TOELICHTING
1. Aanleiding en doel
Een onderdeel van het zesde actieprogramma Nitraatrichtlijn betreft
de verplichte inzaai van een vanggewas na de teelt van maïs op zand- en
lössgronden, direct aansluitend op deze teelt maar uiterlijk 1 oktober. Men kan
hierbij kiezen voor het toepassen van zogenaamde onderzaai waarbij het
vanggewas wordt ingezaaid tussen de groeiende maïs, of nazaai waarbij het
vanggewas direct na de teelt wordt ingezaaid. De weersomstandigheden van 2021,
met een nat en koud voorjaar en een zomer met veel neerslag, hebben ervoor
gezorgd dat de maïs relatief laat is ingezaaid en er weinig onderzaai is
toegepast. Dit heeft tot gevolg dat een groot deel van de maïs niet voor
1 oktober is afgerijpt, en een groot deel van dit areaal nog dient te worden
ingezaaid met een vanggewas.
De Technische Commissie Bodem (TCB) en de Commissie Deskundigen
Meststoffenwet (CDM) is advies gevraagd ten aanzien van de effecten van het
niet tijdig inzaaien van een vanggewas enerzijds, en het niet rijp oogsten en
vervolgens vervoederen van de maïs anderzijds. Door de Commissie Deskundigen
Meststoffenwet wordt aangegeven dat het vervoederen van onrijpe snijmaïs een
negatieve afwenteling kan geven op de methaanemissie en dat er mogelijk
risico’s zijn op pensverzuring en daarmee voor de diergezondheid. De directe
effecten op ammoniakemissie zijn naar verwachting beperkt. Door de TCB wordt
negatief geadviseerd ten aanzien van het verschuiven van de uiterste
inzaaidatum van het vanggewas, omdat dit de uitspoeling van nitraat naar het
bovenste grondwater versterkt.
Uit gesprekken met de sector en op aangeven van de CDM blijkt dat
het voor een groot deel van het areaal snijmaïs logistiek niet gaat lukken om
voor 1 oktober een vanggewas te hebben ingezaaid. Dit kan in de handhaving
grote gevolgen hebben. Om deze reden wordt voor het kalenderjaar 2021
vrijstelling verleend van de uiterste inzaaidatum van 1 oktober en wordt deze
verlengd naar ten hoogste 3 etmalen na de oogst maar uiterlijk 31 oktober.
2. Gevolgen
In deze regeling wordt de uiterste inzaaidatum van het vanggewas na
de teelt van maïs op zand- en lössgronden verschoven van direct aansluitend aan
de oogst maar uiterlijk op 1 oktober, naar ten hoogste 3 etmalen na de oogst
maar uiterlijk op 31 oktober.
Op grond van artikel 64, derde lid, van de Wet bodembescherming
(Wbb) kan vrijstelling worden verleend van de uiterste inzaaidatum voor het
vanggewas, zoals dat volgt uit artikel 8a, eerste lid, onderdeel a, van het
Besluit gebruik meststoffen (Bgm). Vrijstelling kan worden verleend voor zover
het belang van de bescherming van de bodem zich daar niet tegen verzet. Op
grond van artikel 64, tweede lid, van de Wbb kunnen aan de vrijstelling
voorschriften worden verbonden die nodig zijn in het belang van de bescherming
van het milieu.
In deze regeling is gebruik gemaakt van de bevoegdheid van artikel
64, derde lid, van de Wbb, door vrijstelling te verlenen van de uiterste
inzaaidatum van 1 oktober en deze te bepalen op uiterlijk drie etmalen na de
maïsoogst, met dien verstande dat het vanggewas uiterlijk op 31 oktober 2021
moet worden ingezaaid.
3. Regeldruk
Deze regeling is ten behoeve van het bedrijfsleven opgesteld. Het
verschuiven van de uiterste inzaaidatum vereist geen extra inspanning van een
ondernemer en zal dus niet leiden tot een verhoging van de regeldruk.
4. Uitvoerings- en handhavingslasten
Voor wat betreft uitvoering en handhaving zal deze
vrijstellingsregeling enkele effecten met zich meedragen. Bij geen vrijstelling
zouden veel landbouwers dit jaar niet aan de wetgeving kunnen voldoen en zou er
sanctionerend opgetreden moeten worden. Er zal nu minder gesanctioneerd worden
wat tot minder handhavingslast leidt. Voor RVO kan deze vrijstellingsregeling
leiden tot extra vragen via klantcontact en zal extra communicatie moeten
worden ingezet.
5. Inwerkingtreding en vaste verandermomenten
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de dag van
bekendmaking in de Staatscourant en werkt terug tot en met 1 oktober 2021.
Hiermee wordt bereikt dat de volle periode van 1 oktober tot en met 31 oktober
2021 gebruik kan worden gemaakt van deze regeling. De regeling vervalt met
ingang van 1 november 2021.
Met de gekozen inwerkingtredingsdatum en het ontbreken van een
invoeringstermijn van 2 maanden tussen publicatiedatum en datum van
inwerkingtreding wordt afgeweken van het kabinetsbeleid van vaste
verandermomenten voor regelgeving. Omdat onderhavige regeling aanmerkelijke
ongewenste nadelen voorkomt en spoedig in werking moet treden om effectief te
kunnen zijn, is afwijking van de vaste verandermomenten echter toegestaan.
De Minister van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten