien de huursom van reguliere woningen die gelegen zijn
in krimp- of aardbevingsgebied gecombineerd met de huursom van
studentenwoningen en extramurale zorgwoningen gezamenlijk meer dan 5% van de
totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB-tak afzonderlijk.
Alle woningen behorende tot deze 5% moeten dan full worden gewaardeerd. In
'Bijlage 2: Overzicht krimp- en aardbevingsgebieden' treft u de gemeenten
waarvoor geldt dat deze binnen krimp- en aardbevingsgebieden vallen. De
verplichte toepassing van de full versie voor deze woningtypen geldt
structureel en voor onbepaalde tijd.
-
– Indien de huursom van niet-reguliere woningen,
bedrijfsmatig, maatschappelijk en intramuraal zorgvastgoed tezamen meer dan
5%
van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB-tak
afzonderlijk. Al het vastgoed van deze typen moet dan full worden gewaardeerd.
In 'Bijlage 1: Definities' treft u de definities van de verschillende
typen.
-
– Indien de gezamenlijke huursom van exoten tezamen meer dan
1% van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB-tak
afzonderlijk. Al het vastgoed in de categorie exoten moet dan full worden
gewaardeerd. Verder:
-
– Als de gezamenlijke huursom minder is dan 1% maar als de
WOZ-waarde (geïndexeerde waarde van de WOZ-beschikking 2021 met peildatum
1-1-2020) of de geschatte waarde van een individuele exoot meer dan € 10.000
(als richting: huursom meer dan € 1.000 per jaar) is moet die individuele exoot
middels de full-waardering worden getaxeerd.
-
– Als de gezamenlijke huursom minder is dan 1% en de
WOZ-waarde (geïndexeerde waarde van de WOZ-beschikking 2021 met peildatum
1-1-2020) of geschatte waarde van een individuele exoot minder is dan € 10.000
(als richting: huursom minder dan € 1.000 per jaar) dan mag de WOZ-waarde of
geschatte waarde op de balans worden opgenomen.
De hiervoor geschetste situaties moeten afzonderlijk worden
beoordeeld en hoeven niet in samenhang te worden bekeken.
Let op: het is in alle gevallen mogelijk om een taxatie in de
full-variant te maken, ook als er geen directe verplichting is. U kunt daarbij
de keuze maken om een aantal complexen, deelportefeuille(s) of vastgoedtype(s)
op full te waarderen.
2.5 Taxatiecyclus full-waardering
Het uitgangspunt bij de full-waardering is dat minimaal eens per
drie jaar het vastgoed getaxeerd wordt waarbij alle taxatiewerkzaamheden
volledig verricht worden. Er zijn grofweg twee mogelijkheden om het
full-taxatieproces vorm te geven. Deze staan hieronder weergegeven. Jaar 1
slaat op verslagjaar 2020, jaar 2 op verslagjaar 2021, en zo verder. De twee
varianten zijn als volgt:
-
1. In jaar 1 een full-waardering voor 100% van het vastgoed dat
full gewaardeerd moet worden. In jaar 2 en 3 volgt dan een taxatie-update van
deze full-waardering. In jaar 4 wederom een full-waardering voor 100% van het
vastgoed dat full gewaardeerd moet worden.
-
2. Elk jaar een full-waardering van éénderde (steeds wisselend
deel) van het vastgoed dat full gewaardeerd moet worden. Het overige tweederde
deel kan onder voorwaarden door middel van een interne waardering of een
taxatie-update. De (deel)portefeuille wordt door de toegelaten instelling (in
samenspraak met taxateur en accountant) in drie vergelijkbare delen verdeeld,
waarbij representativiteit vereist is.
De verplichting voor het toepassen van een taxatie-update als het
vastgoed in de een of twee voorgaande jaren middels de full versie is getaxeerd
vervalt. Er mag dan ook voor een interne waardering worden gekozen.
Let op: Alleen als er sprake is van
regulier woningvastgoed en homogeen parkeervastgoed kan gekozen worden voor
deze tweede variant, omdat hierbij veel repetitie aanwezig is. Er moet immers
op basis van de taxatie van het éénderde deel een uitspraak gedaan worden over
het tweederde deel dat niet door de taxateur is gezien. Daarom is voor overig
vastgoed, dat in zijn aard meer heterogeen is, gekozen om variant 1 verplicht
te stellen. In bijlage 10 zijn voorwaarden opgenomen.
In bijlage 3 staat het schema opgenomen dat duidelijkheid geeft
over de verplichting van de full-versie en de keuze voor de taxatie
uitgangspunten. In bijlage 5 staan de rapportagevereisten vanuit het NRVT
opgenomen.
Voor het deel van het bezit dat in enig jaar getaxeerd moet
worden conform de taxatiecyclus zoals beschreven in deze paragraaf geldt dat
het mogelijk is om de taxatie gedurende het jaar door de taxateur te laten
uitvoeren. Als hiervoor wordt gekozen dient er voor dit deel van het bezit een
markttechnische update naar 31 december te worden uitgevoerd. Deze
markttechnische update dient plaats te vinden conform de richtlijnen van het
NRVT.
2.6 Groeipad gebruiksoppervlakte (GBO)
Toegelaten instellingen worden geacht hun metrages conform NEN
2580 op orde te brengen. Gemeenten krijgen eenzelfde verplichting in verband
met een correcte en uniforme bepaling van de WOZ-waarde. De Waarderingskamer
(toezichthouder op uitvoering van de wet WOZ) heeft daarvoor een groeipad
aangegeven dat zich richt op 2022. Om samenwerking tussen gemeenten en
toegelaten instellingen mogelijk te maken, met het oog op efficiency en
synergie, is ervoor gekozen om voor toegelaten instellingen hetzelfde groeipad
te hanteren. Dit betekent dat zowel gemeenten als toegelaten instellingen
uiterlijk in 2022 (dus vóór 1 januari 2023) moeten zorgen dat zij voor alle
woningen de gebruiksoppervlakte geregistreerd en gecontroleerd hebben om de
woningen op basis van de gebruiksoppervlakte te kunnen taxeren voor verslagjaar
2022.
Het einddoel is dat de toegelaten instelling voor elke woning
moet beschikken over de gebruiksoppervlakte vastgesteld conform de NEN 2580.
Hiervoor kan gebruik gemaakt worden van de meetinstructie gebruiksoppervlakte
woningen1 of van de metingen in het kader van energieprestaties die
eveneens de NEN 2580 als onderlegger kennen. Naast de meting van de woning zélf
mag ook gebruik gemaakt worden van de meetgegevens van een identieke woning, al
dan niet uit hetzelfde waarderingscomplex.
Conform de meetinstructie gebruiksoppervlakte woningen wordt
bij het meten van de woning onderscheid worden gemaakt tussen:
-
• gebruiksoppervlakte wonen
-
• gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte
-
• gebruiksoppervlakte externe bergruimte
-
• gebruiksoppervlakte gebouwgebonden buitenruimte
In full taxaties gebruiken taxateurs voor hun referenties
primair de gebruiksoppervlakte wonen.
De gebruiksvloeroppervlakte bedoeld in dit waarderingshandboek
betreft uitsluitend deze gebruiksoppervlakte wonen. Geadviseerd wordt een
splitsing aan te brengen in deze oppervlakte en de overige genoemde
oppervlakten. De gebruiksvloeroppervlakte van het gebouw is een optelling van
de gebruiksoppervlakte wonen en gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte.
De optelling van deze oppervlakten komt overeen met de totale inpandige
gebruiksoppervlakte van de woning, gemeten conform NEN 2580.2
Tot verslagjaar 2022 is het toegestaan om gebruik te maken van de
metrages zoals opgenomen in de BAG (bagviewer.kadaster.nl) danwel metrages die
zijn uitgevoerd voor de waardebepaling in het kader van de Wet waardering
onroerende zaken (Wet WOZ). Deze metrages betreffen een optelling van de
m2 GBO wonen en m2 GBO overige inpandige ruimte. Als er
betere (gecheckte) gegevens voorhanden zijn, dienen die te worden gebruikt. De
metrages van individuele onzelfstandige eenheden zijn niet opgenomen in de BAG.
Tot verslagjaar 2022 mogen voor deze ruimtes de metrages conform het
WWS-stelsel worden aangehouden.
Het inmeten van de woning mag door een (tijdelijke) medewerker
van de corporatie gebeuren of door een daarvoor ingehuurde externe partij,
zolang de NEN 2580, ofwel de meetinstructie gebruiksoppervlakte woningen wordt
gebruikt. Deze is ook toegepast bij de inmeting voor de energieprestatie met
een energielabel verstrekt vóór 1 januari 2015, of met de bepaling van de
energie-index verstrekt op of na 1 januari 2015. Ook metingen in het kader van
de energieprestatie of in een ander kader waarbij de NEN 2580 de onderlegger
is, mogen dus worden toegepast, mits in de inmeting zowel de m2 GBO
wonen als de m2 GBO overige inpandige ruimte zijn bepaald. De
m2 GBO overige inpandige ruimte wordt over het algemeen niet
standaard meegenomen bij de inmeting voor de energieprestatie. De corporatie
kan hier bij haar opdrachtverstrekking rekening mee houden. Een opnameformulier
zoals dat horend bij de meetinstructie gebruiksoppervlakte woningen kan
behulpzaam zijn bij de toedeling van de verschillende oppervlaktes van een
woning.
Voor onzelfstandige eenheden geldt dat binnen de verblijfseenheid
alle gemeenschappelijke ruimtes worden ingemeten en evenredig op basis van
kamergrootte verdeeld over de eenheden. De kameroppervlakte plus toebedeelde
gemeenschappelijke ruimte is de oppervlakte GO-wonen. Gemeenschappelijke
ruimtes binnen het gebouw, maar buiten de verblijfseenheid worden niet
meegenomen bij de berekening van de oppervlakte volgens NEN2580.
2.7 Beschikbaarheid WOZ-gegevens
Om verschillende redenen is het mogelijk dat de toegelaten
instelling (nog) geen beschikking heeft over de juiste WOZ-waarde van het te
taxeren object. Er zijn vier situaties denkbaar waarin dit het geval is:
-
• Situatie 1: Het te taxeren object is, volgens de
afbakeningsregels van de Wet WOZ, een onzelfstandig object, waardoor geen
afzonderlijke WOZ-waarde wordt afgegeven.
-
• Situatie 2: Het te taxeren object bestaat uit meerdere
afzonderlijke gedeelten, die ieder afzonderlijk een eigen WOZ-waarde
hebben;
-
• Situatie 3: Het te taxeren object was in aanbouw, waardoor
de WOZ-waarde gebaseerd is op de situatie waarin het object nog niet in gebruik
is, terwijl de taxatie gebaseerd is op de situatie waarin het object gereed
is;
-
• Situatie 4: De gemeente heeft nog geen WOZ-beschikking
afgegeven, maar moet dit nog wel doen.
Van situatie 1 zal bijvoorbeeld
sprake zijn in het geval van kantoortransformatie. Er kan uitsluitend een
beschikking zijn afgegeven voor het oorspronkelijke kantoor maar niet voor de
nieuwe verhuureenheid zoals de (nieuwe) woning. Voor de juiste WOZ-waarde moet
worden gehanteerd:
-
1. Kan worden uitgegaan van de waarde die de gemeente
informeel, maar wel schriftelijk is gecommuniceerd. Dit kan bijvoorbeeld met
behulp van een taxatie verslag of taxatieoverzicht, waarin per onzelfstandig
deel de waarde is vermeld.
-
2. Wanneer de gemeente geen waarde per onderdeel vermeldt,
moet de WOZ-waarde van het totaal-object (bijvoorbeeld het totale
kantoorgebouw) worden gehanteerd, en moet deze worden toegerekend aan de
afzonderlijke verhuureenheden (bijvoorbeeld naar rato van de oppervlakte).
Als het niet mogelijk is op basis hiervan een reële waarde te
bepalen, mag een schatting worden gehanteerd. In de eerste plaats moet deze
worden gebaseerd op WOZ-waardes van vergelijkbare objecten. Als ook deze niet
aanwezig zijn, mag deze worden bepaald op basis van recente transacties of
aanbodprijzen van vergelijkbare objecten. In dit geval dient de taxatie plaats
te vinden op basis van de full-versie.
Als er voor het te taxeren object geen actuele WOZ-waarde is
vastgesteld, omdat het te taxeren object feitelijk bestaat uit meerdere
WOZ-objecten (situatie 2), kan de som van de
verschillende WOZ-objecten als uitgangspunt worden genomen.
In het geval van nieuwbouw kan de WOZ-beschikking nog uitgaan van
een object in aanbouw (situatie 3). Voor de
WOZ-waarde moet worden uitgegaan van een fictieve waarde die wordt berekend met
behulp van het taxatieverslag object in aanbouw3 en de daarin opgenomen stichtingskosten verbonden aan de
WOZ-beschikking. De waarde wordt daarbij bepaald door uit te gaan van 100%
voortgang. N.B. De vastgestelde waarde van een woning in aanbouw is bepaald op
basis van de vervangingswaarde. Hiervoor wordt afzonderlijk de waarde voor de
woning (bouwkosten) en de waarde voor de grond berekend. De waarde voor de
woning wordt bepaald door het voortgangspercentage van de bouw op 1 januari te
vermenigvuldigen met de geobjectiveerde stichtingskosten. De waarde voor de
grond wordt niet gecorrigeerd voor een voortgangspercentage.
Wanneer er voor het te taxeren object nog geen WOZ-waarde bekend
is, maar de gemeente deze nog wel moet afgeven (situatie
4), kan de gemeente worden verzocht een WOZ-beschikking af te geven.
Als het afgeven van deze beschikking te lang op zich laat wachten, mag een
schatting worden gehanteerd. In de eerste plaats moet deze worden gebaseerd op
WOZ-waardes van vergelijkbare objecten. Als ook deze niet aanwezig zijn, of
overduidelijk onjuist, mag deze worden bepaald op basis van recente transacties
of aanbodprijzen van vergelijkbare objecten. In dit geval dient taxatie plaats
te vinden met de full-versie.
2.8 Handreiking/voorschrift rekenkundige uitwerking
De rekenkundige uitwerking is in dit handboek nader gepreciseerd.
De reden hiervoor is dat uit het validatieonderzoek blijkt dat de uitkomsten
van reken- en/of softwaremodellen onderling kunnen verschillen, de verdere
preciseringen hebben als doel deze verschillen te minimaliseren.
De nadere uitwerkingen gaan onder meer over het omgaan met
indexeren en verdisconteren bij een medio jaar benadering, over het omgaan met
muteren en uitponden en over de eindwaardeberekening. De nadere uitwerkingen in
dit handboek zijn gebaseerd op een benadering in jaarschijven. Er zijn modellen
die bijvoorbeeld niet in jaar- maar in maandschijven rekenen. Deze modellen
geven bij het juist toepassen van een medio benadering nagenoeg dezelfde
uitkomsten als de uitwerkingen in dit handboek op basis van jaarschijven. Beide
type modellen zijn daarom toegestaan.
Tot slot geldt dat de waarderingen (zowel uitponden als
doorexploiteren) in eerste instantie op vhe-niveau dienen te worden uitgevoerd.
Daarna kan op complexniveau de som van alle doorexploiteerwaarden en de som van
alle uitpondwaarden worden bepaald. De marktwaarde is de hoogste van één van
beide sommen.
2.9 Jaarlijkse actualisatie
Om te borgen dat het waarderingshandboek in de toekomst blijft
leiden tot een waardering van de marktwaarde, wordt het handboek jaarlijks
geactualiseerd. Deze actualisatie omvat een jaarlijkse aanpassing van de normen
en parameters in het handboek.
Naast de jaarlijkse actualisatie wordt het handboek jaarlijks
gevalideerd. Bij de validatie wordt gecontroleerd of de verkregen marktwaardes
door toepassing van de basisversie van het handboek inderdaad leiden tot een
aannemelijke marktwaarde voor alle corporaties in alle provincies en voor alle
typen vastgoed. Het handboek 2020 is in 2021 gevalideerd. Dit handboek zal in
2022 worden gevalideerd.
2.10 Omgaan met indicatieve uitgangspunten
Na het moment van publicatie van het handboek marktwaardering in
de Staatscourant, maar vóór inwerkingtreding op 1 januari, zijn beperkte
wijzigingen van uitgangspunten nog mogelijk. Bijvoorbeeld: een wetsbehandeling
over een voor de marktwaardering belangrijke parameter kan plaatsvinden tussen
het moment van publicatie en het moment van inwerkingtreding. Waar een
uitgangspunt nog kan wijzigen is sprake van een indicatief uitgangspunt in het
handboek marktwaardering. Een indicatief uitgangspunt in het handboek
marktwaardering is altijd expliciet aangegeven als
zijnde indicatief en bovendien ondergeschikt aan de wet- en regelgeving waarin
de bron van het uitgangspunt is opgenomen. Raadpleging van de bron van het
indicatieve uitgangspunt per peildatum 31 december 2021 is aanbevolen.
3 NADERE KADERSTELLING
3.1 Doel van de waardering
Het waarderingsprotocol van dit handboek heeft tot doel een
waardering van het vastgoed op basis van marktwaarde op te leveren ten behoeve
van de jaarrekening van toegelaten instellingen. Op deelportefeuilleniveau,
onderscheiden naar DAEB en niet-DAEB, dient de waardering een goed beeld van de
marktwaarde van het vastgoed op te leveren. Dit impliceert dat de waardering op
complexniveau gemiddeld genomen wél een goed beeld geeft, maar dat er complexen
zijn met een te hoge en complexen met een te lage waardering. De waarden zoals
die voortvloeien uit de basisversie zijn daarom niet geschikt binnen de
vastgoedsturing.
Toegelaten instellingen gebruiken de waardering van het vastgoed
niet alleen voor de jaarrekening, maar ook voor de vastgoedsturing. Deze
toegelaten instellingen willen voor elk afzonderlijk complex de aannemelijke
waarde vastgesteld hebben. Dit handboek biedt daartoe ook de mogelijkheid. In
dat geval kan met ondersteuning van een externe taxateur een waardering worden
vastgesteld die zowel voor de jaarrekening als voor de vastgoedsturing kan
worden gebruikt.
In dit waarderingshandboek worden derhalve twee versies voor de
waardering beschreven:
-
− De basisversie
-
− De full versie
De basisversie vormt het uitgangspunt van alle
marktwaardewaarderingen. Deze versie wordt gedetailleerd uitgewerkt in dit
handboek. Alle toegelaten instellingen hebben de vrijheid om de full versie toe
te passen. De full versie maakt gebruik van vrijheidsgraden. Dit betekent dat
op genoemde onderdelen voor de waardering van woongelegenheden kan worden
afgeweken van de parameters zoals opgenomen in de basisversie. Voor niet
woongelegenheden biedt de full versie ook aanvullende mogelijkheden om het
kasstroomschema van de waardering aan te vullen. Het is de eigen
verantwoordelijkheid en keuze van de toegelaten instelling of, en zo ja, op
welke onderdelen van de waardering de full versie wordt toegepast. Daarbij
geldt het principe 'pas toe, of leg uit'. Dit houdt in dat op die onderdelen
van de waardering waar de full versie wordt toegepast, een onderbouwing
noodzakelijk is van de keuze door een externe taxateur.
3.2 Typen vastgoed en overig vastgoed
In dit handboek worden verschillende typen vastgoed
onderscheiden te weten:
-
− Woongelegenheden: eengezinswoningen (EGW),
meergezinswoningen (MGW), studenteneenheden en zorgeenheden (extramuraal).
-
− Bedrijfsmatig, maatschappelijk en zorg onroerend goed (BOG,
MOG en ZOG).
-
− Parkeergelegenheden: parkeerplaatsen en garageboxen.
Voor elk van de verschillende typen vastgoed wordt gebruik
gemaakt van een eigen waarderingsmodel. In de bijlage zijn de definities en een
overzicht van de verhuureenheden per type opgenomen.
Woningcorporaties hebben ook vastgoed in exploitatie dat niet
onder de vier eerdergenoemde typen valt. Deze typen vastgoed worden ook wel
exoten of rafelranden genoemd. Voor deze exoten moet aansluiting worden gezocht
bij de meest logische waarderingscategorie. Bijvoorbeeld voor zendmasten de
full-versie van BOG-MOG-ZOG. Als aansluiting bij een van de
waarderingscategorieën niet mogelijk is (door bijvoorbeeld fundamenteel andere
huurafspraken zoals huur om niet) kan altijd een vrije taxatie worden
gebruikt.
3.3 Marktwaarde en markthuur
Ten aanzien van de verschillende waardebegrippen sluit dit
handboek aan bij internationale richtlijnen, zoals die zijn vastgelegd door
middel van de International Valuation Standards (IVS) en de European Valuation
Standards (EVS). De definitie van marktwaarde is:
‘Het geschatte bedrag waartegen vastgoed zou worden overgedragen
op de waardepeildatum tussen een bereidwillige koper en een bereidwillige
verkoper in een zakelijke transactie, na behoorlijke marketing en waarbij de
partijen zouden hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder
dwang’4
Ook wordt ten aanzien van de definitie van de markthuur
aangesloten bij de IVS en de EVS. De definitie voor markthuur luidt:
‘het geschatte bedrag waarvoor een belang in vastgoed op de
waardepeildatum, na behoorlijke marketing, op passende huurvoorwaarden in een
marktconforme transactie door een bereidwillige verhuurder aan een
bereidwillige huurder zou worden verhuurd, waarbij elk der partijen zou hebben
gehandeld met kennis van zaken, prudent en niet onder dwang.’5
3.4 Waarderingsmethodiek
Er bestaan verschillende mogelijkheden om de waardering van
vastgoed uit te voeren. Zoals gebruikelijk is in de woningbeleggingssector6, volgt dit handboek de inkomstenbenadering, en meer specifiek
de netto contante waarde methode, ook wel de DCF-methode genoemd. Via de
DCF-methode worden de toekomstige inkomende en uitgaande kasstromen contant
gemaakt naar het heden aan de hand van een discontovoet, inclusief de
eindwaarde die de geschatte opbrengstwaarde is van het vastgoed aan het einde
van de DCF-periode. Het handboek volgt voor de toepassing van deze methode de
internationale definities.7 Hierbij wordt verondersteld dat de jaarbedragen – op enkele
hierna te noemen uitzonderingen na – medio het jaar ontvangen en betaald
worden. Bij zowel het indexeren als het verdisconteren dient dit principe
gehanteerd te worden.
Er zijn kasstromen die niet medio vallen, maar aan het eind
(ultimo) of begin (primo) van een jaar.
-
− De eindwaarde valt aan het eind (ultimo) van het laatste
jaar van de exploitatieperiode.
-
− Correctiefactoren zoals achterstallig onderhoud,
waardecorrectie erfpacht moeten in mindering gebracht worden op de waarde en
vallen dus aan het begin van het eerste jaar (primo) en niet halverwege een
jaar.
De berekening van de netto contante marktwaarde wordt bij alle
typen vastgoed uitgevoerd voor een exploitatieperiode van 15 jaar. In de
volgende paragrafen wordt de DCF-methode meer verduidelijkt en
gepreciseerd.
3.4.1 Contante waarde bij medio jaar
Alle kasstromen in de prognose worden geacht halverwege het
jaar te worden ontvangen of betaald. Dat uitgangspunt heeft gevolgen voor de
wijze van disconteren. De contante waarde van een kasstroom in het jaar (t) bij
een discontovoet van (r) is gelijk aan de kasstroom gedeeld door (1 + r) ^
(t – 0,5). De netto contante waarde is zoals gebruikelijk de som van alle
contante waarden. Op basis van een medio benadering disconteren van kasstromen
geeft een ander resultaat dan het ultimo (op eind jaar) disconteren. Het
procentuele verschil is ongeveer de helft van de gebruikte discontovoet.
Het handboek schrijft medio disconteren voor. Op het medio
disconteren bestaan enkele uitzonderingen.
-
• De eerste uitzondering is de eindwaarde. Daarvoor geldt
niet de veronderstelling dat deze halverwege het jaar valt, maar aan het eind
van de exploitatie periode. De contante waarde van de nominale eindwaarde is
daarom de eindwaarde ultimo jaar 15 gedeeld door (1 + r) ^ 15.
-
• De andere uitzonderingen betreffen kosten die aan het
begin van de exploitatieperiode vallen zoals achterstallig onderhoud,
waardecorrectie erfpacht en eventuele transactiekosten. Omdat deze kasstromen
aan het begin van de exploitatieperiode vallen, moeten deze kasstromen niet
verder verdisconteerd worden.
-
• In het geval als gevolg van leegstand direct wordt
uitgepond, dan vallen ook de inkomende en uitgaande kasstromen van uitponden
aan het begin van de exploitatieperiode.
3.4.2 Indexeren
Via indexeren wordt de nominale waarde van een kasstroom, of
een grondslag als de WOZ-waarde, in het jaar (t) bepaald door op de reële
waarde (de waarde op een prijspeil) een index toe te passen. Dit principe is in
essentie eenvoudig maar vraagt om enige precisering.
Het handboek bevat op verschillende plekken gegevens over het
toepassen van indexen. Als bijvoorbeeld voor de prijsinflatie in een bepaald
kalenderjaar een index is opgenomen dan gaat het in sommige gevallen over de
index in een kalenderjaar en soms de index
over een kalenderjaar.
Een voorbeeld van de eerste categorie (index
in een kalenderjaar) is de prijsinflatie, plus
opslag bij een gereguleerde eenheid, voor de aanpassing van de huur
in een jaar. De index gaat dan over de
huurverhoging op 1 juli van het betreffende jaar.
Een voorbeeld van de tweede categorie (index
over een kalenderjaar) is de
bouwkostenstijging. Is in jaar (t) de bouwkostenstijging gelijk aan i %, dan
houdt dat in dat de kosten gedurende het jaar stijgen om aan het eind van het
kalenderjaar i % hoger te zijn dan aan het begin van dat jaar.
In het algemeen gaat het handboek voor uitgaven en ontvangsten
uit van medio jaar indexeren: de nominale waarde van een kasstroom in een jaar
is de totale kasstroom over dat jaar op prijspeil medio jaar. Een manier om de
hoogte van een kasstroom medio jaar te bepalen is eerst de waarde primo te
bepalen, vervolgens de waarde ultimo te bepalen en van die twee uitkomsten het
gemiddelde te bepalen.
Een voorbeeld:
-
− Het instandhoudingsonderhoud op prijspeil 31-12-2021 is
€ 800 per jaar per VHE
-
− Dat betekent dat de hoogte van de kasstroom primo 2022
gelijk is aan dezelfde € 800
-
− Stel de index 2022 in dit voorbeeld op 2%. Dan is de
hoogte van de kasstroom ultimo 2022 gelijk aan € 800 * (1 + 2%) = € 816
-
− De kasstroom over heel 2022 is dan het gemiddelde van
€ 800 en € 816 is € 808.
Kanttekening bij medio
indexeren
Meer vanuit theoretisch perspectief geldt dat de medio
kasstroom in dit voorbeeld gelijk is aan € 800 * (1,02)0,5. Dat
levert nagenoeg hetzelfde resultaat als de hierboven geschetste benadering maar
vraagt bij per jaar variërende indexen om een iets complexere uitwerking. Stel
in hetzelfde voorbeeld dat de index in het eerste jaar 2,0% en in het tweede
jaar 3,0% is, dan is dit de uitwerking
-
− Medio jaar 1 is de geïndexeerde kasstroom gelijk aan 800
* (1,02)0,5
-
− Medio jaar 2 is de geïndexeerde kasstroom gelijk aan 800
* (1,02) * (1,03)0,5.
Zoals eerder vermeld zijn er ook modellen die in
maandschijven rekenen. Een dergelijk model bepaalt weer op een andere wijze
de
medio jaar kasstroom.
Alle drie de benaderingen geven nagenoeg dezelfde uitkomsten
en zijn alle drie toepasbaar en toegestaan. Vanuit praktisch oogpunt is in dit
handboek steeds de eerste benadering opgenomen.
Medio jaar indexeren volgens één van de bovenbeschreven
methoden is voorgeschreven.
Het uitgangspunt om medio jaar te indexeren geldt niet voor
alle kasstromen. Enkele uitzonderingen zijn:
-
− De verhuurderheffing wordt bepaald op basis van de
WOZ-waarde in de beschikking. De verhuurderheffing 2022 gaat dus uit van de
WOZ-beschikking 2022. De beschikking bevat in vrijwel alle gevallen de waarde
gebaseerd op de waardepeildatum primo het voorgaande jaar, in dit geval dus
1 januari 2021. De verhuurderheffing wordt niet op een medio jaar grondslag,
maar op een primo jaar grondslag berekend.
-
− Voor woongelegenheden en BOG/MOG/ZOG wordt de OZB
initieel bepaald op basis van de WOZ-waarde in de beschikking 2021 en dus de
WOZ-waarde op peildatum 1 januari 2020, en het gemeentelijk percentage OZB voor
de vastgoedcategorie in 2021 en het percentage voor overige belastingen,
verzekeringen voor de vastgoedcategorie. Dit levert het bedrag OZB en
belastingen/verzekeringen op voor het jaar 2021. De OZB, belastingen en
verzekeringen in het volgende jaar worden bepaald door het bedrag uit het
voorgaande jaar te indexeren met de prijsinflatie in het voorgaande jaar. De
OZB in 2022 is bijvoorbeeld de OZB in 2021 verhoogd met de prijsinflatie in
2021. Met andere woorden: indexatie van de OZB is primo jaar.
-
− De berekening van de huurinkomsten is weer anders. De
huurverhoging van woningen vindt plaats op 1 juli van een kalenderjaar. Dat
betekent dat over de eerste helft van een jaar een andere contracthuur geldt
dan over de tweede helft van het jaar. Voor een gebeurtenis als mutatie is het
uitgangspunt dat die medio jaar plaatsvindt. De huur over de tweede helft van
het jaar is dus nog gedeeltelijk onderhevig aan wijziging naar de
markthuur.
-
− Eerder is al de eindwaarde genoemd. Die valt aan het eind
van de beschouwingsperiode, dus ultimo jaar 15.
-
− Splitsingskosten vallen bij uitponden primo jaar. Als er
geen exploitatieverplichting is betreft dat primo jaar 1. Is er wel een
verplichting dan worden de deze kosten verondersteld primo jaar 8 genomen te
worden en moeten deze kosten daarmee naar primo jaar 8 geïndexeerd worden.
3.4.3 Fractioneel muteren en uitponden
Het modelmatig benaderen van het muteren en uitponden van
woningen toont de lastigheid bij het waarderen van vastgoed. Hoe voorspelt men
immers welke woningen op welk tijdstip muteren en weer te verhuren of uit te
ponden zijn? Er zijn grofweg twee manieren waarop met mutatie en uitponden kan
worden omgegaan, te weten per gehele woning of per fractionele woning.
In de niet-fractionele benadering vindt mutatie of uitponden
pas plaats voor een hele woning. Stel er is een complex van 50 woningen, de
mutatiegraad is 5% per jaar, dan worden in deze berekeningswijze in het eerste
jaar 2 woningen uitgepond omdat 5% van 50 een uitkomst van 2 hele en één halve
woning geeft. De resterende halve woning wordt dan meegenomen naar het volgend
kalenderjaar.
Stel dat de complexgrootte echter slechts 5 is, dan muteert
bij een mutatiegraad van 5% elk jaar slechts 0,25 woning. Bij het optellen van
de woningfracties muteert pas na vier jaar de eerste woning (4 x 0,25 =
1).
De andere benadering is een fractionele benadering. Hierbij
wordt de modelmatige fictie gehanteerd dat ook één woning fractioneel kan
worden uitgepond of kan muteren. Bij één woning en een mutatiegraad van 5% is
dan deze woning begin van het eerste jaar 100% in exploitatie en eind van het
jaar voor 95%. Bij doorexploiteren geldt voor deze woning de eerste helft van
het jaar 100% van de contracthuur primo. In de tweede helft geldt voor 95% de
geïndexeerde contracthuur en voor 5% de huur na mutatie. In het uitpondscenario
wordt in dit voorbeeld 5% van de woning uitgepond en zijn de bruto inkomsten
gelijk aan 5% van de verkoopopbrengst op basis van de leegwaarde medio dat
jaar.
De twee methoden leveren vooral bij kleine complexen
verschillen op, vooral in de waarde in het uitpondscenario. Omdat in het
merendeel van de gevallen de waarde in het uitpondscenario hoger is dan die
in
het doorexploiteerscenario, spelen die verschillen een rol in de
waardebepaling.
De fractionele benadering leidt tot een meer aannemelijke
waarde, met name bij kleine complexen (van minder dan circa 20 vhe).
De fractionele benadering is met ingang van het verslagjaar
2018 voorgeschreven.
3.4.4 Lineair versus exponentieel uitponden en muteren.
Naast het onderscheid fractioneel of niet-fractioneel uitponden
is het onderscheid lineair versus exponentieel uitponden en muteren van belang.
Stel een complex heeft 100 eenheden en de mutatiekans is 5%. Dat impliceert dat
in het eerste kalenderjaar 5 eenheden worden uitgepond of muteren.
Bij de lineaire benadering wordt ervan uit gegaan dat ook
gedurende de resterende beschouwingsperiode 5 eenheden per jaar uitgepond of
gemuteerd worden eventueel met een vermindering van dit aantal vanaf
bijvoorbeeld het 6e jaar. Deze benadering impliceert dat de
mutatiekans in het uitpondscenario toeneemt. Na tien jaar is de mutatiekans
10%: 5 muterende woningen op 50 resterende woningen.
Bij de exponentiële benadering blijft de mutatiekans gelijk en
wordt deze toegepast op de nog in exploitatie zijnde eenheden. In het voorbeeld
zijn aan het begin van het tweede jaar nog 95 eenheden in exploitatie. De
mutatiekans van 5% wordt toegepast op dit aantal wat betekent dat in het tweede
jaar 95 * 5% = 4,75 eenheden muteren. Bij de exponentiele benadering blijft de
mutatiekans gelijk.
Vanzelfsprekend geldt in het doorexploiteerscenario dat de
mutatiegraad in alle jaren van toepassing is op álle eenheden. Alle eenheden
blijven in dit scenario immers in exploitatie. Wel dient rekening gehouden te
worden met feit dat op een zeker moment een deel van de huren als gevolg van
eerdere mutaties al geharmoniseerd is, dat wil zeggen aangepast aan de
markthuur.
Met ingang van verslagjaar 2017 is de exponentiële benadering
voorgeschreven.
3.4.5 Afronden
In de berekening worden alleen de eindresultaten afgerond.
Tussenresultaten worden niet afgerond. Afronding geldt daarmee niet voor de
berekening zelf, maar uitsluitend voor het tonen van resultaten. De wijze van
afronden van te tonen resultaten staat vrij. In de rekenvoorbeelden in dit
handboek is gekozen voor afronding vanwege de leesbaarheid.
3.4.6 Verdere toelichting rekenwijze
In de tekst van dit handboek zijn op verschillende plaatsen
toelichtingen opgenomen voor de rekenkundige uitwerking.
3.5 Waarderingscomplex
Om te komen tot een marktwaardewaardering van het vastgoed,
wordt het gehele bezit, dat wil zeggen alle verhuureenheden van de toegelaten
instelling, opgedeeld in waarderingscomplexen. Een waarderingscomplex is een
samenstel van verhuureenheden, dat bestaat uit vergelijkbare verhuureenheden
voor wat betreft type vastgoed, bouwperiode en locatie, en dat als één geheel
aan een derde partij in verhuurde staat kan worden verkocht. Alle
verhuureenheden van de toegelaten instelling maken deel uit van een
waarderingscomplex of zijn een afzonderlijk waarderingscomplex.
Er bestaat geen minimum voor het aantal verhuureenheden in een
waarderingscomplex. Dit betekent dus dat een waarderingscomplex ook uit één
verhuureenheid kan bestaan. Eveneens geldt dat geen maximum aantal
verhuureenheden in een waarderingscomplex wordt voorgeschreven.
Het kan voorkomen dat een waarderingscomplex bestaat uit DAEB
en niet-DAEB-vastgoed. In dat geval dient, nadat de waarde van het
waarderingscomplex is bepaald, de waarde opgesplitst te worden in een deel dat
aan het DAEB-vastgoed, resp. aan het niet-DAEB deel kan worden
toegerekend.
Als wordt voldaan aan de voorwaarden van het waarderingscomplex
(bouwperiode, locatie, logischerwijs als één geheel te verkopen) kan het ook
voorkomen dat een waarderingscomplex bestaat uit een samenstelling van BOG, MOG
en/of ZOG-ruimtes, bijvoorbeeld als er in een intramurale zorglocatie (ZOG)
losse units worden verhuurd aan bijvoorbeeld een kapper (BOG) of
zorgopleidingsinstantie (MOG), etc.
Let op: Als bijvoorbeeld meerdere
studentenwoningen of (extramurale) zorgeenheden in één contract zijn verhuurd
aan een derde partij, dan gedraagt dit complex zich op basis van het contract
als een BOG-MOG-ZOG-complex en dient het complex conform die uitgangspunten
gewaardeerd te worden.
Let op: Het is niet logisch als één
waarderingscomplex bestaat uit objecten op meerdere uit elkaar liggende
locaties, zeker niet wanneer bijvoorbeeld één van beide objecten in krimp- of
aardbevingsgebied ligt. Scheiding van het waarderingscomplex in meerdere nieuwe
waarderingscomplexen is dan het meest logisch. Voor het complex(gedeelte) in
krimpgebied moet de full versie worden toegepast; zie daarvoor het schema in
Bijlage 3 van het handboek.
Voor het complex(gedeelte) buiten de krimpgemeente bestaat de
keuze om deze via de basis- of via de full versie te waarderen.
Let op: het is mogelijk dat een
complex verhuurbare eenheden bevat waarvoor zowel het doorexploiteer- als het
uitpondscenario geldt, én eenheden waarvoor geen uitpondscenario geldt. Dat is
binnen een complex toegestaan. Bij het bepalen van de waarde van de
uitpondwaarde van het complex moet dan voor niet uitpondbare eenheden de
doorexploiteerwaarde meegenomen worden als vervanger van de uitpondwaarde.
3.6 Doorexploiteer- en uitpondscenario
De bepaling van de toekomstige inkomende en uitgaande
kasstromen vindt plaats aan de hand van twee scenario’s: enerzijds op basis van
het doorexploiteerscenario en anderzijds op basis van het uitpondscenario.
Hierbij gelden de volgende uitgangspunten:
-
• Voor reguliere woongelegenheden en parkeren geldt dat de
hoogste van het doorexploiteer- of uitpondscenario wordt gehanteerd. Alleen
in
de full-versie kan het hanteren van één deze twee scenario’s worden
afgedwongen, als bijvoorbeeld uit marktanalyse blijkt dat uitponden niet
realistisch is kan alleen het doorexploiteerscenario worden gehanteerd.
-
• Niet-zelfstandige eenheden kunnen en zullen in de praktijk
niet één voor één uitgepond worden en voor deze eenheden geldt daarom in de
basis- en full-versie uitsluitend het doorexploiteerscenario.
-
• Voor zelfstandige studenteenheden en zelfstandige
extramurale zorgeenheden wordt een uitpondscenario niet waarschijnlijk geacht.
Daarom wordt in de basisversie het doorexploiteerscenario voorgeschreven. Als
marktanalyse aantoont dat een uitpondscenario wel degelijk realistisch is, mag
de externe taxateur in de full versie het uitpondscenario toepassen. Zie ook
Bijlage 4 waardering van studenteenheden.
-
• Bij BOG, MOG en ZOG is alleen het doorexploiteerscenario
van toepassing.
Het doorexploiteerscenario veronderstelt dat verhuureenheden
worden doorverhuurd. Daarbij wordt verondersteld dat elk jaar bij een deel van
de verhuureenheden, de huurder verhuist. Bij de leegkomende verhuureenheden
wordt de eenheid opnieuw verhuurd en wordt de huur na mutatie opgetrokken naar
de potentiële huur, die bepaald is op basis van de markthuur met voor
gereguleerde woningen als maximum de maximale huur op basis van het
woningwaarderingsstelsel. De maximale huur kan desgewenst ook worden ingevoerd
als de WWS-punten niet beschikbaar zijn. Die maximale huur moet dan wel gelijk
zijn aan de markthuur (zie 5.2.2), en niet de maximale huur volgens het
huurbeleid van een toegelaten instelling (streefhuur).
Aan het einde van de 15-jarige DCF-periode wordt een eindwaarde
opgenomen. De kasstromen en de eindwaarde worden vervolgens contant gemaakt
naar het heden en opgeteld om tot een waarde in het doorexploiteerscenario te
komen.
In het uitpondscenario wordt verondersteld dat verhuureenheden
bij mutatie leeg worden verkocht. In tegenstelling tot het
doorexploiteerscenario wordt de huur voor deze verhuureenheden niet
opgetrokken, maar wordt daarvoor in de plaats een verkoopkasstroom en
verkoopkosten opgenomen.
Na de 15-jarige DCF-periode wordt de eindwaarde van de nog niet
verkochte verhuureenheden bepaald. De kasstromen en de eindwaarde worden
contant gemaakt en vervolgens opgeteld om tot de waarde in het uitpondscenario
te komen.
De waarde op basis van het doorexploiteerscenario,
respectievelijk indien van toepassing het uitpondscenario, is de som van de
waarden van alle individuele verhuureenheden in het waarderingscomplex. Nadat
de waarden op basis van beide scenario’s zijn bepaald, leidt de hoogste waarde
van de twee scenario’s uiteindelijk tot de marktwaarde van het
waarderingscomplex.
3.7 Verhuureenheden in exploitatie buiten de
landsgrenzen
Voor verhuureenheden buiten de Nederlandse landsgrenzen geldt dat
de waardering dient plaats te vinden met inschakeling van een externe taxateur.
De reden hiervoor is dat het handboek betrekking heeft op de Nederlandse
situatie en niet op vastgoed in het buitenland.
4 MACRO-ECONOMISCHE PARAMETERS
Om de te verwachten kasstromen in de DCF-berekening te bepalen,
wordt gebruik gemaakt van macro- economische parameters. Het gaat hierbij om de
prijsinflatie, de loonstijging, de bouwkostenstijging en de leegwaardestijging.
De parameters worden hierna weergegeven.
4.1 Prijsinflatie
De prijsinflatie wordt als basis gehanteerd voor de jaarlijkse
indexering van de volgende posten:
-
− de contracthuur, exclusief de boven inflatoire opslag;
-
− de maximale huur en de liberalisatiegrens volgens het
woningwaarderingsstelsel;
-
− de markthuur bij de marktwaarde en de streefhuur bij
beleidswaarde;
-
− de OZB, belastingen, verzekeringen en overige zakelijke
lasten.
Voor het jaar 2020 geldt de door het CBS geregistreerde CPI van
1,3%. Voor 2021 en 2022 wordt aangesloten bij de meest recente korte termijn
prognose van het Centraal Planbureau (CPB)8 van respectievelijk 1,9% en 1,8%. Voor de jaren 2023 tot en
met 2025 wordt de middellange termijn prognose (MLT) van het CPB gehanteerd van
1,9%.
Vanaf 2026 van de prognoseperiode wordt aangesloten bij de
lange termijn verwachting, conform het (maximale) streven van de Europese
Centrale Bank (ECB) van 2,00%.
Tabel 1: prijsinflatie
Prijsinflatie
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027 e.v.
|
Prijsinflatie
|
1,30%
|
1,90%
|
1,80%
|
1,90%
|
1,90%
|
1,90%
|
2,00%
|
2,00%
|
4.2 Loonstijging
De loonstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging van de
beheerkosten marktwaarde exclusief de zakelijke lasten. Voor de beleidswaarde
geldt deze index voor de post beheer.
In het uitpondscenario met een zeven jaar
exploitatieverplichting is deze index van toepassing op de juridische
splitsingskosten.
Voor de jaren 2021 en 2022 wordt aangesloten bij de meest recente
korte termijn prognose van het CPB9. Voor de jaren 2023 tot en met 2025 wordt de middellange
termijn prognose (MLT) van het CPB gebruikt. Voor de prognoseperiode wordt
vanaf 2027 aangesloten bij de reële groei van de lonen in het verleden, die
gemiddeld ongeveer 0,5% boven inflatie was. Voor het jaar 2026 wordt een index
midden tussen die van 2025 en 2027 gekozen.
Tabel 2: loonstijging
Loonstijging
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027 e.v.
|
Loonstijging
|
2,00%
|
2,20%
|
2,10%
|
2,30%
|
2,30%
|
2,40%
|
2,50%
|
4.3 Bouwkostenstijging
De bouwkostenstijging vormt het uitgangspunt voor de stijging
van de onderhoudskosten, en de verouderingskosten. In het uitpondscenario met
een zeven jaar exploitatieverplichting is deze index van toepassing op de
technische splitsingskosten voor zover opgevoerd in een full waardering.
Voor de veronderstelde bouwkostenstijging is aangesloten bij de
loonstijging zoals ontleend aan de prognose van het CPB.
Voor de jaren 2021 en 2022 wordt echter uitgegaan van een
hogere stijging als gevolg van de spanning tussen vraag en aanbod op de
bouwmarkt.
Volgens het CBS was de outputindex in het eerste kwartaal 2021
gelijk aan 1,7% en de inputindex 5,1% beiden ten opzichte van een jaar eerder.
De gegevens van BouwkostenKompas per 1 oktober 2021 komen tot een outputindex
van 6,0% en een inputindex van 4,0% beide eveneens op jaarbasis. De
bouwkostenindex 2021 is met 4,2% het gemiddelde van de vier cijfers.
Vanaf 2023 is de bouwkostenstijging weer gelijkgesteld aan bij de
loonkostenstijging. In 2022 is de bouwkostenstijging gesteld op een waarde
tussen die van 2021 en van 2023.
Tabel 3: bouwkostenstijging
Bouwkostenstijging
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027 e.v.
|
Bouwkostenstijging
|
4,20%
|
3,20%
|
2,10%
|
2,30%
|
2,30%
|
2,40%
|
2,50%
|
4.4 Leegwaardestijging
De leegwaardestijging vormt de basis voor de stijging van de
verkoopopbrengst in het uitpondscenario. Omdat er regionale verschillen zijn,
is de leegwaardestijging voor elke provincie en voor de vier grote steden
afzonderlijk weergegeven. Over 2020 en 2021 gaat het daarbij om de
gerealiseerde stijgingen op basis van gegevens van de Prijsindex Bestaande
Koopwoningen (PBK) van het Kadaster. Vanaf 2022 is verondersteld dat de
leegwaardestijging na één jaar uitkomt op 2,0%. Dit sluit aan bij de lange
termijn verwachting dat de leegwaardestijging trendmatig gelijk is aan de
veronderstelde prijsinflatie en bij de manier waarop taxateurs de leegwaarde
inschatten. Hoewel de recente prijsstijging in de meeste regio’s boven de trend
ligt, is het niet zeker dat deze prijsstijgingen zich door zullen zetten.
Daarom is vanaf 2023 en verder gekozen voor een trendmatige, veilige
benadering.
Tabel 4: leegwaardestijging naar provincie en de vier grote
steden (Bron: Kadaster)
Regio
|
2020
|
2021
|
2022
|
2023 e.v.
|
Groningen
|
10,40%
|
14,90%
|
8,50%
|
2,00%
|
Friesland
|
7,70%
|
15,50%
|
8,80%
|
2,00%
|
Drenthe
|
8,50%
|
15,30%
|
8,70%
|
2,00%
|
Overijssel
|
8,60%
|
13,80%
|
7,90%
|
2,00%
|
Flevoland
|
9,50%
|
16,80%
|
9,40%
|
2,00%
|
Gelderland
|
8,10%
|
14,30%
|
8,20%
|
2,00%
|
Utrecht (provincie)
|
7,70%
|
13,10%
|
7,60%
|
2,00%
|
Noord-Holland
|
6,50%
|
12,20%
|
7,10%
|
2,00%
|
Zuid-Holland
|
8,00%
|
12,10%
|
7,10%
|
2,00%
|
Zeeland
|
8,30%
|
15,90%
|
9,00%
|
2,00%
|
Noord-Brabant
|
7,60%
|
12,20%
|
7,10%
|
2,00%
|
Limburg
|
7,90%
|
11,70%
|
6,90%
|
2,00%
|
Amsterdam
|
4,70%
|
7,50%
|
4,80%
|
2,00%
|
’s-Gravenhage
|
7,50%
|
13,20%
|
7,60%
|
2,00%
|
Rotterdam
|
8,50%
|
12,90%
|
7,50%
|
2,00%
|
Utrecht (gemeente)
|
9,40%
|
14,00%
|
8,00%
|
2,00%
|
Nederland
|
7,80%
|
13,00%
|
7,50%
|
2,00%
|
5 WOONGELEGENHEDEN
Dit hoofdstuk behandelt de te hanteren gegevens en uitgangspunten
voor de waardering van woongelegenheden. Het is belangrijk om onderscheid te
maken tussen objectgegevens en modelparameters.
De objectgegevens zijn specifieke gegevens die op het niveau van
de verhuureenheid, of op het niveau van het complex waartoe de verhuureenheid
behoort, beschikbaar dienen te zijn. Deze gegevens komen uit de
basisadministratie van de toegelaten instelling. In tabel 5 objectgegevens is
in de laatste kolom aangegeven of een gegeven op verhuureenheid (VHE) dan wel
op complex niveau beschikbaar is. In de waardering zelf staat het de taxateur
vrij complex gegevens op complex niveau of op VHE-niveau op te voeren.
De modelparameters zijn die gegevens die noodzakelijk zijn voor
de berekening van de marktwaarde en waarover dit handboek uitsluitsel
geeft.
5.1 Objectgegevens
De onderstaande tabel bevat een overzicht van de specifieke
objectgegevens voor woongelegenheden van de toegelaten instelling. Hierbij is
onderscheid gemaakt tussen gegevens die betrekking hebben op het
waarderingscomplex en op de afzonderlijke verhuureenheden.
Tabel 5: objectgegevens voor woongelegenheden
Objectgegevens
|
Omschrijving
|
Niveau
|
Waarderingscomplex
|
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
complex
|
Mutatiekans
|
De gemiddelde mutatiekans per waarderingscomplex over de
periode 2017 tot en met 2021.
|
complex
|
Aangebroken complex
|
Van het waarderingscomplex zijn reeds afzonderlijke
verhuureenheden verkocht.
|
complex
|
Gesplitst complex
|
Het waarderingscomplex is wel of niet voor verkoop van
afzonderlijke verhuureenheden gesplitst. Onder een gesplitst complex wordt
verstaan een complex dat reeds kadastraal is gesplitst (in
appartementsrechten), teneinde de verkoop van afzonderlijke verhuureenheden
mogelijk te maken.
|
complex
|
Mogelijkheid van verkoop
|
Het maximaal aantal verkoopbare verhuureenheden als
percentage van het totaal aantal verhuureenheden per waarderingscomplex. Dit
maximum geldt als een plafond. Uitponden vindt plaats tegen de mutatiekans.
Als
dit plafond wordt bereikt, dan stop het uitponden.
|
complex
|
Exploitatiebeperking 7 jaar van toepassing
|
Is wel of niet de exploitatiebeperking van 7 jaar van
toepassing op het complex en daarmee op de vhe?
|
complex
|
Sloop- of nieuwbouwcomplex
|
Is het complex een sloop- of nieuwbouwcomplex. Dit
gegeven is van belang voor het uitpondscenario in combinatie met
aanvangsleegstand.
|
complex
|
Verhuureenheid
|
|
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die
aansluit bij de basisadministratie.
|
VHE
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid onderscheiden naar EGW, MGW,
studenteneenheid of zorgeenheid (extramuraal). Voor de categorisering naar EGW,
MGW, studenteneenheid of zorgeenheid (extramuraal) kan worden aangesloten op
de
bezitstyperingen volgens de waarderingskamer (zie bijlage 1).
|
VHE
|
Zelfstandige verhuureenheid
|
Betreft het wel of niet een zelfstandige
verhuureenheid.
|
VHE
|
Gereguleerde verhuureenheid
|
Betreft het wel of niet een gereguleerde huurovereenkomst
bij de verhuureenheid.
|
VHE
|
DAEB of niet-DAEB
|
Is de verhuureenheid DAEB of niet-DAEB
|
VHE
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Renovatiejaar
|
Jaar waarin de VHE, conform de definitie van renovatie in
de bijlage 1 (definities), is gerenoveerd.
|
VHE
|
Vrijgesteld van verhuurderheffing
|
Wel of niet vrijgesteld van verhuurderheffing omdat de
VHE een Rijksmonument is.
|
VHE
|
Oppervlakte
|
De gebruiksoppervlakte (GBO) van de verhuureenheid in
vierkante meters.
|
VHE
|
WWS-punten
|
Het aantal punten volgens het woningwaarderingstelsel van
de verhuureenheid.
|
VHE
|
Woning voldoet aan 15%-huuropslag eisen voor beschermd
stads- of dorpsgezicht
|
Wel of niet.
Bij woningen (van vóór 1945) behorend tot een beschermd
stadsgezicht of dorpsgezicht, waarvoor is voldaan aan de voorschriften van
aantoonbare investeringen ten behoeve van het behoudt van het beschermde stads-
of dorpsgezicht, geldt een toeslag van 15% van de maximale huurprijs volgens
het WWS.
|
VHE
|
Actuele contracthuur
|
De overeengekomen kale maandhuur van de verhuureenheid op
peildatum 31-12-2021.
|
VHE
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op peildatum 31-12-2021.
|
VHE
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2021.
Deze kent doorgaans waardepeildatum 01-01-2020. Indien de WOZ-waarde in de
beschikking een andere peildatum kent, dan moet hier rekening mee worden
gehouden.
|
VHE
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud nodig om de woning op
de lange termijn als huurwoning te kunnen blijven exploiteren, ten dele
gebaseerd op de meerjaren onderhoudsprognose (MJOP).
|
VHE
|
Bedrag achterstallig onderhoud
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee het
achterstallig onderhoud kan worden verholpen.
|
VHE
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de
indeling: geen erfpacht, eeuwigdurend afgekocht erfpacht, tijdelijk1 erfpacht met canon, tijdelijk erfpacht afgekocht
|
VHE
|
Waardecorrectie erfpacht
|
De contante waarde op peildatum 31-12-2021 van
toekomstige erfpachtverplichtingen (zie paragraaf 5.2.17)
|
VHE
|
X Noot
1De term tijdelijk erfpacht is synoniem aan de term
voortdurende erfpacht
Nadere duiding:
-
• Alle vier woningtypen kunnen of zelfstandig of
onzelfstandig zijn. Primair bepalen woningkenmerken of er sprake is van
zelfstandigheid. Een zelfstandige woning is een woning met eigen toegang en
eigen keuken en toilet.
Het kan echter ook zijn dat een – op basis van
woningkenmerken – zelfstandige woning meerdere huurcontracten kent. Hierbij
delen huurders gemeenschappelijke ruimtes zoals keuken, badkamer en toilet.
Daarmee is er geen sprake van een zelfstandige eenheid maar van een verzameling
van onzelfstandige eenheden, één eenheid voor elk huurcontract.
-
• De ‘mogelijkheid van verkoop’ ziet op de situaties van
verkoopbeperkingen (uitponden) waarvoor een juridische (en daarmee voor een
koper van het complex afdwingbare) basis is. Bijvoorbeeld in het geval dat de
gemeente een verkoopbeklemming heeft opgelegd of indien een verkoopbeperking
met kettingbeding in een eerdere koopovereenkomst is vastgelegd.
-
• Het objectgegeven renovatiejaar is vanaf het handboek 2020
toegevoegd aan de objectgegevens voor woongelegenheden. Het renovatiejaar is
het jaar waarin, volgens de definitie van renovatie in bijlage 1, de
woongelegenheid is gerenoveerd. Als renovatie plaatsvond en een renovatiejaar
is opgevoerd, dan moet bij het bepalen van de van het bouwjaar afhankelijke
gegevens als instandhoudingsonderhoud, markthuur en discontovoet, het
renovatiejaar genomen worden om de bouwjaarklasse te bepalen. Is geen
renovatiejaar opgevoerd dan moet het bouwjaar genomen worden om de
bouwjaarklasse te bepalen.
-
• Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden is het
feit of een eenheid zelfstandig of onzelfstandig is van grote invloed op de
waarde. Deze typering vraagt daarom extra aandacht bij uitwerking van de
gegevens voor een waardering. Verder geldt dat gelabelde studenteneenheden die
bestaan uit meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd, via het
model van MGW danwel EGW dienen te worden getaxeerd. Het betreft hier immers
een EGW of MGW met één huurcontract. Zie verder ook de toelichting en matrix
in
Bijlage 4: Waardering Studentcomplexen.
-
• Er zijn voorwaarden verbonden aan de 15%-huuropslag voor
woningen in een beschermd dorps- of stadsgezicht. Deze voorwaarden zijn te
vinden in de wettelijke regeling 'Besluit huurprijzen woonruimte d.d.
01-07-2018' onder Artikel 8a. Samengevat moet de woonruimte voldoen aan vier
kenmerken. De woning is (1) gelegen in beschermd stads- en dorpsgezicht, (2)
geen Rijkmonument (3) gebouwd vóór 1945, en (4) er zijn daadwerkelijk kosten
gemaakt voor de instandhouding van de monumentale waarde van de woonruimte.
Panden die zijn gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, maar waaraan
recent geen extra onderhoudskosten zijn uitgegeven ten behoeve van het behoud
van de monumentale waarde, komen dan ook niet in aanmerking voor de hogere
maximale huurprijs.
5.2 Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering van de
verhuureenheden in de waarderingscomplexen plaats, waarbij gebruik wordt
gemaakt van de hierboven aangegeven objectgegevens. Het betreft hier de
modelparameters voor de basisversie. In hoofdstuk 8 worden de vrijheidsgraden
beschreven waar in de full versie gebruik van kan worden gemaakt om af te
wijken van de basisversie.
5.2.1 Leegwaarde
De leegwaarde is de geschatte verkoopprijs op basis van de
kosten koper, vrij van huur en overige lasten. De leegwaarde is synoniem voor
de term 'marktwaarde vrij van huur en gebruik'. De leegwaarde wordt als
opbrengst in het uitpondscenario opgenomen, zodra de mogelijkheid tot de
verkoop van een verhuureenheid zich voordoet.
De leegwaarde wordt gelijkgesteld aan de geïndexeerde
WOZ-waarde. Hierbij wordt aangenomen dat de beschikbare WOZ-beschikking in 2021
is afgegeven en daarmee betrekking heeft op de waardepeildatum 1 januari 2020.
De WOZ-waarde van de WOZ-beschikking dient dan te worden geïndexeerd met de
leegwaardestijging van 2020 en 2021 om een leegwaarde te krijgen met peildatum
31 december 2021. Indien de WOZ-beschikking met waardepeildatum 1 januari 2020
nog niet beschikbaar is, dan wel de WOZ-beschikking met waardepeildatum
1 januari 2021 al beschikbaar is, dient deze waarde te worden aangepast zodanig
dat de WOZ-waarde als objectgegeven de waardepeildatum 1 januari 2020
heeft.
Rekenkundige uitwerking: WOZ-waarde als
grondslag
De geïndexeerde WOZ-waarde vormt de grondslag van de
verhuurderheffing. De verhuurderheffing wordt in een kalenderjaar bepaald op
basis van de WOZ-beschikking van dat jaar. In die beschikking is de WOZ-waarde
opgenomen primo het jaar voorafgaand aan het beschikkingsjaar.
Voorbeeld:
De grondslag voor het bepalen van de verhuurderheffing in
2024 is de WOZ-beschikking 2024 en daarmee de WOZ-waarde op peildatum 1 januari
2023 oftewel primo 2023. Omdat de grondslag primo kalenderjaar is, vormt de
grondslag een uitzondering op de regel van medio indexeren. De grondslag wordt
primo bepaald.
Stel: u wilt de verhuurderheffing berekenen in het jaar 2024.
De grondslag daarvoor is de peildatum primo 2023. U beschikt over een
WOZ-beschikking van 2021 waarin een waarde van € 100.000 staat vermeld met de
peildatum primo 2020. Om de gewenste grondslag primo 2023 te bepalen moet u dus
de WOZ-waarde uit de beschikking 2021 (peildatum primo 2020) indexeren met de
index over 2020, 2021 en over 2022 om zo de waarde primo 2023 te bepalen. Stel
dat de index 2020 gelijk is aan 7,80%, de index 2021 gelijk is aan 13,00%, en
de index 2022 gelijk aan 7,50%, dan is de grondslag gelijk aan € 100.000 * (1
+
7,80%) * (1 + 13,00%) * (1 + 7,50%) = € 130.950.
Rekenkundige uitwerking leegwaarde en
verkoopopbrengsten in uitpondscenario:
In het uitpondscenario zijn de bruto inkomsten uit verkoop
gelijk aan de leegwaarde. Volgens het algemene principe vallen kasstromen, en
dus ook verkoop, midden in een kalenderjaar. De leegwaarde is dus de leegwaarde
medio jaar.
Voorbeeld:
Stel: u moet de leegwaarde in het kalenderjaar 2023 bepalen.
Net als in het vorige voorbeeld beschikt u over een WOZ-beschikking 2021 met
daarin een WOZ-waarde op peildatum primo 2020 van € 100.000. Gegeven de indexen
in het bovenstaande voorbeeld is de leegwaarde primo 2023 gelijk aan € 130.950.
Stel de index in 2023 is 2%, dan is de leegwaarde ultimo 2023 gelijk aan
€ 133.569. De gezochte leegwaarde medio is het gemiddelde van de leegwaarde
primo en ultimo (€ 130.950 + € 133.560)/2 is € 132.260. (Ofwel: ongeveer
130.950 * 1,020,5)
5.2.2 Markthuur van eengezins- en meergezinswoningen
De markthuur is de (kale) huurprijs per maand van een
verhuureenheid die, uitgaande van optimale marketing en verhuur, kan worden
gerealiseerd op de waardepeildatum 31 december 2021. In het
doorexploiteerscenario wordt de markthuur gebruikt voor het bepalen van de
nieuwe huur nadat een woning is gemuteerd. In het uitpondscenario speelt de
markthuur een rol als er sprake is van juridische beklemmingen
(verkoopbeperking). Door deze beklemmingen kan het voorkomen dat slechts een
deel van de verhuureenheden in een complex mag worden verkocht. Indien dit deel
is bereikt, mag vanaf dat moment niet meer worden verkocht in het
uitpondscenario, maar zal bij mutatie sprake zijn van wederverhuur. In dat
geval is de markthuur van belang bij het bepalen van de nieuwe huur na mutatie.
Voorts dient bij leegstand ook de markthuur genomen te worden, in plaats van de
contracthuur.
De parameters voor de markthuur per vierkante meter
gebruiksoppervlak is bepaald op basis van een regressie analyse van de in het
validatieonderzoek over 2020 opgenomen full waarderingen. De volgende
woningkenmerken dienen daarbij als basis van de regressie: zij zijn de
onafhankelijke variabelen die de markthuur per maand per eenheid bepalen:
-
• Gebruiksoppervlakte (GO).
-
• De WOZ-waarde op peildatum 1 januari 2020 ingedeeld in 9
klassen
-
• Bouwjaar ingedeeld in 7 klassen
-
• Woningtype ingedeeld in twee typen
-
• Regio opgedeeld in de 40 COROP-gebieden plus de vier
grote steden, totaal 44 gebieden.
De markthuur per maand wordt bepaald volgens de volgende
vergelijking:
Markthuur =
GO*(0,0125*GO)-0,6796*huurref*fwoz*fbouwjaar*ftype*fregio*fmarkt
Hierbij is:
-
• Markthuur: de markthuur per
maand op prijspeil 31 december 202
-
• GO: het gebruiksoppervlak van
de woning in vierkante meters
-
• Huurref: de markthuur per m2 GBO van de
referentiewoning op peildatum 31 december 2020
-
• fWOZ: een factor afhankelijk
van de WOZ-waarde klasse
-
• fBouwjaar: een factor
afhankelijk van de bouwjaarklasse van de woning
-
• fType: een factor afhankelijk
van het type (EGW of MGW) van de woning
-
• fRegio: een factor afhankelijk
van het gebied waar de woning toe behoort
-
• fMarkt: een factor afhankelijk
van het gebied waar de woning toe behoort. Deze factor weerspiegelt de
ontwikkeling van de markthuren in 2021 per gebied. Deze factor is vastgesteld
op basis van gegevens van de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM) over
de
gerealiseerde markthuren van woningen per maand over de periode januari 2018
tot en met juni 2021. Deze factor is nodig omdat de regressieanalyse in het
validatieonderzoek gaat over de markthuren per 31 december 2020. Om de
markthuur per 31 december 2021 te bepalen moet op de markthuur per 31 december
2020 nog een index worden toegepast uitgedrukt in fMarkt.
In deze paragraaf zijn de verschillende factoren per klasse in
tabellen opgenomen. Voor de referentiewoning leidt de doorgerekende
vergelijking tot een markthuur van € 782,– per maand prijspeil 31 december
2020. Om de markthuur op peildatum, dat is per 31 december 2021 te bepalen,
moet de factor fMarkt nog worden toegepast.
Tabel 6: referentiewoning
Referentieobject markthuur
|
|
Kenmerk
|
Klasse
|
WOZ-waarde 1 januari 2020
klasse
|
125.000 tot 150.000
|
Bouwjaarklasse
|
1975 tot 1990
|
Type verhuureenheid
|
MGW
|
GBO
|
80 m2
|
COROP gebied plus G4
|
’s-Gravenhage
|
Markthuur per m2
GBO/maand 31-12-2020
|
€ 9,78
|
Huurref: de markthuur per m2
GBO per maand van de referentiewoning prijspeil 31 december 2020
De markthuur per m2 GBO per maand van de
referentiewoning bedraagt € 9,78.
fWOZ: factor geïndexeerde WOZ-waarde
klasse
De eerste factor in de vergelijking is afhankelijk van de
WOZ-waarde van de woning op prijspeil 1 januari 2020.
Tabel 7: factor WOZ-waarde op 1 januari 2020 klasse:
fWOZ
WOZ-waarde 1 januari 2020 klasse
|
Factor
|
WOZ-waarde 1 januari 2020 klasse
|
Factor
|
≤ 50.000
|
0,793
|
> 150.000 ≤ 175.000
|
1,060
|
> 50.000 ≤ 75.000
|
0,815
|
> 175.000 ≤ 200.000
|
1,114
|
> 75.000 ≤ 100.000
|
0,885
|
> 200.000 ≤ 250.000
|
1,179
|
> 100.000 ≤ 125.000
|
0,943
|
> 250.000
|
1,333
|
> 125.000 ≤ 150.000
|
1,000
|
|
|
fBouwjaar: factor afhankelijk van
bouwjaarklasse
Tabel 8: factor bouwjaarklasse: fBouwjaar
Bouwjaarklasse
|
Factor
|
Bouwjaarklasse
|
Factor
|
< 1920
|
1,096
|
≥ 1975 < 1990
|
1,000
|
≥ 1920 < 1940
|
1,091
|
≥ 1990 < 2005
|
1,020
|
≥ 1940 < 1960
|
1,000
|
≥ 2005
|
1,023
|
≥ 1960 < 1975
|
0,975
|
|
|
fType: factor afhankelijk van
woningtype
Tabel 9: factor woningtype: fType
Woningtype
|
Factor
|
Woningtype
|
Factor
|
EGW
|
0,961
|
MGW
|
1,000
|
fRegio: factor afhankelijk van
COROP-gebied en G4
Tabel 10: factor COROP-gebied en G4
COROP-gebied G4
|
Factor
|
COROP-gebied G4
|
Factor
|
Oost-Groningen
|
0,964
|
Agglomeratie Haarlem
|
1,104
|
Delfzijl en omgeving
|
0,933
|
Zaanstreek
|
1,046
|
Overig Groningen
|
1,021
|
Groot-Amsterdam
|
1,075
|
Noord-Friesland
|
1,000
|
Het Gooi en
Vechtstreek
|
1,100
|
Zuidwest-Friesland
|
0,959
|
Agglomeratie Leiden en
Bollenstreek
|
1,097
|
Zuidoost-Friesland
|
0,937
|
Agglomeratie ’s-
Gravenhage
|
1,071
|
Noord-Drenthe
|
0,922
|
Delft en Westland
|
0,993
|
Zuidoost-Drenthe
|
0,970
|
Oost-Zuid-Holland
|
0,993
|
Zuidwest-Drenthe
|
0,972
|
Groot-Rijnmond
|
1,023
|
Noord-Overijssel
|
0,981
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
1,032
|
Zuidwest-Overijssel
|
0,997
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
0,854
|
Twente
|
0,912
|
Overig Zeeland
|
1,007
|
Veluwe
|
0,960
|
West-Noord-Brabant
|
0,960
|
Achterhoek
|
0,938
|
Midden-Noord-Brabant
|
1,027
|
Arnhem/Nijmegen
|
1,048
|
Noordoost-Noord-
Brabant
|
1,010
|
Zuidwest-Gelderland
|
1,016
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
0,976
|
Utrecht
|
1,067
|
Noord-Limburg
|
0,934
|
Kop van Noord-Holland
|
0,929
|
Midden-Limburg
|
0,964
|
Alkmaar en omgeving
|
0,967
|
Zuid-Limburg
|
0,995
|
IJmond
|
1,090
|
Flevoland
|
1,052
|
G4
|
|
G4
|
|
Amsterdam
|
1,219
|
Rotterdam
|
1,113
|
‘s-Gravenhage
|
1,000
|
Utrecht (gemeente)
|
1,153
|
fMarkt: factor afhankelijk van COROP-gebied
en G4
Tabel 11: factor markt COROP-gebied en G4
COROP-gebied G4
|
Factor
|
COROP-gebied G4
|
Factor
|
Oost-Groningen
|
1,002
|
Agglomeratie Haarlem
|
0,989
|
Delfzijl en omgeving
|
1,048
|
Zaanstreek
|
1,017
|
Overig Groningen
|
1,004
|
Groot-Amsterdam
|
1,035
|
Noord-Friesland
|
1,028
|
Het Gooi en
Vechtstreek
|
1,020
|
Zuidwest-Friesland
|
1,007
|
Agglomeratie Leiden en
Bollenstreek
|
1,006
|
Zuidoost-Friesland
|
1,013
|
Agglomeratie ’s-
Gravenhage
|
1,009
|
Noord-Drenthe
|
1,022
|
Delft en Westland
|
1,005
|
Zuidoost-Drenthe
|
0,998
|
Oost-Zuid-Holland
|
1,014
|
Zuidwest-Drenthe
|
1,007
|
Groot-Rijnmond
|
1,012
|
Noord-Overijssel
|
1,023
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
1,010
|
Zuidwest-Overijssel
|
0,982
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
1,013
|
Twente
|
1,019
|
Overig Zeeland
|
0,984
|
Veluwe
|
1,010
|
West-Noord-Brabant
|
1,010
|
Achterhoek
|
1,020
|
Midden-Noord-Brabant
|
1,021
|
Arnhem/Nijmegen
|
1,013
|
Noordoost-Noord-
Brabant
|
1,009
|
Zuidwest-Gelderland
|
1,007
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
1,022
|
Utrecht
|
1,013
|
Noord-Limburg
|
1,023
|
Kop van Noord-Holland
|
1,027
|
Midden-Limburg
|
1,022
|
Alkmaar en omgeving
|
1,020
|
Zuid-Limburg
|
1,007
|
IJmond
|
1,011
|
Flevoland
|
1,048
|
G4
|
|
G4
|
|
Amsterdam
|
1,000
|
Rotterdam
|
0,999
|
‘s-Gravenhage
|
1,013
|
Utrecht (gemeente)
|
1,035
|
Voorbeeld berekening
markthuur
Bepaal de markthuur van een EGW van 100 m2 GBO, WOZ-waarde op
1 januari 2020 van € 160.000,–, bouwjaar 1980 in de gemeente Rotterdam. De
parameters voor de vergelijking zijn dan:
-
• GO = 100
-
• Huurref = 9,78
-
• fWOZ= 1,060
-
• fBouwjaar = 1,000
-
• fType = 0,961
-
• fRegio = 1,113
-
• fMarkt = 0,999.
Markthuur =
GO*(0,0125*GO)-0,6796*huurref*fwoz*fbouwjaar*ftype*fregio*fmarkt
Markthuur =
100*(0,0125*100)-0,6796*9,78*1,060*1,000*0,961*1,113*0,999
De resulterende markthuur bedraagt dan € 952,– per maand op
prijspeil 31-12-2021.
5.2.3 Markthuur van studenteneenheden en extramurale
zorgeenheden
Voor studenteneenheden en extramurale zorgeenheden zijn
onvoldoende gegevens beschikbaar om een markthuur op te baseren. Aansluitend
bij de praktijk, is daarom de markthuur voor studenteneenheden en extramurale
zorgeenheden gelijkgesteld aan de maximale huur volgens het
woningwaarderingsstelsel.
Voor studenteneenheden geldt daarbij in de basisversie de
kwaliteitskortingsgrens als maximum voor de markthuur. Voor het jaar 2021 is
de
kwaliteitskortingsgrens gelijk aan € 442,46 per maand. Voor 2022 wordt deze
grens eind 2021 opnieuw bepaald door indexering. De kwaliteitskortingsgrens
is
tevens het huurniveau bij een leegstaande studenteneenheid.
Let op: voor studenteneenheden geldt de
kwaliteitskortingsgrens als maximum uitsluitend voor de
bepaling van de markthuur in het eerste jaar en dit uitsluitend in de basis
waardering. In de full waardering kan de taxateur afwijken van dit
maximum en een markthuur hoger dan de kwaliteitskortingsgrens opvoeren.
De kwaliteitskortingsgrens geldt niet voor de contracthuren.
Een contracthuur kan boven die grens liggen. Voor de eerstejaars contracthuur
geldt tevens de algemene regel dat deze niet hoger kan zijn dan de maximale
huur volgens het WWS.
Tabel 12: markthuur studenteneenheden,
kwaliteitskortingsgrens 2021 en 2022 (indicatief)
Markthuur studenteneenheden
|
|
Kwaliteitskortingsgrens
2021
|
€ 442,46 per maand
|
Kwaliteitskortingsgrens
2022
|
€ 442,46 per maand (indicatief)
|
De kwaliteitskortingsgrens is het bedrag genoemd in artikel 20
Wet op de Huurtoeslag. De kwaliteitskortingsgrens 2022 wordt definitief
vastgesteld met de regeling huurtoeslaggrenzen 2021.
5.2.4 Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit instandhoudingsonderhoud,
beheerkosten, belastingen verzekeringen, overige zakelijke lasten en
verhuurderheffing.
Het uitvoeren van achterstallig onderhoud valt strikt genomen
niet onder exploitatiekosten maar wordt hierna, tezamen met de overige
kostensoorten, nader toegelicht.
In de volgende paragraaf wordt instandhoudingsonderhoud
uitvoerig behandeld. De overige exploitatiekosten worden in paragraaf 5.2.6
behandeld.
Toelichting uitwerking
exploitatiekosten:
Voor het indexeren van de meeste exploitatiekosten geldt het
medio principe. Zijn bijvoorbeeld de instandhoudingskosten op prijspeil
31-12-2021 gelijk aan € 800 per jaar per VHE en u wilt de geïndexeerde waarde
voor 2022 bepalen gegeven een index van 3,20% over 2022, dan is de berekening
als volgt:
-
• Primo 2022 bedragen de kosten € 800
-
• Ultimo 2022 bedragen de kosten € 800 * (1 + 3,20%) is
€ 826
-
• De kosten medio zijn het gemiddelde van primo en ultimo,
in dit voorbeeld dus € 813.
Dit principe is naast op instandhoudingsonderhoud ook
toepasbaar op de overige exploitatiekosten. Uitzonderingen op dit principe zijn
de OZB en de verhuurderheffing. De verhuurderheffing is gebaseerd op een
grondslag primo kalenderjaar zoals eerder toegelicht in de paragraaf 5.2.1
Leegwaarde. De OZB wordt primo jaar geïndexeerd met de prijsinflatie zoals
toegelicht in paragraaf 3.4.2.
Exploitatiekosten in het
uitpondscenario
In het uitpondscenario moet rekening gehouden worden met het
uit exploitatie gaan van woningen. Het medio jaar principe veronderstelt dat
uitponden halverwege het jaar plaatsvindt. Stel dat de mutatiegraad in 2022
gelijk is aan 5% is, dan is in de eerste helft 2022 100% in exploitatie en in
de tweede helft 95%.
Toegepast op bovenstaand voorbeeld zijn de kosten
instandhouding in 2022 gelijk aan 100% van € 800 plus 95% van € 826 gedeeld
door 2. In formule is dat (100% * € 800 + 95% * € 826)/2 is € 792.
Bij het uitpondscenario worden bij mutatie ook geen
mutatiekosten gemaakt.
5.2.5 Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende
de 15-jarige DCF-periode nodig is om een verhuurbare eenheid in dezelfde
technische en bouwkundige staat te houden, als waarin het zich op de
waardepeildatum bevindt. Uitgangspunt daarbij is dat er geen sprake is van
achterstallig onderhoud, als er wel sprake is van achterstallig onderhoud, dan
moet dit separaat gecorrigeerd worden, zoals omschreven in paragraaf
5.2.6.1.
Bij instandhoudingsonderhoud gaat het niet om investeringen
die leiden tot een verbetering van de kwaliteit van de verhuureenheid. Het
instandhoudingsonderhoud leidt daarmee ook niet tot een hogere huur.
Een uitgebreide definitie en afbakening
van instandhoudingsonderhoud is opgenomen in bijlage 1 met definities van dit
handboek onder de kop onderhoud.
De normen voor instandhoudingsonderhoud zijn gebaseerd op een
jaarlijks uit te voeren onderzoek naar de kosten van instandhoudingsonderhoud
dat in 2021 is uitgevoerd door de Brink Groep.
In de volgende paragrafen zijn de normen voor
instandhoudingsonderhoud opgenomen eerst voor het doorexploiteer- en vervolgens
voor het uitpondscenario. De normen zijn naast afhankelijk van het scenario
afhankelijk van:
-
• Het type woongelegenheid.
Vijf typen zijn gedefinieerd: eengezinswoningen (EGW), meergezinswoningen
(MGW), zelfstandige studenteneenheden, onzelfstandige studenteneenheden en
extramurale zorgeenheden.
-
• De bouwjaarklasse van VHE. De
volgende klassen zijn gedefinieerd;
-
○ Bouwjaar voor 1940;
-
○ Bouwjaar vanaf 1940 tot 1960;
-
○ Bouwjaar vanaf 1960 tot 1975;
-
○ Bouwjaar vanaf 1975 tot 1990;
-
○ Bouwjaar vanaf 1990 tot 2005;
-
○ Bouwjaar vanaf jaar 2005.
Voor de duidelijkheid: het achter ‘vanaf’ genoemde jaartal
valt binnen de klasse en achter ‘tot’ genoemde jaartal buiten de klasse. Zo
valt 1940 binnen de klasse 1940 tot 1960 maar 1960 valt in de volgende klasse
van 1960 tot 1975.
-
• De grootteklasse van een VHE
gemeten naar het aantal m² GBO. Vijf klassen worden onderscheiden;
-
○ Kleiner dan 40 m2 GBO;
-
○ Vanaf 40 tot 60 m2 GBO;
-
○ Vanaf 60 tot 80 m2 GBO;
-
○ Vanaf 80 tot 100 m2 GBO;
-
○ Vanaf 100 tot 120 m2 GBO;
-
○ Groter of gelijk aan 120 m2 GBO.
De opgenomen bedragen hebben als prijspeil de waarderingsdatum
van 31 december 2021.
5.2.5.1 Instandhoudingsonderhoud doorexploiteerscenario
In de tabellen in deze paragraaf zijn de normen voor
instandhoudingsonderhoud opgenomen voor de vijf typen woongelegenheden in het
scenario doorexploiteren.
Tabel 13: Onderhoud EGW in doorexploiteerscenario
EGW doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.302
|
1.278
|
1.283
|
1.287
|
1.288
|
1.338
|
>=40 < 60
|
1.456
|
1.420
|
1.417
|
1.411
|
1.422
|
1.484
|
>= 60 < 80
|
1.556
|
1.512
|
1.512
|
1.500
|
1.519
|
1.587
|
>= 80 < 100
|
1.654
|
1.604
|
1.613
|
1.596
|
1.622
|
1.697
|
>= 100 < 120
|
1.697
|
1.645
|
1.663
|
1.644
|
1.674
|
1.751
|
>= 120
|
1.739
|
1.685
|
1.713
|
1.692
|
1.725
|
1.806
|
Tabel 14: Onderhoud MGW in doorexploiteerscenario
MGW doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.104
|
1.156
|
1.176
|
1.192
|
1.270
|
1.326
|
>=40 < 60
|
1.177
|
1.218
|
1.260
|
1.274
|
1.348
|
1.410
|
>= 60 < 80
|
1.284
|
1.313
|
1.374
|
1.383
|
1.456
|
1.525
|
>= 80 < 100
|
1.432
|
1.447
|
1.519
|
1.520
|
1.594
|
1.673
|
>= 100 < 120
|
1.568
|
1.568
|
1.654
|
1.650
|
1.724
|
1,813
|
>= 120
|
1.664
|
1.654
|
1.756
|
1.748
|
1.822
|
1.918
|
Tabel 15: Onderhoud zelfstandige studenteneenheden in
doorexploiteerscenario
Zelfstandige studenteneenheden
doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.156
|
1.142
|
1.142
|
1.192
|
1.242
|
1.287
|
>=40 < 60
|
1.238
|
1.220
|
1.227
|
1.288
|
1.359
|
1.410
|
>= 60 < 80
|
1.350
|
1.325
|
1.340
|
1.409
|
1.502
|
1.560
|
>= 80 < 100
|
1.442
|
1.411
|
1.426
|
1.502
|
1.616
|
1.681
|
>= 100 < 120
|
1.547
|
1.509
|
1.527
|
1.610
|
1.746
|
1.819
|
>= 120
|
1.644
|
1.601
|
1.622
|
1.712
|
1.868
|
1.948
|
Tabel 16: Onderhoud onzelfstandige studenteneenheden in
doorexploiteerscenario
Onzelfstandige studenteneenheden
doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
358
|
359
|
371
|
384
|
421
|
446
|
>=40 < 60
|
674
|
652
|
676
|
691
|
774
|
824
|
>= 60 < 80
|
855
|
826
|
852
|
860
|
971
|
1.030
|
>= 80 < 100
|
1.168
|
1.126
|
1.151
|
1.148
|
1.308
|
1.382
|
>= 100 < 120
|
1.218
|
1.173
|
1.203
|
1.199
|
1.362
|
1.441
|
>= 120
|
1.243
|
1.197
|
1.229
|
1.224
|
1.389
|
1.470
|
Tabel 17: Onderhoud extramurale zorgeenheden in
doorexploiteerscenario
Extramurale zorgeenheden doorexploiteerscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
1.052
|
1.121
|
1.129
|
1.226
|
1.421
|
1.478
|
>=40 < 60
|
1.142
|
1.198
|
1.213
|
1.306
|
1.496
|
1.562
|
>= 60 < 80
|
1.256
|
1.297
|
1.318
|
1.407
|
1.594
|
1.669
|
>= 80 < 100
|
1.372
|
1.399
|
1.416
|
1.500
|
1.686
|
1.770
|
>= 100 < 120
|
1.493
|
1.504
|
1.522
|
1.600
|
1.784
|
1.878
|
>= 120
|
1.598
|
1.597
|
1.617
|
1.691
|
1.873
|
1.976
|
5.2.5.2 Instandhoudingsonderhoud uitpondscenario
In de tabellen in deze paragraaf zijn de normen voor
instandhoudingsonderhoud opgenomen voor de vijf typen woongelegenheden in het
scenario uitponden.
Tabel 18: Onderhoud EGW in uitpondscenario
EGW uitpondscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
826
|
809
|
766
|
770
|
757
|
815
|
>=40 < 60
|
912
|
883
|
836
|
818
|
800
|
882
|
>= 60 < 80
|
970
|
933
|
880
|
850
|
829
|
927
|
>= 80 < 100
|
1.029
|
985
|
922
|
882
|
858
|
971
|
>= 100 < 120
|
1.056
|
1.010
|
940
|
896
|
871
|
991
|
>= 120
|
1.083
|
1.034
|
957
|
910
|
885
|
1.010
|
Tabel 19: Onderhoud MGW in uitpondscenario
MGW uitpondscenario
|
Bouwjaarklasse/
Grootte
|
< 1940
|
>= 1940
<1960
|
>= 1960
<1975
|
>=1975
< 1990
|
>= 1990
<2005
|
>=2005
|
<40
|
661
|
712
|
718
|
726
|
788
|
851
|
>=40 < 60
|
716
|
757
|
773
|
777
|
831
|
902
|
>= 60 < 80
|
793
|
821
|
844
|
839
|
885
|
968
|
>= 80 < 100
|
892
|
905
|
928
|
911
|
948
|
1.047
|
>= 100 < 120
|
983
|
982
|
1.008
|
979
|
1.007
|
1.123
|
>= 120
|
1.052
|
1.040
|
1.071
|
1.034
|
1.055
|
1.182
|
5.2.6 Overige exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan naast de in paragraaf 5.2.5
behandelde kosten voor instandhoudingsonderhoud uit: beheerkosten, belastingen
verzekeringen, overige zakelijke lasten en verhuurderheffing.
Het uitvoeren van achterstallig onderhoud valt strikt genomen
niet onder exploitatiekosten maar wordt hierna, tezamen met de overige
kostensoorten, nader toegelicht.
5.2.6.1 Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden
betrokken bij de waardering van de woongelegenheden. Achterstallig onderhoud
zijn kosten die het gevolg zijn van onvoldoende onderhoud of van externe
omstandigheden (dalende grondwaterstand, aardbevingen) die een direct gevaar
vormen voor de elementaire gebouwprestaties en voor het op lange termijn
doorexploiteren van de huurwoning. Dit kan onder meer betrekking hebben op
funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd. Het gaat hierbij dus
niet om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid in eenzelfde
technische en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is in ieder geval aan de orde
als de toegelaten instelling de ingreep om achterstallig onderhoud of
onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in de meerjarenprognose heeft opgenomen.
De contante waarde van de kosten van deze ingreep dienen dan in mindering te
worden gebracht op de waarde van de betreffende verhuureenheid.
Let op: Het is niet toegestaan om
achterstallig onderhoud in andere parameters te versleutelen. De post
achterstallig onderhoud moet als een aparte post worden opgenomen primo jaar
1.
5.2.6.2 Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het
beheer van de verhuureenheid. Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de
verhuur en marketing van de verhuureenheden. De niet-object gebonden kosten,
maatschappelijke beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten worden niet
gerekend tot de beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type
verhuureenheid. De bedragen voor de beheerkosten zijn ontleend aan
waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen die op marktwaarde hebben
gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel. De bedragen zijn per
verhuureenheid, per jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 20: beheerkosten naar type
Type
|
Beheerkosten
|
EGW
|
467
|
MGW
|
459
|
Studenteneenheid
|
432
|
Zorgeenheid
|
423
|
Het in tabel 20 genoemde totaal aan beheerkosten is onder te
verdelen in administratief en technisch beheer. De definities van
administratief en technisch beheer zijn opgenomen in Bijlage 1: Definities van
dit handboek. In tabel 21 is de percentuele splitsing opgenomen. Deze splitsing
heeft geen effect op de marktwaarde maar is aangebracht omdat in onderhoud
conform beleidswaarde in veel gevallen inclusief technisch beheer is. Is dat
het geval dan moet in de beleidswaarde onder beheer alleen rekening gehouden
worden met administratief beheer.
Tabel 21: percentuele verdeling totaal beheerkosten in
administratief en technisch beheer
Type beheerkosten
|
Aandeel in % van totaal beheerkosten
|
Administratief
beheer
|
45%
|
Technisch beheer
|
55%
|
Let op: het komt voor dat
woningcorporaties voor instandhoudingsonderhoud conform beleid een bedrag
opvoeren waarin zowel de kosten van het instandhoudingsonderhoud zelf, als de
kosten van technisch beheer zijn opgenomen. Het is het meest zuiver om die
posten te scheiden en technische beheer niet in instandhoudingsonderhoud op
te
nemen maar te scharen onder de beheerkosten conform beleid.
Indien dat niet mogelijk is moet er voor gewaakt worden dat
technisch beheer niet dubbel wordt opgenomen in de post
instandhoudingsonderhoud én de post beheer. Als onderhoud volgens beleid
inclusief technisch beheer is opgenomen onder instandhoudingsonderhoud onder
beleid, dan moeten bij beheer conform beleid alleen de administratieve
beheerlasten worden meegerekend. Indien een woningcorporatie alleen over een
totaal bedrag voor beheer beschikt, dan geeft tabel 21 een indicatie voor de
percentuele verdeling.
5.2.6.3 Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke
lasten
Onder belastingen en overige zakelijke lasten vallen de
gemeentelijke OZB, de rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de
waterschapsbelasting. Deze belastingen en heffingen verschillen per gemeente
en
waterschap. Daarnaast zijn er kosten voor de verzekeringen.
OZB
Toegelaten instellingen kunnen voor de gemeentelijke OZB
gebruik maken van de gepubliceerde gemeentelijke tarieven 202110. De gemeentelijke OZB wordt als een percentage van de
WOZ-waarde weergegeven. Initieel wordt de OZB voor woongelegenheden berekend
op
basis van de WOZ-waarde volgens de beschikking uit 2021, dus de WOZ-waarde op
peildatum 1-1-2020, en het gemeentelijke percentage voor de vastgoedcategorie
voor 2021. In paragraaf 3.4.2. wordt toegelicht hoe vervolgens de prijsinflatie
wordt toegepast om de OZB vanaf 2022 en de volgende jaren te berekenen.
Overige belastingen, verzekeringen en
heffingen
Voor de rioolheffing, de verontreinigingsheffing, de
waterschapsbelasting en verzekeringen, is een gemiddeld percentage per
verhuureenheid opgenomen. De percentages, waarop dit gemiddelde is gebaseerd,
zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen en
weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking
op
de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2020. Tijdens de 15-jarige DCF-periode
wordt het initieel, op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag,
geïndexeerd met de prijsinflatie. Inclusief 21% BTW.
Tabel 22: belastingen en verzekeringen
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke
lasten
|
Gemeentelijke OZB
|
Gemeentelijke tarieven 2021 zoals gepubliceerd
uitgedrukt in een percentage van de WOZ-waarde met waardepeildatum
1-1-2020.
|
Belastingen, verzekeringen en
overige zakelijke lasten (excl. gemeentelijke OZB)
|
0,07% van de WOZ-waarde
|
5.2.6.4 Verhuurderheffing
Op grond van de huidige wet dient de verhuurderheffing voor
de volledige DCF-periode te worden opgenomen. De heffing wordt berekend als
een
percentage van de WOZ-waarde. De verhuurderheffing 2022 gaat uit van de
WOZ-beschikking 2022; deze heeft in beginsel waardepeildatum 1 januari 2021.
Voor de verhuurderheffing 2022 en volgende wordt deze WOZ-waarde jaarlijks
geïndexeerd met de leegwaardestijging.
De heffing wordt alleen opgenomen voor zelfstandige
woongelegenheden met een huur die aan het begin van het
kalenderjaar onder de liberalisatiegrens ligt. Indien de huur
gedurende de DCF-periode door mutatie of jaarlijkse huurverhoging aan de
zittende bewoner boven de liberalisatiegrens uitkomt, dan wordt geen heffing
meer ingerekend. De geldende tarieven zijn opgenomen in de onderstaande
tabel.
Tabel 23: verhuurderheffing (indicatief)
Tarief
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026 en verder
|
Tarief WOZ
|
0,485%
|
0,459%
|
0,460%
|
0,460%
|
0,459%
|
Op 1 april 2017 is de wetgeving rond de verhuurderheffing
gewijzigd. Voor de berekening van de verhuurderheffing binnen de
marktwaardering zijn de volgende punten, die vanaf 1 januari 2018 gelden, van
belang:
-
• De grondslag voor de verhuurderheffing is gemaximeerd
door artikel 1.2 onder h van de Wet Woningmaatregelen 2014 II. Dit maximum
bedroeg in 2021 € 315.000. Dat houdt in dat over het deel van de WOZ-waarde
boven deze grens geen heffing wordt geheven. Deze aftopping van de WOZ-waarde
wordt jaarlijks primo jaar geïndexeerd met de verandering van de gemiddelde
WOZ-waarde in heel Nederland. Verwachting is dat dit zal leiden tot € 337.000
(indicatief) als de maximum WOZ-waarde die wordt gehanteerd voor de
verhuurderheffing, indien de WOZ-waarde hoger is.
-
• Rijksmonumenten zijn vrijgesteld van
verhuurderheffing.
-
• De grens voor de heffing qua aantal woningen is 50
woningen. Het belastbare bedrag wordt verminderd met vijftigmaal de gemiddelde
WOZ-waarde van de huurwoningen van een verhuurder. Het gaat hierbij om de
gemiddelde WOZ-waarde van de huurwoningen waarover verhuurderheffing is
verschuldigd.
-
• De vermindering op basis van deze 50 woningen wordt
buiten de waardebepaling gehouden omdat het effect op de portefeuillewaarde
gering is en omdat het niet mogelijk is deze korting toe te rekenen aan een
VHE
en aan een complex.
-
• Voor Rijksmonumenten geldt geen verhuurderheffing. Om
die reden is aan de objectgegevens van een woongelegenheid een nieuw gegeven
toegevoegd: ‘Wel of niet vrijgesteld van verhuurderheffing’.
Toelichting berekening
verhuurderheffing
Voor de berekening van de verhuurderheffing is de fractionele
benadering nodig. Met fractioneel wordt de fictie bedoeld dat één VHE in het
doorexploiteerscenario aan het begin en eind van een tijdvak deels
geharmoniseerd en deels niet geharmoniseerd is, en in het uitpondscenario dat
een VHE deels in exploitatie en deels reeds verkocht is.
Voor de bepaling van de verhuurderheffing in het
doorexploiteerscenario is de berekening op hoofdlijnen als volgt:
-
1. Bereken eerst de hoogte van de verhuurderheffing in een
tijdvak alsof de woning volledig verhuurderheffingsplichtig is in dat tijdvak.
Dit op basis van de tarieven verhuurderheffing en de grondslag zoals eerder
toegelicht
-
2. Bereken per tijdvak primo jaar welke fractie van de
woning geharmoniseerd en welke fractie niet geharmoniseerd is.
-
3. Bepaal per tijdvak of de onderliggende maandhuur primo
jaar van het niet geharmoniseerde deel onder de geïndexeerde liberalisatiegrens
ligt. In dat geval geldt voor dit deel de verhuurdersheffing, anders niet.
De verhuurderheffing voor deze fractie is, indien in
het tijdvak verhuurderheffing van toepassing is, gelijk aan de in stap 1
berekende heffing vermenigvuldigd met de percentuele fractie
niet-geharmoniseerd uit stap 2. Geldt geen verhuurderheffing, dan is de
verhuurderheffing in dit tijdvak voor deze fractie nihil.
-
4. Pas hetzelfde principe toe op de geharmoniseerde
fractie: bepaal eerst per tijdvak of de onderliggende maandhuur primo jaar
van
het geharmoniseerde deel onder de liberalisatiegrens ligt. Zo ja, dan geldt
de
verhuurderheffing in het tijdvak, zo nee, dan geldt deze niet.
De verhuurderheffing voor de geharmoniseerde fractie
is, indien in het tijdvak de verhuurderheffing geldt, gelijk aan de in stap 1
berekende heffing vermenigvuldigd met de percentuele fractie geharmoniseerd
in
dat jaar uit stap 2. Als in het tijdvak geen verhuurderheffing geldt, dan
is de
heffing voor deze fractie nihil.
-
5. De totale verhuurderheffing in een tijdvak is dan
gelijk aan de som van de in stap 3 en 4 gevonden heffingen.
In het uitpondscenario is er geen sprake van harmonisatie
van huren omdat de woning bij mutatie verkocht wordt. Het is dus alleen nodig
voor elk tijdvak te bepalen welk deel van de woning primo jaar nog in
exploitatie is. Het aantal stappen is daarmee kleiner:
-
1. Stap 1 is hetzelfde als bij het
doorexploiteerscenario.
-
2. Bepaal bij stap 2 welke fractie van de VHE primo jaar
nog in exploitatie is
-
3. Bepaal per tijdvak of de onderliggende maandhuur, in
dit geval de niet-geharmoniseerde contracthuur, onder de liberalisatiegrens
ligt. In dat geval geldt de verhuurderheffing, anders niet.
-
4. In uit stap 3 volgt dat de VHE
verhuurderheffingsplichtig, bepaal dan de verhuurderheffing voor de fractie
nog
in exploitatie door het percentage in exploitatie uit stap 2 te
vermenigvuldigen met het resultaat uit stap 1. Indien de VHE in een tijdvak
niet verhuurderheffingsplichtig is, dan is de heffing in dat tijdvak nihil
5.2.7 Huurstijging
Bij de huurstijging wordt onderscheid gemaakt tussen de
jaarlijkse huurverhoging en de huuraanpassing bij mutatie. De jaarlijkse
huurverhoging is van toepassing op de contracthuur, de markthuur en de maximale
huur. In de basisversie worden deze drie huurniveaus geïndexeerd met de
prijsinflatie. Daarnaast is er de komende jaren sprake van een jaarlijkse
boveninflatoire opslag op de huurverhoging voor de contracthuur.
Voor de huurstijging van de contracthuren in een bepaald kalenderjaar moet de
prijsinflatie uit het voorgaande kalenderjaar met
de opslag uit het kalenderjaar zelf gebruikt worden. Voor indexatie van markthuren
en maximale huren conform het WWS gelden andere regels. Regels rond indexatie
van huurgerelateerde kasstromen zijn verder uitgewerkt in paragraaf
5.2.14.
5.2.7.1 Boveninflatoire huurverhoging voor marktwaarde
De jaarlijkse boveninflatoire huurverhoging,
geldt alleen voor de contracthuur van gereguleerde
zelfstandige verhuureenheden. De hoogte van de opslag boven de
prijsinflatie is afhankelijk van overheidsbeleid dat kan wijzigen, en de
verwachtingen daarover in de markt.
De boveninflatoire huurverhoging komt enerzijds voort uit
het Rijksbeleid ten aanzien van een maximale opslag boven de prijsinflatie
afhankelijk van de doelgroepen. Dat Rijksbeleid ligt op dit moment nog niet
vast. In 2020 was nog maximaal 2.5%-punt boven inflatie toegestaan. In 2021
werden de huren van sociale woningen bevroren.
In de tweede plaats is de huurverhoging boven de
prijsinflatie afhankelijk van het huurbeleid van een woningcorporatie of
commerciële belegger. Ook een commerciële belegger zal in de sociale sector
rekening houden met passend huurbeleid zowel de voor de inkomenscategorieën
voor passend toewijzen, als voor de hogere inkomenscategorieën. Voor de eerste
groep gaat het om matiging van de huurverhoging, voor de laatste groep kan in
geval van scheefhuur juist een sterkere huurverhoging toegepast worden.
Met deze uitgangspunten is rekening gehouden bij het
bepalen van de boveninflatoire huurverhoging.
Bij het toepassen van de boveninflatoire huurverhoging geldt
de randvoorwaarde dat de contracthuur niet boven de maximale huur volgens het
WWS uitkomt. De contracthuur kan als gevolg van boveninflatoire huurverhoging
wel boven de markthuur uitkomen. De boveninflatoire huurverhoging kan ook
fractioneel worden toegepast.
Tabel 24: opslag jaarlijkse huurverhoging marktwaarde
boven inflatie bij gereguleerde verhuureenheden
Type
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025 e.v.
|
Zelfstandige
eenheden
|
1,0%
|
1,0%
|
1,0%
|
0,5%
|
Onzelfstandige
eenheden
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
0,0%
|
Bij geliberaliseerde eenheden is de huurverhoging gelijk aan
de prijsinflatie en geldt geen boveninflatoire huuropslag.
5.2.7.2 Huuraanpassing bij mutatie
Bij mutatie in het doorexploiteerscenario wordt de huur van
de woongelegenheden aangepast naar de markthuur of de maximale huur volgens
het
woningwaarderingsstelsel.
-
• Is de VHE op basis van de WWS-punten te liberaliseren?
Dan is de markthuur de toe te passen huur bij mutatie.
-
• Is de VHE op basis van de WWS-punten gereguleerd? Dan
is de toe te passen huur bij mutatie het minimum van (1) de markthuur danwel (2) de maximale
huur op basis van het woningwaarderingsstelsel. Let op: als de maximum huur
bij
mutatie lager ligt dan de contracthuur van het lopende contract vindt een
huurverlaging plaats.
-
• Als een zelfstandige VHE meer dan 250 WWS-punten heeft
dan wordt de maximale huur als volgt bepaald. Elk punt boven de 250 wordt
vermenigvuldigd met het verschil tussen de bedragen, genoemd in de
huurprijstabel bij 249 en 250 punten. Het verkregen bedrag wordt vervolgens
opgeteld bij de maximale huurprijsgrens die volgens de huurprijstabel behoort
bij 250 punten11
Het bovenstaande geldt voor huuraanpassing bij mutatie. De
eerst mutatie vindt plaats op 1 juli 2022. Voor de aanvangshuur gelden net iets
andere regels zoals beschreven in de volgende paragraaf.
Voor studenteneenheden en extramuraal zorgvastgoed geldt dat
de markthuur gelijk is aan de maximum huur volgens het WWS-stelsel. Voor
studenteneenheden geldt bovendien dat de markthuur in de basis waardering
gelijk is aan de kwaliteitskortingsgrens (zie par 5.2.3).
5.2.7.3 Huuraanpassing bij aanvang in het geval de contracthuur
hoger is dan de markthuur
Het is mogelijk dat de opgevoerde contracthuur hoger is dan
de markthuur en/of de maximale huur volgens het WWS. Dit roept de vraag op hoe
om te gaan met deze situatie.
-
• Alleen als de contracthuur van een gereguleerde woning
bij aanvang waardering hoger is dan de maximale huur volgens het WWS, dan moet
bij aanvang gerekend worden met de lagere maximum huur.
-
• In situaties waarin de markthuur van een gereguleerde
woning lager is dan de contracthuur, maar de contracthuur lager is dan de
maximale huur, dan wordt met de contracthuur als aanvangshuur gerekend en niet
met de lagere markthuur. Dit geldt voor gereguleerde woningen.
-
• Voor geliberaliseerde woningen wordt in het geval de
contracthuur hoger is dan markthuur sowieso altijd met de contracthuur als
aanvangshuur gerekend. Huuraanpassing vindt dan pas bij mutatie plaats.
5.2.8 Liberalisatiegrens
De liberalisatiegrens per 1 januari 2022 wordt vastgesteld met
de regeling huurtoeslaggrenzen 2022.
Tabel 25: liberalisatiegrens
Liberalisatiegrens
|
|
Liberalisatiegrens
2021
|
€ 752,33 per maand
|
Liberalisatiegrens
2022
|
€ 765,87 per maand (indicatief)
|
5.2.9 Exploitatieverplichting
Sinds april 2017 geldt op alle woningen die in artikel 26, lid
1 sub a van de BTIV genoemd worden, een exploitatieverplichting van 7 jaar.
Hierdoor is er voor de kopende partij een verplichting om de woning minimaal
zeven jaar te exploiteren alvorens aan een uitpondscenario te kunnen starten.
De exploitatieverplichting geldt bij de verkoop aan derden. Omdat de
marktwaarde uitgaat van complexverkoop, en daarmee verkoop aan derden, geldt de
verplichting ook voor aangebroken complexen. Een complex heeft een
exploitatieverplichting dan en slechts dan als het complex gereguleerd of
gemengd is en als hierbij 10% of meer van de woningen een maximale huur volgens
WWS onder de liberalisatiegrens heeft. De maximale huur volgens WWS en
liberalisatiegrens hebben beide peildatum 31 december 2021,
Kosten die gepaard gaan met uitponden en die normaal begin jaar 1 vallen, moeten nu
begin jaar 8 geplaatst en naar dit jaar geïndexeerd worden.
Het gaat hier bijvoorbeeld om splitsingskosten. De juridische splitsingskosten
moeten dan geïndexeerd worden naar primo jaar 8 met de loonstijging. Technische
splitsingskosten in de full variant moeten met de bouwkostenstijging worden
geïndexeerd.
5.2.10 Huurderving oninbaar
Onder huurderving oninbaar vallen alleen de huur en andere
kosten die door wanbetaling, tijdelijke leegstand, oninbare servicekosten,
doorlopende servicekosten tijdens leegstand ten laste van eigenaar of
anderszins niet zijn te incasseren. Deze huurderving wordt opgenomen als een
vast percentage van 1,0% over de huursom voor de gehele DCF-periode. Dit
percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Structurele leegstand en mutatieleegstand wordt hierin niet opgenomen.
Tabel 26: huurderving oninbaar
Huurderving oninbaar
|
|
Huurderving oninbaar
|
1,0% van de huursom
|
Bij aanvangsleegstand in het doorexploiteerscenario moet 1% van
de markthuur als 'negatieve' huurinkomsten worden meegenomen.
5.2.11 Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het
object leegstaat vanaf het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf
1 januari 2022.
5.2.11.1 Aanvangsleegstand bij doorexploiteren
Indien er sprake is van aanvangsleegstand, dan moet in de
basisversie gerekend worden met een periode gelijk aan de modelparameter
mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die het resultaat is van
deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat in
het eerste kalenderjaar de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan
3/12 of te wel 25% van de markthuur aan het begin van dat jaar. Na de periode
wordt de verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de markthuur verhuurd.
Stel: Er is aanvangsleegstand bij een complex waarvan de
meest recente verhuurovereenkomst gereguleerd was, echter die bij wederverhuur
te liberaliseren is. Dan sowieso aanvangsleegstand inrekenen. Indien een woning
als gereguleerd is aangemerkt (dit is een objectgegeven), dan volgt na de
periode van leegstand de contracthuur gelijk aan het minimum van de opgevoerde
contracthuur/maximale huur op basis de WWS-punten. Bij niet-gereguleerde huur
gaat de contracthuur naar de markthuur. De aanvangsleegstand is dan op te
vatten als 100% mutatie in jaar 1.
5.2.11.2 Aanvangsleegstand bij uitponden
Indien er sprake is van aanvangsleegstand in het
uitpondscenario en er is geen sprake van een exploitatieverplichting, dan wordt
de VHE onmiddellijk uitgepond. De volledige verkoopopbrengst en ook de kosten
die met uitponden gepaard gaan vallen dan aan het begin van jaar 1. In dat
geval zijn er ook geen exploitatielasten.
Als voor het complex een percentueel maximum aan de
'mogelijkheid tot verkoop is gesteld', zoals gedefinieerd in paragraaf 5.1 over
objectgegevens, dan wordt bij aanvangsleegstand slechts dat percentage van de
woning direct verkocht.
Alleen in het geval van een in verslagjaar opgeleverd
nieuwbouwcomplex (waarbij de initiële verhuurperiodes nog moeten ingaan) of
in
het geval van een sloopcomplex geldt de voorwaarde voor direct uitponden niet.
Ook als de exploitatieverplichting van 7 jaar van toepassing is, dan mag de
woning niet direct uitgepond worden.
Het omgaan met aanvangsleegstand in het uitpondscenario kent
mogelijk meer nuances en vraagt in sommige gevallen een behoudende benadering.
Direct uitponden kan leiden tot een ongewenste waarde en ook tot ongewenste
waardeverschillen tussen verschillende waarderingsrondes. Ook kan het zijn dat
de markt op bepaalde plaatsen de verkopen als gevolg van aanvangsleegstand niet
kan absorberen. Dergelijke situaties kunnen echter in de full versie uitgewerkt
worden door gebruik te maken van de vrijheidsgraad voor de mutatiegraad bij
uitponden. Modelmatig moet dan een object gegeven 'Direct uitponden bij
aanvangsleegstand' in het model worden ingebouwd die dan de op waarde 'niet'
wordt gezet.
5.2.12 Mutatiekans
Bij de hoogte van de mutatiekans wordt onderscheid gemaakt
tussen de mutatiekans in het doorexploiteerscenario en in het
uitpondscenario.
5.2.12.1 Mutatiekans bij doorexploiteren
De mutatiekans in het doorexploiteerscenario is gelijk aan de
gemiddelde mutatiekans van de betreffende verhuureenheden over de afgelopen
vijf jaar (2017 – 2021). Het betreft het aantal vrijgekomen woningen door
reguliere opzeggingen binnen het waarderingscomplex. Onder reguliere
opzeggingen vallen alleen huuropzeggingen die onder normale
exploitatieomstandigheden ontstaan. Bij sloop, verkoop of samenvoeging is er
dus geen sprake van reguliere omstandigheden. De mutatiekans is het totaal
aantal mutaties gedurende de vijfjaarsperiode gedeeld door de som van de
jaarlijkse ultimo standen van het aantal verhuureenheden.
Voorbeeldberekening
Veronderstel dat een waarderingscomplex 100 verhuurbare
eenheden omvat per ultimo jaar gedurende de jaren 2017 t/m 2021 en er geen
verkopen plaatsvinden in deze periode.
2017
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2017
|
2018
|
5 mutaties
|
100 vhe ultimo 2018
|
2019
|
3 mutaties
|
100 vhe ultimo 2019
|
2020
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2020
|
2021
|
0 mutaties
|
100 vhe ultimo 2021
|
Totaal
|
12 mutaties
|
500 vhe
|
Hieruit volgt de mutatiekans van het waarderingscomplex:
12/500 oftewel 2,40%
5.2.12.2 Mutatiekans bij uitponden
De mutatiekans in het uitpondscenario kan per prognosejaar
variëren, waarbij de mutatiekans voor doorexploiteren de basis vormt voor de
hoogte van de mutatiekans bij uitponden. De opslagen in het uitpondscenario
zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die op
marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn hieronder weergegeven. De volgende
opslagen zijn van toepassing:
-
• Jaar 1: Indien sprake is van een niet-aangebroken
waarderingscomplex, dan geldt een opslag van 2,0%-punt op de mutatiekans voor
doorexploiteren. Indien er wel al is uitgepond, wordt de mutatiekans voor
doorexploiteren gevolgd.
-
• Jaar 2 tot en met 15: De mutatiekans voor doorexploiteren
wordt gevolgd. Er wordt dus geen opslag of afslag toegepast.
-
• Vanaf jaar 16: de mutatiekans doorexploiteren wordt
gevolgd. Er wordt dus geen opslag of afslag toegepast.
Tabel 27: mutatiekans bij uitponden
Mutatiekans uitponden
|
|
|
Geen
exploitatieverplichting
|
Wel
exploitatieverplichting
|
|
Jaar 1 bij niet-aangebroken
complex
|
Jaar 8 bij niet-aangebroken
complex
|
mutatiekans uitponden gelijk aan mutatiekans
doorexploiteren plus 2%-punt
|
Jaar 1 bij aangebroken
complex
|
Jaar 8 bij aangebroken
complex
|
mutatiekans uitponden gelijk aan mutatiekans
doorexploiteren
|
Jaar 2 tot en met jaar
15
|
Jaar 9 tot en met jaar
15
|
mutatiekans uitponden gelijk aan mutatiekans
doorexploiteren
|
Vanaf jaar 16 (voor bepaling
eindwaarde)
|
idem
|
Mutatiekans uitponden gelijk aan mutatiekans
doorexploiteren
|
5.2.12.3 Mutatiekans bij
exploitatieverplichting/verkoopbeperking
Voor woningen met een exploitatieverplichting geldt de
verplichting de woning minstens zeven jaar door te exploiteren. Anders gezegd,
deze woningen mogen gedurende die periode niet uitgepond worden. In het
uitpondscenario moet daar rekenkundig rekening mee worden gehouden. Uitponden
begint in dat geval vanaf het achtste waarderingsjaar en volgt vanaf dat jaar
dezelfde methode qua mutatiekans als voor woningen waar vanaf het eerste jaar
sprake is van uitponden zoals in paragraaf 5.2.12.2 is vermeld. In jaar 8 geldt
de mutatiekans doorexploiteren eventueel met 2,0%-punt opslag. Jaar 9 tot en
met 15 wordt de mutatiekans doorexploiteren gevolgd. Vanaf jaar 16 blijft de
mutatiekans ook gelijk aan de van de mutatiekans doorexploiteren.
5.2.12.4 Minimale en maximale mutatiekans
Voor het objectgegeven mutatiekans doorexploiteren geldt een
minimum van 4% voor alle typen verhuureenheden.
Het minimum van 4% geldt alleen voor de basiswaardering. In de full waardering
is de mutatiekans een vrijheidsgraad. Het minimum geldt alleen voor de
mutatiekans bij aanvang.
Voor de maximale mutatiekans wordt een uitsplitsing naar type
verhuureenheid gemaakt: EGW, MGW en zorgeenheid (extramuraal) kennen een
maximale mutatiegraad van 50%. Studenteneenheden kennen een maximale
mutatiegraad van 100%. Indien een mutatiegraad in een complex boven de maximale
mutatiegraad komt te liggen, dan geldt dat de mutatiegraad gelijk wordt gesteld
aan het maximum.
Tabel 28: minimale en maximale mutatiekans
Maximale en minimale mutatiekans bij doorexploiteren
en bij uitponden
|
Minimale mutatiekans bij aanvang
|
4%
|
Maximale mutatiekans voor EGW, MGW
en extramurale zorgeenheid
|
50%
|
Maximale mutatiekans voor
studenteneenheden
|
100%
|
Toelichting omgaan met
mutatiekans:
De mutatiekans moet in het uitpondscenario steeds toegepast
worden op het aantal woningen dat in exploitatie is in dat jaar (dus het aantal
niet gemuteerde woningen). Deze exponentiële benadering is voorgeschreven.
De mutatiekans moet steeds toegepast worden op het aantal
in exploitatie zijnde (niet gemuteerde) woningen.
-
• Stel de mutatiekans is 5%. In het eerste jaar wordt 5%
uitgepond. Van de oorspronkelijke 100% is 5% van de woningen niet meer in
exploitatie.
-
• In het daaropvolgende jaar wordt dan 5% van 95% is
4,75% van de woningen uitgepond et cetera.
-
• In het doorexploiteerscenario gaan geen woningen uit
exploitatie dus muteert steeds 5% van alle woningen.
-
• In het doorexploiteerscenario geldt voor de bepaling
van het niet-geharmoniseerde en het geharmoniseerde deel hetzelfde principe
geldt als bij uitponden.
-
• Als immers 5% van de woningen in exploitatie muteert
dan geldt die mutatiegraad immers ook voor woningen die al geharmoniseerd
zijn.
Stel primo jaar 2 is 95% niet en 5% wel geharmoniseerd dan muteert 5% van
95%
van de niet-geharmoniseerde en 5% van de 5% wel geharmoniseerde woningen.
5.2.13 Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid
bij mutatie leegstaat voor dat deze wederverhuurd wordt. Hoewel ook uit te
ponden woningen mogelijk een periode leegstaan wordt er aan deze woning geen
mutatieleegstand toegerekend. Mutatieleegstand heeft huurderving tot gevolg
gedurende de periode van leegstand. De huurderving is gebaseerd op de
markthuur.
Tabel 29: periode mutatieleegstand
Type
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Gereguleerde woningen
|
0 maanden
|
Geliberaliseerde
woningen
|
3 maanden
|
Verkoop
|
0 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 3 maanden. Dat betekent dat bij
mutatie gerekend moet worden met 3 maanden huurderving in het kalenderjaar.
Deze huurderving is gelijk aan 3/12 of te wel 25% van de markthuur van de
verhuureenheid medio dat jaar.
5.2.14 Omgaan met indexatie huurkasstromen
Huurverhogingen vinden plaats op 1 juli van een kalenderjaar.
Het uitgangspunt is dat uitponden en huurmutaties ook in het midden van een
kalenderjaar plaatsvinden. De uitwerking wijkt daarom af van de uitwerking voor
bijvoorbeeld exploitatiekosten.
Voorbeeld:
Het onderstaande voorbeeld licht dat stap voor stap toe.
-
− Stel een VHE heeft een contracthuur op prijspeil
31-12-2021 van € 500 per maand. De markthuur van deze woning is op prijspeil
€ 700 per maand.
-
− De prijsinflatie in 2021 is 1,9%, voor gereguleerde
zelfstandige woningen geldt in 2022 een opslag van 0,7% op de prijsinflatie:
de
huurverhoging is dan 2,6%.
De mutatiegraad van het complex, waar de voorbeeld woning toe
behoort, is 5% per jaar.
5.2.14.1 Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het nog niet
geharmoniseerde deel
De bruto huur kasstroom, de huur exclusief huurderving, wordt
als volgt bepaald in het doorexploiteerscenario.
-
− De eerste zes maanden van 2022 is de contracthuur € 500
per maand. Voor zes maanden is dat in totaal € 3.000.
-
− Wordt het contract doorgezet dan is de contracthuur voor
de tweede helft van het jaar € 500 * (1 + 2,6%) is € 513,00 per maand. Bij geen
mutatie zou de huur over de tweede zes maanden van het jaar € 3.078,00
bedragen. Omdat echter 5% van de huurcontracten muteert geldt dat de huur voor
dit deel gelijk is aan 95% van € 3.078 is € 2.924,10.
-
− Voor de overige 5% geldt de markthuur medio jaar. De
markthuur primo jaar is € 700 per maand. De markthuur ultimo wordt berekend
door de prijsinflatie van 1,9% toe te passen: de markthuur ultimo is dan € 700
* (1 + 1,9%) = € 713,30. De markthuur medio is het gemiddelde van de primo en
de ultimo markthuur: € 706,65 per maand (of ook circa 700 *
1,0190,5). Voor de tweede zes maanden is de markthuur totaal: 6 maal
€ 706,65 is € 4.239,90. Omdat maar 5% muteert telt deze huur voor 5% mee:
€ 212,00.
Let op: voor gereguleerde
eenheden geldt dat de huur bij mutatie gemaximeerd is tot de maximum huur
volgens het WWS. Is de berekende markthuur medio jaar in dat geval hoger dan
de
maximale huur volgens het WWS per 1 juli van dat jaar, dan is de mutatiehuur
het maximum WWS.
-
− De totale bruto huur is in dit voorbeeld de som van:
-
− De contracthuur in de eerste helft van het jaar:
€ 3.000
-
− De contracthuur voor 95% in de tweede helft van het jaar:
€ 2.924,10
-
− De markthuur voor 5% in de tweede helft van het jaar:
€ 212,00
-
− De totale bruto huur in 2021 is in dit voorbeeld daarmee:
€ 6.136,10.
5.2.14.2 Bruto huur in doorexploiteerscenario voor het reeds
geharmoniseerde deel
Voor het deel dat reeds geharmoniseerd is geldt voor de huur
in de tweede helft van een kalenderjaar dat deze gelijk is aan de huur bij
mutatie zoals die geldt voor het nog niet geharmoniseerde deel. Dit is de
markthuur medio dat jaar voor gereguleerde eenheden gemaximeerd op de maximale
huur volgens het WWS op 1 juli van dat jaar.
5.2.14.3 Bruto huur in uitpondscenario
De berekening voor een uitpondscenario is soortgelijk en
gebaseerd op dezelfde getallen. Verder is het uitgangspunt dat bij mutatie
volledige uitponding plaatsvindt, er is geen beklemming.
-
− In de eerste helft van het jaar is 100% in exploitatie
hetgeen resulteert in dezelfde bruto huurinkomsten voor die eerste zes maanden
als in bovenstaand voorbeeld: € 3.000.
-
− Uitponden vindt modelmatig op 1 juli plaats. Na die actie
is nog 95% in exploitatie met de verhoogde contracthuur. Dit levert hetzelfde
resultaat voor de tweede helft van het jaar als bij doorexploiteren: een bruto
huur van € 3.078,–.
-
− Echter is na uitponden de overige 5% uit exploitatie en
levert dus geen huurinkomsten meer. De totale bruto huur in 2021 is in dit
uitpondscenario daarom: 3.000 + 2.924,10 is € 5.924,10.
Uitponden heeft uiteraard ook gevolgen voor de
exploitatiekosten. In dit voorbeeld zijn die de eerste helft van het jaar 100%
van het totaal en in de tweede helft 95% van het totaal.
5.2.14.4 Indexatie markthuren
Belangrijkste voor markthuur is dat modelmatig de markthuur
medio jaar, op het aangenomen moment van mutatie, wordt aangehouden.
Er is dus geen sprake van óf de prijsinflatie uit het
voorgaand kalenderjaar óf de prijsinflatie uit het huidig kalenderjaar
toepassen, maar van toepassing van beide: een index in een jaar afgeleid van
de
voorgaande periode van 12 maanden waarvan 6 maanden in het voorgaande
kalenderjaar en 6 maanden in het huidige kalenderjaar valt.
De rekentechniek van het gemiddelde van primo en ultimo
jaar markthuur past dat impliciet toe.
-
1. Bepaal markthuur primo jaar t
-
2. Pas de prijsinflatie in jaar t toe om de markthuur
ultimo jaar t te bepalen
-
3. De markthuur medio in jaar t is het gemiddelde van de
markthuur primo en ultimo
-
4. De markthuur primo jaar t + 1 is gelijk aan de
markthuur ultimo jaar t
-
5. De markthuur ultimo jaar t + 1 is gelijk aan de
markthuur primo jaar t +1 verhoogd met inflatie in jaar t + 1.
-
6. De markthuur medio jaar t + 1 is gemiddelde van de
primo en ultimo in jaar t + 1
-
7. Enzovoorts.
In deze berekening wordt een combinatie van de prijsinflatie
in het voorgaand kalenderjaar én in het huidig kalenderjaar toegepast. In stap
4 zit de inflatie van het voorgaande kalenderjaar opgesloten. In stap 5 zit
de
prijsinflatie in het huidige kalenderjaar opgesloten.
5.2.14.5 Indexatie maximale huur conform WWS
De maximale huur wordt conform het WWS in het kalenderjaar op
1 juli aangepast op basis van de prijsinflatie van het voorgaande kalenderjaar.
De maximale huur is niet, zoals de markthuur continu over de tijd, maar
discreet: de maximale huur voor een tijdvak van 1 juli in jaar t geldt tot en
met 30 juni van jaar t + 1.
De berekening van de maximale huur lijkt op die van de
markthuur, maar is net iets anders omdat deze al begint met een waarde medio
kalenderjaar en niet zoals de markthuur primo jaar. Op het tijdstip van
waarderen op 31 december 2021 zijn de maximale huren van 1 juli 2021 gegeven.
Indexatie vindt dan weer plaats op 1 juli 2022 met de prijsinflatie van het
voorgaande kalenderjaar (2021: 1,9%).
5.2.14.6 Indexatie liberalisatiegrens en
kwaliteitkortingsgrens
Ook de liberalisatiegrens en kwaliteitskortingsgrens verlopen
niet continu maar discreet. Deze grenzen worden elk jaar op 1 januari, dat wil
zeggen primo kalenderjaar, vastgesteld en gelden dan voor het gehele
kalenderjaar. De grenzen voor 2022 zijn gegeven. De grenzen voor 2023 zijn
gelijk aan de grenzen voor 2022 verhoogd met de prijsinflatie in 2022. Die voor
2024 zijn de grenzen uit 2023 verhoogd met de prijsinflatie 2023, et
cetera.
5.2.14.7 Indexatie en aftopping van streefhuren
De richtlijnen voor streefhuren komen aan de orde in het
hoofdstuk over beleidswaarde in paragraaf 9.2.3.1.
5.2.14.8 Schema indexatie huurkasstromen
De richtlijnen voor de indexatie van de diverse huur- en
huurgerelateerde kasstromen in de voorgaande paragrafen zijn in tabel 30
opgenomen voor respectievelijk de contracthuur, de markthuur, de maximale huur
volgens het WWS en de liberalisatiegrens.
Tabel 30: Indexatie huur- en huurgerelateerde
kasstromen
Kasstroom
|
|
Formule
|
Contracthuur voor nog niet
geharmoniseerde deel
|
Contracthuur primo jaar t per maand
|
De contracthuur primo in
een jaar is gelijk aan de contracthuur ultimo het voorgaande jaar.
De contracthuur primo jaar 1 is een
objectgegeven.
|
chprimo(t) = chultimo(t-1)
|
Contracthuur ultimo jaar t per maand
|
De contracthuur ultimo in
een jaar is de contracthuur primo dat jaar geïndexeerd met de prijsinflatie
(i)
uit het voorgaande jaar en indien van toepassing boveninflatoire opslag (o)
in
het jaar zelf.
|
chprimo(t) =
chultimo(t-1)*(1+i(t-1)+o(t))
|
Contracthuur medio jaar t per maand
|
De contracthuur medio
jaar t is gelijk aan de contracthuur ultimo dat jaar.
|
chmedio(t) = chultimo(t-1)
|
Contracthuur per jaar in jaar t
|
De contracthuur in een jaar t is gelijk aan de som
van 6 keer de maandhuur primo jaar t en 6 keer de maandhuur ultimo jaar t
|
chjaar(t) =
6*chprimo(t)+6*chultimo(t)
|
Contracthuur voor reeds
geharmoniseerde deel
|
Contracthuur primo van jaar t per maand. Dit is de
contracthuur voor de eerste helft van het kalenderjaar
|
De contracthuur primo in
een jaar is gelijk aan de contracthuur ultimo van het het voorgaande jaar.
|
chprimo(t) = chultimo(t-1)
|
Contracthuur ultimo jaar t per maand. Dit is de
contracthuur voor de tweede helft van het kalenderjaar.
|
De contracthuur ultimo in
een jaar is de mutatiehuur. Dit is de markthuur medio jaar t, voor gereguleerde
VHE gemaximeerd op de maximum huur WWS medio jaar t.
|
chultimo(t) = mhmedio(t)
voor gereguleerde VHE:
chultimo(t) =
min(mhmedio(t),maxwwsmedio(t))
|
Contracthuur per jaar in jaar t
|
De contracthuur in een jaar t is gelijk aan de som
van 6 keer de maandhuur primo jaar t en 6 keer de maandhuur medio jaar t.
|
chjaar(t) =
6*chprimo(t)+6*chultimo(t)
|
Markthuur
|
De markthuur primo jaar t per maand
|
De markthuur primo in een
jaar is gelijk aan de markthuur ultimo het voorgaande jaar.
De markthuur primo jaar 1 is gegeven.
|
mhprimo(t) = mhultimo(t-1)
|
De markthuur ultimo jaar t per maand
|
De markthuur ultimo jaar
t is de markthuur primo jaar t geïndexeerd met de prijsinflatie (i) in het
huidige jaar.
|
mhultimo(t) =
mhprimo(t)*(1+i(t))
|
De markthuur medio jaar t op basis van
gemiddelde
|
De markthuur medio jaar t
is het gemiddelde van de markthuur primo jaar t en de markthuur ultimo jaar
t.
Dit is de markthuur bij mutatie.
|
mhmedio(t) =
(mhprimo(t)+mhultimo(t))/2
|
De markthuur medio jaar t op basis van indexatie
|
De markthuur medio jaar 1
is de gegeven markthuur geïndexeerd met de prijsinflatie (i) in jaar 1.
|
mhmedio(t) =
mhprimo(t)*(1+i(1))0,5
|
|
De markthuur medio jaar t vanaf jaar t is de
markthuur medio het voorgaande jaar een half jaar geïndexeerd met de
prijsinflatie (i) van het voorgaande jaar en een half jaar met de prijsindex
van het huidige jaar.
|
mhmedio(t) =
mhmedio(t)*(1+i(t-1))0,5*(1+i(t))0,5
|
Maximale huur WWS
|
Maximale huur primo, in de eerste helft van een
kalenderjaar
|
De maximale huur in de eerste helft van een
kalenderjaar
|
maxwwsprimo(t) =
maxwwsultimo(t-1)
|
Maximale huur ultimo: de maximale huur die geldt
vanaf 1 juli van een kalenderjaar.
|
De maximale huur volgens het WWS wordt jaarlijks
medio: op 1 juli aangepast met de prijsinflatie (i) van het voorgaande
jaar.
Dit maximum geldt als grenswaarde voor de markthuur
bij gereguleerde woningen.
|
Maxwwsultimo(t) =
maxwwsprimo(t)*(1+i(t-1))
maxwwsmedio(t) =
maxwwsultimo(t)
|
Liberalisatiegrens
|
Liberalisatiegrens jaar 1 is gegeven
|
|
|
Liberalisatiegrens vanaf jaar 2
|
De liberalisatiegrens vanaf jaar 2 is de grens van
het voorgaande jaar aangepast met de prijsinflatie van het voorgaande
jaar.
|
lg(t) =
lg(t-1)*(1+i(t-1))
|
5.2.15 Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om
een complex dat nu als een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te
splitsen. Hierdoor kan het complex vervolgens per verhuureenheid worden
verkocht. De splitsingskosten worden verdeeld in juridische en technische
splitsingskosten.
Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de
splitsingsverordening van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en
kadasterkosten. Voor juridische kosten wordt een norm
gehanteerd van 555 euro per te splitsen eenheid.
Tabel 31: juridische splitsingskosten
Juridische splitsingskosten
|
|
Juridische
splitsingskosten
|
€ 555 per eenheid prijspeil 31-12-2021
|
Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de kosten die worden gemaakt
ten behoeve van de nadere voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven
splitsingsvergunning door de gemeente. Het gaat hierbij niet om
onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen die in het kader van de
splitsing dienen te worden gerealiseerd.
In de modelmatige bepaling van de marktwaarde worden geen
technische splitsingskosten opgenomen. Als de corporatie dat nodig acht, kunnen
de technische splitsingskosten via de full versie als afzonderlijke
vrijheidsgraad worden meegenomen. In dat geval is tussenkomst van een externe
taxateur vereist met een nadere toelichting.
Toelichting uitwerking
splitsingskosten
De splitsing van een complex vindt in het uitpondscenario in de
praktijk niet plaats op het moment van uitponden van een woning. Die splitsing
vindt vooraf plaats. Dat betekent dat alle splitsingskosten genomen en berekend
moet worden primo het eerste jaar van de beschouwingsperiode.
Toelichting uitwerking splitsingskosten
bij zeven jaar exploitatieverplichting
Als op de verhuureenheid een zeven jaar exploitatieverplichting
rust dan worden de splitsingskosten pas genomen in het 8ste jaar van de
DCF-periode omdat het uitponden zeven jaar is uitgesteld. De kosten moeten dan
wel naar het begin van het 8ste jaar worden geïndexeerd:
Hoe om te gaan met splitsingskosten als
een complex gedeeltelijk al gesplitst is?
Indien een complex gedeeltelijk is gesplitst, moet bij het
objectgegeven de keuze voor wel of niet gesplitst worden gemaakt conform
hetgeen het meest overeenkomt met de werkelijke situatie.
5.2.16 Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de
verkoop van de verhuureenheden in het uitpondscenario. Onder deze kosten vallen
makelaarskosten en, indien aanwezig, eventuele andere handelingskosten.
Onderhoudskosten die worden gemaakt om een woning gereed te maken voor verkoop
en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten. De hoogte van
het percentage is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen. Het in de tabel weergegeven percentage is alleen van toepassing
op de peildatum 31 december 2021. Het bedrag ultimo 2022 wordt aangepast
conform de bijbehorende loonkostenontwikkeling en is inclusief 21% BTW.
Tabel 32: verkoopkosten
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten
|
1,2% van de leegwaarde
|
Toelichting uitwerking
verkoopkosten:
Voor deze kosten geldt het midden jaar principe. Zoals eerder
toegelicht moeten de kosten berekend worden als het gemiddelde van de
verkoopkosten primo en ultimo van een kalenderjaar.
5.2.17 Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van de verhuureenheid. Het effect
van de erfpacht op de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht
voor de koper heeft. Er zijn in Nederland verschillende vormen van erfpacht met
zeer verschillende contractvormen en voorwaarden. Erfpacht gaat ook gepaard met
enige onzekerheid omdat bijvoorbeeld herzieningen van canons of hernieuwde
afkoop ver in de toekomst liggen en in veel gevallen niet precies zijn
vastgelegd.
In deze paragraaf wordt de bepaling van de gevolgen van
erfpacht alleen op hoofdlijnen beschreven. Deze beschrijving dient als een
handreiking te worden opgevat.
Als de contractvoorwaarden van de
erfpacht niet overeenkomen met de hoofdlijnen en uitwerkingsvoorbeelden zoals
hierna beschreven zijn (bijvoorbeeld door bijzondere contractvorm of sterk
afwijkende uitgangspunten) is maatwerk nodig dat in de full versie mogelijk
is.
Het uitgangspunt is om de eenheid eerst te waarderen alsof
deze op eigen grond staat en vervolgens de gevolgen van erfpacht te bezien als
correcties op deze waarde. De correcties komen voort uit toekomstige financiële
verplichtingen verbonden aan de erfpacht zoals canon betalingen en/of
hernieuwde toekomstige afkoopsommen.
Wel of geen erfpacht en typen
erfpacht
Qua zakelijk recht op de grond zijn de volgende vier
mogelijkheden (naar tijdsindeling) het meest gebruikelijk:
-
• Eigendom
Er is geen splitsing tussen het economisch en juridisch
recht van grondeigendom.
-
• Eeuwigdurende erfpacht
Bij eeuwigdurende erfpacht is het economisch recht van de
grond voor eens en voor altijd gevestigd.
-
• Voortdurende erfpacht
Bij voortdurende erfpacht is in principe sprake van
eeuwigdurende erfpacht, met dien verstande dat deze eventueel tussentijds bij
het einde van een tijdvak kan eindigen als de grondeigenaar en de erfpachter
geen overeenstemming kunnen bereiken over de erfpachtvoorwaarden van het nieuwe
tijdvak. Dit laatste is overigens hypothetisch zodat in de praktijk naar
tijdsindeling de eeuwigdurende erfpacht en de voortdurende erfpacht hetzelfde
uitpakken.
-
• Tijdelijke erfpacht
Bij tijdelijke erfpacht eindigt het recht aan het einde
van de termijn waarvoor het is aangegaan. Hierbij geldt wel dat het in de
praktijk voorkomt dat erfpachtrechten in voorkomende gevallen ‘tijdelijk’
genoemd worden doch in de praktijk ‘voortdurend’ zijn omdat ze strikt genomen
uitgaan van continuering bij het einde van het tijdvak.
Een ander aspect van de erfpacht betreft de canon. Dit is de
vergoeding die de erfpachter aan de grondeigenaar verschuldigd is voor zijn
erfpachtrecht. Deze kan periodiek verschuldigd zijn, voor een bepaalde periode
afgekocht, of eeuwigdurend afgekocht. De periodieke canon kan vast maar ook
variabel zijn.
Het is gebruikelijk dat bij het einde van een tijdvak (bij
tijdelijke erfpacht of voortdurende erfpacht) de canon herzien wordt.
Verder is nog van belang de bestemming van de erfpacht. In de
praktijk wordt een onderscheid gemaakt tussen sociale woningen en marktwoningen
(huur- of koop). Voor sociale woningen gelden dan lagere grondprijzen
vergeleken met marktwoningen. Bij de omzetting van sociaal naar marktbestemming
is dan veelal een meerwaardeafdracht (ook wel suppletie) van toepassing.
In het objectgegeven ‘Erfpacht’ wordt aangegeven welke van
deze vier situaties van toepassing is
In het objectgegeven ‘Waardecorrectie erfpacht’ wordt de
contante waarde op peildatum 31-12-2020 van alle toekomstige
erfpachtverplichtingen opgenomen.
Waardecorrectie erfpacht
Bij tijdelijk erfpacht is er sprake van een samengestelde
waardecorrectie. Die waardecorrectie is de contante waarde van de volgende
componenten:
-
1. Bij tijdelijk erfpacht met canon: de contante waarde van
de erfpachtcanon tot de einddatum van het contract. De indexatie van de canon
verschilt per contract en kan bijvoorbeeld jaarlijks of om de twee of vijf jaar
plaatsvinden. De disconteringsvoet voor het bepalen van de contante waarde is
gelijk aan de disconteringsvoet voor de waardering.
-
2. Bij tijdelijke erfpacht zowel met canon als afgekocht: de
contante waarde van de nieuwe afkoopsom op het moment van einde van het
contract. Ook bij contracten met een jaarlijkse canon kan met die afkoopsom
gerekend worden omdat die op te vatten is als de contante waarde van het de
herziene canonverplichtingen. Om de hoogte van de afkoopsom op herzieningsdatum
te benaderen zijn de volgende gegevens nodig:
-
– De grondwaarde op peildatum. Deze kan als bekend
worden verondersteld of berekend worden op basis van een grondquote. Een
grondquote van 25% impliceert dat de grondwaarde gelijk is aan 25% van de
leegwaarde op peildatum.
-
– Een indexatie van de grondwaarde. Hiervoor kan de
prijsinflatie worden gehanteerd ervan uit gaand dat grond in de loop der tijd
reëel dezelfde waarde behoudt.
-
– Een afslag op de grondwaarde bij herziening: veel
gemeenten rekenen bij herziening van de erfpacht met een reductie/afslag op
de
waarde.
-
– De tijdsduur tot het moment van herziening van het
canon of het opnieuw afkopen.
-
– De disconteringsvoet voor de contante waarde. Deze is
gelijk aan de disconteringsvoet die voor de hele waardering wordt
gebruikt.
-
3. Bij tijdelijk erfpacht -zowel met canon als afgekocht- de
afkoopsom bij de volgende herziening. Deze afkoopsom wordt op dezelfde wijze
als hierboven bepaald, maar dan bijvoorbeeld 25 of 50 jaar verder in de tijd.
Het is mogelijk ook volgende herzieningen mee te nemen in de berekening maar
deze hebben op contante waarde basis nog nauwelijks invloed en kunnen genegeerd
worden.
-
4. Erfpacht suppletie ook wel meerwaardeafdracht genoemd.
Afhankelijk van de voorwaarden van het contract is een aanvullend bedrag
verschuldigd bij functie- of bestemmingswijziging, bijvoorbeeld van sociale
naar vrije sector verhuur, van maatschappelijke bestemming naar commerciële
bestemming of van huur naar koop. De hoogte van dit bedrag en het moment waarop
dit betaald moet worden, verschilt per erfpachtcontract. In sommige gevallen
is
een meerwaardeafdracht niet in het contract maar in ene ontwikkel- of
uitgifteovereenkomst opgenomen.
-
5. Tot slot is er nog sprake van een effect op de
leegwaarde: het feit dat vastgoed op erfpachtgrond en niet op eigen grond staat
heeft mogelijk invloed op de leegwaarde. Dit effect staat los van de hierboven
genoemde componenten die allen te maken hebben met toekomstige
erfpachtverplichtingen. De leegwaarde zoals die wordt vastgesteld vanuit WOZ
gaat normaliter uit van de fictie eigen grond dus is dit effect in vele
gevallen verwaarloosbaar.
Bij eeuwigdurende afgekochte erfpacht spelen canon,
canonherzieningen en toekomstige afkoopsommen geen rol. Wel kan er in dat geval
wel sprake zijn van erfpacht suppletie (meerwaardeafdracht).
Schema en vergelijkingen voor berekenen
waardecorrectie erfpacht.
In onderstaand schema zijn de componenten die de
waardecorrectie erfpacht opgenomen (met uitzondering van een mogelijk effect
op
de leegwaarde). Voor deze componenten is tevens een mogelijke rekenaanpak
opgenomen. Schema en aanpak dienen als handreiking. Werkelijke berekeningen
kunnen afwijken van de hieronder beschreven principes.
NCW canons
Indien van toepassing de netto contante waarde van de canons
tot de eind(herzienings)datum. De indexatie is afhankelijk van het contract.
De
te gebruiken disconteringsvoet is de dezelfde als voor de waardering wordt
gebruikt.
Stel de canon op prijspeil is € 800 per jaar, het contract
loopt nog 10 jaar (t1 = 10), de prijsinflatie is
1,80% en de discontovoet (d) is gelijk aan 7,50%.
Als het canon jaarlijks geïndexeerd wordt met de prijsinflatie, dan is de
uitkomst voor deze component gelijk aan € 6.112.
NCW canons is € 6.112.
NCW afkoop1
Dit is de netto contante waarde van de afkoopsom op de
eind(herzienings)datum van het contract. Uitgangspunt is dat deze afkoopsom
overeenkomt met de contante waarde van herziene canons. Stel de leegwaarde
(lw) op prijspeil is € 150.000 en de grondquote
(gq) 20%, dan is de grondwaarde op prijspeil gelijk
aan € 30.000. Deze grondwaarde wordt over een periode van 10 jaar geïndexeerd
met de prijsinflatie (i) van 1,80%. De grondwaarde
op het tijdstip herziening is dan 30.000 * (1 + 1,80%)^10 is € 35.859. Stel de
afslag (a) die de gemeente hanteert is 30%. Dan is
de afkoopsom op tijdstip herziening 70% van € 35.859 is € 25.101. De NCW van
dit bedrag tegen een discontovoet (d) van 7,50% is
€ 12.627.
NCW afkoop 1 is € 12.627
Uitgedrukt in een vergelijking:
NCW afkoop 2
Stel de duur van het volgende contract (t2) is gelijk aan 50 jaar. Gegeven de grondwaarde op
prijspeil van € 30.000, de inflatie van 1,80% een periode van 10 plus 50 is 60
jaar (t1 + t2), dan is de grondwaarde op het tijdstip van de tweede herziening
gelijk aan € 87.496. Gegeven de afslag (a) van 30% is de afkoopsom op dat
moment gelijk aan € 61.247. De NCW van dit bedrag tegen een disconteringsvoet
van 7,50% en een periode van 60 jaar is € 828.
NCW afkoop 2 is € 828
Uitgedrukt in een vergelijking:
Waardecorrectie erfpacht
De waardecorrectie erfpacht voortkomend uit toekomstige
verplichting is de som van drie hierboven berekende componenten:
+
|
NCW canons
|
€ 6.112
|
+
|
NCW afkoop 1
|
€ 12.627
|
+
|
NCW afkoop 2
|
€ 828
|
=
|
Waardecorrectie erfpacht
|
€ 19.567
|
In dit schema zijn de overige twee effecten van erfpacht niet
opgenomen. Het effect op de leegwaarde zou, in de basis waardering, tot
uitdrukking moeten komen in de WOZ-waarde. In de full-versie is de leegwaarde
een vrijheidsgraad.
Het effect van erfpacht suppletie is te berekenen door het
verschuldigde bedrag en het moment van betalen te nemen en dan additioneel de
contante waarde van dit bedrag mee te rekenen.
5.2.18 Disconteringsvoet woongelegenheden: EGW en MGW
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis
waartegen de verwachte toekomstige inkomsten en uitgaven contant worden
gemaakt. Voor woongelegenheden van het type EGW en MGW wordt de
disconteringsvoet bepaald op basis van een aantal eigenschappen van de
verhuureenheid. Bij die eigenschappen horen parameters die bepaald zijn ten
eerste op basis van de door taxateurs toegepaste discontovoeten full
waarderingen in de dataset van het validatieonderzoek 2020 en ten tweede door
effectstudies en backtesting waarbij de uitkomsten uit de analyse van de
dataset afgezet worden tegen een aanvaardbare en verklaarbare
waardeontwikkeling.
De hoogte van de disconteringsvoet is afhankelijk van de
volgende kenmerken van de woning:
-
• Het bouwjaar verdeeld in zeven klassen
-
• Het type verhuureenheid verdeeld in twee klassen: EGW en
MGW
-
• Het COROP-gebied plus de vier grote gemeenten waarin de
verhuureenheid gelegen is
-
• Het COROP-gebied plus de vier grote gemeenten voor het
weerspiegelen van de disconteringsvoet in 2020
-
• Het scenario doorexploiteren of uitponden voor de
waardering in twee klassen
Het feit of een verhuureenheid gelegen is in een krimp- en/of
aardbevingsgebied.
In een vergelijking weergegeven is de disconteringsvoet gelijk
aan:
dv =
dvref+dbouwjaar+dtype+dregior+dgebied+dscenario+dmarkt
Hierin geldt:
-
• dv: is de te bepalen
disconteringsvoet
-
• dvRef: is de disconteringsvoet
van het referentieobject ultimo 2020, exclusief dMarkt
-
• dBouwjaar: is de op- of afslag
op de disconteringsvoet gerelateerd aan de bouwjaarklasse
-
• dType: is de op- of afslag op
de disconteringsvoet gerelateerd aan het type verhuureenheid
-
• dRegio: is de op- of afslag op
de disconteringsvoet gerelateerd aan de ligging van de verhuureenheid
-
• dGebied: is de opslag op de
disconteringsvoet indien de verhuureenheid in een krimpgebied ligt
-
• dScenario: is de op- of afslag
op de disconteringsvoet gerelateerd aan het waarderingsscenario
-
• dMarkt: is de op- of afslag
gerelateerd aan de marktontwikkelingen in 2021 en hun effect op de
disconteringsvoet. De op basis van het validatieonderzoek 2020 bepaalde
factoren leiden immers tot de disconteringsvoet op 31-12-2020. Om de
disconteringsvoet op 31-12-2021 te bepalen moeten de marktontwikkelingen en
hun
effect meegenomen worden.
In de volgende tabellen worden de parameters gegeven.
Tabel 33: referentieobject disconteringsvoet
Referentieobject disconteringsvoet
|
|
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
1975 tot 1990
|
Type verhuureenheid
|
MGW
|
COROP plus G4
|
‘s-Gravenhage
|
Waarderingsscenario
|
Doorexploiteren
|
Disconteringsvoet ultimo
2020
|
5,29% (dvRef)
|
Disconteringsvoet ultimo
2021
|
5,14% (dv)
|
Tabel 34: opslag disconteringsvoet bouwjaarklasse:
dBouwjaar
Bouwjaarklasse
|
Opslag %-punt
|
Bouwjaarklasse
|
Opslag %-punt
|
< 1920
|
minus 0,13%
|
≥ 1975 < 1990
|
0,00%
|
≥ 1920 < 1940
|
0,07%
|
≥ 1990 < 2005
|
minus 0,14%
|
≥ 1940 < 1960
|
0,09%
|
≥ 2005
|
minus 0,22%
|
≥ 1960 < 1975
|
0,06%
|
|
|
Tabel 35: opslag disconteringsvoet type: dType
Type verhuureenheid
|
Opslag %-punt
|
EGW
|
minus 0,11%
|
MGW
|
0,00%
|
Tabel 36: opslag disconteringsvoet per gebied COROP-gebied
en G4: dRegio
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
Oost-Groningen
|
2,65%
|
Agglomeratie Haarlem
|
0,39%
|
Delfzijl en omgeving
|
2,16%
|
Zaanstreek
|
0,59%
|
Overig Groningen
|
0,54%
|
Groot-Amsterdam
|
0,51%
|
Noord-Friesland
|
1,13%
|
Het Gooi en
Vechtstreek
|
0,45%
|
Zuidwest-Friesland
|
0,97%
|
Agglomeratie Leiden en
Bollenstreek
|
0,37%
|
Zuidoost-Friesland
|
0,97%
|
Agglomeratie ’s-
Gravenhage
|
0,45%
|
Noord-Drenthe
|
1,27%
|
Delft en Westland
|
0,20%
|
Zuidoost-Drenthe
|
1,37%
|
Oost-Zuid-Holland
|
0,21%
|
Zuidwest-Drenthe
|
1,12%
|
Groot-Rijnmond
|
0,49%
|
Noord-Overijssel
|
0,73%
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
0,66%
|
Zuidwest-Overijssel
|
0,89%
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
1,08%
|
Twente
|
0,87%
|
Overig Zeeland
|
1,36%
|
Veluwe
|
0,89%
|
West-Noord-Brabant
|
0,88%
|
Achterhoek
|
1,46%
|
Midden-Noord-Brabant
|
0,87%
|
Arnhem/Nijmegen
|
0,52%
|
Noordoost-Noord-
Brabant
|
0,47%
|
Zuidwest-Gelderland
|
0,96%
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
0,36%
|
Utrecht
|
0,56%
|
Noord-Limburg
|
1,12%
|
Kop van Noord-Holland
|
0,86%
|
Midden-Limburg
|
1,12%
|
Alkmaar en omgeving
|
0,77%
|
Zuid-Limburg
|
1,75%
|
IJmond
|
0,83%
|
Flevoland
|
0,69%
|
G4
|
Opslag %-punt
|
G4
|
Opslag %-punt
|
Amsterdam
|
0,35%
|
Rotterdam
|
0,42%
|
’s-Gravenhage
|
0,00%
|
Utrecht (gemeente)
|
-0,02%
|
Tabel 37 is voor indicatieve doeleinden opgenomen, aardbeving-
en krimpgebieden vallen immers buiten de basiswaardering.
Tabel 37: opslag disconteringsvoet gebied: dGebied
Type gebied
|
Opslag %-punt
|
Aardbevings- én
krimpgebied
|
0,86%
|
Aardbevingsgebied
|
0,83%
|
Krimpgebied
|
0,03%
|
Overig gebied
|
0,00%
|
Tabel 38: opslag disconteringsvoet waarderingsscenario:
dScenario
Waarderingsscenario
|
Opslag %-punt
|
Doorexploiteren
|
0,00%
|
Uitponden
|
0,62%
|
Tabel 39: opslag of afslag disconteringsvoet
marktontwikkeling 2021: dMarkt
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
COROP-gebied G4
|
Opslag %-punt
|
Oost-Groningen
|
-0,20%
|
Agglomeratie Haarlem
|
-0,20%
|
Delfzijl en omgeving
|
-0,20%
|
Zaanstreek
|
-0,20%
|
Overig Groningen
|
-0,20%
|
Groot-Amsterdam
|
-0,20%
|
Noord-Friesland
|
-0,20%
|
Het Gooi en
Vechtstreek
|
-0,20%
|
Zuidwest-Friesland
|
-0,20%
|
Agglomeratie Leiden en
Bollenstreek
|
-0,20%
|
Zuidoost-Friesland
|
-0,20%
|
Agglomeratie ’s-
Gravenhage
|
-0,20%
|
Noord-Drenthe
|
-0,20%
|
Delft en Westland
|
-0,20%
|
Zuidoost-Drenthe
|
-0,20%
|
Oost-Zuid-Holland
|
-0,15%
|
Zuidwest-Drenthe
|
-0,20%
|
Groot-Rijnmond
|
-0,20%
|
Noord-Overijssel
|
-0,20%
|
Zuidoost-Zuid-Holland
|
-0,10%
|
Zuidwest-Overijssel
|
-0,20%
|
Zeeuwsch-Vlaanderen
|
-0,15%
|
Twente
|
-0,20%
|
Overig Zeeland
|
-0,20%
|
Veluwe
|
-0,20%
|
West-Noord-Brabant
|
-0,20%
|
Achterhoek
|
-0,20%
|
Midden-Noord-Brabant
|
-0,20%
|
Arnhem/Nijmegen
|
-0,20%
|
Noordoost-Noord-
Brabant
|
-0,10%
|
Zuidwest-Gelderland
|
-0,20%
|
Zuidoost-Noord-Brabant
|
-0,15%
|
Utrecht
|
-0,20%
|
Noord-Limburg
|
-0,15%
|
Kop van Noord-Holland
|
-0,15%
|
Midden-Limburg
|
-0,10%
|
Alkmaar en omgeving
|
-0,15%
|
Zuid-Limburg
|
-0,10%
|
IJmond
|
-0,15%
|
Flevoland
|
-0,10%
|
G4
|
Opslag %-punt
|
G4
|
Opslag %-punt
|
Amsterdam
|
-0,10%
|
Rotterdam
|
-0,15%
|
’s-Gravenhage
|
-0,15%
|
Utrecht (gemeente)
|
-0,10%
|
5.2.19 Disconteringsvoet woongelegenheden: studenten- en
extramurale zorgeenheden
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis
waartegen de verwachte toekomstige inkomsten en uitgaven contant worden
gemaakt. Voor studenten- en extramurale zorgeenheden geldt dat alleen wordt
gewerkt met een doorexploiteerscenario. De disconteringsvoet wordt opgebouwd
uit de volgende drie onderdelen:
-
− De risicovrije rentevoet.
-
− De vastgoedsector specifieke opslag.
-
− De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de
hand van het 24-maands historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield
curve gebaseerd op triple AAA rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door
de
ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden
incidentele pieken van de rente op de peildatum van de waardering
voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector
gebonden risico-opslag, welke dient ter compensatie voor het extra risico dat
wordt gelopen voor het investeren in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije
rente. Het percentage voor de vastgoedsector specifieke opslag is ontleend aan
waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 40: risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
minus 0,38%
|
Vastgoed sectorspecifieke
opslag
|
6,34%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn
gecombineerd. Deze gecombineerde opslag is afhankelijk gesteld van drie
kenmerken van de verhuureenheden:
-
• Bouwjaar ingedeeld in vijf bouwjaarklassen.
-
• Type verhuureenheid ingedeeld in vier typen.
-
• Regio ingedeeld in vier regio’s.
Tabel 41: referentieobject studenten- en extramurale
zorgeenheden
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Type verhuureenheid
|
Studenteneenheid
|
Regio
|
West
|
Disconteringsvoet
|
6,30%
|
Opslag voor markt- en
objectrisico
|
0,34%
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object
bedraagt 6,30%. Aangezien de risicovrije rentevoet en de vastgoedsector
specifieke opslag samen op 5,96% uitkomen, kan afgeleid worden dat bij het
referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico 0,34%-punt
bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke
verhuureenheden te komen, wordt gebruik gemaakt van het referentieobject. De
onderstaande tabellen geven de op- en afslagen ten opzichte van het
referentieobject weer bij elk van de onderscheiden kenmerken. Door per
verhuurbare eenheid de kenmerken te bepalen en vervolgens de relevante op- en
afslagen op te tellen bij, respectievelijk af te trekken van de totale
disconteringsvoet van het referentieobject, ontstaat de disconteringsvoet van
de overige verhuureenheden.
Tabel 42: effect bouwjaarklasse op disconteringsvoet
studenten- en extramurale zorgeenheden
Bouwjaarklasse
|
Opslag in %-punt
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
0,13%
|
1975 – 1989
|
-0,06%
|
1990 – 2004
|
-0,25%
|
≥ 2005
|
-0,50%
|
Tabel 43: effect type verhuureenheid op disconteringsvoet
studenten- en extramurale zorgeenheden
Type
|
Opslag in %-punt
|
Studenteneenheid
|
0,00%
|
Zorgeenheid
(extramuraal)
|
0,60%
|
Tabel 44: effect regio op disconteringsvoet studenten- en
extramurale zorgeenheden
Regio
|
Opslag in %-punt
|
Noord
|
0,75%
|
Oost
|
0,45%
|
Zuid
|
0,70%
|
West
|
0,00%
|
5.2.20 Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex
aan het einde van het 15e jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde
van de verwachte kasstromen die vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht.
Deze eindwaarde wordt vervolgens contant gemaakt met de gehanteerde
disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel van de
marktwaarde.
De berekening van de eindwaarde verschilt in het
doorexploiteerscenario ten opzichte van het uitpondscenario.
5.2.20.1 Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
Bij de berekening van de eindwaarde in het
doorexploiteerscenario wordt vanaf het 16e jaar verondersteld dat sprake is
van
doorexploiteren met een voortdurende looptijd.
De benadering op basis van
voortdurende looptijd is voorgeschreven.
Alle afzonderlijke kasstromen ontwikkelen zich met de eigen
groeivoet. Voor de onderhoudskosten bijvoorbeeld is de groeivoet gelijk aan
stijging van de bouwkostenindex. Bij huurdersmutatie wordt, waar dat aan de
orde is, de huur opgetrokken naar de markthuur of de maximale huur volgens het
woningwaarderingsstelsel of, bij studenteneenheden, de kwaliteitskortingsgrens.
Voor woningen met een huur onder de liberalisatiegrens blijft de
verhuurderheffing van toepassing op basis van het in het laatste jaar van de
beschouwingsperiode gehanteerde percentage van de WOZ-waarde, tenzij een VHE
is
vrijgesteld van verhuurderheffing.
Bij de bepaling van de eindwaarde in het
doorexploiteerscenario wordt geen
verouderingsopslag meegerekend. (De term verouderingsopslag betreft
het verhogen van instandhoudingsonderhoud met 100% vanaf het 16de
jaar).
De eindwaarde aan het eind van het 15e jaar is gelijk aan
al deze kasstromen, contant gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet.
Let op: de op deze manier
bepaalde eindwaarde is de bruto eindwaarde. Op deze eindwaarde moeten de
overdrachtskosten (zie paragraaf 5.2.21) nog in mindering worden gebracht om
zo
de netto eindwaarde te bepalen.
De eindwaarde in het
doorexploiteerscenario komt uitsluitend voort uit het voortzetten van de
exploitatie.
De eindwaarde in het uitpondscenario
op zijn beurt komt voort uit het voortzetten van uitponden.
5.2.20.2 Eindwaarde in het uitpondscenario
De eindwaarde in het uitpondscenario is gebaseerd op het
verder uitponden van de, aan het eind van het 15e jaar, nog niet verkochte
woongelegenheden. De kasstromen van de dan nog verhuurde woongelegenheden
verlopen zoals in het doorexploiteerscenario, inclusief de verhuurderheffing
voor zover van toepassing, en de opslag voor veroudering. De eindwaarde op het
eind van het 15e jaar is dan weer gelijk aan al deze kasstromen contant gemaakt
met de gehanteerde disconteringsvoet.
N.B.
Bij het bepalen van de eindwaarde in het uitpondscenario
wordt wel gerekend met een verouderingsopslag
van 100% voor instandhoudingsonderhoud. Dit in tegenstelling tot de eindwaarde
in het doorexploiteerscenario zoals beschreven in de voorgaande paragraaf. Dat
betekent dat vanaf het 16e jaar wordt gerekend met een verdubbeling
van de kosten van instandhoudingsonderhoud.
5.2.20.3 Toelichting uitwerking eindwaarde op basis voortdurende
looptijd
De eindwaarde ultimo jaar 15 kan op twee
eindwaardescenario’s worden berekend:
In beide eindwaardescenario’s wordt de eindwaarde in de
basisversie berekend op basis van een voortdurende looptijd benadering.
-
• Theoretisch geldt dat de contante waarde van een
oneindig gelijkblijvend kasstroom CF tegen een discontovoet d gelijk is aan
CF/d.
-
• Eveneens geldt dat een de contante waarde van een
kasstroom CF die jaarlijks met een groeivoet g stijgt gelijk is aan CF/(d
– g)
(1). Deze principes kunnen gebruikt worden in de
eindwaarde berekening.
Kapitalisatiefactoren
De kasstromen in jaar 15 (CF15) vormen de basis
voor de eindwaardeberekening. De eindwaarde geldt ultimo jaar 15 en begint dus
met de kasstroom in jaar 16. De kasstroom medio jaar 16 moet dus eerst nog
gecorrigeerd worden voor de groeifactor g: CF16 = CF15 *
(1 + g). Ook moet voor de bepaling van de contante waarde van de eindwaarde
EW
nog gecorrigeerd worden vanwege het medio jaar disconteren: EW = EW * (1 +
d)0,5.
Het invoeren van deze gegevens in vergelijking
(1) uit de voorgaande paragraaf geeft de
vergelijking voor de eindwaarde ultimo jaar 15 gegeven een kasstroom
CF15 in jaar 15, een discontovoet d en een groeifactor g:
EW = CF15 * (1 + d)0,5 * (1 + g) / (d
– g).
Deze vergelijking kan geschreven worden als EW =
CF15 * K, waarbij K een kapitalisatiefactor is gelijk aan (1 +
d)0,5 * (1 + g) / (d – g). (2)
Indien daarnaast sprake is van een mutatiegraad m, dan
neemt een kasstroom jaarlijks mogelijk af met (1 – m). Dat betekent dat de
groeifactor niet gelijk is aan 1 + g maar aan (1 – m) * (1 + g) en g gelijk
aan
(1 – m) * (1 + g) – 1. Invoeren in vergelijking (2)
geeft:
EW = CF15 * (1 + d)0,5 * (1 – m) * (1
+ g) / (d – ((1 – m) * (1 + g) – 1)).
Wanneer ervan uitgegaan wordt dat in het
doorexploiteerscenario het complex aan het einde van de beschouwingsperiode
in
de verhuur blijft, zal de huurkasstroom vanaf jaar 16 uit drie componenten
bestaan:
-
1. Het deel dat begin jaar 16 geharmoniseerd is en al op
de maximale huur zit.
-
2. Het deel dat begin jaar 16 nog niet is geharmoniseerd
en ieder jaar afneemt, omdat het alsnog wordt geharmoniseerd.
-
3. Het deel dat ná begin jaar 16 alsnog wordt
geharmoniseerd. Dit deel wordt ieder jaar groter.
Voor al deze drie kasstromen wordt een aparte
kapitalisatiefactor berekend. Hierbij maken we de volgende aannames:
-
• De huur wordt jaarlijks opgehoogd met een percentage g
(de prijsinflatie).
-
• De disconteringsvoet is gelijk aan d.
-
• Huurdersmutaties vinden plaats op basis van een
mutatiegraad m.
Dan worden de volgende kapitalisatiefactoren berekend voor
de huur:
-
1. Het geharmoniseerde deel zit al op de maximale huur.
Deze huur stijgt jaarlijks met de groeivoet g en wordt contant gemaakt tegen
een disconteringsvoet d. Omdat kasstromen halverwege het jaar vallen en de
eindwaarde ultimo jaar, vindt nog een correctie plaats op het contant maken.
De
kapitalisatiefactor is dan:
K1 = (1 + d)0,5
* (1 + g) / (d – g)
-
2. Het niet geharmoniseerde deel van de huur neemt af met
mutatiegraad m. Hierbij is de kapitalisatiefactor:
K2 = (1 + d)0,5
* ((1 – m) * (1 + g)) / (d – ((1 – m) * (1 + g) – 1))
Door het wegwerken van haakjes kan deze vergelijking
ook geschreven worden als:
K2 = (1 + d)0,5 * (1 + g – m – m * g) / (d –
(g – m – m * g))
-
3. De kapitalisatiefactor voor de kasstroom voor het deel
dat vanaf jaar 16 alsnog harmoniseert is gelijk aan het verschil van de eerste
twee kapitalisatiefactoren:
-
4. K3 = K1 – K2
Deze drie kapitalisatiefactoren zijn algemeen toepasbaar,
hiermee kunnen dus alle kasstromen in zowel het doorexploiteer- als het
uitpondscenario worden gekapitaliseerd.
-
• In het doorexploiteerscenario zijn alle drie
kapitalisatiefactoren nodig vanwege de huurharmonisatie.
-
• Voor de exploitatiekasstromen volstaat in het
doorexploiteerscenario de factor K1 omdat deze kasstromen niet afhankelijk
zijn
van de mutatiegraad. Woningen blijven immers in exploitatie.
-
• Voor de verhuurderheffing gelden in het
doorexploiteerscenario drie theoretische uitgangssituaties die bepalen welke
kapitalisatiefactor gebruikt wordt voor de verhuurderheffing. De hieronder
genoemde liberalisatiegrens is de geïndexeerde liberalisatiegrens primo jaar
16. De mutatiehuur is de huur waarnaar geharmoniseerd wordt voor het niet
geharmoniseerde deel. De mutatiehuur is de naar medio jaar 15 geïndexeerde
huur. De huur van het geharmoniseerde deel is gelijk aan de mutatiehuur. De
drie situaties:
-
1. De mutatiehuur, en dus ook de huur van het
niet-geharmoniseerde deel, is gelijk aan of kleiner dan de liberalisatiegrens.
Dan geldt de factor K1.
-
2. De huur van het niet-geharmoniseerde deel is gelijk
of lager dan de liberalisatiegrens maar de mutatiehuur is hoger dan de
liberalisatiegrens. In dat geval geldt de factor K2.
-
3. Theoretisch is het mogelijk dat de huur van het
niet-geharmoniseerde deel boven de liberalisatiegrens ligt, maar dat de
mutatiehuur kleiner of gelijk is aan de liberalisatiegrens. Dan geldt de factor
K1 voor het reeds geharmoniseerde deel en factor K3 voor het
niet-geharmoniseerde deel.
-
• In het uitpondscenario is er geen sprake van
huurharmonisatie omdat woningen bij mutatie verkocht worden. In het
uitpondscenario is daarom uitsluitend, met uitzondering van de
verhuurderheffing zoals hierboven beschreven, de kapitalisatiefactor K2 van
toepassing: alle kasstromen nemen af als gevolg van de verkoop van
woningen.
Het verschil tussen de twee scenario’s en de te gebruiken
kapitalisatiefactor voor huurinkomsten is hieronder schematisch
weergegeven.
Schematische weergave eindwaarde
doorexploiteren en de betekenis van de kapitalisatiefactoren
Figuur 1: schematische weergave eindwaarde
doorexploiteren en toepassing kapitalisatiefactoren.
Schematische weergave eindwaarde
uitponden en de betekenis van de kapitalisatiefactor
Figuur 2: schematische weergave eindwaarde
uitponden en toepassing kapitalisatiefactor.
Bij het berekenen van de kapitalisatiefactor moet rekening
gehouden worden met het feit dat kasstromen een specifieke groeivoet g
hebben.
In onderstaande tabel wordt aangegeven welke
kapitalisatiefactor per kasstroom wordt gebruikt, uitgesplitst voor de
verschillende scenario’s:
Tabel 45: eindwaardescenario
Marktwaardescenario
|
Groeivoet (g)
|
Doorexploiteren
|
Uitponden
|
Eindwaardescenario
|
|
Doorexploiteren
|
Uitponden
|
Opbrengsten
|
|
|
|
|
|
|
|
Huur
|
prijsinflatie
|
|
K2
|
Reeds begin jaar 16 geharmoniseerd
|
|
K1
|
|
Begin jaar 16 nog niet geharmoniseerd
|
|
K2
|
|
Vanaf jaar 16 alsnog te harmoniseren
|
|
K3
|
|
Verkoopopbrengsten*
|
leegwaardestijging/prijsinflatie1
|
n.v.t.
|
K2
|
|
|
|
|
Uitgaven
|
|
|
|
|
|
|
|
Onderhoud
|
bouwkostenstijging
|
K1
|
K2
|
Beheer
|
loonstijging
|
K1
|
K2
|
Overig
|
prijsinflatie
|
K1
|
K2
|
Verhuurderheffing
|
leegwaardestijging
|
K1, K2 en/of K32
|
K2
|
Verkoopkosten*
|
loonkostenstijging
|
n.v.t.
|
K2
|
Verouderingsopslag
|
bouwkostenstijging
|
n.v.t.
|
K2
|
|
|
|
|
Te hanteren mutatiegraad (als percentage van de
mutatiegraad in het doorexploiteerscenario)
|
|
100%
|
100%
|
X Noot
1In de basisversie is voor parkeergelegenheden
de leegwaardestijging gelijkgesteld aan de prijsinflatie. Voor
parkeergelegenheden geldt daarom bij het bepalen van de eindwaardede
prijsinflatie als groeivoet. Voor woongelegenheden is de groeivoet de
leegwaardestijging.
X Noot
2Voor toelichting op de toe te passen
kapitalisatiefactoren voor de verhuurderheffing in het doorexploiteerscenario:
zie enkele alinea’s terug in deze paragraaf.
Voor de berekening van de eindwaarde geldt verder nog het
volgende:
-
• Bij een negatieve eindwaarde op complexniveau, wordt de
eindwaarde op complexniveau afgekapt op € 0,–.
-
• In bijlage 8 bij dit handboek zijn twee voorbeelden
opgenomen van het toepassen van deze berekening.
5.2.21 Overdrachtskosten
Tot slot zijn de overdrachtskosten van belang. De
overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de overige kosten, bestaande
uit de notaris- en de registratiekosten bij de verkoop van het
waarderingscomplex in verhuurde staat.
Het tarief voor de overdrachtsbelasting voor
beleggerswoningen wijzigde per 1 januari 2021 naar 8%. De overdrachtskosten
worden weergegeven als een percentage van de berekende waarde van een
verhuureenheid.
Overdrachtskosten zijn ook van toepassing op de
eindwaarde.
De volgens de in de vorige paragraaf beschreven methode
gevonden eindwaarde is de eindwaarde VON ultimo jaar 15. Voor de DCF is de
eindwaarde k.k. van belang. Het gaat immers om een netto kasstroom ultimo jaar
15: een schatting van het bedrag dat een fictieve koper op dat moment bereid
is
te betalen. Die koper zal daarbij rekenen houden met overdrachtskosten.
De werkelijk kasstroom eind jaar 15 is daarom de eindwaarde
k.k. welke gelijk is aan de eindwaarde VON/(1 + %overdrachtskosten). De
eindwaarde k.k. is de kasstroom ultimo jaar 15 binnen de DCF berekening. De
kasstroom eindwaarde k.k. maakt vervolgens verdisconteerd onderdeel uit van
de
marktwaarde VON.
Tabel 46: overdrachtskosten marktwaarde.
Overdrachtskosten
|
Marktwaarde
|
Overdrachtsbelasting
|
8%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale
overdrachtskosten
|
9%
|
5.2.22 Overige punten
-
• Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op
waardepeildatum 31 december 2021 een ook voor een derde, onherroepelijke
verplichting tot sloop van toepassing is, dient hier bij de waardering rekening
mee te worden gehouden. Zie voor de beschrijving hiervan 'Bijlage 1 Definities:
onherroepelijke verlichting tot sloop'.
-
• Bij studenteneenheden en extramurale zorgeenheden wordt in
de basisversie verondersteld dat deze zich in complexen bevinden die niet
worden uitgepond. Dit betekent dat voor deze verhuureenheden alleen het
doorexploiteerscenario van toepassing is.
-
• Bij toepassing van de full versie kan een uitzondering
worden gemaakt op het hanteren van zowel een doorexploiteer- als een
uitpondscenario, indien op basis van een marktanalyse wordt aangetoond dat één
van beide scenario’s niet realistisch is in de markt.
5.2.23 Nadere toetsing
-
• De minimale marktwaarde van een complex is € 0,–.
-
• De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt
ten opzichte van de geïndexeerde WOZ-waarde over het algemeen binnen een
bandbreedte van 50% en 125%. Indien dit niet het geval is, is een nadere
beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te bezien of deze juist
zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn, behoeft de
marktwaarde niet te worden aangepast.
6 BEDRIJFSMATIG, MAATSCHAPPELIJK en ZORG ONROEREND GOED
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de
uitgangspunten voor de waardebepaling van bedrijfsmatig (BOG) en
maatschappelijk (MOG) en intramuraal zorgvastgoed (ZOG) uiteengezet. Voor de
waardebepaling is het belangrijk om onderscheid te maken tussen de
objectgegevens en de modelparameters.
De objectgegevens komen uit de
basisadministratie van de toegelaten instelling. De objectgegevens zijn
specifieke gegevens die voor BOG en MOG op het niveau van het
verhuurcontract beschikbaar dienen te
zijn.
Voor ZOG moeten de objectgegevens op het niveau van
verhuureenheid beschikbaar zijn.
De modelparameters zijn die gegevens
die noodzakelijk zijn voor de berekening van de marktwaarde. Over deze waarden
geeft dit handboek uitsluitsel.
Voor het bepalen van de marktwaarde in verhuurde staat van
BOG/MOG/ZOG, wordt ten opzichte van de waardering van woongelegenheden een
aangepast rekenmodel gebruikt. Een belangrijk verschil met het model voor de
woongelegenheden is dat voor BOG/MOG/ZOG alleen wordt gewerkt met een
doorexploiteerscenario en dat er geen sprake is van een uitpondscenario.
ZOG kent in sommige gevallen specifieke contracten, daar waar ZOG
afwijkt van BOG en MOG zijn in de tabellen andere gegevens opgenomen om hiermee
om te kunnen gaan. De full variant biedt extra mogelijkheden om met de
specifieke contractvormen en afspraken die intramuraal zorgvastgoed kent om te
gaan.
Bedrijfsmatig, en maatschappelijk en
zorg onroerend goed zijn erg heterogeen. Dit leidt ertoe dat een uniform model
veelal niet geschikt is om dit type vastgoed te waarderen. Toegelaten
instellingen hebben bij dit type vastgoed de vrijheid om de full versie toe
te
passen. Indien de huursom van niet-reguliere woningen, bedrijfsmatig,
maatschappelijk en intramuraal zorgvastgoed zorgvastgoed tezamen meer dan 5%
van de totale huursom uitmaakt of van de DAEB-tak of de niet-DAEB tak
afzonderlijk, is toepassing van de full versie met de inschakeling van een
externe taxateur verplicht.
|
6.1 Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke
objectgegevens voor BOG/MOG/ZOG van de toegelaten instelling. Anders dan bij
woongelegenheden worden bij BOG/MOG/ZOG m2 BVO en m2 VVO
als basiseenheden gebruikt. Een ander verschil tussen woongelegenheden en BOG
is dat alle genoemde bedragen exclusief BTW zijn, tenzij expliciet anders
vermeld. Bij MOG en ZOG zijn de bedragen inclusief BTW, tenzij expliciet anders
vermeld.
Tabel 47: objectgegevens BOG, MOG en ZOG
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Niveau
|
Waarderingscomplex
|
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
complex
|
Verhuureenheid
|
|
|
Id verhuurcontract
|
Unieke identificatiecode van het verhuurcontract die
aansluit bij de basisadministratie.
|
VHE
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Type verhuureenheid
|
Type van de verhuureenheid naar BOG, MOG en ZOG.
|
VHE
|
Bouwjaar
|
BOG-MOG: Bouwjaar van de verhuureenheid.
ZOG: Bouwjaar van het complex vallend onder het
verhuurcontract.
|
VHE
|
ZOG – aantal plekken verhuurcontract
|
Het aantal plekken dat onder één en hetzelfde
verhuurcontract valt
|
VHE
|
Oppervlakte VVO
|
Verhuurbaar vloeroppervlak (VVO) in m2 van de
verhuureenheid
|
VHE
|
Oppervlakte BVO
|
Bruto vloeroppervlak (BVO) in m2 van de
verhuureenheid.
|
VHE
|
Ingangsdatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur van kracht wordt, of is
geworden.
|
VHE
|
Einddatum huurcontract
|
Datum waarop de contracthuur wordt beëindigd c.q.
verlengd.
|
VHE
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen kale jaarhuur van het verhuurcontract op
peildatum 31-12-2021.
|
VHE
|
Markthuur
|
BOG/MOG: Markthuur per jaar per m2 VVO van het
verhuurcontract op peildatum.
ZOG: markthuur per verhuurcontract op peildatum.
|
VHE
|
Indicatie verlenging huurcontract
|
Is wel of niet sprake van een verwachte verlenging van
het verhuurcontract.
|
VHE
|
Herzieningshuur
|
Nieuwe contracthuur als gevolg van contracthernieuwing
(aan einde looptijd) voor huidige huurder.
|
VHE
|
Contractduur bij verlenging of nieuw contract
|
De verwachte duur van een verlengd of nieuw contract in
jaren.1
Indien onbekend, dan wordt standaard uitgegaan van een
periode van 5 jaar.
|
VHE
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment
31-12-2021
|
VHE
|
WOZ-waarde
|
BOG/MOG: WOZ-waarde van het contract voor belastingjaar
2021, die als waardepeildatum 01-01-2020 kent.
ZOG: WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar
2021, die als waardepeildatum 01-01-2020 kent.
|
VHE
|
Achterstallig onderhoud
|
Wel of geen achterstallig onderhoud nodig om de
verhuureenheid op de lange termijn te kunnen blijven exploiteren, ten dele
gebaseerd op de meerjaren onderhoudsprognose (MJOP).
|
VHE
|
Achterstallig onderhoud bedrag
|
Indien van toepassing, het bedrag waarmee achterstallig
onderhoud kan worden verholpen. Dit bedrag kan gebaseerd zijn op de
meerjarenprognose.
|
VHE
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de
indeling: geen erfpacht, eeuwigdurend afgekocht erfpacht, tijdelijk erfpacht
met canon, tijdelijk erfpacht afgekocht.
|
VHE
|
Waardecorrectie erfpacht
|
De contante waarde op peildatum 31-12-2021 van
toekomstige erfpachtverplichtingen (zie paragraaf 5.2.17).
|
VHE
|
X Noot
1De contractduur hoeft niet persé hele jaren te
zijn. Een contractduur van bijvoorbeeld 2,5 jaar is gelijk 30 maanden.
6.2 Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering plaats,
uitgaande van de objectgegevens, die in het voorafgaande zijn beschreven. Het
betreft hier de modelparameters voor de basisversie. Verderop zullen de
afwijkingen worden beschreven die mogelijk zijn op de modelparameters in de
full versie.
6.2.1 Markthuren
-
• De markthuur is voor BOG-MOG de huurprijs per jaar per vierkante meter VVO
die, uitgaande van optimale marketing en verhuur, kan worden gerealiseerd op
waardepeildatum. Daarbij geldt dat de markthuur wordt gebruikt voor het bepalen
van de nieuwe huur nadat een verhuurcontract is beëindigd. De markthuur wordt
door de toegelaten instelling per jaar in m2 VVO van het contract als
objectgegeven opgegeven gebaseerd op gegevens uit de markt van vergelijkbare
objecten.
-
• De markthuur is voor ZOG de
huurprijs per maand die, uitgaande van optimale marketing en verhuur, kan
worden behaald op de waardepeildatum. Daarbij geldt dat de markthuur in het
doorexploiteerscenario wordt gebruikt voor het bepalen van de nieuwe huur nadat
een verhuureenheid is gemuteerd. De markthuur wordt door de toegelaten
instelling per jaar per verhuurcontract als objectgegeven opgegeven.
6.2.2 Huurinkomsten en huurstijging
-
• De huurinkomsten voor BOG-MOG worden bepaald op basis van de gegevens van de
huidige huurcontracten. De huidige contracthuur wordt tot de einddatum
opgenomen en op het moment van de einddatum zijn er twee mogelijkheden:
-
• De huurinkomsten voor ZOG
worden bepaald op basis van de gegevens van de huidige huurcontracten. De
huidige huurcontracten zijn divers en bestaan veelal uit verschillende
componenten, onder andere een lineair afschrijvingscomponent en een annuïtair
afschrijvingscomponent. Derhalve zijn de contracthuren voor de looptijd van
het
verhuurcontract vrij invulbaar. Daarbij geldt dat de contracthuur zodanig moet
worden opgegeven voor de looptijd van het verhuurcontract, dat elk jaar een
correctie kent voor de prijsinflatie van het voorafgaande jaar. Door het
grillige verloop van de contracthuren, bestaat de mogelijkheid om voor de
gehele looptijd van het verhuurcontract de kale jaarhuur van het
verhuurcontract op te geven. Daarbij geldt dat de kale jaarhuur de huur is
inclusief de correctie voor de prijsinflatie van het voorafgaande jaar.
-
• Op het moment van de einddatum van het verhuurcontract zijn
er twee mogelijkheden:
6.2.2.1 Verlenging
Bij verlenging van het huidige contract geldt dat op basis
van de afspraken in het contract een nieuwe contracthuur wordt opgenomen. Het
kan zijn dat het contract voorziet in het indexeren van de laatste
contracthuur, het herzien van de huur, of een markthuur wordt afgesproken.
6.2.2.2 Opzegging
-
• Voor BOG-MOG geldt dat
indien er aan het einde van het huurcontract wordt verwacht dat opzegging zal
plaatsvinden, ervan wordt uitgegaan dat een nieuw marktconform huurcontract
kan
worden afgesloten. Op dat moment wordt een nieuwe huur opgenomen op basis van
de markthuur. Er wordt dan ook rekening gehouden met een periode van leegstand
en met mutatiekosten.
De jaarlijkse stijging van de contracthuur is bij BOG-MOG
in de werkelijkheid meer pluriform dan bij woongelegenheden, waar de
contracthuur altijd medio jaar wordt aangepast op basis van de prijsinflatie
van het voorgaande jaar. Om reden van eenvoud moet bij BOG/MOG echter dezelfde
systematiek als bij woongelegenheden aangehouden worden: contracthuren stijging
met de prijsinflatie van het voorgaand jaar, markthuren met de prijsinflatie
in
het huidige jaar.
-
• Voor ZOG geldt dat indien
er aan het einde van het huurcontract wordt verwacht dat opzegging zal
plaatsvinden, ervan wordt uitgegaan dat een nieuw marktconform huurcontract
kan
worden afgesloten. Indien een nieuw huurcontract wordt afgesloten, geldt dat
de
nieuwe contracthuur wordt opgenomen. Als het afsluiten van een nieuw
huurcontract vereist dat verbouwingsingrepen noodzakelijk zijn, dan geldt dat
de kosten die gepaard gaan met deze verbouwingsingrepen als kasstroom worden
meegenomen in de DCF- berekening. Deze kosten worden gezien als
mutatieonderhoud. De bedragen zijn per m² BVO, inclusief 21% BTW.
-
• Eventuele leegstand kan voor een resterende periode
worden ingerekend in een kalenderjaar volgend op het contracteinde.
6.2.2.3 Contractduur bij verlenging of nieuw contract
Het objectgegeven contractduur bij verlenging of nieuw
contract bepaalt de duur van een nieuw of verlengd contract en daarmee de
mutaties die mogelijk gedurende de beschouwingsperiode plaatsvinden. Het is
mogelijk dat meerdere mutaties of verlengingen plaatsvinden gedurende de
15-jaars periode, bijvoorbeeld als een contract op 1 januari 2022 expireert
en
de contractduur gelijk is aan vijf jaar. De contractduur is ook van belang voor
het berekenen van de eindwaarde en dan specifiek om vast te stellen hoe lang
een contract nog doorloopt na het einde van de beschouwingsperiode.
Toelichting uitwerken
huurinkomsten
De huurverhoging bij BOG/MOG/ZOG vindt niet, zoals bij
woningen, plaats op 1 juli van een kalenderjaar maar op de eerste dag van het
volgende contractjaar. Dat vraagt een andere benadering bij het verdelen van
een kalenderjaar in een eerste en tweede helft. Bij woningen bestaan beide
helften uit elk zes maanden. Bij BOG/MOG/ZOG hoeft dat niet zo te zijn.
Voorbeeld:
Stel de ingangsdatum van een contract is 10 mei 2018. Het
object is 100 m² VVO en de contracthuur op peildatum (31 december 2021) is
€ 100,– per m2 VVO. De totale huur op peildatum is dan € 10.000,–. Het is het
meest eenvoudig om voor de uitwerking de 'bancaire' benadering te gebruiken.
In
die benadering telt elke maand 30 dagen en een jaar 360 dagen. Het is ook
mogelijk met het exact aantal dagen te rekenen, maar dat is complexer. In dit
voorbeeld wordt de bancaire benadering gebruikt. De vraag is wat de totale
bruto huurkasstroom in 2022 is. De aanname is dat de prijsinflatie in 2022
1,40% is.
-
• Vóór 10 mei is de contracthuur gelijk aan € 10.000. Het
aantal dagen dat deze huur geldt is 4 * 30 + 9 = 129 dagen.
-
• Vanaf 10 mei is de contracthuur gelijk aan € 10.000 *
(1 + 1,90%) = € 10.190. Deze huur geldt voor 231 dagen.
-
• De totale contracthuur in 2022 is dan: (129/360) *
€ 10.000 + (231/360) * € 10.190 is € 10.122,–. Op twee decimalen:
€ 10.121,92.
-
• In de exactere benadering zijn er 129 dagen vóór 10 mei
en 236 dagen na die datum op een totaal van 365 dagen in het jaar. Dan is
de
contracthuur in 2022 gelijk aan (129/365) * € 10.000 + (236/365) * € 10.190=
€ 10.123,–. Op twee decimalen: € 10.022,85. Het verschil met de eenvoudige
360
dagen benadering is miniem, te weten € 0,93.
6.2.2.4 Berekening bij geen contract of ontbrekende ingangs- en
einddatum
Als voor een contract of verhuureenheid geen contracthuur is
opgevoerd en geen datum ingang en datum einde van het contract, dan wordt
verondersteld dat dit object op peildatum leegstaat en dat er nog niet bekend
is wanneer en tegen welke condities het object verhuurd zal worden. Voor
dergelijke contracten en verhuureenheden wordt verondersteld:
-
• Voor dit contract of verhuureenheid is er sprake van
aanvangsleegstand. Dit moet opgevoerd worden bij de objectgegevens.
-
• Vanaf de peildatum geldt een periode van leegstand gelijk
aan de in tabel 54 opgenomen mutatieleegstand van 6 maanden.
-
• Verondersteld wordt dat het object ná deze periode van 6
maanden verhuurd wordt tegen de markthuur tegen een periode gelijk aan de bij
objectgegevens opgevoerde ‘Contractduur bij verlenging of nieuw contract’.
-
• Indien geen contractduur is opgevoerd, dan geldt de
standaard contractduur van vijf jaren.
6.2.2.5 Berekening bij een contract met een ingangsdatum ná
1 januari 2022
Indien een contract wordt opgevoerd met een ingangsdatum na
1 januari 2022 dan gelden de volgende principes:
-
• De periode vanaf 1 januari 2022 tot de ingangsdatum van
het contract moet als leegstand worden opgevat.
-
• De opgevoerde contracthuur heeft in dat geval als
peildatum de ingangsdatum van het contract, tenzij uitdrukkelijk anders is
vermeld.
Tabel 48: standaard contractduur bij BOG/MOG/ZOG
Standaard contractduur BOG/MOG/ZOG
|
Standaard contractduur
BOG/MOG/ZOG
|
vijf kalenderjaren
|
Indien voor een contract of verhuureenheid een ingangsdatum
ná de peildatum is opgevoerd, dan wordt verondersteld dat het contract of de
verhuureenheid tot die ingangsdatum leegstaat. Die periode kan langer of korter
duren dan de 6 maanden bij geen contract. Er is sprake van
aanvangsleegstand.
6.2.2.6 Huur bij verlenging en bij nieuw contract
Als de einddatum van een contract is bereikt, dan is er
sprake van mutatie die óf een verlenging van een contract óf een nieuw contract
betreft. Bij korte contractduren kunnen dergelijke mutaties meermaals voorkomen
gedurende de beschouwingsperiode van 15 jaar.
-
• Als bij de objectgegevens verlenging is gekozen, dan
wordt verondersteld dat het contract steeds weer opnieuw verlengd wordt. Als
daar niet voor is gekozen, dan wordt verondersteld dat contracten steeds weer
vernieuwd worden met bijvoorbeeld mutatieleegstand als gevolg.
-
• Indien gekozen is voor verlenging én er is een
herzieningshuur opgevoerd, dan geldt zowel bij de eerste als bij volgende
mutaties deze herzieningshuur uiteraard geïndexeerd naar het moment van
verlenging.
-
• Indien gekozen is voor verlenging én er is geen
herzieningshuur opgevoerd, dan geldt bij de eerste en volgende mutaties de
markthuur.
-
• Indien is gekozen voor geen verlenging dan geldt bij de
eerste en volgende mutaties de markthuur.
De wijze waarop in de basis waardering omgegaan moet worden
met al dan niet verlengen is een modelmatige vereenvoudiging. In de praktijk
komt het bijvoorbeeld voor dat gerekend wordt met een kans op verlenging.
Dergelijke berekeningen zijn complex. In de full waardering is deze benadering
wel toegestaan.
6.2.3 Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten,
onderscheiden naar instandhoudingsonderhoud, achterstallig onderhoud en
mutatieonderhoud. Verder zijn er kosten voor beheer, belastingen, verzekeringen
en overige zakelijke lasten. Deze kostensoorten worden hierna nader
toegelicht.
6.2.3.1 Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende
de 15-jarige DCF-periode nodig is om te verhuren object in dezelfde technische
en bouwkundige staat te houden, als waarin het zich op het moment van waarderen
bevindt. Het gaat hierbij niet om investeringen die leiden tot een verbetering
van de kwaliteit van het te verhuren object. Het instandhoudingsonderhoud leidt
ook niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend
aan waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen, die op marktwaarde
hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel. De bedragen zijn
per m2 BVO exclusief BTW voor BOG en inclusief 21% BTW voor MOG en
ZOG.
Tabel 49: instandhoudingsonderhoud BOG, MOG en ZOG
Instandhoudingsonderhoud
|
Instandhoudingsonderhoud
|
BOG: € 6,00 per m2 BVO exclusief BTW
MOG: € 7,30 per m2 BVO inclusief BTW
ZOG: € 9,70 per m2 BVO inclusief BTW
|
6.2.3.2 Mutatiekosten
Mutatiekosten doen zich voor bij opzegging van de
huurovereenkomst. Bij de mutatiekosten wordt onderscheid gemaakt tussen
mutatieonderhoud en de kosten voor marketing.
Onder het mutatieonderhoud worden de kosten verstaan die de verhuurder in het kader van de
beëindiging van de huurovereenkomst met de zittende huurder moet maken om het
verhuurcontract tegen het geldende marktwaardeniveau opnieuw te kunnen
afsluiten. Het gaat daarbij om maatregelen in het kader van
instandhoudingsonderhoud, die zich voordoen als direct gevolg van de
mutatie.
Onder de kosten voor marketing worden de kosten verstaan die de verhuurder in het kader van de
marketing moet maken om opnieuw een verhuurcontract af te sluiten. Het gaat
daarbij om de kosten die de eigen organisatie van de verhuurder zal moeten
maken en daarnaast om de kosten van de makelaar die de verhuurder zal
inschakelen.
De technische mutatiekosten en de kosten voor marketing
worden alleen in rekening gebracht wanneer er sprake is van opzegging, en niet
bij verlenging van de huurovereenkomst.
Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de subtypen van
BOG, MOG en ZOG. De bedragen voor MOG en ZOG zijn inclusief BTW, die voor BOG
zijn exclusief BTW.
Tabel 50: mutatieonderhoud BOG, MOG en ZOG
Mutatiekosten
|
Technisch mutatieonderhoud
|
Marketing
|
Kosten
|
BOG: € 10,10 per m2 BVO exclusief BTW
MOG: € 12,20 per m2 BVO inclusief BTW
ZOG: € 12,20 per m2 BVO inclusief BTW
|
14% van de marktjaarhuur
|
In veel gevallen is bij vertrek van de huurder volledige
renovatie van de binnenkant nodig. In dat geval geldt dat de kosten die gepaard
gaan met deze verbouwingsingrepen als achterstallig onderhoud dienen te worden
beschouwd.
6.2.3.3 Achterstallig onderhoud
Achterstallig onderhoud of onderhoudsgebreken moeten worden
betrokken bij de waardering van het vastgoed. Achterstallig onderhoud zijn
kosten die het gevolg zijn van onvoldoende onderhoud of van externe
omstandigheden (dalende grondwaterstand, aardbevingen) die een direct gevaar
vormen voor de elementaire gebouwprestaties en voor het op lange termijn
doorexploiteren van het vastgoed. Dit kan onder meer betrekking hebben op
funderingsproblemen en asbest dat moet worden verwijderd. Het gaat hierbij dus
niet om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld is om een eenheid in eenzelfde
technische en bouwkundige staat te houden.
De correctie bij de waardering is in ieder geval aan de orde
als de toegelaten instelling de ingreep om achterstallig onderhoud of
onderhoudsgebreken ongedaan te maken, in de meerjarenprognose heeft opgenomen.
De contante waarde van de kosten van deze ingreep dienen dan in mindering te
worden gebracht op de waarde van het vastgoed. Voor BOG gaat het om de kosten
exclusief BTW. Voor MOG en ZOG gaat het om de bedragen inclusief BTW.
6.2.3.4 Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het
beheer van het verhuurde. Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor de verhuur
en marketing. De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke beheerkosten,
taxatiekosten en accountantskosten worden niet gerekend tot de
beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type
contract en de daaruit volgende markthuur. De bedragen voor de beheerkosten
zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die op
marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel. Voor
BOG gaat het om bedragen exclusief BTW. Voor MOG en ZOG gaat het om bedragen
inclusief BTW.
Tabel 51: beheerkosten naar type BOG, MOG en ZOG
Type
|
Beheerkosten naar type
|
BOG
|
3,0% van de markthuur op jaarbasis
|
MOG
|
2,0% van de markthuur op jaarbasis
|
ZOG
|
2,5% van de markthuur op jaarbasis
|
6.2.3.5 Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke
lasten
BOG en MOG
Voor BOG-MOG vallen onder
belastingen en overige zakelijke lasten de gemeentelijke OZB, de rioolheffing
en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting. Deze
belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. Daarnaast zijn
er kosten voor de verzekeringen.
Toegelaten instellingen kunnen voor de gemeentelijke OZB
gebruik maken van de gepubliceerde gemeentelijke tarieven 2021. De
gemeentelijke OZB wordt in percentages opgegeven. In paragraaf 3.4.2 wordt
toegelicht hoe de initiële OZB wordt bepaald en hoe deze vervolgens met de
prijsinflatie wordt geïndexeerd.
Voor de rioolheffing, de verontreinigingsheffing, de
waterschapsbelasting en verzekeringen, is een gemiddeld percentage per
verhuureenheid opgenomen. De percentages, waarop dit gemiddelde is gebaseerd,
zijn ontleend aan de waarderingsgegevens van de toegelaten instellingen en
weergegeven in onderstaande tabel. Het percentage heeft initieel betrekking
op
de WOZ-waarde met peildatum 1 januari 2020. Tijdens de 15-jarige DCF-periode
wordt het initieel, op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen bedrag,
geïndexeerd met de prijsinflatie.
Tabel 52: belastingen en verzekeringen BOG en MOG
Belastingen, verzekeringen en overige zakelijke
lasten – BOG-MOG
|
Gemeentelijke OZB –
BOG-MOG
|
Gemeentelijke tarieven 2021 (%) zoals gepubliceerd
door het COELO1
|
Belastingen, verzekeringen en
overige zakelijke lasten BOG-MOG (excl. gemeentelijke OZB)
|
0,12% van de WOZ-waarde
|
ZOG
Voor ZOG vallen onder
belastingen de gemeentelijke belastingen en heffingen, zoals de OZB, de
rioolheffing en de verontreinigingsheffing, als ook de waterschapsbelasting.
Deze belastingen en heffingen verschillen per gemeente en waterschap. In dit
verband is een gemiddeld percentage voor de belastingen, verzekeringen en
overige zakelijke lasten per verhuurcontract genomen. De bedragen voor
belastingen, verzekeringen en overige zakelijke lasten zijn ontleend aan
gegevens van toegelaten instellingen, en weergegeven in onderstaande tabel.
Het
percentage heeft initieel betrekking op de WOZ-waarde van de WOZ-beschikking
2021, die als waardepeildatum 1 januari 2020 kent. De bedragen zijn per jaar.
Tijdens de DCF-periode wordt dit op basis van de WOZ-waarde tot stand gekomen
bedrag geïndexeerd met de prijsinflatie.
Tabel 53: belastingen en verzekeringen ZOG
Belastingen en verzekeringen – ZOG
|
Belastingen en verzekeringen
inclusief OZB
|
0,33% van de WOZ-waarde
|
De in deze paragraaf opgenomen kosten
vallen niet onder de BTW. Daarom is voor deze posten geen onderscheid tussen
inclusief en exclusief BTW.
6.2.4 Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van het verhuurde. Het effect van
de erfpacht op de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor
de koper heeft. In paragraaf 5.2.17 van dit handboek is beschreven hoe erfpacht
kan worden meegenomen in de waardering.
6.2.5 Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het
object leegstaat vanaf het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf
1 januari 2022. Indien er sprake is van aanvangsleegstand, dan moet in de
basisversie gerekend worden met een periode gelijk aan de modelparameter
mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die het resultaat is van
deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat in
het eerste kalenderjaar de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan
6/12 of te wel 50% van de markthuur primo dat jaar. Na de periode wordt de
verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de markthuur verhuurd.
6.2.6 Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid
bij mutatie leegstaat voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand
resulteert in huurderving gedurende de periode van leegstand. De huurderving is
gebaseerd op de markthuur. Mutatieleegstand treedt alleen op bij mutatie naar
een nieuw contract. Bij verlenging is er geen sprake van mutatieleegstand.
Tabel 54: periode mutatieleegstand BOG, MOG en ZOG
Mutatieleegstand
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Aantal maanden
leegstand
|
6 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat bij
mutatie gerekend moet worden met 6 maanden huurderving in het kalenderjaar.
Deze huurderving is gelijk aan 6/12 of te wel 50% van de markthuur van de
verhuureenheid medio dat jaar.
6.2.7 Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis
waartegen de verwachte toekomstige inkomsten en uitgaven contant worden
gemaakt. Voor BOG/MOG/ZOG geldt dat alleen wordt gewerkt met een
doorexploiteerscenario. De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit de volgende
drie onderdelen:
-
− De risicovrije rentevoet.
-
− De vastgoedsector specifieke opslag.
-
− De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de
hand van het 24-maands historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield
curve gebaseerd op triple AAA rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door
de
ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden
incidentele pieken van de rente op de peildatum van de waardering
voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector
gebonden risico-opslag, welke dient ter compensatie voor het extra risico dat
wordt gelopen voor het investeren in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije
rente. Het percentage voor de vastgoedsector specifieke opslag is ontleend aan
waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 55: risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
minus 0,38%
|
Vastgoed sectorspecifieke
opslag
|
6,34%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn
gecombineerd. Deze gecombineerde opslag is afhankelijk gesteld van drie
kenmerken van de verhuureenheden:
-
− Bouwjaar ingedeeld in vijf bouwjaarklassen.
-
− Type verhuurhuurcontract ingedeeld in drie typen.
-
− Regio ingedeeld in vier regio’s.
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt-
en objectrisico is gebruik gemaakt van een referentie-contract. De keuze voor
het referentie-contract heeft geen invloed op de hoogte van de
disconteringsvoet van de andere verhuurcontracten. De schatting van deze opslag
is gebaseerd op waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die op
marktwaarde hebben gewaardeerd.
Tabel 56: referentie-contractvorm BOG, MOG en ZOG
Kenmerk
|
Klasse
|
Bouwjaarklasse
|
< 1960
|
Type contractvorm
|
BOG
|
Regio
|
West
|
Disconteringsvoet
|
8,65%
|
Opslag markt- en objectrisico BOG,
MOG en ZOG
|
2,69%-punt
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object
bedraagt 8,65%. Aangezien de risicovrije
rentevoet en de vastgoedsector specifieke opslag samen op 5,96% uitkomen, kan
afgeleid worden dat bij het referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico 2,69% bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke
verhuurcontracten te komen, wordt gebruik gemaakt van het referentiecontract.
De onderstaande tabellen geven daarbij de afzonderlijke effecten weer van elk
van de onderscheiden kenmerken. Door per contract na te gaan wat de effecten
zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen bij de totale
disconteringsvoet van het referentiecontract, ontstaat de disconteringsvoet
van
de overige verhuurcontracten.
Tabel 57: effect naar bouwjaarklasse disconteringsvoet BOG,
MOG en ZOG
Bouwjaarklasse
|
Opslag in %-punt
|
< 1960
|
0,00%
|
1960 – 1974
|
-0,24%
|
1975 – 1989
|
0,59%
|
1990 – 2004
|
-0,10%
|
≥ 2005
|
-0,25%
|
Tabel 58: effect naar type contractvorm disconteringsvoet
BOG, MOG en ZOG
Type contractvorm
|
Opslag in %-punt
|
BOG
|
0,00%
|
MOG
|
0,07%
|
ZOG
|
0,00%
|
Tabel 59: effect naar regio disconteringsvoet BOG, MOG en
ZOG
Regio
|
Opslag in %-punt
|
Noord
|
BOG-MOG: 0,90%
ZOG: 1,10%
|
Oost
|
BOG-MOG: 0,60%
ZOG: 0,75%
|
Zuid
|
BOG-MOG: 0,60%
ZOG: 0,75%
|
West
|
BOG-MOG: 0,00%
ZOG: 0,00%
|
6.2.8 Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex
aan het einde van het 15e jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde
van de verwachte kasstromen die vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht.
Deze eindwaarde wordt vervolgens contant gemaakt met de gehanteerde
disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo onderdeel van de
marktwaarde.
Bij BOG/MOG/ZOG is alleen het doorexploiteerscenario van
toepassing. Vanaf het 16e jaar wordt verondersteld dat sprake is van
doorexploiteren met een voortdurende looptijd.
Om rekenkundige uniformiteit te waarborgen is de voortdurende
looptijd benadering voorgeschreven.
Voor BOG/MOG/ZOG geldt dat er geen sprake is van een
uitpondscenario. Daarom wordt de eindwaarde alleen bepaald op basis van het
doorexploiteerscenario. De berekeningen zijn hetzelfde als voor de
woongelegenheden in het doorexploiteerscenario met uitzondering van de
huurkasstroom en de kosten die rechtstreeks met de huurmutaties verband houden.
Per contract wordt een doorrekening gemaakt, waarbij als volgt met de
huurpotentie wordt omgegaan:
-
• Er wordt een contante waarde berekend van de kasstromen
voor de resterende contractduur voor het contract dat primo jaar 16 actief is.
Wanneer de contractduur onbekend is, is de resterende contractduur gelijk aan
de standaard contractduur van 5 kalenderjaren.
-
• Voor de periode na afloop van dit contract wordt gerekend
met een huur die 90% is van het maximum van de geïndexeerde contracthuur in
jaar 15 (CH15) en de markthuur (MH15). De afslag van 10%
is een ingeschatte afslag voor leegstands- en mutatiekosten, die niet apart
contant worden gemaakt. De benadering van de contante waarde van de
huurkasstroom vanaf jaar 15 is dan gelijk aan:
CW15 = (1 + d)0,5 *
{CH15 * (x – xn+1) / (1 – x) + 0,9 * max
(CH15; MH15) * xn+1 / (1 – x)}
Hierbij is n de resterende looptijd van het contract in
jaren en x is gelijk aan:
x = (1 + g) / (1 + d).
-
• De verouderingskosten bedragen 100% van de
onderhoudskosten in jaar 15.
Hierin staat d voor disconteringsvoet en g voor
groeivoet.
De via de voortdurende benadering bepaalde eindwaarde is de
eindwaarde VON. Voor de DCF is de eindwaarde k.k. van belang. De eindwaarde
k.k. is gelijk aan: eindwaarde VON/(1 + % overdrachtskosten).
6.2.9 Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de overige
aankoopkosten bestaande uit notaris- en de registratiekosten bij de verkoop van
het waarderingscomplex in verhuurde staat. De overdrachtskosten worden
weergegeven als een percentage van de berekende marktwaarde van het
verhuurcontract.
Overdrachtskosten zijn ook van toepassing op de
eindwaarde.
De volgens de in de vorige paragraaf beschreven methode
gevonden eindwaarde is de eindwaarde VON ultimo jaar 15. Voor de DCF is de
eindwaarde k.k. van belang. Het gaat immers om een netto kasstroom ultimo jaar
15: een schatting van het bedrag dat een fictieve koper op dat moment bereid
is
te betalen. Die koper zal daarbij rekenen houden met overdrachtskosten
De werkelijk kasstroom eind jaar 15 is daarom de eindwaarde
k.k. die gelijk is aan de eindwaarde VON/(1 + %overdrachtskosten). De
eindwaarde k.k. maakt daarmee verdisconteerd onderdeel uit van de bruto
marktwaarde.
Tabel 60: overdrachtskosten BOG, MOG en ZOG
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
8%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale overdrachtskosten
|
9%
|
6.2.10 Overige punten
-
• Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de
waardepeildatum 31 december 2021 een ook voor een derde, onherroepelijke
verplichting tot sloop van toepassing is, dient hier bij de waardering rekening
mee te worden gehouden. Zie voor de beschrijving hiervan 'Bijlage 1 Definities:
onherroepelijke verlichting tot sloop'.
-
• Bij BOG, MOG en ZOG is alleen sprake van een
doorexploiteerscenario.
6.2.11 Nadere toetsing
-
• De minimale marktwaarde van een complex is € 0,–.
-
• De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt
ten opzichte van de geïndexeerde WOZ- waarde over het algemeen binnen een
bandbreedte van 50% en 125%. Indien dit niet het geval is, is een nadere
beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te bezien of deze juist
zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn, behoeft de
marktwaarde niet te worden aangepast.
7 PARKEERGELEGENHEDEN
In dit hoofdstuk worden de te hanteren gegevens en de
uitgangspunten voor de waardebepaling van verhuurde parkeerplaatsen en
garageboxen uiteengezet. Voor de waardebepaling is het belangrijk om
onderscheid te maken tussen de objectgegevens en de
modelparameters De objectgegevens zijn specifieke
gegevens van de toegelaten instelling die op het niveau van de verhuureenheid
beschikbaar dienen te zijn. De modelparameters worden hierna beschreven.
Let op: een parkeergelegenheid kan in principe alleen via het model
voor parkeergelegenheden worden gewaardeerd, als geldt dat sprake is van een
apart contract voor de parkeervoorziening. Immers als de parkeervoorziening
tezamen met een woongelegenheid of BOG / MOG eenheid wordt verhuurd en één en
hetzelfde contract kent, dan dient de parkeervoorziening met het model voor
woongelegenheden, respectievelijk het model voor BOG / MOG te worden
gewaardeerd.
In dit handboek komt het uitpondscenario voor parkeergelegenheden
overeen met woongelegenheden binnen de beschouwingsperiode van 15 jaren. Deze
benadering geldt met ingang van verslagjaar 2017 als voorschrift. Via de
mutatiegraad kan snel uitponden, bijvoorbeeld binnen een periode van drie jaar,
gesimuleerd worden.
7.1 Objectgegevens
De volgende tabel bevat een overzicht van de specifieke
objectgegevens voor parkeergelegenheden van de toegelaten instelling.
Tabel 61: objectgegevens parkeergelegenheden
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Niveau
|
Waarderingscomplex
|
|
|
Id waarderingscomplex
|
Unieke identificatiecode van het waarderingscomplex.
|
complex
|
Mutatiekans
|
De gemiddelde mutatiekans per waarderingscomplex over de
periode 2017 tot en met 2021.
|
complex
|
Gesplitst complex
|
Het waarderingscomplex is wel of niet voor verkoop van
afzonderlijke verhuureenheden gesplitst.
|
complex
|
Verhuureenheid
|
|
|
Id verhuureenheid
|
Unieke identificatiecode van de verhuureenheid die
aansluit bij de basisadministratie.
|
VHE
|
Postcode
|
Viercijferige postcode van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Type verhuureenheid
|
Type verhuureenheid naar parkeerplaats en garagebox.
Voor de categorisering naar parkeerplaats of garagebox
kan worden aangesloten op de bezitstyperingen volgens de waarderingskamer (zie
bijlage 1).
|
VHE
|
Bouwjaar
|
Bouwjaar van de verhuureenheid.
|
VHE
|
Actuele contracthuur
|
Overeengekomen maandhuur per contract van de
verhuureenheid op 31-12-2021.
|
VHE
|
Aanvangsleegstand
|
Wel of geen aanvangsleegstand.
Staat de eenheid leeg op het beschouwingsmoment
31-12-2021
|
VHE
|
WOZ-waarde
|
WOZ-waarde van de verhuureenheid voor belastingjaar 2021,
die als waardepeildatum 01-01-2020 kent. Indien een eerdere of latere
beschikking wordt gebruikt, moet daarmee qua indexering rekening mee gehouden
worden.
|
VHE
|
Erfpacht
|
Wel of geen erfpacht bij de verhuureenheid, met de
indeling: geen erfpacht, eeuwigdurend afgekocht erfpacht, tijdelijk erfpacht
met canon, tijdelijk erfpacht afgekocht.
|
VHE
|
Waardecorrectie erfpacht
|
De contante waarde op peildatum 31-12-2021 van
toekomstige erfpachtverplichtingen (zie paragraaf 5.2.17).
|
VHE
|
7.2 Modelparameters
Met de modelparameters vindt de modelmatige waardering van de
parkeergelegenheden plaats, uitgaande van de objectgegevens, die in het
voorafgaande zijn beschreven. Het betreft hier de modelparameters voor de
basisversie. Verderop worden de vrijheidsgraden beschreven waar in de full
versie gebruik van kan worden gemaakt om af te wijken van de basisversie.
7.2.1 Leegwaarde en leegwaardestijging
De leegwaarde is de geschatte verkoopprijs op basis van de
kosten koper, vrij van huur en overige lasten. De leegwaarde wordt als
opbrengst in het uitpondscenario opgenomen, zodra de mogelijkheid tot de
verkoop van een verhuureenheid zich voordoet.
De leegwaarde wordt gelijk gesteld aan de met de prijsinflatie
geïndexeerde WOZ-waarde. Hierbij wordt aangenomen dat de beschikbare
WOZ-beschikking betrekking heeft op de waardepeildatum 1 januari 2020.
De leegwaardestijging voor parkeergelegenheden is gelijk aan de
prijsinflatie.
De WOZ- waarde van de WOZ-beschikking dient dan te worden
geïndexeerd met de prijsinflatie van 2020 en 2021 om een leegwaarde te krijgen
met peildatum 31 december 2021. Indien de WOZ-beschikking met waardepeildatum
1 januari 20220 nog niet beschikbaar is, of wel de WOZ-beschikking met
waardepeildatum 1 januari 2021 al beschikbaar is, dient deze waarde te worden
aangepast zodanig dat de WOZ-waarde als objectgegeven de waardepeildatum
1 januari 2020 heeft.
7.2.2 Markthuren
De markthuur is de huurprijs per maand die, uitgaande van
optimale marketing en verhuur, kan worden behaald op de waardepeildatum.
Voor parkeergelegenheden wordt verondersteld dat de markthuur
gelijk is aan de actuele contracthuur. Indien een parkeervoorziening
structureel niet is verhuurd is en dus te maken heeft met structurele
leegstand, is voor een rekentechnische oplossing gekozen dat een markthuur van
0 euro wordt opgenomen.
7.2.3 Mutatiekans
Voor de hoogte van de mutatiekans wordt bij parkeergelegenheden
geen onderscheid gemaakt tussen de mutatiekans in het doorexploiteerscenario en
in het uitpondscenario.
De mutatiekans is gelijk aan de gemiddelde mutatiekans van de
betreffende verhuureenheden over de afgelopen vijf jaar (2017 tot en met 2021).
Het betreft het aantal vrijgekomen parkeergelegenheden door reguliere
opzeggingen. Het betreft het totaal aantal mutaties gedurende de periode
gedeeld door de som van de jaarlijkse ultimo standen van het aantal
verhuureenheden.
Voorbeeldberekening
Veronderstel dat een waarderingscomplex 100 verhuurbare
eenheden omvat per ultimo jaar gedurende de jaren 2017 tot en met 2021 en er
geen verkopen plaatsvinden in deze periode.
2017
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2017
|
2018
|
5 mutaties
|
100 vhe ultimo 2018
|
2019
|
3 mutaties
|
100 vhe ultimo 2019
|
2020
|
2 mutaties
|
100 vhe ultimo 2020
|
2021
|
0 mutaties
|
100 vhe ultimo 2021
|
Totaal
|
12 mutaties
|
500 vhe
|
Hieruit volgt de mutatiekans van het waarderingscomplex: 12/500
oftewel 2,40%
7.2.4 Huurinkomsten en huurstijging.
De jaarlijkse stijging van de markthuur en de contracthuur
volgt dezelfde principes als die bij woongelegenheden. Ook voor parkeren is het
uitgangspunt dat de contracthuur per 1 juli van het jaar wordt aangepast.
7.2.5 Exploitatiekosten
De exploitatiekosten bestaan uit de onderhoudskosten, waarbij
alleen wordt uitgegaan van instandhoudingsonderhoud. Verder zijn er kosten voor
beheer, belastingen, verzekeringen en overige zakelijk lasten. Deze
kostensoorten worden hierna nader toegelicht.
7.2.5.1 Instandhoudingsonderhoud
Het instandhoudingsonderhoud is het onderhoud dat gedurende
de DCF-periode nodig is om een verhuurbare eenheid in dezelfde technische en
bouwkundige staat te houden, als waarin het zich op het moment van waarderen
bevindt. Het gaat hierbij niet om investeringen die leiden tot een verbetering
van de kwaliteit van de verhuureenheid. Het instandhoudingsonderhoud leidt ook
niet tot een hogere huur.
De bedragen voor het instandhoudingsonderhoud zijn ontleend
aan de waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die op marktwaarde
hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel. Voor de
parkeergelegenheden wordt een vast bedrag per jaar aangehouden dat per type
parkeervoorziening verschilt. De bedragen zijn per jaar, inclusief 21%
BTW.
Tabel 62: instandhoudingsonderhoud
parkeergelegenheden
Type
|
Instandhoudingsonderhoud
|
Parkeerplaats
|
€ 56,– per jaar
|
Garagebox
|
€ 187,– per jaar
|
7.2.5.2 Beheerkosten
Beheerkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor het
beheer van de parkeervoorziening. Het gaat hierbij om de kosten gemaakt voor
de
verhuur en marketing. De niet-object gebonden kosten, maatschappelijke
beheerkosten, taxatiekosten en accountantskosten worden niet gerekend tot de
beheerkosten.
De hoogte van de beheerkosten is afhankelijk van het type
parkeervoorziening. De bedragen voor de beheerkosten zijn ontleend aan
waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben
gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel. De bedragen zijn per
jaar, inclusief 21% BTW.
Tabel 63: beheerkosten parkeergelegenheden
Type
|
Beheerkosten
|
Parkeerplaats
|
€ 29,– per jaar
|
Garagebox
|
€ 40,– per jaar
|
7.2.5.3 Belastingen en verzekeringen
Bij parkeervoorzieningen wordt rekening gehouden met
belastingen en verzekeringen. De bedragen voor belastingen en verzekeringen
zijn ontleend aan waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die op
marktwaarde hebben gewaardeerd, en zijn weergegeven in onderstaande tabel. Het
percentage heeft betrekking op de WOZ-waarde ontleend aan de WOZ-beschikking
van 2021, die de waardepeildatum 1 januari 2020 kent. De bedragen zijn per
jaar, inclusief 21% BTW. In het doorexploiteerscenario wordt tijdens de
DCF-periode dit, op basis van de WOZ-waarde initieel tot stand gekomen bedrag,
geïndexeerd met de prijsinflatie.
Tabel 64: belastingen en verzekeringen
parkeergelegenheden
Belastingen en verzekeringen
|
Belastingen en
verzekeringen
|
0,22% van de WOZ-waarde
|
7.2.6 Splitsingskosten
Splitsingskosten zijn de kosten die moeten worden gemaakt om
een complex dat nu als een geheel staat geregistreerd in het Kadaster te
splitsen, zodat het complex vervolgens per verhuureenheid kan worden verkocht.
De splitsingskosten worden verdeeld in juridische en technische
splitsingskosten. Voor de indexatie van de splitsingskosten gelden dezelfde
principe als bij woongelegenheden. Zie paragraaf 5.2.15.
Juridische splitsingskosten
Juridische kosten betreffen vergoedingen die voortkomen uit de
splitsingsverordening van gemeenten en daarbij gaat het om notaris- en
kadasterkosten. Voor juridische kosten wordt een norm gehanteerd van 544 euro
per te splitsen eenheid.
Tabel 65: juridische splitsingskosten
parkeergelegenheden
Juridische splitsingskosten parkeergelegenheden
|
Juridische splitsingskosten parkeergelegenheden
|
€ 555,– per te splitsen eenheid
|
Technische splitsingskosten
Technische splitsingskosten zijn de uitgaven die worden gemaakt
ten behoeve van de nadere voorwaarden, die voortvloeien uit de afgegeven
splitsingsvergunning door de gemeente. Het gaat hierbij niet om
onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen die in het kader van de
splitsing dienen te worden gerealiseerd.
In deze basisvariant worden geen technische splitsingskosten
opgenomen. Als daar reden toe is, kunnen de technische splitsingskosten via de
full versie worden meegenomen.
7.2.7 Verkoopkosten
De verkoopkosten zijn de kosten die worden gemaakt voor de
verkoop van de parkeergelegenheden bij uitponden. Onder deze kosten vallen
makelaarskosten en, indien aanwezig, eventuele andere handelingskosten.
Onderhoudskosten die worden gemaakt om een parkeergelegenheid gereed te maken
voor verkoop en de overdrachtsbelasting, vallen niet onder de verkoopkosten. De
hoogte van het bedrag is ontleend aan de waarderingsgegevens van toegelaten
instellingen, die op marktwaarde hebben gewaardeerd. Het bedrag is inclusief
21% BTW. Er wordt geen onderscheid gemaakt naar type parkeervoorziening.
Tabel 66: verkoopkosten parkeergelegenheden
Verkoopkosten
|
Verkoopkosten per eenheid
|
€ 555,–
|
7.2.8 Aanvangsleegstand
De objectparameter wel of geen aanvangsleegstand bepaalt of het
object leegstaat vanaf het begin van de beschouwingsperiode, dus vanaf
1 januari 2022. Indien er sprake is van aanvangsleegstand, dan moet in de
basisversie gerekend worden met een periode gelijk aan de modelparameter
mutatieleegstand (in maanden) en met de huurderving die het resultaat is van
deze leegstand.
Voorbeeld:
Stel de aanvangsleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat in
het eerste kalenderjaar de huurderving als gevolg van leegstand gelijk is aan
6/12 of te wel 50% van de markthuur primo dat jaar. Na de periode wordt de
verhuureenheid bij doorexploiteren tegen de markthuur verhuurd.
7.2.9 Mutatieleegstand
Mutatieleegstand is het aantal maanden dat een verhuureenheid
bij mutatie leegstaat voor dat deze wederverhuurd wordt. Mutatieleegstand
resulteert in huurderving gedurende de periode van leegstand. De huurderving is
gebaseerd op de markthuur. Deze huurderving geldt alleen in het
doorexploiteerscenario.
Tabel 67: periode mutatieleegstand
parkeergelegenheden
Mutatieleegstand
|
Mutatieleegstand (in maanden)
|
Aantal maanden leegstand
|
6 maanden
|
Voorbeeld:
Stel de mutatieleegstand is 6 maanden. Dat betekent dat bij
mutatie gerekend moet worden met 6 maanden huurderving in het kalenderjaar.
Deze huurderving is gelijk aan 6/12 of te wel 50% van de markthuur van de
verhuureenheid medio dat jaar.
7.2.10 Erfpacht
Erfpacht beïnvloedt de waarde van het verhuurde. Het effect van
de erfpacht op de waarde vloeit voort uit de consequenties die de erfpacht voor
de koper heeft. In paragraaf 5.2.17 van dit handboek is beschreven hoe erfpacht
kan worden meegenomen in de waardering.
7.2.11 Disconteringsvoet
De disconteringsvoet is de marktconforme rendementseis
waartegen de verwachte toekomstige inkomsten en uitgaven contant worden
gemaakt. De disconteringsvoet wordt opgebouwd uit de volgende drie
onderdelen:
-
− De risicovrije rentevoet.
-
− De vastgoedsector specifieke opslag.
-
− De opslag voor het markt- en objectrisico.
De hoogte van de risicovrije rentevoet wordt bepaald aan de
hand van het 24-maands historisch gemiddelde van de 10-jaar EURO area yield
curve gebaseerd op triple AAA rated staatsobligaties zoals gepubliceerd door
de
ECB. Doordat gebruik wordt gemaakt van het 24-maands gemiddelde, worden
incidentele pieken van de rente op de peildatum van de waardering
voorkomen.
De vastgoed sectorspecifieke opslag is een vastgoedsector
gebonden risico-opslag, welke dient ter compensatie voor het extra risico dat
wordt gelopen voor het investeren in vastgoed, ten opzichte van de risicovrije
rente. Het percentage voor de vastgoedsector specifieke opslag is ontleend aan
waarderingsgegevens van toegelaten instellingen.
Tabel 68: risicovrije rentevoet en vastgoed opslag
Opbouw disconteringsvoet
|
Risicovrije rentevoet
|
minus 0,38%
|
Vastgoed sectorspecifieke
opslag
|
6,34%
|
De opslagen voor het markt- en objectrisico zijn
gecombineerd. Deze gecombineerde opslag is afhankelijk gesteld van twee
kenmerken van de verhuureenheden:
Bij de schatting van de hoogte van de opslag voor het markt- en
objectrisico is gebruik gemaakt van een referentieobject. De keuze voor het
referentieobject heeft geen invloed op de hoogte van de disconteringsvoet van
de andere parkeergelegenheden. De schatting van deze opslag is gebaseerd op
waarderingsgegevens van toegelaten instellingen, die op marktwaarde hebben
gewaardeerd.
Tabel 69: referentieobject parkeergelegenheden
Kenmerk
|
Klasse
|
Type verhuureenheid
|
Parkeerplaats
|
Regio
|
West
|
Disconteringsvoet
|
6,26%
|
Opslag markt- en
objectrisico
|
0,30%-punt
|
De totale disconteringsvoet voor het referentie-object
bedraagt 6,26%. Aangezien de risicovrije rentevoet en de vastgoedsector
specifieke opslag samen op 5,96% uitkomen, kan afgeleid worden dat bij het
referentieobject de opslag voor het markt- en objectrisico 0,30%-punt
bedraagt.
Om tot de disconteringsvoet van de afzonderlijke
parkeergelegenheden te komen, wordt gebruik gemaakt van het referentieobject.
De onderstaande tabellen geven daarbij de afzonderlijke effecten weer van elk
van de onderscheiden kenmerken. Door per verhuureenheid na te gaan wat de
effecten zijn voor het markt- en objectrisico en deze op te tellen bij de
totale disconteringsvoet van het referentieobject, ontstaat de
disconteringsvoet van de overige parkeergelegenheden.
Tabel 70: effect naar type disconteringsvoet
parkeergelegenheden
Type
|
Opslag in %-punt
|
Parkeerplaats
|
0,00%
|
Garagebox
|
0,09%
|
Tabel 71: effect naar regio disconteringsvoet
parkeergelegenheden
Regio
|
Opslag in %-punt
|
Noord
|
1,15%
|
Oost
|
0,35%
|
Zuid
|
0,35%
|
West
|
0,00%
|
7.2.12 Eindwaarde
De eindwaarde is de marktwaarde van het waarderingscomplex aan
het einde van het 15e jaar. Deze waarde is gelijk aan de contante waarde van de
verwachte kasstromen die vanaf het 16e exploitatiejaar worden verwacht
verminderd met de overdrachtskosten. Deze eindwaarde wordt vervolgens contant
gemaakt met de gehanteerde disconteringsvoet naar de waardepeildatum en is zo
onderdeel van de marktwaarde.
Vanaf het 16e jaar wordt verondersteld dat sprake is van
doorexploiteren met een voortdurende looptijd in het doorexploiteerscenario, en
van verder uitponden in het uitpondscenario. Vanwege de rekenkundige
uniformiteit is de berekening op basis van voortdurende looptijd
voorgeschreven.
Let op:
De manier waarop voor een parkeergelegenheid de eindwaarde op
basis van voortdurende looptijd wordt bepaald is hetzelfde als bij
woongelegenheden met uitzondering van de
verouderingsopslag instandhoudingsonderhoud. Deze is bij parkeergelegenheden
zowel van toepassing in het doorexploiteer- als in het
uitpondscenario
7.2.13 Overdrachtskosten
De overdrachtskosten zijn de overdrachtsbelasting en de
notaris- en de registratiekosten bij de verkoop van de parkeergelegenheden in
verhuurde staat. De overdrachtskosten worden weergegeven als een percentage van
de berekende marktwaarde van een eenheid.
Tabel 72: overdrachtskosten parkeergelegenheden
Overdrachtskosten
|
Overdrachtsbelasting
|
8%
|
Overige aankoopkosten
|
1%
|
Totale
overdrachtskosten
|
9%
|
7.2.14 Overige punten
Indien op het waarderingscomplex of een deel daarvan, op de
waardepeildatum 31 december 2021 een ook voor een derde, onherroepelijke
verplichting tot sloop van toepassing is, dient hier bij de waardering rekening
mee te worden gehouden. Zie voor de beschrijving hiervan 'Bijlage 1 Definities:
onherroepelijke verlichting tot sloop'.
7.2.15 Nadere toetsing
-
• De minimale waarde van een complex is € 0,–.
-
• De modelmatige bepaalde marktwaarde van een complex ligt
ten opzichte van de geïndexeerde WOZ- waarde over het algemeen binnen een
bandbreedte van 50 en 125%. Indien dit niet het geval is, is een nadere
beoordeling van de gebruikte objectgegevens nodig om te bezien of deze juist
zijn. Indien de gebruikte objectgegevens juist blijken te zijn, behoeft de
marktwaarde niet te worden aangepast.
8 FULL VERSIE
Naast de basisversie van het waarderingshandboek heeft de
toegelaten instelling ook de mogelijkheid om voor verschillende parameters
aanpassingen toe te passen. In dat geval wordt voor deze parameters afgeweken
van de basisvariant van het waarderingshandboek. In het geval dat de toegelaten
instelling ervoor kiest om ten aanzien van één of meer parameters af te wijken
van dit handboek, dient de toegelaten instelling een externe taxateur in te
schakelen. Om tot een gedegen en afgewogen aanpassing van parameters te komen,
kan de taxateur en/of de toegelaten instelling deelnemen aan een (regionaal)
marktwaardeoverleg, een benchmark of een soortgelijke methode waarbij
marktontwikkelingen worden geanalyseerd en besproken. Uit de validatie van het
handboek, blijkt dat dat leidt tot het hanteren van beter vergelijkbare
uitgangspunten en beter onderbouwde aanpassingen van vrijheidsgraden. Een
dergelijk waarderingsproces levert in principe een hogere kwaliteit op van de
waardering en dus ruimere toepassingsmogelijkheden voor vastgoedsturing.
8.1 Vrijheidsgraden
In de full versie is het mogelijk om op basis van een toetsing
door de externe taxateur tot een aanpassing van de op basis van dit handboek
modelmatig vastgestelde waarde van het waarderingscomplex te komen. Een
aanpassing van de waarde dient het resultaat te zijn van een aanpassing van de
daaraan ten grondslag liggende normen en parameters. Daarbij dient de externe
taxateur tevens de aannemelijkheid van de marktwaarde te beoordelen, die
daarvan het resultaat is. De volgende zaken zijn in de full-versie
aanpasbaar:
-
− schematische vrijheid
-
− markthuur
-
− markthuurstijging
-
− exit yield
-
− leegwaarde
-
− leegwaardestijging
-
− disconteringsvoet
-
− mutatie- en verkoopkans
-
− onderhoud
-
− technische splitsingskosten
-
− bijzondere omstandigheden
-
− erfpacht
-
− exploitatiescenario
8.1.1 Schematische vrijheid
Om specifieke afspraken en atypische inkomsten en uitgaven te
kunnen modelleren mogen er extra kasstromen toegevoegd worden aan het
standaardschema uit de basisversie. Voorwaarde is dat er een duidelijke en
transparante uitsplitsing wordt gemaakt. Het verloop van deze kasstromen over
de jaren hoeft niet persé inflatievolgend te zijn. Uitgangspunt is dat de
kasstromen en hun verloop worden benoemd.
Door deze toevoeging kunnen specifieke contractafspraken
omtrent huurinkomsten (lineair aflopende huur, geen huurstijging), meerdere
contracten per complex (bijv. bij BOG-MOG-ZOG), overige inkomsten (bijv. uit
zendmastinstallaties) en specifieke uitgaven in de full-variant beter worden
gemodelleerd. Hieronder volgt (een in principe) limitatieve lijst van
kasstromen die opgevoerd mogen worden:
-
− Huurinkomsten (evt. van meerdere contracten)
-
− Aanvangsleegstand
-
− Huurderving oninbaar door wanbetaling
-
− Huurderving door frictie- / mutatieleegstand
-
− Huurvrije perioden / incentives
-
− Specifieke vaste lasten
-
− Specifieke object gerelateerde kosten (zoals, niet
verrekenbare BTW, servicekosten eigenaar, VvE, verhuurcourtage objectbeheer
en
onderhoudskosten indien deze substantieel afwijken van gebruikelijke
waarden).
Let op: het gebruik van
schematische vrijheid is in principe niet bedoeld voor de waardering van
reguliere woningen, alleen in uitzonderlijke gevallen kan hiervan sprake zijn
(bijvoorbeeld als er bij nul-op-de-meterwoningen een energieprestatievergoeding
als extra kasstroom moet worden opgevoerd, of als bijvoorbeeld bij een
sloopcomplex waarbij een anti-kraakwacht een maandelijkse vergoeding ontvangt).
Indien schematische vrijheid voor de energieprestatievergoeding (EPV) wordt
toegepast moet in de waardering rekening worden gehouden met bijkomende
effecten. Zo zijn aan de EPV administratieve lasten verbonden, is er mogelijk
sprake van hoger onderhoud van installaties in de woning en wordt de EPV bij
de
mutatie naar markt mogelijk niet meer geheven maar opgenomen in de
markthuur.
Onder schematische vrijheid kan voor reguliere woningen ook
worden verstaan dat de taxateur kiest voor een andere subtypering dan op grond
van de basisversie is voorgeschreven. Zo mag een externe taxateur bijvoorbeeld
in de full versie taxatie afwijken van het voorschrift dat meerkamerwoningen
die niet onzelfstandig worden verhuurd via MGW danwel EGW moeten worden
gewaardeerd.
Daarbij moet te allen tijde goed onderbouwd zijn waarom wordt
gekozen voor de schematische vrijheid. Het toepassen van een
beschouwingstermijn van 15-jaar in de DCF blijft gehandhaafd.
8.1.2 Markthuur(stijging)
In de basisversie is de markthuur voor woningen bepaald aan de
hand van een modelmatige schatting. Deze schatting houdt geen rekening met
specifieke omstandigheden waardoor de markthuur anders is dan uit het model
voortvloeit. In de full versie heeft de externe taxateur de mogelijkheid om de
modelmatig bepaalde markthuur te vervangen door zijn inschatting van de
markthuur of een andere modelmatig bepaalde markthuur, mits deze is
geverifieerd door een taxateur. In de full versie kan de externe taxateur ook
van de kwaliteitskortingsgrens voor studenteenheden onderbouwd afwijken.
De markthuurstijging is in principe gekoppeld aan de
prijsinflatie. Als er gegronde redenen zijn om de markthuurstijging boven of
onder inflatie te verwachten, heeft de externe taxateur de mogelijkheid om af
te wijken van de veronderstelde markthuurstijging.
8.1.3 Exit yield
Als alternatief voor de berekende eindwaarde uit de basisversie
mag een exit yield gebruikt worden voor het bepalen van de eindwaarde ultimo
jaar 15. De taxateur moet daarbij een goed navolgbare onderbouwing geven voor
de hoogte van de exit yield en een duidelijke, logische relatie leggen tussen
andere parameters en de exit yield (bijvoorbeeld: output BAR,
verouderingseffect, verwachte huur- en waardegroei, stijgende of dalende
risicoperceptie gedurende beschouwingsperiode). Daarnaast moet ook de
vergelijking en verschilduiding met de berekende eindwaarde worden
gemaakt.
8.1.4 Leegwaarde(stijging)
De leegwaarde wordt in de basisversie ontleend aan de
WOZ-waarde. Echter, er kunnen verschillende redenen zijn waarom de op deze
wijze bepaalde leegwaarde niet aansluit bij de markt. Onder meer vloeit een
mogelijk verschil voort uit de ficties waarop de WOZ-waardering is gebaseerd.
De externe taxateur heeft de mogelijkheid om de WOZ-waarde te vervangen door
een leegwaarde die beter aansluit bij de markt. Voor de bepaling van deze
leegwaarde mogen ook andere modelmatig bepaalde leegwaardes worden gebruikt,
mits deze geverifieerd zijn door een taxateur.
De leegwaardestijging is gedifferentieerd naar provincie en
naar de vier grote steden. Het kan zijn dat er redenen zijn om van deze
differentiatie af te wijken, bijvoorbeeld omdat de te verwachten stijging van
de leegwaarde in de specifieke situatie niet overeenkomt met die van de
provincie, respectievelijk de betreffende stad. De externe taxateur heeft de
mogelijkheid om af te wijken van de veronderstelde leegwaardestijging. In het
geval van parkeren wordt in de basisversie uitgegaan van een leegwaardestijging
gelijk aan de prijsinflatie. In de full-versie mag de taxateur hiervan
afwijken.
8.1.5 Disconteringsvoet
De hoogte van de disconteringsvoet is modelmatig bepaald.
Daarmee wordt niet altijd recht gedaan aan de risico’s die voor specifieke
objecten en/of specifieke locaties van toepassing zijn. Deze specifieke
omstandigheden kunnen een andere disconteringsvoet rechtvaardigen. De
toegelaten instelling heeft de mogelijkheid om dan een externe taxateur in te
schakelen om een marktconforme disconteringsvoet vast te stellen. Als daartoe
reden is, kan in dat geval dan ook een verschil worden gemaakt in de hoogte van
de disconteringsvoet bij uitponden ten opzichte van doorexploiteren.
8.1.6 Onderhoud
In de basisvariant is voor de verschillende
onderhoudscategorieën gewerkt met gemiddelde bedragen voor het onderhoud, die
afhankelijk zijn van een beperkt aantal kenmerken van de verhuureenheid. In
de
praktijk kan de noodzaak voor onderhoud meer variëren dan in de basisvariant
is
uitgewerkt. Als dat zo is, kunnen de onderhoudsbedragen voor
instandhoudingsonderhoud met tussenkomst van de externe taxateur worden
aangepast.
Het bedrag voor achterstallig onderhoud in de basisversie
geeft alleen weer wat nodig is om de eenheid vanuit het perspectief van de
woningcorporatie voldoende woontechnische kwaliteit te geven. Een marktpartij
zal mogelijk ook markttechnische aanpassingen wensen. De daarmee gepaard gaande
kosten kunnen desgewenst in de full-versie worden opgenomen.
8.1.7 Technische splitsingskosten
In de basisvariant zijn geen technische splitsingskosten
opgenomen. Wel is toegelicht dat de technische splitsingskosten de uitgaven
zijn die worden gemaakt ten behoeve van de nadere voorwaarden, die voortvloeien
uit de afgegeven splitsingsvergunning door de gemeente. Het gaat hierbij niet
om onderhoudskosten, maar om de aanvullende eisen die in het kader van de
splitsing dienen te worden uitgevoerd. In de praktijk kunnen deze technische
splitsingskosten van belang zijn bij de waardering. Als dit het geval is,
kunnen de technische splitsingskosten met tussenkomst van de externe taxateur
meegenomen worden.
Kosten die voortkomen uit aan erfpacht verbonden kosten zoals
erfpachtsuppletie mogen niet onder deze post
worden ondergebracht. Die kosten moeten opgevoerd worden onder de post
waardecorrectie als gevolg van erfpacht.
8.1.8 Mutatie- en verkoopkans
De hoogte van de mutatiekans is gebaseerd op het gemiddelde
aantal mutaties in de afgelopen vijf jaar. Deze mutatiekans hoeft niet te
gelden voor de toekomst. Als daar reden voor is, onder meer omdat de feitelijke
mutaties in de betrokken periode een afwijkend beeld laten zien, heeft de
toegelaten instelling de mogelijkheid om een externe taxateur in te schakelen
om de mutatiekans aan te passen.
Als er redenen zijn om aan te nemen dat de op basis van de
mutatiekans vrijkomende verhuureenheden niet allemaal kunnen worden verkocht,
kan daar ook rekening mee worden gehouden door een deel van de vrijkomende
verhuureenheden in de wederverhuur te nemen in de full versie. Voor deze
verhuureenheden geldt dan dat de huur opgetrokken wordt naar de markthuur of de
maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Verder is bij deze
verhuureenheden in de toekomst weer dezelfde mutatiekans van toepassing.
8.1.9 Bijzondere uitgangspunten
Bijzondere uitgangspunten kunnen van toepassing zijn waarmee in
de basisversie geen rekening wordt gehouden, of waarvan de aannames uit de
basisversie niet overeenkomen met de specifieke situatie van het getaxeerde.
Hierbij valt te denken aan bijvoorbeeld een langere of kortere leegstand als
gevolg van mutatie dan voorgeschreven in de basisversie. Ook het effect van
bijvoorbeeld beklemmingsafspraken met de gemeente ten aanzien van huurverhoging
en/of verkoop, die ook van kracht zijn voor een potentiële koper kan de
taxateur meenemen bij de waardering.
8.1.10 Erfpacht
Zoals in het voorafgaande is aangegeven, zijn er zeer
uiteenlopende erfpachtovereenkomsten tussen toegelaten instellingen en
gemeenten. In de basisversie is gewerkt met een globale benadering. Als deze
benadering onvoldoende aansluit bij de feitelijke situatie, is het verplicht
met tussenkomst van de taxateur tot een betere schatting van het effect van de
erfpacht op de waarde te komen.
8.1.11 Exploitatiescenario
Als uit marktonderzoek blijkt dat één van beide
exploitatiescenario’s (doorexploiteren of uitponden) niet realistisch is gezien
de marktomstandigheden, dan mag de taxateur gebruikmaken van het toepassen van
slechts één enkel scenario voor het vaststellen van de marktwaarde.
8.2 De rol van opdrachtverlening aan externe taxateur
De waardering op basis van de full versie met de genoemde
vrijheidsgraden vereist de inschakeling van een externe taxateur. De externe
taxateur dient aangesloten te zijn bij het Nederlands Register Vastgoed
Taxateurs (NRVT) of daarmee vergelijkbare beroeps- en gedragsregels te
hanteren. In haar reglementen schrijft de NRVT voor dat sprake kan zijn van
drie type taxaties, te weten een (1) volledige taxatie, (2) hertaxatie en (3)
markttechnische update. Het NRVT schrijft daarbij voor dat een hertaxatie
uitsluitend kan worden uitgevoerd indien er in de voorgaande 36 maanden ten
minste één volledige taxatie door hetzelfde taxatiebedrijf is uitgevoerd. De
verwijzing naar volledige taxatie en hertaxatie komt hieruit voort. Bij deze
vormen van taxatie zijn op basis van de NRVT verschillende rapportagevereisten
van toepassing. Deze zijn opgenomen in 'Bijlage 5 – Rapportagevereisten
NRVT'.
Bij het uitvoeren van de full-taxatie mag de taxateur van de
reglementen van het NRVT afwijken voor de onderdelen die betrekking hebben op
de kadastrale recherche, het titelonderzoek en de milieuaspecten. Ook de
onderdelen die betrekking hebben op omschrijvingen van het gebouw en de
omgeving vallen hier onder. Indien er bij de toegelaten instellingen
documentatie beschikbaar is waarop de taxateur kan steunen, kan in de
rapportage van de taxateur naar die documentatie worden verwezen. Hierbij is
wel vereist dat de taxateur de waarde mede heeft gebaseerd op die informatie.
Dit hoeft niet per se de fysieke broninformatie van de corporatie zelf te zijn,
maar kan ook een verklaring van de corporatie betreffen dat het vastgoed
voldoet aan de vigerende bestemming, dat er geen bijzonderheden zijn ten
aanzien van milieu en dat het vastgoed niet verder bezwaard is met zakelijke
rechten. In deze gevallen bepaalt de taxateur of de verstrekte informatie en /
of verklaring voldoende aannemelijk is en worden de overwegingen hierbij
vermeld in het taxatierapport. De betreffende informatie of verklaring dient
ook toegankelijk te zijn voor Autoriteit woningcorporaties en de accountant.
Een voorbeeldverklaring is opgenomen in bijlage 6.
Let op: Het is de primaire taak van
de toegelaten instelling om juiste brongegevens aan te leveren ten behoeve van
de full-taxatie.
De taxaties in het kader van de full versie in 2021 dienen ten
minste te voldoen aan de verplichte onderdelen van een 'hertaxatie' conform de
reglementen van het NRVT in het Addendum Grootzakelijk Vastgoed op Reglement
Bedrijfsmatig Vastgoed. Alle niet verplichte onderdelen uit genoemd reglement
zijn optioneel of ter beoordeling aan de taxateur op basis van de informatie /
verklaring van de woningcorporatie. Dit geldt ook als er in de afgelopen drie
jaar geen 'volledige taxatie' van het vastgoed heeft plaatsgevonden. In bijlage
5 is opgenomen welke onderdelen verplicht zijn, danwel optioneel of ter
beoordeling van de taxateur komen.
Ten aanzien van de aangegeven vrijheidsgraden heeft de taxateur
de ruimte om op basis van het principe 'pas toe of leg uit' tot aanpassingen
over te gaan in de modelmatige waardering, en daarmee voor afzonderlijke
complexen tot een betere waardering te komen. De aanpassingen ten aanzien van
de vrijheidsgraden dienen door de taxateur te worden toegelicht in het
taxatierapport en daarnaast onderbouwd in het taxatiedossier te worden
vastgelegd. In het taxatierapport dient per vrijheidsgraad toegelicht te worden
waarom is afgeweken van de basisvariant van het waarderingshandboek. Verder
dient per vrijheidsgraad de reikwijdte, aard en omvang van de aanpassing
toegelicht te worden. In principe dienen de afwijkingen per vrijheidsgraad op
complexniveau te worden verantwoord, tenzij de aard van de reikwijdte, aard en
omvang van de aanpassing voor meerdere complexen hetzelfde is. In dat geval kan
ook worden volstaan met een verantwoording op (deel)portefeuilleniveau. Het
taxatierapport en het taxatiedossier worden door de taxateur verstrekt aan de
toegelaten instelling en zijn op aanvraag beschikbaar voor de Autoriteit
woningcorporaties.
Bij gebruik van de full versie dient jaarlijks minimaal een
derde, steeds wisselend deel van het betreffende vastgoed, via een volledige
taxatie te worden gewaardeerd. Voor het andere, tweederde deel van het vastgoed
is een interne waardering van de corporatie vereist.
Als er in de afgelopen drie jaar een volledige taxatie heeft
plaatsgevonden van de (deel)portefeuille mag er ook gekozen worden voor een
markttechnische update door de taxateur, dit is echter geen verplichting. Zoals
vermeld in hoofdstuk 2.5 kan de interne waardering alleen voor de reguliere
woningen en homogeen parkeervastgoed worden uitgevoerd. Nadere voorwaarden zijn
gesteld in bijlage 10.
De opdracht van de toegelaten instelling aan de externe taxateur
dient in overeenstemming te zijn met wet- en regelgeving, in casu dit handboek
en verder aan te sluiten bij de bepalingen van het reglement van de NRVT.
Voorts dient in de opdracht vastgelegd te zijn dat de externe taxateur een
taxatierapport en een taxatiedossier opstelt waarin nadere toelichting en
onderbouwing is opgenomen daar waar gebruik is gemaakt van de vrijheidsgraden.
Er mogen geen belemmeringen zijn voor de toegelaten instelling om het
taxatierapport en het taxatiedossier aan de Autoriteit woningcorporaties ter
beschikking te stellen.
9 BELEIDSWAARDE
De beleidswaarde wordt bepaald door op vier aspecten aanpassingen
door te voeren in de uitgangspunten van de DCF berekening van de marktwaarde.
De (lagere) waarde die ontstaat is de ‘Beleidswaarde’. Het verschil tussen
markt- en beleidswaarde heet de ‘maatschappelijke bestemming’. Figuur 3 geeft
visueel de stappen weer van marktwaarde naar beleidswaarde. Hieronder wordt
nader toegelicht op welk vastgoed de beleidswaarde van toepassing is, een
verdere verdieping van de vier stappen, en tot slot aanvullende informatie over
de berekening.
Figuur 3: van marktwaarde naar beleidswaarde
9.1 Beleidswaarde van toepassing op woongelegenheden
Voor toepassing op basis van het type vastgoed wordt aangesloten
bij de definities welke zijn opgenomen in dit handboek. De beleidswaarde is van
toepassing op zelfstandige en onzelfstandige woongelegenheden.
Voor niet-woongelegenheden en intramuraal vastgoed (ZOG) wordt
verondersteld dat de beleidswaarde gelijk is aan de marktwaarde.
Niet-woongelegenheden betreft de categorieën: bedrijfsmatig en maatschappelijk
onroerend goed (BOG en MOG), parkeergelegenheden en exoten/rafelranden (zie
definities in Bijlage 1).
De beleidswaarde (+marktwaarde voor niet-woongelegenheden en ZOG)
wordt bepaald voor het totaal van DAEB-TI, niet-DAEB TI en geconsolideerde
verbindingen
9.2 Stappen van marktwaarde naar beleidswaarde
In deze paragraaf wordt beschreven hoe stap voor stap de
beleidswaarde wordt berekend. De omvang van de tussenliggende stappen – de
afslagen of opslagen voor beschikbaarheid, betaalbaarheid, kwaliteit en beheer
– dient afzonderlijk bepaald te worden. De marktwaarde minus de uitkomsten van
de vier stappen moet gelijk zijn aan de beleidswaarde.
Modelmatige of rekenkundige benadering
berekening beleidswaarde en afslagen
In de volgende paragrafen wordt meer in detail ingegaan op de
stappen. In deze paragraaf wordt beschreven hoe die stappen doorlopen moeten
worden. De stappen kunnen zowel rekenkundig als modelmatig worden bepaald. De
rekenkundige benadering vraagt om een complex algoritme waarin van alle
relevante kasstromen zowel het verschil van de kasstroom zelf, als het verschil
in de eindwaarde van die kasstroom wordt bepaald.
In deze paragraaf wordt de modelmatige benadering beschreven.
De waarden uit de verschillende stappen 0 tot en met 4 worden daarbij aangeduid
als W0, W1, W2, W3 en W4.
-
• W0: De marktwaarde in verhuurde staat in stap 0 is, zowel
in de basisversie als in de full versie, het maximum van de marktwaarde in een
doorexploiteer- en in een uitpondscenario (indien een uitpondscenario is
toegestaan).
-
• W1: Om de waarde in stap 1 te berekenen moeten de volgende
modelmatige instellingen aangepast worden:
-
○ Kies doorexploiteren als scenario dat de waarde
bepaalt.
-
○ Hef de correctie van de marktwaarde naar minimaal € 0
op.
-
○ Pas eindwaarde berekening op basis van formules
eeuwigdurende benadering van het handboek toe.
-
○ Stel de overdrachtskosten in op 0%.
-
○ De omvang van de af- of opslag voor
beschikbaarheid is dan gelijk aan W0 minus
W1.
-
• W2: Om vervolgens de waarde in stap 2 te berekenen moeten
de volgende instellingen aanvullend in het model aangezet worden:
-
○ Hanteer de huren conform beleidsscenario. Rekenen met
de streefhuur en niet met de markthuur bij mutatie en pas de specifieke
boveninflatoire huurverhoging voor de contracthuren van de beleidswaarde toe.
(zie voor de huurverhoging de paragraaf over 9.2.3.2. over huurstijging
contracthuur).
-
○ Pas de correctie erfpacht conform het beleidsscenario
toe (bij erfpacht kan die correctie afwijken van de correctie voor de
marktwaarde).
-
○ De omvang van de af- of opslag voor
betaalbaarheid is dan gelijk aan W1 minus
W2.
-
• W3: Om vervolgens de waarde in stap 3 te berekenen moeten
de volgende instellingen aanvullend in het model worden aangezet:
-
• W4: om de waarde in stap 4 te berekenen moeten de volgende
instellingen aanvullend in het model worden aangezet:
De uitkomst van de laatste stap is tevens de beleidswaarde en de
vergelijking W4 = W0 – afslag beschikbaarheid – afslag betaalbaarheid – afslag
kwaliteit – afslag beheer zal sluitend zijn.
Let op: de volgorde van de stappen is van belang. Wijziging in de
volgorde leidt voor afslagen tot een ander resultaat.
Let op:
Hou rekening met het feit dat de boveninflatoire opslag
huurstijging voor de beleidswaarde vrij kan worden opgevoerd mits deze opslag
kleiner of gelijk is aan in de tabel 24 van dit handboek opgenomen opslagen.
Zie hiervoor paragraaf 5.2.7 van dit handboek.
Let op:
Voor de beleidswaarde geldt dat de overdrachtskosten 0 zijn.
Dit geldt zowel voor de berekening van de beleidswaarde k.k., als voor de
eindwaarde k.k.
Het effect van geen overdrachtskosten komt tot uitdrukking in
de afslag beschikbaarheid. Dit impliceert dat deze afslag negatief kan zijn als
de marktwaarde voorkomt uit het doorexploiteerscenario.
9.2.1 Stap 0: marktwaarde in verhuurde staat
Het startpunt voor het bepalen van de beleidswaarde is de
marktwaarde in verhuurde staat (kosten koper) conform balans in de
jaarrekening, onderscheiden naar DAEB-TI, niet-DAEB-TI en geconsolideerde
verbindingen. Dit kan zowel een basis als een full versie betreffen.
9.2.2 Stap 1: beschikbaarheid (doorexploiteren)
Voor de gehele woongelegenhedenportefeuille wordt het
doorexploiteerscenario uit de marktwaardeberekening afgedwongen én wordt in het
doorexploiteerscenario de berekening van de eindwaarde conform de eeuwigdurende
benadering afgedwongen. Daarnaast worden in deze stap de overdrachtskosten op
0
gezet (zie tabel 74 in paragraaf 9.2.7).
Let op: Indien de berekende
marktwaarde negatief is en dus volgens het voorschrift op 0 gesteld is, dan
moet in deze stap een aanvullende correctie plaatsvinden gelijk aan de
ongecorrigeerde negatieve marktwaarde.
Eindwaarde
In het doorexploiteerscenario wordt een eindwaarde
verondersteld op basis van doorexploiteren met een voortdurende looptijd
(conform de methodiek beschreven in paragraaf 5.2.20.3 in het handboek).
Indien in de full versie gebruik wordt gemaakt van een exit
yield, wordt de op basis van de met deze exit yield berekende eindwaarde
vervangen door de op basis van de methodiek met een voortdurende looptijd op
basis van de kasstromen bepaalde eindwaarde.
Bij een full marktwaardering heeft de taxateur, zoals in
paragraaf 8.1.11 beschreven, de mogelijkheid om af te wijken van de regel dat
de marktwaarde het maximum is van de marktwaarde op basis van een
doorexploiteer- en de marktwaarde van het uitpondscenario. Als de taxateur in
dit geval een uitpondscenario forceert, hetgeen impliceert dat de waarde van
dit scenario lager is dan die van het doorexploiteerscenario, dan is de afslag
beschikbaarheid gelijk aan het verschil tussen de geforceerde waarde en de
waarde in het doorexploiteerscenario die bepaald is volgens de basis of de full
waardering. De afslag beschikbaarheid is in deze situatie positief.
NB: de eindwaarde binnen de beleidswaarde berekening is zelf
een beleidswaarde. Gegeven het feit dat een beleidswaarde negatief kan zijn
geldt dat ook de eindwaarde negatief kan zijn.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de
uitkomst uit stap 0 is de afslag voor beschikbaarheid.
9.2.3 Stap 2: betaalbaarheid (huur)
Met de uitkomst van stap 1 als uitgangspunt wordt in deze stap
in het doorexploiteerscenario de markthuur vervangen door streefhuur (ook wel
beleidshuur) en wordt in deze stap het eigen beleid voor de jaarlijkse
huurstijging verwerkt, rekening houdend met de kaders vanuit wetgeving.
9.2.3.1 Streefhuur
De streefhuur wordt net als de markthuur op vhe-niveau
vastgelegd in de objectgegevens. De streefhuur is de huur die bij mutatie van
huurder wordt vastgesteld conform beleid van de corporatie en rekening houdend
met wet- en regelgeving. De streefhuur is logischerwijs gelijk aan de
streefhuur die ook in de meerjarenkasstroombegroting (dPi) wordt
gehanteerd.
Daarnaast gelden de volgende uitgangspunten:
-
1. De streefhuur wordt, voor het berekenen van de huur bij
mutatie, op dezelfde wijze geïndexeerd als de markthuur in de
marktwaardeberekening, dat wil zeggen met de prijsinflatie (zie paragraaf
5.2.7). Als er in de full-versie gebruik is gemaakt van de vrijheidsgraad
markthuurstijging, om af te wijken van de reguliere prijsinflatie, wordt deze
inflatiereeks niet overgenomen voor de
beleidswaarde.
-
2. Als de voor gereguleerde woningen opgevoerde streefhuur
hoger is dan de maximale huur conform het WWS, dan moet de streefhuur
neerwaarts gecorrigeerd worden naar deze maximale huur conform het WWS.
-
3. Het is mogelijk dat de opgevoerde contracthuur hoger is
dan de streefhuur en/of de maximale huur volgens het WWS. Dit roept de vraag
op
hoe om te gaan met deze situatie.
-
• Alleen als de contracthuur van een gereguleerde
woning bij aanvang hoger is dan de maximale huur volgens het WWS, dan moet
bij
aanvang gerekend worden met de lagere maximum huur volgens het WWS.
-
• In situaties waarin de streefhuur van gereguleerde
woning lager is dan de contracthuur, maar de contracthuur lager is dan de
maximale huur, dan wordt met de contracthuur als aanvangshuur gerekend en
niet
met de lagere streefhuur.
-
• Voor vrijesectorwoningen wordt in het geval de
contracthuur hoger is dan streefhuur sowieso altijd met de contracthuur als
aanvangshuur gerekend. Huuraanpassing vindt dan pas bij mutatie plaats.
-
4. Het streefhuurbeleid bij DAEB woongelegenheden dient
ook rekening te houden met de liberalisatiegrens als bovengrens. Uitgangspunt
is dat de beleidswaarde van DAEB woongelegenheden blijft aansluiten bij het
doorverhuren van de woongelegenheid als DAEB woning. Zodat op
portefeuilleniveau het aantal DAEB woningen ook structureel blijft aansluiten
aan uitgangspunten in prestatieafspraken. Daarbij past een streefhuur die
niet
hoger is dan de liberalisatiegrens.
Daarom is voorgeschreven dat de geïndexeerde streefhuur
van een DAEB woning in enig jaar niet hoger mag zijn dan de geïndexeerde
liberalisatiegrens in dat jaar.
-
• Dit uitgangspunt geldt alleen voor woningen in de
DAEB-tak. Woningen in de niet-DAEB tak (gereguleerd en geliberaliseerd) hebben
logischerwijs een streefhuur die boven de liberalisatiegrens ligt.
-
• Voor de duidelijkheid: deze aftopping geldt voor de
streefhuren en niet voor de contracthuren. Er zijn situaties mogelijk waarbij
de contracthuur van een nog niet gemuteerde DAEB woning boven de
liberalisatiegrens uitkomt
9.2.3.2 Huurstijging contracthuur
De stijging van de contracthuur wordt in de marktwaarde
bepaald op basis van inflatie en de waarde van het boveninflatoire gedeelte
(zie tabel 24). Mede door het huursombeleid wijkt het eigen beleid van de
corporatie veelal af van de stijging zoals bepaald in de marktwaarde. In deze
stap kan daarom in de beleidswaarde een lagere huurstijging worden gekozen dan
is opgenomen in tabel 24. De waarden in tabel 24 gelden nog wel als maximum
van
de toegestane huurstijging.
Voor de beleidswaarde geldt dat de opslagen in tabel 24
zowel in de basis- als de full versie vrij opgevoerd kunnen worden om het
huurbeleid van een woningcorporatie te benaderen. Randvoorwaardelijk is daarbij
wel dat de opslag voor boveninflatoire huurverhoging op woningniveau begrensd
is op de percentages in de marktwaarde volgens tabel 24.
De huuropslag boven inflatie is qua inrichting onderdeel
van de aanvullende objectgegevens op complexniveau van een VHE zoals opgenomen
in tabel 5 in paragraaf 5.1. Daarbij gelden de volgende regels:
-
• Indien geen boveninflatoire opslagen huurverhoging voor
de beleidswaarde zijn opgevoerd, dan gelden de opslagen uit tabel 24. De
boveninflatoire opslagen huurverhoging voor de beleidswaarde mogen niet groter
zijn dan de opslagen voor de marktwaarde in tabel 24.
-
• De boveninflatoire opslagen huurverhoging voor de
beleidswaarde mogen niet groter zijn dan de opslagen voor de marktwaarde in
tabel 24. Indien een opslag wel boven dit maximum uitstijgt, dan moet gerekend
worden met de opslag uit tabel 24.
-
• Het is toegestaan negatieve boveninflatoire opslagen op
de huurverhoging door te voeren. Dit impliceert dat het huurbeleid van de
corporatie een huurverhoging toepast die lager is dan de prijsinflatie.
Als gevolg van de boveninflatoire huuropslag is het mogelijk
dat contracthuren van nog niet gemuteerde woongelegenheden uit kunnen stijgen
boven de liberalisatiegrens. Wel blijft voor gereguleerde woongelegenheden
gelden dat de contracthuur niet hoger kan zijn dan de (geïndexeerde) streefhuur
of geïndexeerde maximale huur volgens het WWS
Correctie erfpacht
Indien in stap 0, dus bij het bepalen van de marktwaarde, een
correctie voor erfpacht is opgenomen die niet, of niet geheel, van toepassing
is in het doorexploiteerscenario in combinatie met de (sociale) streefhuur,
dan
mag dit in deze stap worden gecorrigeerd. Zowel voor de markt- als voor de
beleidswaarde wordt deze correctie doorgaans extracomptabel bepaald. Het is
bijvoorbeeld denkbaar dat bij het extracomptabel bepalen van de correctie
erfpacht bij de marktwaarde rekening is gehouden met verschuldigde erfpacht
suppletie vanwege het omzetten van sociale naar vrije sector huurwoningen. In
het beleidsscenario geldt deze suppletie niet.
Bij wijze van voorbeeld:
-
• Stel dat voor de marktwaarde berekening een correctie
is opgevoerd van € 10.000,–
-
• Voor de beleidswaarde is deze correctie lager en gelijk
aan € 8.000,–
-
• Deze correcties gelden per definitie als NCW op
prijspeil 31-12-2021
-
• Dit leidt tot een neerwaartse correctie van erfpacht
met € 2.000,– en resulteert in een opwaartse bijstelling van de beleidswaarde
van € 2.000.-.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de
uitkomst uit stap 1 is de afslag voor betaalbaarheid.
9.2.4 Stap 3: kwaliteit (onderhoud)
Het eigen onderhoudsbeleid kan afwijken van de in de
marktwaarde gehanteerde marktnormen. In deze stap worden de componenten
instandhoudingsonderhoud en mutatieonderhoud uit de DCF-berekening vervangen
door een nominale (gecorrigeerd voor inflatie) eigen onderhoudsnorm. De
onderhoudsnorm is gebaseerd op de langjarige onderhoudscyclus van het object op
basis van instandhouding, voortvloeiend uit de door de corporatie vastgestelde
meerjarenonderhoudsbegroting, voordat er correcties als gevolg van clustering
vanwege ingrijpende verbouwing zijn verwerkt.
9.2.4.1 Definitie onderhoud
De definitie van onderhoud vanuit eigen beleid is gelijk aan
de definitie gehanteerd in de post ‘lasten onderhoudsactiviteiten’ in de
functionele winst en verliesrekening in de rubriek ‘Netto resultaat exploitatie
vastgoedportefeuille’, met uitzondering van het deel dat betrekking heeft op
de
zogenaamde ingrijpende verbouwing. Een toelichting van deze definitie is
opgenomen in bijlage 1 van dit handboek.
Let op: de onderhoudsnorm wordt
bepaald vanuit de lange termijn horizon van de meerjarenonderhoudsbegroting.
Het kan dus zijn dat de onderhoudsnorm ten behoeve van de beleidswaarde door
de
lange horizon afwijkt van het onderhoudsniveau in de winst en
verliesrekening.
9.2.4.2 Achterstallig onderhoud
De waardering van de marktwaarde bevat de mogelijkheid tot
het opnemen van achterstallig onderhoud. Dit is opgevoerd in combinatie/relatie
tot de jaarlijkse onderhoudsnorm in de marktwaarde. Wanneer de corporatie haar
langjarige beleidsonderhoudsnorm opvoert kan dit tot mogelijke dubbelingen
leiden, wanneer het eigen onderhoudsbeleid elementen bevat die reeds in de
waardering onder achterstallig onderhoud zijn gecorrigeerd op de waarde. De
corporatie dient in dat geval de post achterstallig onderhoud te corrigeren
voor elementen die reeds in beleidsonderhoudsnorm zijn opgenomen.
Bij wijze van voorbeeld:
-
• Stel dat voor de marktwaarde een bedrag aan
achterstallig onderhoud is opgenomen van € 12.000.–.
-
• Stel dat deze kosten deels in de onderhoudsnorm voor
beleid zijn opgenomen, en dat voor het beleidsscenario een bedrag van € 9.000,–
geldt voor achterstallig onderhoud.
-
• Beide bedragen gelden per definitie als NCW op
prijspeil datum 31-12-2021.
-
• Deze gegevens leiden tot een neerwaartse correctie van
achterstallig onderhoud met € 3.000,– en resulteert daarmee in een opwaartse
bijstelling van de beleidswaarde met € 3.000.–.
9.2.4.3 Onderhoud in eindwaarde
Conform dit handboek wordt in de eindwaardeberekening
toekomstig onderhoud volgens de eeuwigdurende methode bepaald. De in vorige
handboeken opgenomen verouderingsopslag komt daarbij, net als bij de bepaling
van de marktwaarde, te vervallen.
Voor de beleidswaarde wordt in de eindwaarde de
beleidsonderhoudsnorm verondersteld. Het minimum van markt- of beleidsonderhoud
is niet meer van toepassing. Aanpassing van beleidsonderhoud betekent ook
automatisch beleidsonderhoud in de eindwaarde.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de
uitkomst uit stap 2 is de afslag voor kwaliteit.
9.2.5 Stap 4: beheer
De beheerkosten kunnen afwijken van de in de marktwaarde
gehanteerde beheernormen. Deze stap vervangt de hierna genoemde componenten
uit
de DCF-berekening, met één norm die aansluit bij de langjarige kosten voor
beheer:
Definitie beheer
De beheerkosten voor de beleidswaarde zijn gedefinieerd op
basis van het totaal van de posten ‘Lasten verhuur en beheeractiviteiten’ en
‘Overige directe operationele lasten exploitatiebezit’ minus de
verhuurderheffing omdat die al in de kasstroom is bepaald. Dit zijn vastgoed
gerelateerde beheerkosten als onderdeel van het ‘Netto resultaat exploitatie
vastgoedportefeuille’. De definitie van beheer beleidswaarde wordt toegelicht
in bijlage 1 van dit handboek.
Let op: de beheernorm wordt bepaald
met een inschatting van het langjarige niveau. Dit komt in beginsel overeen met
de laatste jaarrekening. Belangrijk is wel dat het niveau representatief dient
te zijn als langjarige toekomstige beheernorm. In geval van incidentele lasten
of voorziene structurele verandering ten opzichte van de laatste jaarrekening,
dient dit te worden gecorrigeerd.
Let op: omdat de beleidsnorm voor
onderhoud inclusief technisch beheer is, moet
voor de beheerkosten conform beleid alleen rekening gehouden worden met de
kosten van administratief beheer conform beleid. Zie daarvoor ook paragraaf
5.2.6.3 waarin de splitsing van deze kosten in de marktwaardering is beschreven
en de definities in bijlage 1.
Let op: In het kader van een
nauwkeurige bepaling van de beleidswaarde is essentieel dat kosten zo goed
mogelijk worden toegerekend naar de verschillende activiteiten.
Medewerkers die een specifieke functie binnen de organisatie
bekleden, kunnen in de praktijk ook binnen andere activiteiten (al dan niet
meer operationele) werkzaamheden verrichten. De toerekening aan de diverse
onderscheiden activiteiten, dient te zijn gebaseerd op een zo goed mogelijk
benadering van de daadwerkelijke omvang van de inzet per activiteit, daarbij
rekening houdend met aard en omvang van de organisatie.
Voorbeeld: een bestuurder bij een kleine corporatie kan deels
vastgoedgerelateerde activiteiten verrichten waardoor het niet vanzelfsprekend
is dat alle kosten als indirect worden geclassificeerd en daarmee buiten de
beleidswaarde vallen. Zie voor nadere duiding de toelichting ‘Beheer in de
beleidswaarde’ in bijlage 1 Definities.
Het verschil van de uitkomst van deze stap met de
uitkomst uit stap 3 is de afslag voor beheer.
De uitkomst van deze laatste stap is de
beleidswaarde.
9.2.6 Aanvullende objectgegevens voor berekening
beleidswaarde
Voor het berekenen van de beleidswaarde zijn de in onderstaande
tabel opgenomen aanvullende objectgegevens nodig.
Tabel 73: aanvullende objectgegevens voor berekening
beleidswaarde
Objectgegevens
|
Beschrijving
|
Streefhuur
|
De streefhuur in euro per maand per verhuureenheid op
datum prijspeil 31-12-2021
|
Onderhoud conform
beleid
|
Het onderhoud conform beleid per jaar per
verhuureenheid op datum prijspeil 31-12-2021
|
Beheer conform beleid
|
Het beheer conform beleid per jaar per verhuureenheid
op datum prijspeil 31-12-2021
|
Boveninflatoire opslag huurverhoging
contracthuren beleidswaarde
|
De opslag op de prijsinflatie voor gereguleerde
zelfstandige VHE’s voor de jaren 2022, 2023, 2024 en 2025 en verder.
Opslag mag niet hoger zijn dan de opslag voor de
marktwaardering uit tabel 24 in paragraaf 5.2.7.11
|
Correctie erfpacht in
beleidsscenario
|
Indien in de berekening voor de marktwaarde een
correctie als gevolg van erfpacht is opgevoerd, dan kan die voor de
beleidswaarde afwijken bijvoorbeeld omdat geen erfpacht suppletie voor omzetten
naar vrije sector huurwoning nodig is.
De contante waarde op peildatum 31-12-2021 van
toekomstige erfpachtverplichtingen in het beleidsscenario (zie paragraaf 5.2.17
voor toelichting).
|
Achterstallig onderhoud in
beleidsscenario
|
Indien van toepassing, het bedrag op peildatum
31-12-2021 waarmee het achterstallig onderhoud kan worden verholpen conform
het
gevoerde beleid.
|
X Noot
1in paragraaf 9.2.3.2 wordt ingegaan op de
voorwaarden die gesteld zijn aan de boveninflatoire opslag
huurverhoging.
9.2.7 Overdrachtskosten beleidswaarde
In onderstaande tabel zijn de overdrachtskosten voor de
beleidswaarde opgenomen.
Tabel 74: overdrachtskosten beleidswaarde.
Overdrachtskosten
|
Beleidswaarde
|
Overdrachtsbelasting
|
0%
|
Overige aankoopkosten
|
0%
|
Totale
overdrachtskosten
|
0%
|
9.2.8 Nadere toetsing beleidswaarde
-
• In tegenstelling tot marktwaarderingen is een negatieve
beleidswaarde mogelijk voor woongelegenheden. Voor de beleidswaarde van
woongelegenheden is het daarom niet toegestaan
negatieve beleidswaarden te corrigeren naar € 0,–.
-
• Voor alle niet-woon categorieën (parkeren, BOG-MOG-ZOG
etc.) is de beleidswaarde gelijk aan de marktwaarde. De minimale waarde voor
deze categorieën is daarom € 0,–.
10 BIJLAGE 1: DEFINITIES
Aangebroken complex: van het
oorspronkelijke samengestelde waarderingscomplex zijn al één of meer
afzonderlijke verhuureenheden verkocht. Het oorspronkelijke waarderingscomplex
is daarmee niet meer voor 100% in het bezit van de corporatie en er is in het
geval van meergezinswoningen een vereniging van eigenaren opgericht.
Actuele contracthuur: bij de actuele
contracthuur gaat het om de kale huurprijs per maand van de verhuureenheid op
de waardepeildatum, die tussen huurder en verhuurder is overeengekomen.
Basisversie: de totstandkoming van de
marktwaarde zoals weergegeven in het waarderingshandboek, waarbij geen gebruik
wordt gemaakt van één of meer vrijheidsgraden. De tussenkomst van een externe
taxateur is bij gebruikmaking van de basisversie niet noodzakelijk.
Beheer in de beleidswaarde
Deze definitie geldt uitsluitend voor de
toepassing in de beleidswaarde. Voor de toepassing in de marktwaarde
zijn de beheerkosten opgesplitst in meerdere componenten die in de
afzonderlijke paragrafen bij de toelichting van het waarderingsmodel nader zijn
toegelicht.
De beheerkosten voor de beleidswaarde zijn gedefinieerd op basis
van het totaal van de posten ‘Lasten verhuur en beheeractiviteiten’ en ‘Overige
directe operationele lasten exploitatiebezit’ minus de verhuurderheffing omdat
die al in de kasstroom is bepaald. Dit zijn vastgoed gerelateerde beheerkosten
als onderdeel van het ‘Netto resultaat exploitatie vastgoedportefeuille’.
Onder 'uitgaven verhuur en beheeractiviteiten' vallen de uitgaven
die rechtstreeks zijn te relateren aan de verhuur- en beheeractiviteiten. Het
betreft de (veelal personeels)kosten van vastgoedsturing (inclusief huur- en
onderhoudsbeleid) en vastgoedbeheer (inclusief verhuur en aansturing
onderhoud). Hierbij kan worden gedacht aan werkzaamheden uit onderstaande
tabel. De werkzaamheden zijn opgesplitst in financieel / administratieve
beheeractiviteiten (gericht op verhuuractiviteiten) en technische
beheeractiviteiten (aansturing en toezicht op onderhoud). Technisch beheer zal
hierbij onder onderhoud verantwoord blijven en financieel/administratief onder
(verhuur en) beheer. De uitgaven aan (verhuur en) beheeractiviteiten moeten in
de beleidswaarde op basis van een verdeelsleutel worden toegerekend aan de
individuele vastgoedobjecten. Onderstaande opsomming is niet limitatief. Een en
ander zal afhankelijk zijn van de specifieke activiteiten van de
corporatie.
|
Financieel/administratief
|
Technisch
|
Asset management
(Vastgoedsturing)
|
Opstellen/actualiseren strategie
Opstellen/actualiseren investeringsstatuut
Opstellen/actualiseren/monitoren portefeuille
strategie
Opstellen/actualiseren/monitoren object beleidsplannen:
het vertalen van portefeuille strategie in concrete ingrepen in complexen
Huurbeleid
Betaalbaarheid- en bereikbaarheid
Hold – Sell analyses
Prestatiemeting op basis budgetten
(Licentie)kosten systemen
|
Onderhoudsbeleid
Onderhoud toetsen
Onderhoud goedkeuren
|
Property management
(Vastgoedbeheer)
|
Objectadministratie: huurcontracten, huuropzeggingen,
wederverhuur, afhandelen huurachterstanden, huurincasso
Afrekenen servicekosten
Debiteuren- en crediteuren afhandeling
Beheer en op orde brengen brondata
Jaarlijkse rapportages over bezit
(Licentie)kosten systemen
|
Inspectie objecten en aansturen conditiemetingen,
aansturen opstellen MJOP
Aanbesteden onderhoud
Toezicht op uitvoering onderhoud
Inspecties bij mutatie
Afhandelen opleveringen
Periodiek bezoek service en onderhoudsmonteur
Afhandelen klachten
|
Aan bovenstaande tabel valt op dat de kosten voor assetmanagement
voor de beleidswaarde en de verantwoording wel onder de beheerkosten moeten
worden opgenomen, terwijl deze zelfde kosten in de marktwaardering niet onder
de beheerkosten vallen. De marktwaarde omvat voor de beheerkosten alleen de
kosten van het property management. Het vertrekpunt hierbij is dat alleen de
vastgoed gerelateerde kosten die direct met het vastgoed samenhangen in de
beheerkosten worden opgenomen. Het beleid maakt hier geen onderdeel van uit. In
de beleidswaarde wordt echter de waarde van het vastgoed voor specifiek
corporaties bepaald, gegeven het beleid. Onderdeel van dat beleid is onder
andere een andere huurstrategie, ouder meer onderhoudsintensief bezit en een
sociaal maatschappelijke verduurzamingsopgave. De noodzakelijke uitgaven die
daarmee gepaard gaan voor vastgoedsturing, zijn daarom voor de beleidswaarde
wel toegevoegd aan de vastgoed gerelateerde beheerkosten.
Onder de beheerkosten vallen niet de kosten die samengaan met de
volgende activiteiten:
-
• De begeleiding van huurders, zoals budgetcoaching,
huurdersbegeleiding, wijkbeheer en leefbaarheid.
-
• De organisatie, het feit dat rondom de vastgoed gerelateerde
taken een organisatie is opgetuigd die aangestuurd dient te worden met
bestuurders, RvC en management die bezig zijn met de organisatie en de mensen
en niet primair met het vastgoed. Het gaat hierbij nadrukkelijk om de
aangestipte activiteiten van deze gremia en niet om het feit dat de kosten van
de functionaris op zich kwalificeren om niet mee te nemen als
beheerkosten.
-
• De administratieve verplichtingen en verslagleggingskosten
die met die organisatie gepaard gaan zoals jaarrekening, control- en
accountantskosten en taxatiekosten.
-
• De saneringsheffing en de AW-heffing.
Aan de hand van deze definities kunnen ook de totale kosten (na
toerekeningen) van de functies bestuur, RvC en management via een
kostenverdeelstaat worden verdeeld naar de activiteiten (kostendragers) overige
organisatiekosten, assetmanagement en property management (beide onderscheiden
naar financieel/administratief en technisch beheer), overige activiteiten,
leefbaarheid, projectontwikkeling en verkoop bestaand bezit. Bestuur en RVC
zullen veelal uitsluitend onder overige organisatiekosten worden verantwoord.
Bij kleinere corporaties is het mogelijk dat bestuur nog op andere
kostendragers wordt geboekt.
De niet direct toerekenbare kosten dienen zoals hiervoor aangegeven
via de kostenverdeelstaat in een aantal stappen te worden toegerekend aan de
reguliere kostendragers. Dit gaat ook over algemene kosten zoals onder meer
huisvesting en ICT.
Onder de 'overige directe operationele lasten exploitatie bezit'
vallen de exploitatiekosten die niet direct te relateren zijn aan de
subactiviteiten verhuren, beheren en onderhouden. Dit zijn echter wel kosten
die worden veroorzaakt door het feit dat de corporatie vastgoed heeft.
Voorbeelden (niet limitatief) hiervan zijn:
De overige directe operationele uitgaven exploitatie bezit moeten
in de beleidswaarde op basis van een verdeelsleutel worden toegerekend aan de
individuele vastgoedobjecten.
Beleidswaarde: de waarde van het bezit
rekening houdend met specifieke beleidskeuzes van de toegelaten instelling. De
berekening van de beleidswaarde kent als startpunt de marktwaarde en wordt door
het aanpassen van inputparameters in een viertal stappen verkregen (zie voor
uitwerking hoofdstuk 9 Beleidswaarde). Het verschil tussen de initiële
marktwaarde en de beleidswaarde heet de 'maatschappelijke bestemming'.
Bezitstyperingen: als referentie voor
bezitstyperingen van EGW, MGW, studenteneenheid, zorgeenheid (extramuraal),
parkeerplaats en garagebox kan er gebruikt gemaakt worden van de typeringen
volgens de waarderingskamer 'https://www.waarderingskamer.nl/woz-voor-woningen/fotowijzer-woningen/'.
Doorexploiteerscenario: in dit scenario
worden verhuureenheden bij mutatie doorverhuurd. Daarbij geldt dat bij de
nieuwe verhuring na de mutatie de huur wordt opgetrokken naar de markthuur of
de maximale huur volgens het woningwaarderingsstelsel. Aan het einde van de
DCF-periode wordt een eindwaarde berekend. De kasstromen gedurende de
DCF-periode en de eindwaarde worden contant gemaakt en leiden tot de
marktwaarde in het doorexploiteerscenario.
Exoten / rafelranden: het vastgoed in
exploitatie in de portefeuille van toegelaten instellingen dat naar aard en
gebruik niet eenduidig bij een van de onderscheiden vastgoedtypen (wonen,
parkeren, etc.) is onder te brengen wordt exoten / rafelranden genoemd. Het
betreft bijvoorbeeld grond, tuinstroken, zendmastinstallaties,
scootmobielplekken, pinautomaten, et cetera. Ook daar waar huur- of
gebruiksafspraken fundamenteel afwijken van een normale verhuring valt het pand
in de categorie exoten (bijvoorbeeld bij verhuring om niet of specifieke
afspraken omtrent onderhoud en beheer etc.).
Full versie: de totstandkoming van de
marktwaarde zoals weergegeven in het waarderingshandboek, waarbij gebruik wordt
gemaakt van één of meer vrijheidsgraden. De tussenkomst van een externe
taxateur is voor deze vrijheidsgraden noodzakelijk. De externe taxateur heeft
daarbij de taak uit te leggen waarom gebruik wordt gemaakt van de
vrijheidsgraden (‘pas toe of leg uit principe’). Daarnaast dient de externe
taxateur in dit geval de uiteindelijke marktwaarde te valideren.
Gebruikersoppervlakte (GBO):
gebruiksoppervlakte (GBO) van de verhuureenheid zoals vastgesteld door
toepassing van NEN 2580.
De NEN 2580 maakt voor de gebruiksoppervlakte van de woning
onderscheid tussen:
-
• gebruiksoppervlakte wonen
-
• gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte
-
• gebruiksoppervlakte externe bergruimte
-
• gebruiksoppervlakte gebouwgebonden buitenruimte
In full taxaties gebruiken taxateurs voor hun referenties primair
de gebruiksoppervlakte wonen.
De gebruiksvloeroppervlakte bedoeld in dit waarderingshandboek
betreft uitsluitend deze gebruiksoppervlakte wonen. Geadviseerd wordt een
splitsing aan te brengen in deze oppervlakte en de overige genoemde
oppervlakten. De gebruiksvloeroppervlakte van het gebouw is een optelling van
de gebruiksoppervlakte wonen en gebruiksoppervlakte overige inpandige ruimte.
De optelling van deze oppervlakten komt overeen met de totale inpandige
gebruiksoppervlakte van de woning, gemeten conform NEN 2580.
Ook metingen in het kader van de energieprestatie of in een ander
kader waarbij de NEN 2580 de onderlegger is, zoals de meetinstructie van de
NVM, mogen worden toegepast, mits in de inmeting zowel de m2 GBO
wonen als de m2 GBO overige inpandige ruimte zijn bepaald. De
corporatie kan hier bij haar opdrachtverstrekking rekening mee houden.
Gereguleerd: In het BTIV is (d.d.
31 december 2021) gereguleerd opgenomen onder de vernoeming ‘blijvend
gereguleerde woongelegenheid’ in de definities met als omschrijving:
Woongelegenheid met een huurprijs van ten hoogste het in artikel
13, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de huurtoeslag genoemde bedrag,
waarvan de waardering van de kwaliteit, bedoeld in artikel 5 van het Besluit
huurprijzen woonruimte, niet kan leiden tot een huurprijs die hoger is dan dat
bedrag.
De huurprijs is de liberalisatiegrens en artikel 5 verwijst naar
maximum huur volgens het WWS,
Hierbij geldt de huurprijs op het moment dat huurcontract is
aangegaan. De ingangsdatum van een huurcontract kan (ruim) voor het peilmoment
van de waardering liggen. Of een woning gereguleerd is kan daarom niet zonder
meer worden afgeleid uit de contracthuur op peildatum en de liberalisatiegrens.
Vandaar dat het feit of een woning wel of niet gereguleerd is, een apart
objectgegeven is.
Huursom: de huursom is de te ontvangen
netto huur op jaarbasis, exclusief vergoedingen. Dit sluit aan bij de definitie
in de verantwoordingsgegevens (dVi).
Leegstand: onder leegstand worden
alle vormen van leegstand verstaan:
-
− Structurele leegstand: indien een verhuureenheid langere tijd
niet verhuurd wordt is sprake van structurele leegstand. De redenen hiervoor
kunnen zijn een ongunstige locatie en markttechnische omstandigheden
(overaanbod en een ongunstige bouwindeling).
-
− Mutatieleegstand: indien een verhuureenheid niet onmiddellijk
na vertrek van de voorgaande huurder, wordt verhuurd, is sprake van
mutatieleegstand.
-
− Aanloopleegstand: een verhuureenheid is opgeleverd en wordt
niet verhuurd. Tot 2 jaar na oplevering is sprake van tijdelijke
aanloopleegstand, daarna is sprake van structurele leegstand. Indien sprake
is
van leegstand op de waardepeildatum 31 december 2021, wordt om rekentechnische
redenen verondersteld dat deze leegstaande verhuureenheden tegen markthuur
worden verhuurd. De kosten van leegstand maken onderdeel uit van
mutatiekosten.
Leegwaarde: de leegwaarde is de
onderhandse verkoopwaarde van een verhuureenheid, vrij van huur, gebruik en
overige lasten. Hierbij wordt verondersteld dat sprake is van de verkoopprijs
op basis van kosten koper (k.k.). Onder overige lasten worden de
makelaarskosten verstaan en de verdere kosten die niet onder de k.k.
vallen.
Markthuur: het geschatte bedrag
waarvoor een belang in vastgoed op de waardepeildatum, na behoorlijke
marketing, op passende huurvoorwaarden in een marktconforme transactie door een
bereidwillige verhuurder aan een bereidwillige huurder zou worden verhuurd,
waarbij elk der partijen zou hebben gehandeld met kennis van zaken, prudent en
niet onder dwang
Marktwaarde: het geschatte bedrag
waartegen vastgoed zou worden overgedragen op de waardepeildatum tussen een
bereidwillige koper en een bereidwillige verkoper in een zakelijke transactie,
na behoorlijke marketing en waarbij de partijen zouden hebben gehandeld met
kennis van zaken, prudent en niet onder dwang.
Modelparameters: gegevens die
noodzakelijk zijn voor de berekening van de marktwaarde en waarover dit
handboek uitsluitsel geeft.
Mutatiekans: de kans dat een
verhuureenheid door het beëindigen van de huurovereenkomst vrij komt. De
gemiddelde mutatiekans over de afgelopen vijf jaren wordt bepaald door het
totaal aantal mutaties in die periode te delen door de som van de jaarlijkse
ultimo standen van het aantal verhuureenheden van het complex.
Objectgegevens: specifieke gegevens die
op het niveau van de verhuureenheid beschikbaar dienen te zijn. Deze gegevens
komen uit de basisadministratie van de toegelaten instelling.
Onderhoud, achtergrond definitie lasten
onderhoudsactiviteiten
Bij het onderscheid tussen onderhoud en investeringen is getracht
zoveel mogelijk aansluiting te vinden bij de conceptuele kaders en de fiscale
definities die nader zijn uitgewerkt in de ‘fiscale praktijkhandleiding
onderhoud en verbetering woningcorporaties’. Hierbij dient opgemerkt te worden
dat de fiscale praktijkhandleiding niet letterlijk is overgenomen in de
onderstaande tekst en deze tekst op onderdelen hiervan (beperkt) kan
afwijken.
De lasten onderhoudsactiviteiten voor het technisch en bouwkundig
in stand houden van een gebouw bevatten de uitgaven voor eigenaarsonderhoud
uitgaande van een eeuwigdurende exploitatie. In de lasten
onderhoudsactiviteiten zijn derhalve geen uitgaven opgenomen die conform
artikel 240 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek worden aangemerkt als
huurdersonderhoud.
Uitgaven met betrekking tot het beheren van het gebouw
(serviceuitgaven of schoonmaakuitgaven), zijn nadrukkelijk ook geen lasten
onderhoudsactiviteiten. Indien de uitgaven voor onderhoud en verbeteringen in
projecten sterk met elkaar verweven zijn, dient rekening houdend met dit kader
een inschatting te worden gemaakt van het percentage van de uitgaven voor
onderhoud resp. verbetering.
Onderscheid onderhoud en
verbeteringen
Het onderscheid tussen onderhoud en verbeteringen volgt de
maatregelen die corporaties verrichten bij de werkzaamheden aan het vastgoed in
exploitatie. Deze worden per maatregel beoordeeld. De categorie ‘verbetering’
zal worden behandeld als investeringsuitgaven. Onderhoudsuitgaven zijn
kosten.
Onderhoud
De werkzaamheden die naar hun aard dienen om een verhuurbare
eenheid, danwel complex – in vergelijking met de toestand waarin die zich bij
stichting of latere verandering bevond – in bruikbare staat te herstellen en
aldus de ingetreden achteruitgang op te heffen; dit ongeacht de omvang van de
uitgaven.
De onderhoudsuitgaven betreffen aldus de uitgaven om een
verhuurbare eenheid, danwel complex in dezelfde technische en bouwkundige staat
te houden, als waarin het zich op de peildatum (einde boekjaar) bevindt,
rekening houdend met het effect van onderhoudscycli, zo nodig na het verhelpen
van achterstallig onderhoud indien dit aanwezig is. Het in dezelfde technische
en bouwkundige staat houden, houdt in dat er in of aan het vastgoed geen
technische gebreken mogen zijn (minimaal conditiescore 4 op bouwdeelniveau voor
alle bouwdelen conform NEN2767 of vergelijkbaar op het moment dat het onderhoud
wordt uitgevoerd).
In de onderhoudsuitgaven zijn dus ook de uitgaven voor de
vervanging van daken, voegwerk en kozijnen opgenomen omdat dit in beginstel
kwalificeert als instandhouding. Ook de uitgaven voor vervanging van keukens,
badkamers en toiletten vallen onder de onderhoudsuitgaven in verband met het
technisch en bouwkundig in stand houden van het gebouw.
Verbetering
De werkzaamheden die dienen om aan de onroerende zaak of een
zelfstandig gebouwdeel een wezenlijke verandering aan te brengen, waardoor de
onroerende zaak naar inrichting, aard of omvang een wijziging heeft ondergaan.
De verbetering wordt als investering aangemerkt.
De investeringen voor verbetering betreffen aldus de uitgaven met
als doel het technisch of functioneel verbeteren van een verhuurbare eenheid,
danwel complex. De conceptuele kaders in de fiscale praktijkhandleiding dienen
daar bij als uitvalbasis. Het betreffen (ook) uitgaven om een verhuurbare
eenheid, danwel complex naar een hoger niveau te brengen (de theoretische of
markttechnische verdiencapaciteit vergrotend), bijvoorbeeld verduurzamen naar
energieneutraal, aanpassingen in de plattegrond, verhogen uitrustingsniveau van
onderdelen van de woning of toevoegen van niet reeds in het object aanwezige
installaties zoals zonnepanelen.
Tot de verbeteringen worden ten minste gerekend de werkzaamheden
die verband houden met:
-
• Het gebruiksklaar maken van een nieuw verworven onroerende
zaak;
-
• De nieuwbouwuitgaven bij vervangende nieuwbouw die volgen na
het slopen van bestaande opstallen;
-
• Herstel van fysieke beschadiging aan onroerende zaken als
gevolg van abnormale gebeurtenissen, en
-
• Een ingrijpende verbouwing (definitie zie hierna).
Ingrijpende verbouwing
Het ‘concept’ ingrijpende verbouwing geldt niet voor de
normafleiding voor onderhoud in de beleidswaarde.
Er is sprake van een ‘ingrijpende verbouwing’ als een onroerende
zaak technisch en economisch gezien hoogst verouderd is of als van een
onroerende zaak een gedeelte bouwvallig is, welk gedeelte wordt afgebroken, en
in het overblijvende gedeelte een groot aantal veranderingen en vernieuwingen
wordt aangebracht.
Een ingrijpende verbouwing betreft aldus een grondige renovatie van
een verhuurbare eenheid, danwel complex. De ingrijpende verbouwing is erop
gericht dat bij de verhuurbare eenheid, danwel het complex een hedendaagse
kwaliteit tot stand komt waar dit in de bestaande situatie niet het geval was.
Deze kwaliteit zal tot stand komen via een projectmatige aanpak. De corporatie
werkt voor het totaal een investeringsvoorstel uit, waaruit blijkt dat de
prestaties van het complex positief worden beïnvloed (c.q. de waarde van het
complex neemt toe na de ingreep). Het voorstel vloeit voort uit de
vastgoedsturing (asset management) van de corporatie. Hierbij is het streven
dat de lange termijn verhuurbaarheid van het betreffende object zodanig is dat
in de komende jaren geen ingrijpende verplichtingen meer te verwachten zijn,
anders dan planmatige cycli uit de meerjarenonderhoudsbegroting.
We beschouwen de ingrijpende verbouwing (renovatie) als een
investering wanneer wordt voldaan aan de volgende criteria:
-
1. De energetische prestaties verbeteren wezenlijk (meerdere
labelstappen) waardoor het bezit vanwege de ingrijpende verbouwing ook vanuit
energetisch perspectief voor de langere termijn verhuurbaar is.
-
2. Gevelrenovatie of dakrenovatie (inclusief isolatie) maakt op
een zodanige manier deel uit van de aanpak waardoor deze op een niveau
vergelijkbaar met dat van nieuwgebouwde objecten wordt gebracht.
-
3. De werkzaamheden aan de onroerende zaak zijn mede gericht op
het brengen dan wel houden van de kwaliteit van de badkamers, toiletten en
keukens op het technische en functionele niveau dat in redelijkheid minimaal
in
nieuwgebouwde objecten mag worden verwacht.
-
4. Installatievoorzieningen van de verhuurbare eenheden, danwel
complexen zijn als gevolg van de werkzaamheden toekomstbestendig in de zin dat
ze niet binnen 10 jaar hoeven te worden aangepakt.
De hiervoor genoemde criteria zijn limitatief, waarbij toegestaan
wordt om met argumenten een ingrijpende verbouwing te beschouwen als aan 3 van
de 4 criteria wordt voldaan. Wanneer dat zo is dan dient de corporatie te
kunnen onderbouwen waarom redelijkerwijs niet aan het laatste criterium is
voldaan, maar er toch sprake is van een ingrijpende verbouwing.
Bovenstaande betekent dat de corporatie voor de aanpak een
investeringsafweging heeft gemaakt en er redelijkerwijs geen sprake meer is van
terugbrengen in oude of vergelijkbare staat van het vastgoed. Het complex
voldoet na de aanpak aan de hedendaagse kwaliteitsstandaarden. Mocht niet aan
bovenstaande criteria zijn voldaan, dan is er geen sprake van een ingrijpende
verbouwing en geldt voor alle bouwdeelelementen de reguliere lijn uit dit memo
zoals toegelicht onder het kopje 'Onderscheid onderhoud en verbeteringen'.
Onderstaand worden voorbeelden gegeven van dit reguliere onderscheid tussen
onderhoud en verbeteringen.
Voorbeelden van onderscheid onderhoud en
verbeteringen:
Onderhoud, zijnde:
Verbetering, zijnde:
-
• Verbetering ten opzichte van de functionele staat van het
object;
-
• Aanpassingen die strekken tot geriefverbeteringen;
-
• Energiemaatregelen.
-
• Ingrijpende verbouwing (renovatie)
Enkele voorbeelden:
-
• Als in een bestaand verhuurobject met cv-installatie deze
installatie wordt vervangen, dan is dit onderhoud. Als in een bestaand
verhuurobject zonder cv-installatie alsnog een cv wordt aangelegd dan is dit
een verbetering. Maar als een bestaande cv-installatie wordt vervangen door
een
cv-installatie die technisch beter is, omdat de oude niet meer leverbaar was,
is het onderhoud.
-
• Bij installaties met nieuwe techniek geldt dat dat deze als
verbetering worden aangemerkt als de aard van de techniek wijzigt (o.a. bij
vervanging van cv-installatie door warmtepomp).
-
• Als in een bestaand verhuurobject de keuken wordt vervangen
dan is dit onderhoud. Als in een bestaand verhuurobject een keuken wordt
verplaatst of uitgebreid dan zijn de extra uitgaven een investering. Wanneer
de
vervanging onderdeel uitmaakt van een project dat als ‘ingrijpende verbouwing’
kwalificeert, dan wordt het als onderdeel van het totaal als verbetering
gezien.
-
• Isolatie van woningen geldt in de regel als nieuw element,
waardoor deze als verbetering gelden.
-
• Als het dak alleen wordt vernieuwd omdat het vervangen moet
worden en dit vergelijkbaar is met het bestaande dak, kwalificeert dit als
onderhoud. In de praktijk zal het dak vaak onderdeel zijn van een ‘ingrijpende
verbouwing’, waardoor splitsing niet noodzakelijk is. Het toevoegen van
dakisolatie is altijd een investering. NB: Indien in die situatie er voor wordt
gekozen om extra functies aan het object toe te voegen zijn die extra functies
een verbetering. Als in een bestaand verhuurobject bijvoorbeeld een
(dak)isolatie of een dakkapel wordt toegevoegd dan is dit een verbetering.
Datzelfde geldt voor het vervangen van enkel glas door dubbel of triple/hr++
glas.
Achterstallig onderhoud kwalificeert als
investering:
Voor achterstallig onderhoud geldt een afwijkende lijn ten
opzichte van de ‘fiscale praktijkhandleiding onderhoud en verbetering
woningcorporaties’. Bij achterstallig onderhoud geldt dat dit een correctiepost
is op de markt- en beleidswaarde die tot verlaging van de waarde leidt,
waardoor de werkzaamheden kwalificeren als investering.
Achterstallig onderhoud betreffen kosten die het gevolg zijn
van:
-
• onvoldoende onderhoud (herstel van technische gebreken aan
gebouwdelen die een hogere conditiescore hebben dan 4 conform NEN 2767 of
vergelijkbaar);
-
• van externe omstandigheden (zoals dalende grondwaterstand of
aardbevingen);
-
• van publiekrechtelijke beperkingen (zoals de vervanging van
asbest) of herstel van funderingsproblemen die een direct gevaar vormen voor
de
elementaire gebouwprestaties en voor het op lange termijn doorexploiteren van
de verhuurbare eenheid, danwel het complex.
Het gaat hierbij dus niet om instandhoudingsonderhoud, dat bedoeld
is om een eenheid in eenzelfde technische en bouwkundige staat te houden. De
kosten voor toekomstig te verrichten achterstallig onderhoud dienen bij de
waardering in aftrek te worden gebracht conform de voorschriften zoals
opgenomen in het handboek marktwaardering. In principe geldt voor de kosten van
achterstallig onderhoud dat deze gelijk zijn in de markt- en de beleidswaarde.
Achterstallig onderhoud vormt geen onderdeel van de reguliere
meerjarenonderhoudsbegroting, en wordt bij uitvoering boekhoudkundig als
investering verwerkt. Dit betekent activeren in de balans en verantwoorden als
kasstroom in de investeringskasstroom.
Directe en indirecte
onderhoudsuitgaven
De onderhoudsuitgaven bestaan uit directe en indirecte
onderhoudsuitgaven. De directe onderhoudsuitgaven in exploitatie omvatten
alleen de betaalde of toekomstige betalingen voor materiaal en de manuren die
het kost om het onderhoud daadwerkelijk uit te voeren, rekening houdend met
gangbare toerekeningen in een bedrijf. De indirecte onderhoudsuitgaven omvatten
de uitgaven voor technisch beheer. Deze dienen afzonderlijk te worden bepaald.
Dit komt verder aan de orde bij de uitwerking voor technisch en
financieel/administratief beheer. De uitwerking beoogt geen effect te hebben op
een bedrijfseconomische afweging voor in- of uitbesteden.
Beschouwingsperiode voor de
onderhoudsnorm
De onderhoudsnorm wordt bepaald voor de lange termijn horizon van
de meerjarenonderhoudsbegroting. Deze dient minimaal een horizon van 15 jaar te
bestrijken, waarbij een langere periode wordt aanbevolen.
Onherroepelijke verplichting tot sloop: Een bekendmaking (al dan niet aan huurders of gemeente) of een reeds
verleende sloopvergunning gelden op zichzelf niet als een verplichting tot
sloop. Een nieuwe eigenaar kan immers afzien van de sloopplannen en overgaan
tot renovatie, wederverhuur of anderszins. Met sloop moet alleen rekening
worden gehouden als op het waarderingscomplex (of een deel daarvan), op
waardepeildatum een ook voor een derde, onherroepelijke verplichting tot sloop
van toepassing is:
-
• Publiekrechtelijk kan men denken een door bouw- en
woningtoezicht onbewoonbaar verklaard complex waarvoor een sloopscenario door
bestuursdwang/last onder dwangsom wordt gehandhaafd.
-
• Privaatrechtelijk betekent een sloopplicht een kwalitatieve
verplichting tot sloop die in de koopovereenkomst is vastgelegd en wordt
bekrachtigd met een kettingbeding voor eventuele navolgende eigenaren. Ook kan
men denken aan een door partijen (bijv. corporatie, gemeente en eventuele
derde(n)) ondertekende gebieds- en projectontwikkelovereenkomst waarin sloop
van de opstallen uitdrukkelijk is overeengekomen.
Oppervlakte VVO: het verhuurbaar
vloeroppervlak van de verhuureenheid of in het geval van BOG/MOG/ZOG is de
oppervlakte, gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingsconstructies,
die de desbetreffende ruimte of groep van binnenruimten omhullen. Deze
definitie volgt de NEN 2580 norm.
Oppervlakte BVO: het bruto
verhuuroppervlak van de verhuureenheid of in het geval van BOG/MOG/ZOG het
contract is de vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep ruimten gemeten
op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande scheidingsconstructies,
die de desbetreffende ruimte of groep van ruimte omhullen. Deze definitie volgt
de NEN 2580 norm.
Parkeergelegenheden:
parkeergelegenheden worden in principe alleen volgens het model voor
parkeergelegenheden gewaardeerd als deze voorzieningen geen deel uitmaken van
een woongelegenheid of BOG/MOG/ZOG. Dit betekent dat parkeergelegenheden die
wel deel uitmaken van aan een andere verhuureenheid, worden gewaardeerd als
onderdeel van de betreffende verhuureenheid. Het maakt daarnaast niet uit of
een losse parkeerplek aan een particulier of aan een bedrijf wordt verhuurd,
mits sprake is van een apart contract voor de parkeergelegenheid. Parkeren op
maaiveld valt onder parkeerplaats, parkeergelegenheden in een parkeergarage
vallen onder garagebox.
Renovatie/ingrijpende verbouwing
Deze definitie is eerder opgenomen onder de kop Onderhoud maar
wordt hier apart herhaald.
Er is sprake van een ‘ingrijpende verbouwing’ als een onroerende
zaak technisch en economisch gezien hoogst verouderd is of als van een
onroerende zaak een gedeelte bouwvallig is, welk gedeelte wordt afgebroken, en
in het overblijvende gedeelte een groot aantal veranderingen en vernieuwingen
wordt aangebracht.
Een ingrijpende verbouwing betreft aldus een grondige renovatie van
een verhuurbare eenheid, danwel complex. De ingrijpende verbouwing is erop
gericht dat bij de verhuurbare eenheid, danwel het complex een hedendaagse
kwaliteit tot stand komt waar dit in de bestaande situatie niet het geval was.
Deze kwaliteit zal tot stand komen via een projectmatige aanpak. De corporatie
werkt voor het totaal een investeringsvoorstel uit, waaruit blijkt dat de
prestaties van het complex positief worden beïnvloed (c.q. de waarde van het
complex neemt toe na de ingreep). Het voorstel vloeit voort uit de
vastgoedsturing (asset management) van de corporatie. Hierbij is het streven
dat de lange termijn verhuurbaarheid van het betreffende object zodanig is dat
in de komende jaren geen ingrijpende verplichtingen meer te verwachten zijn,
anders dan planmatige cycli uit de meerjarenonderhoudsbegroting.
We beschouwen de ingrijpende verbouwing (renovatie) als een
investering wanneer wordt voldaan aan de volgende criteria:
-
1. De energetische prestaties verbeteren wezenlijk (meerdere
labelstappen) waardoor het bezit vanwege de ingrijpende verbouwing ook vanuit
energetisch perspectief voor de langere termijn verhuurbaar is.
-
2. Gevelrenovatie of dakrenovatie (inclusief isolatie) maakt op
een zodanige manier deel uit van de aanpak waardoor deze op een niveau
vergelijkbaar met dat van nieuwgebouwde objecten wordt gebracht.
-
3. De werkzaamheden aan de onroerende zaak zijn mede gericht op
het brengen dan wel houden van de kwaliteit van de badkamers, toiletten en
keukens op het technische en functionele niveau dat in redelijkheid minimaal
in
nieuwgebouwde objecten mag worden verwacht.
-
4. Installatievoorzieningen van de verhuurbare eenheden, danwel
complexen zijn als gevolg van de werkzaamheden toekomstbestendig in de zin dat
ze niet binnen 10 jaar hoeven te worden aangepakt.
De hiervoor genoemde criteria zijn limitatief, waarbij toegestaan
wordt om met argumenten een ingrijpende verbouwing te beschouwen als aan 3 van
de 4 criteria wordt voldaan. Wanneer dat zo is dan dient de corporatie te
kunnen onderbouwen waarom redelijkerwijs niet aan het laatste criterium is
voldaan, maar er toch sprake is van een ingrijpende verbouwing.
Bovenstaande betekent dat de corporatie voor de aanpak een
investeringsafweging heeft gemaakt en er redelijkerwijs geen sprake meer is van
terugbrengen in oude of vergelijkbare staat van het vastgoed. Het complex
voldoet na de aanpak aan de hedendaagse kwaliteitsstandaarden. Mocht niet aan
bovenstaande criteria zijn voldaan, dan is er geen sprake van een ingrijpende
verbouwing en geldt voor alle bouwdeelelementen de reguliere lijn uit dit memo
zoals toegelicht onder het kopje 'Onderscheid onderhoud en verbeteringen'.
Onderstaand worden voorbeelden gegeven van dit reguliere onderscheid tussen
onderhoud en verbeteringen.
Streefhuur
Het huurbedrag per maand dat conform het verhuurbeleid van de
toegelaten instelling wordt gehanteerd nádat er een huurdersmutatie
plaatsvindt. In de berekening van de beleidswaarde komt de streefhuur in de
plaats van de markthuur zoals gebruikt bij het bepalen van de marktwaarde.
Studenteneenheden: studenteneenheden
zijn woongelegenheden die zowel zelfstandig als onzelfstandig van aard kunnen
zijn. Studenteneenheden met een zelfstandig karakter, beschikken zelf over
alle, voor het wonen noodzakelijke, voorzieningen. Studenteneenheden met een
onzelfstandig karakter zijn voor de dagelijkse huishouding aangewezen op één of
meerdere gemeenschappelijke voorzieningen. Deze gemeenschappelijke
voorzieningen zijn echter alleen bestemd voor een selecte groep
woongelegenheden.
In het waarderingsmodel voor woongelegenheden is de typologie
'Studenteneenheden' opgenomen. Ondanks dat deze naam doet vermoeden dat alleen
woongelegenheden met als doel de huisvesting van studenten onder deze term
vallen, worden daarnaast ook enkele andere verhuureenheden onder deze groep
geschaard. De aanvullende verhuureenheden vallen onder deze typologie omdat de
aard van de verhuureenheid het niet toelaat om de norm ten behoeve van de
kostentoewijzing een EGW, MGW of extramuraal zorgvastgoed te gebruiken.
De volgende verhuureenheden worden gewaardeerd via de parameters
van studenteneenheden:
Meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd dienen via
het waarderingsmodel voor MGW, danwel voor EGW te worden gewaardeerd. Deze
meerkamerwoningen tellen daarmee niet mee voor het 5%-criterium voor
studenteenheden. De externe taxateur mag in de full versie taxatie afwijken van
het voorschrift dat meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd
via MGW danwel EGW moeten worden gewaardeerd.
Uitpondscenario: in dit scenario worden
verhuureenheden bij mutatie leeg verkocht. Op dat moment wordt de netto
verkoopkasstroom ingerekend. Aan het eind van de DCF-periode wordt een
eindwaarde opgenomen voor de verhuureenheden die nog niet zijn verkocht. De
kasstromen gedurende de DCF-periode en de eindwaarde worden contant gemaakt en
leiden tot de marktwaarde in het uitpondscenario.
Verhuureenheden: het gaat hierbij om
het aantal verhuureenheden dat de toegelaten instelling in eigendom heeft op
waardepeildatum.
Vrijheidsgraden: in de vrijheidsgraden
is vastgelegd welke parameters met tussenkomst van een externe taxateur, mogen
afwijken van de voorgeschreven parameters in het waarderingshandboek volgens de
basisversie. Het toepassen van een vrijheidsgraad vereist nadere toelichting
van de externe taxateur via het principe 'pas toe of leg'.
Waarderingscomplex: bij de waardering
op marktwaarde wordt gebruik gemaakt van een specifieke complexindeling: het
waarderingscomplex. Elk waarderingscomplex bestaat uit vergelijkbare
verhuureenheden voor wat betreft type eenheid, bouwjaar en locatie. Daarnaast
geldt de aanvullende eis dat een geheel waarderingscomplex als eenheid aan een
derde partij is te verkopen. Op basis van deze uitgangspunten worden
verhuureenheden bijeengebracht in een waarderingscomplex. Alle verhuureenheden
van de toegelaten instelling maken deel uit van een waarderingscomplex of
vormen een afzonderlijk waarderingscomplex.
Waarderingsmodellen: het handboek maakt
onderscheid in drie verschillende waarderingsmodellen, te weten
waarderingsmodellen voor (1) woongelegenheden, (2) BOG/MOG/ZOG en (3)
parkeergelegenheden. De afzonderlijke waarderingsmodellen zijn van toepassing
voor verschillende typen verhuureenheden:
-
(1) Waarderingsmodel woongelegenheden
Reguliere woongelegenheden:
-
− Eengezins- en meergezinswoningen
-
− Studenteneenheden
-
− Extramurale (zorg)eenheden
-
− Parkeergelegenheden behorende bij reguliere woongelegenheden
(d.w.z. één verhuurcontract)
-
− Modulaire en/of verplaatsbare woningen, voor zover sprake is
van een onroerende zaak, zoals woonwagens, containerwoningen en tiny
houses
Niet-reguliere woongelegenheden
-
− Onzelfstandige eenheden in flats voor verplegend
personeel
-
− Woonwagens en woonwagenstandplaatsen
-
− Woonschepen met ligplaatsen
-
− Standplaatsen
-
− Woon-zorgcomplexen
-
− Kindertehuizen en jeugdinternaten
-
− Skaeve huse
-
− Parkeergelegenheden behorende bij niet-reguliere
woongelegenheden (d.w.z. één verhuurcontract)
-
(2) Waarderingsmodel BOG/MOG/ZOG
-
− Buurthuizen
-
− Gemeenschapscentra
-
− Jongerencentra
-
− Scholen voor onderwijs
-
− Brede scholen
-
− Wijksportvoorzieningen
-
− Ruimten voor maatschappelijk werk
-
− Ruimten voor welzijnswerk
-
− Opvangcentra
-
− Zorgsteunpunten
-
− Steunpunten voor o.a. schuldsanering
-
− Centra voor jeugd en gezin
-
− Ruimten voor dagbesteding gehandicapten/ouderen
-
− Hospices
-
− Multifunctionele centra voor maatschappelijke
dienstverlening
-
− Dorps- of wijkbibliotheken
-
− Eigen kantoorruimten
-
− Veiligheidshuizen
-
− Centra voor werk(gelegenheid)
-
− Kleinschalige culturele activiteiten
-
− Zorginstelling
-
− Psychiatrische inrichting
-
− Residentiële jeugdhulpverlening
-
− Verpleeghuis
-
− Verzorgingstehuis
-
− Ziekenhuis
-
(3) Waarderingsmodel parkeergelegenheden
-
– Parkeerplaats
-
– Garagebox
Zorgeenheden (extramuraal): er is
sprake van extramurale zorgeenheden bij woongelegenheden die bestemd zijn om
afzonderlijk aan een bewoner te worden verhuurd op basis van een
huurovereenkomst en niet op basis van een zorgovereenkomst. Het betreft hierbij
de woongelegenheden voor personen met een frequente zorgbehoefte. In principe
kan in elke woongelegenheid extramurale zorg verleend worden door een
zorgaanbieder. In het handboek marktwaardering gaat het echter om woningen die
naar aard en gebruik primair aanwendbaarheid kennen als zorgwoning waarbij
extramuraal zorg wordt verleend aan de bewoner. Dit is het geval bij onder
andere aanleunwoningen of serviceflats. In deze gevallen zijn er geen of weinig
andere doelgroepen dan zorgbehoevenden geschikt voor het huren of kopen van de
woning.
ZOG – (intramurale zorg): er is sprake
van intramurale zorgeenheden bij verhuureenheden die niet bestemd zijn om
afzonderlijk aan een bewoner te worden verhuurd. Deze intramurale zorgeenheden
worden gezamenlijk aan één zorgpartij verhuurd. Dit betekent dat de betreffende
zorgpartij doorgaans zelf zorgt voor de toewijzing en afwikkeling van de
administratie rondom de verhuur van de eenheden.
11 BIJLAGE 2: OVERZICHT KRIMP- EN AARDBEVINGSGEBIEDEN
Krimpgebieden1
|
|
Regio
|
Gemeente
|
Eemsdelta
|
Eemsdelta
|
Oost-Groningen
|
Oldambt
|
Pekela
|
Stadskanaal
|
Veendam
|
Westerwolde
|
Het Hogeland
|
Het Hogeland
|
Parkstad Limburg
|
Brunssum
|
Heerlen
|
Kerkrade
|
Beekdaelen
|
Landgraaf
|
Simpelveld
|
Voerendaal
|
Maastricht-Mergelland
|
Gulpen-Wittem
|
Maastricht
|
Meerssen
|
Vaals
|
Valkenburg aan de Geul
|
Eijsden-Margraten
|
Westelijke Mijnstreek
|
Sittard-Geleen
|
Beek
|
Stein
|
Zeeuws-Vlaanderen
|
Sluis
|
Terneuzen
|
Hulst
|
Achterhoek
|
Bronckhorst
|
Berkelland
|
Doetinchem
|
Montferland
|
Oost Gelre
|
Oude IJsselstreek
|
Winterswijk
|
Aalten
|
Noordoost Fryslân
|
Dantumadiel
|
Achtkarspelen
|
Noardeast-Fryslân
|
Tytsjerksteradiel
|
X Noot
1In de postcodelijst van bijlage 9 zijn de
postcodes en de actuele bijbehorende gemeente en COROP-gebieden
aangegeven.
Aardbevingsgebieden1
|
Postcode vier cijfers
|
Buurt
|
Gemeente
|
COROP
|
9601
|
HOOGEZAND-VREDENBURGWEG
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9602
|
HOOGEZAND-GORECHT WEST
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9603
|
KALKWIJK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9606
|
MEERWIJCK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9607
|
FOXHOL
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9608
|
WESTERBROEK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9609
|
WATERHUIZEN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9611
|
SAPPEMEER
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9615
|
KOLHAM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9616
|
SCHARMER
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9617
|
HARKSTEDE
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9618
|
SLOCHTEREN-KOLHAM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9619
|
FROOMBOSCH
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9621
|
'S-GRAVENSCHANS EN RUITEN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9623
|
HARKSTEDE
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9624
|
LUDDEWEER
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9625
|
OVERSCHILD
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9626
|
MEENTEWEG
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9627
|
HELLUM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9628
|
SIDDEBUREN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9629
|
STEENDAM
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9632
|
BORGERCOMPAGNIEWEG
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9633
|
TRIPSCOMPAGNIE
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9635
|
NOORDBROEK
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9636
|
HEILIGELAAN
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9649
|
MUNTENDAM (MET OUDE VERLAAT)
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9723
|
EUVELGUNNE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9731
|
ULGERSMABUURT
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9734
|
RUISCHERBRUG
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9735
|
BOVENSTREEK
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9736
|
BEIJUM-OOST
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9737
|
BEIJUM-WEST
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9738
|
KONINGSLAAGTE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9746
|
LEEGKERK
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9747
|
UNIVERSITEITSCOMPLEX GRONINGEN
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9771
|
SAUWERD
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9773
|
WETSINGE
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9774
|
ADORP
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9781
|
BEDUM
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9784
|
NOORDWOLDE
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9785
|
ZUIDWOLDE
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9791
|
TEN BOER
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9792
|
TEN POST
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9793
|
WINNEWEER
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9794
|
LELLENS
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9795
|
WOLTERSUM
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9796
|
SINT-ANNEN
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9797
|
THESINGE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9798
|
GARMERWOLDE
|
Groningen
|
Overig Groningen
|
9833
|
DEN HAM
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9883
|
OLDEHOVE
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9886
|
SAAKSUM
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9891
|
EZINGE
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9892
|
FEERWERD
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9893
|
GARNWERD
|
Westerkwartier
|
Overig Groningen
|
9939
|
TJUCHEM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9951
|
WINSUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9953
|
BAFLO
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9954
|
TINALLINGE
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9955
|
RASQUERT
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9956
|
DEN ANDEL
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9957
|
SAAXUMHUIZEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9959
|
ONDERDENDAM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9942
|
’T WAAR
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9943
|
NIEUW-SCHEEMDA
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9944
|
NIEUWOLDA
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9925
|
LANDELIJK GEBIED
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9961
|
MENSINGEWEER
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9962
|
SCHOUWERZIJL
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9963
|
WARFHUIZEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9964
|
WEHE – DEN HOORN-OOST
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9965
|
LEENS
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9966
|
ZUURDIJK
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9967
|
EENRUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9968
|
PIETERBUREN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9969
|
WESTERNIELAND
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9977
|
KLOOSTERBUREN
|
Het Hogeland
|
Overig Groningen
|
9979
|
EEMSHAVENGEBIED
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9981
|
UITHUIZEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9982
|
UITHUIZERMEEDEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9983
|
HOOILANDSEWEG
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9984
|
OUDE SCHIP
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9985
|
OOSTERNIELAND
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9986
|
OLDENZIJL
|
Midden-Groningen
|
Overig Groningen
|
9988
|
USQUERT
|
Oldambt
|
Oost-Groningen
|
9989
|
WARFFUM
|
Oldambt
|
Oost-Groningen
|
9995
|
KANTENS
|
Oldambt
|
Oost-Groningen
|
9996
|
EPPENHUIZEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9997
|
ZANDEWEER
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9998
|
ROTTUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9999
|
SITSWERD
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9901
|
APPINGEDAM-CENTRUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9902
|
APPINGEDAM-OOST
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9903
|
DAMSTERDIEP EN EEMSKANAAL
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9904
|
KREWERD
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9905
|
HOLWIERDE
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9906
|
BIERUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9907
|
LOSDORP
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9908
|
GODLINZE
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9909
|
SPIJK
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9911
|
OOSTERWIJTWERD
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9912
|
LEERMENS
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9913
|
EENUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9914
|
ZEERIJP
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9915
|
’T ZANDT
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9917
|
WIRDUMERDRAAI
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9918
|
GARRELSWEER
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9919
|
LOPPERSUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9921
|
STEDUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9922
|
WESTEREMDEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9923
|
GARSTHUIZEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9924
|
GARSTHUIZEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9931
|
UITWIERDE
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9932
|
TUIKWERD
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9933
|
DELFZIJL NOORD
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9934
|
DELFZIJL WEST
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9936
|
DELFZIJL INDUSTRIETERREIN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9937
|
MEEDHUIZEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9945
|
WAGENBORGEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9946
|
WOLDENDORP
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9947
|
LANDELIJK GEBIED
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9948
|
TERMUNTEN
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9949
|
BORGSWEER
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9987
|
ZIJLDIJK
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9991
|
MIDDELSTUM
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9992
|
HUIZINGE
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9993
|
WESTERWIJTWERD
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
9994
|
TOORNWERD
|
Eemsdelta
|
Delfzijl en omgeving
|
X Noot
1Bron: Nog altijd in beweging, Atlas voor
gemeenten, december 2018
12 BIJLAGE 3: OVERZICHT TOEPASSING BASIS OF FULL
13 BIJLAGE 4: WAARDERING STUDENTCOMPLEXEN
Bij de waardering van studentenwoningen moet rekening worden
gehouden met de volgende aspecten:
-
• Voor zowel onzelfstandige als zelfstandige studenteneenheden
wordt in de basisversie verondersteld dat deze niet uitgepond worden en dat
alleen het doorexploiteerscenario van toepassing is (zie paragraaf 5.2.20).
De
parameters voor studenteenheden gelden daarbij voor beide typen.
-
• In de full-versie kan alleen voor de zelfstandige
studenteneenheden worden afgeweken van de verplichte doorexploitatie, dan mag
op aangeven van de externe taxateur ook een uitpondscenario worden gekozen.
Dit
geldt natuurlijkerwijs niet voor de onzelfstandige studenteenheden, deze kunnen
immers niet uitgepond worden.
-
• Meerkamerwoningen die niet onzelfstandig worden verhuurd aan
een student, dienen via het waarderingsmodel van MGW danwel EGW te worden
gewaardeerd. Deze gedragen zich immers op basis van het huurcontract als MGW
of
EGW (zie Bijlage 1 bij definities studenteenheden). In de full versie kan
gemotiveerd van dit voorschrift worden afgeweken.
Het waarderingshandboek stelt geen eisen hoe met deze aspecten
rekening moet worden gehouden. Een mogelijkheid is het gebruik van aparte
rekenmodellen. Een andere mogelijkheid is het gebruik van één rekenmodel waarin
deze aspecten leiden tot een andere berekeningsmethodiek.
14 BIJLAGE 5: RAPPORTAGE VEREISTEN VANUIT NRVT
Rapportage vereisten
|
Volledige taxatie
|
Hertaxatie
|
Full taxatie handboek
|
Opdracht
|
Benoeming identiteit van de Opdrachtgever
|
x
|
x
|
x
|
Identiteit van de Taxateurs
|
x
|
x
|
x
|
Kwalificatie van de Taxateurs
|
x
|
x
|
x
|
Verklaring onafhankelijkheid / eerdere betrokkenheid bij
het object,
|
|
|
|
objectiviteit ten opzichte van de taxatie-Opdracht
|
x
|
x
|
x
|
Doel van de taxatie
|
x
|
x
|
x
|
Type taxatie (volledige taxatie, hertaxatie, update,
waardeadvies)
|
x
|
x
|
x
|
Verwijzing Opdrachtbrief afspraken tussen Opdrachtgever
en Taxateur
|
x
|
x
|
x
|
Instructies van de cliënt of ieder ander die betrokken is
bij de taxatie
|
x
|
x
|
x
|
Bevestiging taxatie conform welke Standaarden (IVS/ EVS/
RICS etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Identificatie van het te taxeren
object op basis van opdracht
|
Het onderwerp van de taxatie (met omschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Type object
|
x
|
x
|
x
|
Gebruik van het object (eigen gebruik/ belegging)
|
x
|
x
|
x
|
Te taxeren belang
|
x
|
x
|
x
|
Taxatie
|
Waardepeildatum
|
x
|
x
|
x
|
Gebeurtenissen na inspectiedatum en na de
waardepeildatum
|
x
|
x
|
x
|
Datum inspectie
|
x
|
x
|
x
|
Mate van inspectie ter plaatse
|
x
|
x
|
x
|
Definitie van de getaxeerde waarde
|
x
|
x
|
x
|
Getaxeerde waarde(n) in cijfers en woorden
|
x
|
x
|
x
|
Gebruikte valuta (Euro)
|
x
|
x
|
x
|
Gehanteerde taxatiemethodiek
|
x
|
x
|
x
|
Verklaring controlerend taxateur
|
x
|
x
|
x
|
Uitgangspunten
|
x
|
x
|
x
|
Bijzondere uitgangspunten
|
x
|
x
|
x
|
Juridisch
|
Kadastrale recherche
|
x
|
u
|
u
|
Titelonderzoek/ zakelijke rechten
|
x
|
u
|
u
|
Eigendomssituatie/ erfpachtomschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Bestemming en gebruiksmogelijkheden
|
x
|
u
|
u
|
Milieuaspecten
|
Milieuaspecten
|
x
|
u
|
u
|
Specificaties fysieke aard
object
|
Globale omschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Oppervlakten conform NEN 2580/ aantallen p.p. etc.
|
x
|
u
|
u
|
Globale beschrijving bouwaard, installaties,
materiaalgebruik en indeling van
|
|
|
|
het object etc.
|
x
|
u
|
u
|
Locatie
|
Stand en ligging
|
x
|
u
|
u
|
Bereikbaarheid
|
x
|
u
|
u
|
Locatieomschrijving
|
x
|
u
|
u
|
Huursituatie
|
Gebruikssituatie
|
x
|
x
|
x
|
Overzichtelijke actuele huurlijst (identiteit huurders,
opp VVO m², expiratiedatum, leegstand etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Bijzonderheden per huurovereenkomst (incentives, allonges
etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Bronvermelding: aangeleverde huurovereenkomsten,
sideletters en allonges per huurder
|
x
|
x
|
x
|
Courantheid
|
Locatiebeoordeling
|
x
|
u
|
u
|
Objectbeoordeling
|
x
|
u
|
u
|
Mate van verhuurbaarheid/ gebruik met motivatie
(beschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Mate van verkoopbaarheid met motivatie
(beschrijving)
|
x
|
x
|
x
|
Risicoanalyse
|
SWOT-analyse
|
x
|
x
|
x
|
Markt
|
Marktvisie algemeen
|
x
|
–
|
–
|
Marktvisie lokaal/ regionaal
|
x
|
–
|
–
|
Referentietransacties:
|
x
|
x
|
x
|
Verhuurtransacties / aanbod verhuur
|
x
|
x
|
x
|
Verkoop- en beleggingstransacties
|
x
|
x
|
x
|
Toelichting op de waardering
|
Omschrijving toelichting op de waardering
(taxatiebenadering)
|
o
|
o
|
o
|
Evaluatie
|
Backtesting: Verklaring t.o.v. laatst bekende taxatie
indien voorhanden en transparant
|
o
|
o
|
o
|
Onzekerheid taxatie
|
Als gevolg van informatievoorziening
|
o
|
–
|
–
|
Als gevolg van gebrek marktinformatie
|
o
|
–
|
–
|
Marktomstandigheden
|
o
|
–
|
–
|
Algemene taxatie-onnauwkeurigheid
|
o
|
–
|
–
|
Bronvermelding en mate van onderzoek
|
Lijst bronvermelding (ontvangen informatie en eigen
onderzoek Taxateur)
|
x
|
u
|
u
|
Definities en beschrijving o.a.
|
Marktwaarde
|
x
|
x
|
x
|
Markthuur
|
x
|
x
|
x
|
Omschrijving taxatiebenadering (BAR, NAR, DCF etc.)
|
x
|
x
|
x
|
Algemene voorwaarden/ uitgangspunten
|
Algemene uitgangspunten ten aanzien van onderhoud,
milieu, gebruik, BTW en ontvangen informatie
|
x
|
x
|
x
|
X = verplicht
O = optioneel, indien van toepassing
U = uitgangspunt op basis van / verwijzing naar vorige
volledige taxatie (bij hertaxatie) óf op basis van / verwijzing naar informatie
/ verklaring van corporatie (bij handboek)
15 BIJLAGE 6: VOORBEELDVERKLARING
ONDERZOEKSVERPLICHTINGEN
1. Inleiding
Opdrachtgever heeft opdrachtnemer opdracht gegeven om een
taxatierapport op te stellen dat voldoet aan de wet- en regelgeving zoals nader
omschreven in artikel 35 lid 2 van de Woningwet, die op 1 juli 2015 is
ingegaan. Hierin is opgenomen dat toegelaten instellingen (hierna te noemen:
TI) in het kader van de jaarrekening, het vastgoed in exploitatie dienen te
waarderen op actuele waarde, waaronder in dit verband dient te worden verstaan
de marktwaarde, overeenkomstig het marktwaardebegrip onderhandse verkoopwaarde
in verhuurde staat. Het Besluit toegelaten instellingen volkshuisvesting (BTIV)
2015 heeft in artikel 31 nadere uitwerking gegeven aan het genoemde
wetsartikel, dit heeft geresulteerd in het ‘Handboek modelmatig bepalen
marktwaarde’, kortweg: Handboek. TI, waartoe ook opdrachtgever behoort, kunnen
bij de uitvoering van de taxatie kiezen voor een waardering volgens de
‘basisversie’ of voor een waardering volgens de ‘full-versie’. De full-versie
is in sommige gevallen verplicht. Voor opdrachtgever is een taxatie volgens de
full-versie van toepassing voor de jaarrekening van 2021, op vrijwillige basis
en/of verplichte basis.
De waardering op basis van de full versie met de genoemde
vrijheidsgraden vereist de inschakeling van een externe taxateur. De externe
taxateur dient aangesloten te zijn bij het Nederlands Register Vastgoed
Taxateurs (NRVT) of daarmee vergelijkbare beroeps- en gedragsregels te
hanteren. In haar reglementen (vastgesteld op 1 juli 2019) schrijft de NRVT
voor dat er twee type taxaties worden onderscheiden: een volledige taxatie of
een hertaxatie. Het NRVT schrijft daarbij voor dat een hertaxatie uitsluitend
kan worden uitgevoerd indien er in de voorgaande 36 maanden tenminste één
volledige taxatie door hetzelfde taxatiebedrijf is uitgevoerd. De verwijzing
naar volledige taxatie en hertaxatie komt hieruit voort. Bij deze vormen van
taxatie zijn op basis van de NRVT reglementen verschillende rapportagevereisten
van toepassing. Deze zijn opgenomen in de bijlagen van het Handboek. NRVT
onderscheidt tevens een ‘markttechnische update’ in haar reglementen, daarvoor
worden geen rapportagevereisten voorgeschreven.
Bij het uitvoeren van de full-taxatie volgens het Handboek wordt
volgens de reglement definities van NRVT een 'wettelijke taxatie' uitgevoerd.
In dit reglement is Wettelijke Taxatie gedefinieerd als een professionele
taxatiedienst (PTD) waarbij wet- en regelgeving en jurisprudentie de
Register-Taxateur dwingen af te wijken van één of meer bepalingen uit de NRVT
Reglementen of de internationale standaarden. Afwijkingen kunnen bijvoorbeeld
bestaan uit de wijze van opdrachtverstrekking, het waardebegrip, de omvang van
de onderzoeksplicht en de rapportagevereisten. De taxateur mag in dit kader
daarom van de reglementen van het NRVT afwijken voor onder meer de onderdelen
die betrekking hebben op de kadastrale recherche, het titelonderzoek en de
milieuaspecten. Ook de onderdelen die betrekking hebben op omschrijvingen van
het gebouw en de omgeving vallen hier onder. Indien er bij de toegelaten
instellingen documentatie beschikbaar is waarop de taxateur kan steunen, kan in
de rapportage van de taxateur naar die documentatie worden verwezen. Hierbij is
wel vereist dat de taxateur de waarde mede heeft gebaseerd op die informatie.
Dit hoeft niet per se de fysieke broninformatie van de corporatie zelf te zijn,
maar kan ook een verklaring van de corporatie betreffen dat het vastgoed
voldoet aan de vigerende bestemming, dat er geen bijzonderheden zijn ten
aanzien van milieu en dat het vastgoed niet verder bezwaard is met zakelijke
rechten. In deze gevallen bepaalt de taxateur of de verstrekte informatie en/of
verklaring voldoende aannemelijk is en worden de overwegingen hierbij vermeld
in het taxatierapport. De betreffende informatie of verklaring dient ook
toegankelijk te zijn voor Autoriteit woningcorporaties en de accountant. De
taxaties in het kader van de full versie in 2021 dienen ten minste te voldoen
aan de verplichte onderdelen van een 'hertaxatie' conform het subreglement
Grootzakelijk Vastgoed. Alle niet verplichte onderdelen uit genoemd reglement
zijn optioneel of ter beoordeling aan de taxateur op basis van de
informatie/verklaring van de woningcorporatie. Dit geldt ook als er in de
afgelopen drie jaar geen 'volledige taxatie' van het vastgoed heeft
plaatsgevonden.
2. Toelichting en gehanteerde uitgangspunten
Indien gewenst kan de voor opdrachtgever optredende
taxateur/opdrachtnemer een nadere toelichting geven op de te volgen werkwijze.
Hierna volgt op hoofdlijnen een toelichting bij de gemaakte keuze en
gehanteerde uitgangspunten.
In het exceldocument ‘bijlage bij verklaring
onderzoeksverplichtingen opdrachtgever, versie 2021’ wordt de informatie met
betrekking tot de genoemde items door de taxateurs uitgevraagd op
complexniveau. Het Kadaster is niet in staat om de gegevens op dit niveau aan
te leveren. De uitvraag van de TI aan het Kadaster vindt plaats op basis van
een separaat document. De TI is er zelf verantwoordelijk voor dat de informatie
voor de taxaties uiteindelijk kan worden weergegeven op complexniveau.
Afmetingen
Gezien de grote invloed die onjuiste afmetingen (GO bij
woningen, BVO/VVO bij bedrijfsmatig vastgoed) hebben op de geschatte
marktwaarde hebben deze de hoogste prioriteit. Op basis van het Handboek 2021
mogen de gebruiksoppervlakten (GO) van woningen tot 2021 aan het BAG-register
worden ontleend, daarna is inmeting op basis van NEN 2580 verplicht. Dringend
advies is echter om NEN 2580 zo spoedig als mogelijk te volgen. Afmetingen voor
alle overige vastgoedtypen (niet zijnde woningen) dienen reeds beschikbaar te
zijn.
Te taxeren belang
Eveneens van grote invloed is het te taxeren belang: is er
sprake van volle eigendom of is er sprake van een erfpachtrecht? Indien dat het
geval is: welke vorm is toegepast, welke looptijden kennen de afspraken en
welke verplichtingen (bijvoorbeeld canonbetaling) zijn actueel? Deze informatie
is niet gestandaardiseerd beschikbaar vanwege de enorme diversiteit aan
afspraken en kan daarom uitsluitend worden afgeleid uit de onderliggen akten:
akte van levering, uitgifte van erfpacht etc. De TI dient deze documenten zelf
te raadplegen (via het Kadaster) om de gewenste informatie daaruit af te
leiden.
Verplichtingen bij verkoop
In veel gevallen is er tussen de TI en lokale overheid een
afspraak gemaakt voor de situatie waarin woningen aan de corporatiesector
worden onttrokken, bijvoorbeeld bij complexgewijze verkoop aan een commerciële
belegger. Daarbij valt te denken aan verplichtingen tot een afdracht per woning
door de TI aan de overheid, vaak gaat het daarbij om significante bedragen.
Dergelijke afspraken zijn niet altijd beschikbaar in akten van levering of
erfpacht, en zijn dan dus niet openbaar. Opdrachtnemer/taxateur is in
dergelijke gevallen volledig afhankelijk van de TI voor wat betreft de
beschikbare informatie. Het uitgangspunt is daarom nadrukkelijk dat dergelijke
afspraken niet bestaan, tenzij de TI deze aan taxateur levert.
Splitsing in
appartementsrechten
Ook kosten voor splitsing in appartementsrechten kunnen
relatief veel invloed uitoefenen op de marktwaarde van een object, daarnaast is
het bestaan van een Vereniging van Eigenaren (VVE) van invloed op het in te
schatten risicoprofiel. Deze informatie is door het Kadaster te ontsluiten (op
eenheidsniveau).
Objectbelemmeringen
Het Kadaster hanteert een veelheid aan objectbelemmeringscodes.
In de praktijk komt een deel daarvan nauwelijks voor en/of is de invloed van de
belemmering nihil. De TI dient zelf via het Kadaster te achterhalen of er
mogelijk sprake is van waarde beïnvloedende codes. Bij twijfel overlegt de TI
met taxateur.
Bestemmingsplan
Het uitgangspunt voor alle taxaties is in beginsel dat het
gebruik op de waardepeildatum niet strijdig is met de vigerende
bestemmingsplanvoorschriften. Deze informatie is door het Kadaster te
ontsluiten (op eenheidsniveau): het Kadaster is in staat om de
‘enkelbestemming’ aan te leveren.
Milieu
Milieuaspecten tenslotte genieten dienen tenslotte ook in het
oordeel van de taxateur te worden betrokken. Het bevoegd gezag (www.bodemloket.nl) is daarvoor momenteel nog de te
hanteren bron. Deze gegevens worden (op termijn) ook via het Kadaster
ontsloten.
Op grond van de NRVT-reglementen dienen onderzoeken bij alle
volledige- en hertaxaties te worden uitgevoerd, bij markttechnische updates is
deze verplichting er niet. De taxatiecyclus die het Handboek beoogt voorziet in
een volledige taxatie van elk complex (minimaal) eens per 3 jaar. Afgesproken
is daarom dat corporaties de gestandaardiseerde uitvraag aan het Kadaster ook
minimaal aan het Kadaster voorleggen in het geval van een volledige- of
hertaxatie, gemiddeld dus eens per 3 jaar. Optioneel kan de uitvraag ook
jaarlijks voor alle complexen aan het Kadaster worden gedaan.
3. Verklaring
Opdrachtgever verklaart met betrekking tot:
het excel-document ‘bijlage bij verklaring
onderzoeksverplichtingen opdrachtgever, versie 2021’, dat onlosmakelijk aan
deze verklaring is verbonden, naar eer en geweten en naar beste kennis en
wetenschap te hebben ingevuld. De conclusies uit het onderzoek zijn vastgelegd
in het dossier van opdrachtgever en als zodanig verwerkt in de te hanteren
taxatiesoftware.
4. Ondertekening
Deze verklaring verwijst naar de tussen door opdrachtgever op
....-....-..... ondertekende en de door opdrachtnemer op ....-....-.....
ondertekende opdrachtvoorwaarden. De verklaring is namens opdrachtgever
opgesteld door:
............................................................ (Naam bevoegde
vertegenwoordiger opdrachtgever)
............................................................ (Functieomschrijving
vertegenwoordiger)
............................................................ (Datum en
plaats)
............................................................. (Handtekening
vertegenwoordiger)
16 BIJLAGE 7: ACCOUNTANTSCONTROLE
1. Uit te voeren analyses door woningcorporaties (op te nemen
in het jaarrekeningdossier)
De corporatie analyseert de ontwikkeling van de marktwaarde
tussen 31 december 2020 respectievelijk 2021 naar de samenstellende delen.
Daarbij wordt geacht dat de analyse in ieder geval inzicht biedt in de
veranderingen veroorzaakt door:
-
– Parameter aanpassingen als gevolg van
marktontwikkelingen
-
– Parameteraanpassingen als gevolg van de validatie van het
handboek 2020 (alleen bij toepassing van de basis versie)
-
– Methodische wijzigingen in de software (indien er ook
sprake is van herstel van rekenfouten moeten deze wijzigingen separaat worden
weergegeven).
-
– Mutaties in het bezit van de corporatie, door bijvoorbeeld
aan-/verkoop, sloop/nieuwbouw.
-
– Mutaties in de basisgegevens van de corporatie als
correctie op de vorig jaar gehanteerde gegevens (alleen indien correcties in
de
basisgegevens zijn doorgevoerd), bijvoorbeeld aanpassing m2 door
nieuwe metingen.
Voor de analyse van de eerste drie punten kan de corporatie
gebruik maken van een notitie van Fakton met een beschrijving van effecten van
de regionale ontwikkelingen en de aanpassingen in het handboek.
2. Verwerkingswijze in de jaarrekening
Voor de wijze van de verwerking van de mutatie in de marktwaarde
veroorzaakt door de onderscheiden elementen is relevant of er sprake is van
foutherstel (RJ 150) dan wel een schattingswijziging (RJ 145).
Schattingswijziging
Van een schattingswijziging is conform RJ 940 sprake indien een
eerdere schatting wordt herzien. Dit kan noodzakelijk zijn op grond van
wijzigingen in de omstandigheden waarop de schatting is gebaseerd of het
beschikbaar komen van nieuwe informatie met betrekking tot de te schatten
grootheid. Onder een schattingswijziging wordt mede verstaan een wijziging in
de schattingsmethode. De aard van een schattingswijziging brengt mee dat deze
niet voldoet aan de definities van een materiële fout, voor zover althans de
eerdere schattingen op basis van de toen beschikbare informatie als
aanvaardbaar kunnen worden beschouwd (RJ 150.103).
Verwerking
schattingswijzigingen
Schattingswijzigingen worden conform RJ 145.301 prospectief
verwerkt, dat wil zeggen in het resultaat van het lopende boekjaar met een
toelichting op het effect/de effecten van deze wijzigingen.
Foutherstel
In RJ 150 wordt onderscheid gemaakt tussen niet materiële
fouten en materiële fouten.
De definitie van een materiële fout is een zodanige onjuistheid
in een jaarrekening – geconstateerd na het vaststellen van die jaarrekening –
dat de jaarrekening in het geven van het in artikel 2:362 lid 1 BW bedoelde
inzicht tekortschiet. Bij de afweging of sprake is van een materiële fout
beoordeelt de rechtspersoon of de weglating of onjuiste weergave van posten,
afzonderlijk of gezamenlijk, de economische beslissingen die gebruikers op
basis van de jaarrekening nemen, zou kunnen beïnvloeden. De materialiteit is
afhankelijk van de omvang en de aard van de weglating of de onjuiste weergave,
en wordt beoordeeld op basis van alle feiten en omstandigheden. Van een
materiële fout kan sprake zijn bij een onjuiste verwerking, onjuiste waardering
en/of resultaatbepaling, een onjuiste rubricering en/of presentatie dan wel een
onjuiste of onvolledige toelichting. Onder een fout wordt niet verstaan het
effect van schattingswijzigingen.
Verwerking niet-materiële
fouten
Niet-materiële fouten worden conform RJ 150.203 in de
winst-en-verliesrekening van het jaar waarin de fout is geconstateerd,
overeenkomstig de aard van de post, verwerkt.
Verwerking materiële
fouten
Materiële fouten die effect hebben op het eigen vermogen worden
als volgt verwerkt (RJ 150.202):
-
– het eigen vermogen aan het einde van het voorafgaande
boekjaar wordt herrekend alsof de fout niet heeft plaatsgevonden; en
-
– het verschil tussen het eigen vermogen aan het eind van het
voorafgaande boekjaar voor en na herrekening (het cumulatief effect), wordt
verwerkt als een rechtstreekse mutatie van het eigen vermogen aan het begin
van
het boekjaar waarin het foutherstel plaatsvindt.
-
– De aanpassingen worden nader toegelicht in de jaarrekening
bij de betreffende post(en).
Op basis van artikel 363 lid 5 BW worden de vergelijkende cijfers
van het voorafgaande boekjaar in de jaarrekening aangepast.
Eventuele gevolgen herstel van een
materiële fout op jaarrekening 2020
Indien blijkt dat de materiële fout die hersteld moet worden
zodanig is dat de jaarrekening over het voorafgaande boekjaar in ernstige mate
tekortschiet in het geven van inzicht, is in artikel 2:362 lid 6 BW bepaald dat
het bestuur onverwijld melding maakt omtrent het in ernstige mate
tekortschieten van het inzicht. Het bestuur legt een mededeling daaromtrent
neer ten kantore van het handelsregister. Bij de mededeling wordt een
accountantsverklaring gevoegd, indien de jaarrekening overeenkomstig artikel
2:393 BW is onderzocht.
Voor de bepaling of een fout niet materieel is, materieel maar
niet wezenlijk voor het inzicht of materieel en wel wezenlijk voor het inzicht
is afstemming met uw eigen accountant benodigd. Een en ander is namelijk mede
afhankelijk van de door u en de betreffende accountant gehanteerde
materialiteit.
Classificatie van mutaties
In de volgende tabel is weergegeven welke mutaties in de
marktwaarde als foutherstel worden aangemerkt en welke als schattingswijziging.
Daarbij wordt ook ingegaan op het overgaan van de basis versie naar de full
versie en vice versa. Bij foutherstel geldt het onderscheid materiële
fouten/niet-materiële fouten zoals hiervoor aangegeven.
Type wijziging
|
Foutherstel
|
Schattings-wijziging
|
Toelichting
|
Parameteraanpassingen als gevolg van
marktontwikkelingen
|
|
V
|
Noot 1
|
Parameteraanpassingen (en systematiek wijzigingen) als
gevolg van validatie handboek 2019
|
|
V
|
Noot 1
|
Methodische wijzigingen software
|
|
V
|
Noot 1
|
Herstel van rekenfouten
|
V
|
|
Noot 1
|
Mutaties in het bezit van de corporatie
|
|
V
|
Noot 2
|
Mutaties basisgegevens corporatie, correctie op
gegevens vorig jaar
|
V
|
|
Noot 1
|
Van full-versie 2020 naar basis versie in 2021
|
|
V
|
Noot 1, Noot 3
|
Van basis versie in 2020 naar full versie in 2021
|
|
V
|
Noot 1, Noot 3
|
Noot 1:
Vraag is of de eerdere schattingen (qua parameters en
berekeningsmethodieken in het handboek 2020) op basis van de toen beschikbare
informatie als aanvaardbaar kunnen worden beschouwd. Gegeven het
validatietraject handboek 2020 / update naar 2021, zijn de betreffende eerdere
schattingen als aanvaardbaar te beschouwen.
Noot 2:
Reguliere wijzigingen in het bezit van een corporatie door
bijvoorbeeld aankoop, verkoop, sloop en/of nieuwbouw worden
verslaggevingstechnisch ook als schattingswijziging verwerkt.
Noot 3:
-
– Het waarderingsstelsel is en blijft marktwaarde in
verhuurde staat. Zowel de basis versie als de full versie komen via de
systematiek en de parameters van het handboek tot stand. Beide versies leiden
tot aanvaardbare waarden, gegeven de validatie. Er zijn alleen wijzigingen in
een 7-tal vrijheidsgraden mogelijk.
-
– De full versie is betrouwbaar op complexniveau, de basis
versie is betrouwbaar op portefeuilleniveau. Hierdoor verschilt de
betrouwbaarheid van de bepaalde herwaarderingsreserve op complexniveau over
de
onderscheiden jaren en daarmee is de mutatie in de herwaarderingsreserve niet
betrouwbaar te bepalen. Dit is één van de elementen die leidt tot een
toelichtende paragraaf ter benadrukking van aangelegenheden in de
controleverklaring wanneer de marktwaarde in het huidige of het voorgaande
boekjaar op de basis versie is gebaseerd. Dit geldt dus bij overschakelingen
van basis naar full en vice versa. De paragraaf ter benadrukking van
aangelegenheden verwijst naar de specifieke toelichting die opgenomen wordt
in
de jaarrekening over dit punt. De accountants zullen afspraken maken over de
dan te hanteren teksten.
17 BIJLAGE 8: VOORBEELDEN EINDWAARDEBEREKENING
In deze bijlage is een tweetal voorbeelden opgenomen van het
berekenen van de eindwaarde op basis van de voortdurende looptijd benadering.
De manier waarop de verschillende kapitalisatiefactoren K1, K2 en K3 worden
berekend en gebruikt, is uitgewerkt in paragraaf eindwaarde (5.2.20) in
hoofdstuk 5 van het handboek.
17.1 Eindwaarde in het doorexploiteerscenario
Toelichting bij berekening eindwaarde
doorexploiteren
In de paragraaf worden een aantal componenten uit de eindwaarde
berekening toegelicht. De letters verwijzen naar de rijen in bovenstaand
overzicht.
A. Huur uit geharmoniseerde
deel
Dit is het deel van de huur in jaar 15 voortkomend uit
geharmoniseerde woningen, dat wil zeggen woningen waarvan bij mutatie de huur
is opgetrokken naar de maximale huur. De huurinkomsten in jaar 15 zijn gelijk
aan de helft vóór mutatie en de helft ná mutatie omdat de mutatie medio jaar
plaatsvindt. Deze huur is gecorrigeerd van de huurderving oninbaar.
De groeifactor voor dit deel van de huur is gelijk aan 2,0%, de
groeifactor van de markthuur. In dit voorbeeld is circa 59% van de huur
geharmoniseerd.
Omdat dit deel gelijk blijft is de kapitalisatiefactor K1 van
toepassing.
B. Huur uit ongeharmoniseerde
deel
Medio jaar 15 is circa 41% van de huur nog niet geharmoniseerd.
De groeifactor van dit deel is gelijk aan de index contracthuur van 2,50%.
Ook hier geldt dat de huurinkomsten in jaar 15 gelijk zijn aan
de helft van de contracthuur vóór en de helft ná mutatie. Daarbij verandert
medio jaar zowel het aantal woningen als de contracthuur.
Vanaf jaar 16 zal dit deel verder afnemen. Daarom is de
groeifactor K2 van toepassing.
Ook deze huur is gecorrigeerd voor de huurderving
oninbaar.
C. Ongeharmoniseerde deel naar maximale
huur
Dit deel van de huur vertegenwoordigt hetzelfde deel van de
huur dat medio jaar 15 nog niet geharmoniseerd is, maar dan bezien vanuit het
perspectief dat dit vanaf jaar 16 alsnog zal harmoniseren. Bij aanvang is de
hoogte van dit deel nihil. De potentie van dit deel is gelijk aan de maximale
huur medio jaar 15 en daar 41% van. De maximale huur is gelijk aan de markthuur
danwel het minimum van de markthuur en de maximale huur conform het WWS voor
een gereguleerde woning. Ook deze component is gecorrigeerd voor huurderving
oninbaar.
Vanaf jaar 16 zal dit deel groeien. Daarom wordt de
kapitalisatiefactor K3 toegepast. De groeivoet is de groeivoet van de markthuur
en daarom 2,00%.
De drie huurcomponenten zijn hieronder nogmaals schematisch
weergegeven.
Figuur 4: schematische weergave van de drie
huurcomponenten in de eindwaarde doorexploiteren
Nogmaals: alle huurcomponenten zijn al gecompenseerd voor de
huurderving als gevolg van oninbare huren.
D. Mutatieleegstand
Omdat vanaf jaar 16 het aantal woningen dat muteert steeds verder
afneemt is voor mutatieleegstand ook de kapitalisatiefactor K1 van
toepassing.
E. Verhuurderheffing
In dit voorbeeld is de maximale huur met € 961 op prijspeil
hoger dan de liberalisatiegrens. Woningen die vanaf 16 jaar naar de maximale
huur harmoniseren zijn daarmee vrij van verhuurderheffing. Om die reden wordt
dit in dit voorbeeld de factor K2 gebruikt: het deel dat verhuurderheffing
plichtig is neemt vanaf jaar 16 af.
Zou de maximale huur onder de liberalisatiegrens liggen, dan
blijven alle woningen verhuurderheffingplichtig en dan moet de factor K1 worden
toegepast.
Daarnaast is er theoretisch nog een derde situatie mogelijk als
de huur van de reeds geharmoniseerde woningen boven de liberalisatiegrens ligt
maar de huur bij mutatie onder die grens ligt. In dat bijzonder geval moeten de
factor K1 worden gebruikt voor het geharmoniseerde deel en factor K3 voor het
niet-geharmoniseerde deel. Zie hiervoor ook paragraaf 5.2.20.3.
Overige posten
Voor alle overige posten geldt dat deze niet afnemen als gevolg
van harmonisatie. De woningen blijven immers in exploitatie. Voor al deze
posten is daarmee de kapitalisatiefactor K1 van toepassing toegepast op de
kasstroom medio jaar 15 en met een kapitalisatiefactor die mogelijk verschilt
als gevolg van de groeifactor g.
Instandhoudingsonderhoud
Vanaf het handboek 2019 komt de verouderingsopslag bij bepaling
van de eindwaarde in het doorexploiteerscenario te vervallen. Zie paragraaf
5.2.20.1.
Eindwaarde k.k.
De som van alle contante waarden levert de eindwaarde VON ultimo
jaar 15 op. Voor de DCF geldt dat de eindwaarde k.k. moet worden genomen. Dit
is immers wat een koper kan opbrengen gegeven het feit dat deze de
overdrachtskosten aanvullend nog moet betalen. De kasstroom eind jaar 15 is
gelijk aan de eindwaarde k.k.
17.2 Eindwaarde in het uitpondscenario
Bij de berekening van de eindwaarde in het uitpondscenario is
slechts één kapitalisatiefactor van toepassing: K2. Dit is omdat er geen sprake
is van huurmutatie. Woningen die muteren worden verkocht en gaan uit
exploitatie. De factor K2 representeert de afname van de woningen in
exploitatie. De factor verschilt omdat de groeivoet per regel kan
verschillen.
N.B.
De verouderingsopslag van 100% op het instandhoudingsonderhoud
is in het uitpondscenario wél van toepassing. Dit in tegenstelling tot het
doorexploiteerscenario waar de verouderingsopslag vanaf het handboek 2019 niet
meer geldt.
Hieronder is nogmaals schematisch weergegeven wat in een
uitpondscenario plaatsvindt.
Figuur 5: schematische weergave uitponden
Eindwaarde k.k.
De som van alle contante waarden levert de eindwaarde VON ultimo
jaar 15 op. Voor de DCF geldt dat de eindwaarde k.k. moet worden genomen. Dit
is immers wat een koper kan opbrengen gegeven het feit dat deze de
overdrachtskosten aanvullend nog moet betalen. De kasstroom eind jaar 15 is
gelijk aan de eindwaarde k.k.
18 BIJLAGE 9: TABEL VIERCIJFERIGE POSTCODES EN
GEBIEDSINDELING
Bij dit handboek hoort ter informatie een tabel met alle
viercijferige postcodes en de bij die postcodes horende gebiedsindeling:
gemeente, provincie, landsdeel en COROP+4 gebieden.
Deze tabel is beschikbaar op
www.woningmarktbeleid.nl.
19 BIJLAGE 10: VEREISTEN INTERNE WAARDERING
Uitgangspunt
Bij de overgang van basisvariant naar full-variant wordt initieel
100% (extern) getaxeerd. Indien in jaar x-1 de waardering reeds overeenkomstig
de full-variant heeft plaatsgevonden, kan in jaar x de waardering als volgt
worden bepaald:
-
1) Volledige markttechnische
update
Twee opvolgende jaren door middel van een 3/3e
markttechnische update, vervolgens wederom 3/3e volledige taxatie. Derhalve
met
betrokkenheid van een externe taxateur bij de gehele vastgoedportefeuille.
-
2) Afwisselend gedeeltelijke
markttechnische update
1/3e deel (steeds wisselende deel) een volledige taxatie en
resterende 2/3e deel door middel van een markttechnische update. Derhalve met
betrokkenheid van de externe taxateur bij de gehele vastgoedportefeuille.
-
3) Voor 2/3e interne
waardering
1/3e deel (steeds wisselende deel) een volledige taxatie door
de externe taxateur en het resterende 2/3e deel kan door de corporatie intern
worden gewaardeerd, waarbij voor het 2/3e deel wordt voldaan aan
kwaliteitseisen, rapportagevereisten en representativiteitsvereisten.
Voor alle scenario’s moet de corporatie jaarlijks een backtesting
uitvoeren. Een structureel significante afwijking tussen de interne waardering
/ markttechnische update en de reguliere taxatie vereist nadere analyse door de
corporatie. De externe taxateur kan enkel een backtest uitvoeren van hetgeen de
externe taxateur zelf eerder heeft getaxeerd. De externe taxateur beoordeelt
niet de waardeontwikkeling van een door hem of haar uitgevoerde volledige
taxatie of markttechnische update ten opzichte van een door de corporatie
intern uitgevoerde waardering.
Voorwaarden voor het mogen uitvoeren van een
interne waardering (scenario 3)
Voor toepassing van scenario 3 gelden een aantal voorwaarden,
welke onderstaand zijn toegelicht. Voorafgaand aan de balansdatum stemmen
corporaties en accountants in scenario 3 af of de corporatie aan de
kwaliteitseisen kan voldoen en of dit een begaanbare route is dan wel dat (nog)
moet worden uitgegaan van scenario 1 of 2.
a. Kwaliteitseisen corporatie en
rapportagevereisten
De corporatie heeft een adequaat asset management, waaronder tevens
wordt verstaan adequaat planmatig werken, waarborging van de onafhankelijkheid
van de interne taxateur, toereikende functiescheiding met duidelijk belegde
verantwoordelijkheden en (gedocumenteerde) interne controle. Opzet/bestaan
hiervan worden door de corporatie beschreven in een intern waarderingsprotocol,
waarin wordt opgenomen wat de overwegingen zijn van de corporatie om te
concluderen dat intern adequate kennis/competenties beschikbaar zijn bij
betrokken functionarissen om de waardering zelf te verzorgen. Tevens wordt in
het interne waarderingsprotocol de interne controle nader uitgewerkt in
controle/toetsing basisgegevens en vrijheidsgraden (‘input’) en
uitkomst/analyse (‘output’).
Input bestaat uit datacontroles (verklaren afwijkingen inputdata
(brongegevens en taxatieparameters) dit jaar versus vorig jaar), ontwikkeling
taxatieparameters (met name leegwaarde, markthuur, mutatiegraad,
disconteringsvoet, en exit yield/eindwaarde) en de representativiteit 1/3e deel
versus 2/3e deel op complexniveau. Output bestaat uit tenminste een
outlier-analyse (bijvoorbeeld huur/leegwaarderatio, kapitalisatiefactor,
leegwaarderatio, exploitatiekostenratio en marktwaardeontwikkeling), een
vergelijking tussen 1/3e en 2/3e deel wat betreft vergelijking
huur/leegwaarderatio versus kapitalisatiefactor en taxatie/leegwaarde en tot
slot back-testing.
De onderbouwing leegwaarde, huurwaarde, rendement alsmede de
kasstromen per complex worden door softwareleveranciers ook buiten het taxatie
management systeem bewaard en zijn voor zowel externe taxateur als accountant
toegankelijk.
b. Representativiteitseisen
De corporatie heeft beschikking over passende informatie qua
referenties en onderbouwt op complexniveau de voornaamste vrijheidsgraden
(leegwaarde, markthuur, disconteringsvoet) Door middel van externe
vergelijkbaarheid/gegevens (qua markthuur/disconteringsvoet) bijvoorbeeld op
basis van de uitkomsten van diverse overleggen, waaronder het
benchmarkoverleg.
Een representatieve verdeling van de portefeuille wordt gemaakt op
basis van relevante criteria zoals marktgebieden, woningtype en bouwjaarklasse.
De corporatie onderbouwt de representativiteit door per complex uit het 2/3e
deel aan te geven met welk complex in het 1/3e deel deze vergelijkbaar is.
Indien er bij een complex sprake is van een substantiële
investering (ingrijpende verbouwing of renovatie, met uitzondering van
achterstallig onderhoud), aanpassing in de indeling of wijzigingen in
brongegevens, dan wordt aanbevolen om een individueel complex door de taxateur
te laten taxeren of om een reguliere taxatiecyclus te volgen. Dat laatste geldt
ook voor bijzondere complexen waarvoor geen representatief vergelijkbaar bezit
is binnen de portefeuille van de corporatie.
Proces interne waardering (scenario
3)
Ten aanzien van scenario 3, interne waardering, kan het volgende
stappenplan als richtlijn worden aangehouden:
-
a. Er vindt een toets door de corporatie plaats op de
consistentie van de toepassing van de vrijheidsgraden op de gehele
portefeuille.
-
b. De corporatie stelt een interne (concept) waardering op van
tenminste 2/3e deel tot de gehele portefeuille.
-
c. De corporatie gebruikt voor de vrijheidsgraden bij voorkeur
de ‘best practises’ en generieke parameters die in het (regionale)
marktwaardeoverleg zijn afgestemd tussen corporaties en taxateurs, tenzij
andere vergelijkbare informatie voorhanden is.
-
d. De externe taxateur toetst/taxeert het 1/3e deel en stelt
deze complextaxaties waar nodig bij en onderbouwt de taxaties middels drie
leegwaarde- en markthuurreferenties en drie beleggingstransacties per
complex.
-
e. Er vindt een toets plaats op de representativiteit van de
verdeling tussen het 1/3e deel en het 2/3e deel.
-
f. Bijzonderheden worden afgestemd met de taxateur en
gedocumenteerd. Mogelijke bijstelling van de vrijheidsgraden van het 2/3e deel
kan plaatsvinden op basis van bevindingen van de taxateur bij het 1/3e deel.
De
bevindingen van de taxateur zijn daarbij leidend.
-
g. Onderbouwing van de interne waardering van het 2/3e deel door
middel van het getaxeerde 1/3e deel.
-
h. Er vindt een input/output-analyse plaats.