Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 2 oktober 2021, nr. WJZ/ 21208046, tot wijziging van de Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen in verband met het vervallen van de bepaling omtrent de opslag en afvoer van nertsenmest

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op verordening (EG) nr. 2160/2003 van het Europees parlement en de Raad van 17 november 2003 inzake de bestrijding van salmonella en andere specifieke door voedsel overgedragen zoönoseverwekkers (PB L 2003, 325) en artikel 5.1, eerste lid, in samenhang met artikel 5.10, eerste lid, onderdeel b, in samenhang met het derde lid, onderdelen a en d, en artikel 5.2, van de Wet dieren;

Besluit:

ARTIKEL I

Artikel 4.4 van de Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen vervalt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 2 oktober 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

In 2020 zijn 69 nertsenbedrijven met SARS-CoV-2 besmet verklaard. De nertsen zijn allemaal geruimd. Op grond van artikel 4.4 van de Regeling veterinaire maatregelen specifieke dierziekten of zoönosen moest de vaste mest van de besmette bedrijven worden opgeslagen en was het verboden om vaste mest af te voeren.1 Afvoer was enkel toegestaan als de afvoer via een individuele ontheffingverlening was getoetst door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). In geval van ontheffingverlening werd als voorwaarde gesteld dat de vaste mest moest worden afgevoerd naar een locatie waar deze kon worden verhit of gecomposteerd. Deskundigen van Wageningen Bioveterinary Research, het referentielaboratorium, hebben op 13 november 2020 geadviseerd dat de mest van besmette locaties moet worden afgevoerd naar een vergister waar deze minimaal 1 dag bij 50°C wordt verhit de voorkeur had. Als alternatief heeft de NVWA aangegeven dat afvoer naar een erkende composteerinrichting ook volstond.

In februari 2021 hebben deskundigen aangegeven dat virusmateriaal langdurig aantoonbaar blijft in de mest, maar dat niet goed kan worden getest of het daadwerkelijk een besmettelijk/levend virus betreft zonder infectiestudies te doen. Zij hielden toen vast aan het hierboven bedoelde advies om vaste mest te verhitten alvorens verder te worden verwerkt.

Er zijn sinds de besmettingen in 2020 minimaal 8 maanden verstreken en met het verstrijken van de tijd neemt in het algemeen de levensvatbaarheid van virus af. Ik vond het daarom nodig om opnieuw een risicobeoordeling te laten doen.

Deskundigen hebben opnieuw een risicobeoordeling gedaan en een inschatting gedaan van de kans dat er nog virus in de vaste mest aanwezig is. De kans wordt nu klein geacht dat er nog levensvatbaar virus in vaste mest aanwezig is. Uitrijden op het land levert een zeer klein risico op voor de volks- en diergezondheid, waardoor de maatregelen opgenomen in artikel 4.4 niet meer nodig zijn. Om deze reden is artikel 4.4. komen te vervallen.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Tot 21 april 2021 was het verbod op de afvoer van vaste mest van besmette bedrijven geregeld in artikel 3b, eerste lid, van de toenmalige Regeling maatregelen Sars-CoV-2 bij nertsen op grond van de toenmalige Gezondheids- en welzijnswet voor dieren.

Naar boven