TOELICHTING
1. Aanleiding
Deze regeling dient ter implementatie van Richtlijn (EU) 2019/1161
van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 tot wijziging van
Richtlijn 2009/33/EG inzake de bevordering van schone en energiezuinige
wegvoertuigen (PbEU 2019, L188) (hierna: richtlijn 2019/1161 of
wijzigingsrichtlijn). Deze wijzigingsrichtlijn diende uiterlijk te zijn
geïmplementeerd op 2 augustus 2021. Het gaat hierbij feitelijk om een
hernieuwde implementatie van richtlijn 2009/33/EG1 (hierna: richtlijn 2009/33/EG of oorspronkelijke richtlijn),
zoals die is komen te luiden na de wijzigingen van richtlijn 2019/1161.
Richtlijn 2009/33/EG (de oorspronkelijke richtlijn) was geïmplementeerd in de
Regeling bevordering aankoop schone en energiezuinige voertuigen. Vanwege het
grote aantal wijzigingen in verband met deze wijzigingsrichtlijn wordt deze
regeling ingetrokken. Artikel 9.6.1 en artikel 21.6, zesde lid, Wet
milieubeheer vormen ook voor deze regeling de wettelijke grondslag. In verband
met de implementatie van Richtlijn 2019/1161 is artikel 9.6.1 Wet milieubeheer
gewijzigd. Voor de achtergronden van de wijzigingsrichtlijn wordt verwezen naar
de memorie van toelichting bij die wetswijziging.2
2. Inhoud regeling
Deze regeling is van toepassing op aanbestedende diensten en
speciale-sector bedrijven waarop de Aanbestedingswet 2012 van toepassing is.
Zij worden verplicht om bij het plaatsen van overheidsopdrachten
respectievelijk speciale-sector opdrachten voor wegvoertuigen te voldoen aan
een minimumpercentage van schone voertuigen. Hierin wordt een onderscheid
gemaakt tussen schone lichte voertuigen en schone zware voertuigen. Deze
verplichting ziet toe op twee periodes. De eerste periode loopt van 2 augustus
2021 tot en met 31 december 2025. De tweede periode loopt van 1 januari 2026
tot en met 31 december 2030.
Voor Nederland heeft dit als gevolg dat van alle
overheidsopdrachten en speciale-sector opdrachten tussen 2 augustus 2021 en
31 december 2025 die betrekking hebben op lichte voertuigen (auto’s en
bestelbussen), 38,5% daarvan schone lichte voertuigen moeten zijn. Schoon
betekent in dit geval dat een voertuig maximaal 50 gram CO2 per km
en maximaal 80% van de toegestane luchtverontreinigende emissies mag
uitstoten.
Voor zware voertuigen gaat het in dezelfde periode om 10% van
alle vrachtwagens en 45% van alle bussen. Schoon betekent in dit geval dat de
voertuigen volledig op alternatieve brandstoffen rijden, conform de definitie
in richtlijn 2014/94/EU3. De helft van het percentage voor de bussen moet daarbij
worden ingevuld met nulemissie voertuigen. Het is hierbij van belang dat het
gaat om een percentage van het totaal aantal aanbestede voertuigen per
categorie binnen de periode. Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de
streefcijfers per individuele aanbesteding.
Voor de tweede periode geldt voor lichte voertuigen hetzelfde
percentage als in de eerste periode. Dit mag in deze periode echter alleen
ingevuld worden door de aanbesteding van zogenaamde nul emissievoertuigen. Voor
vrachtwagens geldt een minimumpercentage van 15% en voor bussen een
minimumpercentage van 65%. Voor de bussen geldt ook in dit geval dat de helft
van dit percentage moet worden ingevuld door de aanbesteding van nul
emissievoertuigen. Voor de andere helft en ook voor de invulling van het
minimumpercentage voor vrachtwagens, geldt wederom dat voertuigen op
alternatieve brandstoffen als ‘schoon’ worden aangemerkt.
Hierbij wordt opgemerkt dat richtlijn 2019/1161 de lidstaten de
mogelijkheid geeft om verdergaande minimumstreefcijfers te eisen bij de
aanbesteding van lichte en zware wegvoertuigen. In het Klimaatakkoord zijn ook
verschillende afspraken gemaakt over het duurzaam aanbesteden van voertuigen
door de rijksoverheid en andere overheden, die verdergaan dan de verplichtingen
uit de wijzigingsrichtlijn. Zo is er in het Klimaatakkoord onder andere
afgesproken dat het rijkswagenpark in 2028 geheel emissieloos zal zijn en zijn
er bestuursakkoorden gesloten over zero emissie bussen4 en doelgroepenvervoer5. Daarnaast hebben ook regionale overheden afgesproken dat in
2030 hun eigen wagenpark emissieloos zal zijn op het gebied van lichte
voertuigen, dat bij de inkoop van opdrachten de voorwaarde gesteld zal worden
dat het vervoer emissieloos moet zijn, en dat bij zware voertuigen gestreefd
wordt naar zoveel mogelijk emissieloze voertuigen. Daarom zal gedurende de
eerste periode van 2021–2025 de mogelijkheid onderzocht worden om de afspraken
uit het Klimaatakkoord vast te leggen in deze regeling. Wanneer ervoor wordt
gekozen om aan te sluiten bij het Klimaatakkoord, dan zal deze regeling
overeenkomstig worden aangepast.
De wijzigingsrichtlijn bepaalt dat deze richtlijn (en daarmee ook
deze regeling) niet van toepassing is op bepaalde voertuigen die genoemd worden
in verordening 2018/858. Uit artikel 2, derde lid, van de regeling volgt dan
ook dat deze niet van toepassing is op: landbouw- of bosbouwvoertuigen, twee-
of driewielige voertuigen en vierwielers, voertuigen op rupsbanden, en zelf
aangedreven voertuigen die speciaal zijn ontworpen en gebouwd voor
werkzaamheden, en die door hun bouw niet geschikt zijn voor personen- of
goederenvervoer, en die geen op een chassis gemonteerde machines zijn. Ook
uitgezonderd van toepassing van de regeling zijn motorvoertuigen met meer dan
acht zitplaatsen, en een maximummassa van meer dan 5 ton, tenzij het gaat om
een voertuig met een capaciteit van meer dan 22 passagiers met ruimte voor
staande passagiers. Hierbij kan gedacht worden aan bussen.
Uit artikel 3, onderdeel a, van deze regeling volgt dat voor de
duur van de eerste periode, bepaalde voertuigen zijn uitgesloten van de
toepassing daarvan. De wijzigingsrichtlijn geeft de lidstaten namelijk de
mogelijkheid om deze voertuigen, genoemd in Verordening 2018/858, vrij te
stellen van de vereisten van de richtlijn. Het gaat hierbij om voertuigen die
zijn ontworpen en gebouwd of aangepast voor exclusief gebruik door de
strijdkrachten, voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd om hoofdzakelijk op
bouwplaatsen, in steengroeven, in havens of op luchthavens te worden gebruikt,
voertuigen die zijn ontworpen en gebouwd of aangepast voor gebruik door de
burgerbescherming, de brandweer en de ordehandhavingsdiensten, gepantserde
voertuigen, ambulances, lijkwagens, gehandicaptenvervoer, en mobiele
kranen.
De uitzondering ziet daarnaast uitdrukkelijk alleen op voertuigen
waarvoor op het moment van aanbesteden geen of redelijkerwijze geen duurzaam
alternatief beschikbaar is of onvoldoende breed beschikbaar is. Gedurende de
eerste periode, die loopt van 2 augustus 2021 tot en met 31 december 2025, zal
gesproken worden met de betrokken partijen en zal deze vrijstelling mogelijk
worden heroverwogen.
Indien sprake is van een aanbesteding van voertuigen die onder
één van bovengenoemde vrijstellingen valt, worden aanbestedende diensten en
speciale sector bedrijven verzocht dit nadrukkelijk in de publicatie van de
aanbesteding te vermelden en om gemotiveerd aan te geven waarom het gebruik van
de vrijstelling gerechtvaardigd is. Indien er sprake is van de aanbesteding van
voertuigen die onder de werkingssfeer van de richtlijn zou vallen, maar
vervolgens zodanig worden aangepast dat het aangepaste voertuig redelijkerwijs
onder één van bovengenoemde vrijstellingen valt, worden aanbestedende diensten
en speciale sector bedrijven verzocht om dit nadrukkelijk in de publicatie van
de aanbesteding te vermelden en om gemotiveerd aan te geven dat er sprake is
van een substantiële aanpassing die de vrijstelling rechtvaardigt. Ter
ondersteuning hiervan zal er een handreiking beschikbaar worden gesteld door
PIANOo.
Nederland zal uiterlijk op 2 augustus 2022 de Commissie in kennis
stellen van de maatregelen die genomen zijn voor de tenuitvoerlegging van deze
richtlijn. Vervolgens zal om de drie jaar verslag uitgebracht worden aan de
Commissie over de tenuitvoerlegging. Deze verslagen bevatten in ieder geval het
aantal en de categorieën voertuigen die onder de in deze richtlijn vermelde
contracten vallen.
Artikel 5 van deze regeling voorziet in de monitoring op de
richtlijn. Om te waarborgen dat Nederland voldoet aan de verplichting uit de
richtlijn om toe te zien op het behalen van de minimumstreefcijfers, is het
noodzakelijk dat informatie beschikbaar komt over het aantal aanbestedingen dat
bijdraagt aan het minimumstreefcijfer. Daarom worden aanbestedende diensten en
speciale-sector bedrijven gevraagd om informatie te verstrekken over voertuigen
die gekocht, geleased, gehuurd of in huurkoop zijn aangeschaft of waarvan het
gebruik ervan contractueel vastgelegd voor het leveren van een ingekochte
dienst die binnen het toepassingsgebied van de richtlijn valt. Meer specifiek
wordt aan hen gevraagd om het totale aantal voertuigen dat binnen de
werkingssfeer van de richtlijn valt, waarbij het gaat om zowel schone, als
niet-schone voertuigen, het aantal schone voertuigen, en het aantal
emissievrije zware bedrijfsvoertuigen aan te geven.
Aanbestedende diensten en speciale sector-bedrijven kunnen aan deze
verplichting voldoen ofwel door het invullen van veld VI.3, ‘Nadere
inlichtingen’ van het formulier ‘aankondiging van de gegunde opdracht’ in het
elektronisch systeem voor aanbestedingen, ofwel door de gevraagde informatie op
te nemen in de aankondiging die zij doen van het plaatsen van de
overheidsopdracht of speciale-sector opdracht, ofwel door de gevraagde
informatie op te nemen in de aankondiging die zij doen van de gunning van de
opdracht. Vanaf 14 november 2022 zal Uitvoeringsverordening 2019/1780 in
werking treden. Hierdoor zullen de aanbestedingsformulieren worden aangepast
(versie 10, eForms). De inwerkingtreding van de eForms wordt verwacht tussen
november 2022 en november 2023. In de vernieuwde eForms, die beschikbaar zullen
worden gesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat, zal het
verplicht worden gesteld om de velden met betrekking tot voertuigen in te
vullen. Voor handreikingen en advies over de uitvoering van de regeling kunnen
aanbestedende diensten en speciale-sector bedrijven gebruik maken van het
Expertisecentrum aanbesteden, PIANOo6.
3. Financiële gevolgen
Om de impact van de ministeriele regeling te bepalen is er een
analyse gemaakt van het aantal aanbestedingen dat gedaan is in 2020. De
richtlijn heeft alleen betrekking op aanbestedingen die vallen boven de
Europese aanbestedingsgrens (€ 214.000 voor decentrale overheden, € 139.000
voor de centrale overheid en € 428.000 voor speciale sector bedrijven). Op
basis van een rapport van CE-Delft en een analyse uitgevoerd in opdracht van
RVO is het de schatting dat van alle auto’s die door de doelgroep van de
wijzigingsrichtlijn wordt ingekocht, slechts 35% Europees hoeft te worden
aanbesteed.7 Het gaat daarbij dan om circa 3000 lichte voertuigen, 300
zware voertuigen en 400 speciale voertuigen per jaar. Daarnaast vallen ook
diensten onder de wijzigingsrichtlijn. Omdat de hoeveelheid voertuigen bij deze
diensten niet direct zijn te herleiden tot een aanbesteding en de kosten van de
voertuigen worden doorberekend in die dienst, is het lastig voor de diensten
een inschatting te maken van de kosten.
Over het algemeen zijn nul-emissievoertuigen iets duurder dan
conventionele voertuigen. De verwachting is dat dit nog wel enige jaren zo zal
blijven. Marktprognoses gaan er echter wel vanuit dat de prijzen van schone
voertuigen zullen blijven dalen. De stijgende vraag naar schonere voertuigen
heeft naar verwachting een positief effect op deze markt. Daarnaast kan er
sprake zijn van kosten voor laadinfrastructuur. Dit betekent dat
duurzaamheidseisen die aan het wagenpark worden gesteld ook hogere kosten met
zich meebrengen.
In het impact assessment van de Europese Commissie4
worden de aanbestedingskosten over de periode 2020–2035 1 tot 12% hoger
ingeschat dan normaal, met de meeste waarschijnlijkheid tussen de 1 en 5%.
Hier staat tegenover dat door lagere brandstof- en
onderhoudskosten de totale operationele kosten lager uitvallen, tussen de 1 en
11%.
Over het algemeen kan worden gesteld dat voor een elektrisch
licht voertuig de totale kosten van het gebruik (total cost of ownership
(TCO)), inmiddels gelijk of lager liggen dan die van een vergelijkbaar voertuig
op fossiele brandstoffen. Het impact assessment dat de Europese Commissie heeft
uitgevoerd laat dit ook zien. Initieel zal meer moeten worden geïnvesteerd bij
de aanschaf van het voertuig maar o.a. de brandstofkosten en belastingen zijn
aanzienlijk lager zodat de totale kosten over de looptijd van het voertuig
gezien lager zullen liggen.
Dit wordt geïllustreerd door de volgende voorbeelden:
Gemeente A heeft een eigen wagenpark van 20 auto’s, 10
benzineauto’s en 10 dieselauto’s. Deze auto’s rijden gemiddeld 25.000 km per
jaar en het betreft een middenklasse (klasse D) personenauto. De gemeente wil
deze auto’s vervangen door 20 batterij elektrische voertuigen. Het verschil in
aanschaf is € 346.000,– in het nadeel van de batterij elektrische voertuigen.
Als echter ook overige kosten zoals de brandstofkosten, belastingen,
afschrijvingen, verzekerings- en onderhoudskosten in ogenschouw worden genomen
bedragen de totale kosten voor de voertuigen op fossiele brandstoffen
€ 1.104.000,– tegenover € 865.000,– voor de batterij elektrische auto’s8.
Voor het vergroenen van 20 grote lichte bestelbussen, die
eveneens 25.000 km per jaar rijden is de TCO € 1.257.000,– om € 1.298.000,–.
Deze valt dan net gunstiger uit voor de dieselbestelbussen. Rijden de bussen
echter 50.000 km per jaar dan valt de TCO weer net gunstiger uit voor de
elektrische bestelbus9.
Het is hierbij van belang te melden dat de TCO van een voertuig
erg afhangt van het aantal kilometers dat per jaar wordt gereden, het voertuig
dat wordt vervangen en de mogelijkheden om het voertuig te laden.
Voor zware voertuigen worden momenteel grote stappen gezet maar
is de TCO nog wel duidelijk hoger dan die van de dieselvariant. Het is binnen
deze regeling echter niet verplicht een zwaar voertuig aan te schaffen dat
elektrisch of waterstof aangedreven is. De extra kosten zullen hier zitten in
de schone brandstof waar het voertuig op moet rijden. De meerkosten liggen op
dit moment ongeveer op € 0,30/liter. Rijdt een vrachtwagen 60.000 km per jaar
met een verbruik van 1 l/3,5 km, dan komt dat neer op een meerkosten per
vrachtwagen van € 5.142 per jaar.
PIANOo heeft op haar site verschillende TCO-tools waarmee de kosten
voor het aanschaffen van schone voertuigen nauwkeurig in kaart kunnen worden
gebracht.10 PIANOo faciliteert daarnaast aanbestedende diensten met
zogenaamde buyer groups op het vlak van maatschappelijk verantwoord inkopen.
IenW en PIANOo werken hierbij nauw samen en hebben een buyer group Clean
Vehicles Directive ingericht. Doel van de buyer group is onder meer het
gezamenlijk werken aan een marktvisie en inkoopstrategie die in de praktijk
wordt uitgevoerd door de deelnemers. Maar de buyer group geeft ook concrete
handvatten voor de inkopers van aanbestedende diensten. De buyer groups dienen
om kennis te delen onder een brede groep inkopers, beleidsmedewerkers en
contractbeheerders. Daarnaast worden er verdiepingssessies georganiseerd op
relevante thema’s die vanuit de aanbestedende diensten naar voren komen. Denk
aan zaken als financiering, laadinfrastructuur maar ook de uitleg van de
richtlijn. Via een nieuwsbrief Duurzame Mobiliteit worden geïnteresseerden op
de hoogte gehouden van activiteiten en ontwikkelingen over de richtlijn.
Voor een beschrijving van de administratieve lasten, milieueffecten
en andere gevolgen wordt verwezen naar de memorie van toelichting bij de
Wijziging van de Wet milieubeheer.11
4. Consultaties
Een ontwerp van deze regeling is ter consultatie voorgelegd aan de
VNG, IPO en Unie van Waterschappen (UvW) en Interdepartementale Commissie
Huisvesting en Facilitair (ICHF). Tegelijkertijd is het ontwerp ter consultatie
voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Daarnaast heeft het
ontwerp in de periode 14 april tot en met 12 mei 2021 ter inzage gelegen via
www.internetconsultatie.nl. Op deze site zal ook een
reactie op de ingekomen reacties op de internetconsultatie worden gepubliceerd.
Alle overige ontvangen reacties zullen via de zogenaamde wetgevingskalender
worden gepubliceerd.
Aanbestedende diensten kunnen zich in het algemeen in de regeling
vinden, maar zien wel een aantal belemmeringen (o.a. de extra kosten; behoefte
aan meer laadinfrastructuur; en een gebrek aan duurzame alternatieven op de
markt). Deze belemmeringen waren voor de consultatie al in beeld en zijn
meegenomen in de opzet en uitvoering van de regeling. Milieuorganisaties vinden
de regeling niet ambitieus genoeg en pleiten voor een versnelde overname van de
ambities uit het Klimaatakkoord. Marktpartijen zijn vooral geïnteresseerd in
het definiëren van bepaalde alternatieve brandstoffen als zero-emissie en
moedigen extra ambitie aan. Voor de veiligheidsmarge kwam bij geen van de
reacties de expliciete wens naar voren en een enkele partij zag dit juist als
ongewenst. Daarom is er geen marge aan de regeling toegevoegd. Er zijn zeven
reacties binnengekomen van individuele burgers. Deze reacties gaan voornamelijk
in algemene zin over de energietransitie, en het ambitieniveau, de taken en rol
van de overheid.
De aanbestedende overheidsdiensten van de ICHF geven via
individuele reacties aan dat de afspraken uit het Klimaatakkoord leidend zijn,
wel wijzen zij erop dat dit nog niet voor alle aanbestedende diensten geldt en
op de korte termijn nog uitdagingen kent. Zo vragen de diensten van de ICHF
aandacht voor een tijdige realisatie van de laadinfrastructuur en de
beschikbaarheid van voldoende aanbod. Ook de Politie wijst in een aparte brief
hierop. Daarnaast hadden deze diensten en de Politie bezwaren tegen een passage
in de toelichting van het ontwerp over de vrijstellingen. In deze passage stond
dat in het geval het noodzakelijk is dat een voertuig ten behoeve van het
specifieke gebruik moet worden aangepast, de aanschaf en aanpassing binnen één
aanbesteding diende te vallen.
De passage, die afkomstig was uit Kennisgeving van de Commissie
betreffende de toepassing van de artikelen 2, 3, 4 en 5 van Richtlijn
2009/33/EG van het Europees Parlement en de Raad inzake de bevordering van
schone en energiezuinige wegvoertuigen (PbEU 2020, C352), is vervallen. Het
lijkt erop dat deze uitleg niet beoogde nadere eisen te stellen aan de wijze
van aanbesteden op zich, maar met name bedoeld is om inzicht te krijgen om te
kunnen bepalen of de lidstaten uiteindelijk de gestelde minimum streefcijfers
halen. Net als de Europese Commissie hecht Nederland er aan de komende jaren
zicht te houden op de aantallen voertuigen die onder de richtlijn (en dus ook
deze regeling) vallen. In afstemming met relevante partijen zal onderzocht
worden hoe hier het beste aan kan worden tegemoetgekomen.
De VNG ondersteunt het doel van de regeling, maar vraagt aandacht
voor onder andere de impact op de gemeentelijke uitvoeringspraktijk en de
noodzaak van ondersteuning en financiële compensatie. In verband met de impact
van deze regeling op de gemeentelijke uitvoeringspraktijk worden handreikingen
en andere informatie beschikbaar gesteld om een soepele uitvoering te
faciliteren.
Het IPO ondersteunt de regeling, maar zou deze op plekken
ambitieuzer willen zien. In reactie daarop wordt opgemerkt dat de mogelijkheid
wordt opengelaten om in de tweede periode, na onderzoek en bij draagvlak, de
ambities verder op te hogen. Daarnaast, zijn voor de ondertekenaars van het
Klimaatakkoord die afspraken leidend.
De UvW staat positief tegenover de regeling en vindt de
doelstelling realistisch. Wel vragen ze aandacht voor een aantal belemmeringen,
zoals de beschikbaarheid van lichte voertuigen met een grijs kenteken, en of
voldaan kan worden aan de (functionele) eisen m.b.t. de actieradius,
laadvermogen, trekgewicht en de laadinfrastructuur. Ook stippen ze het gebrek
aan emissievrije zware voertuigen aan. De UvW benadrukt dat een ophoging van de
ambities in lijn met het Klimaatakkoord wel haalbaar moet zijn, ook gezien de
genoemde belemmeringen. Tenslotte worden de huidige percentages als voldoende
geacht. In reactie op de UvW wordt opgemerkt dat de gehanteerde percentages de
ruimte geven om lastig te verduurzamen lichte voertuigen, binnen de dienst te
compenseren met voertuigen die wel schoon of emissievrij kunnen worden
ingekocht. Daarnaast is het gebruik van alternatieve brandstoffen voor zware
voertuigen binnen de regeling mogelijk. De opmerking van de UvW over het
ophogen van de doelen is meegenomen in de afweging om pas na onderzoek te
besluiten of de ambities moeten worden aangescherpt.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet
geselecteerd voor een formeel advies, omdat het naar verwachting geen
omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
De op de regeling van toepassing zijnde voorhangprocedure op grond
van artikel 21.6, zesde lid, van de Wet Milieubeheer heeft geen reacties
opgeleverd. De Tweede- en Eerste Kamer hebben de concept-regeling voor
kennisneming aangenomen.
5. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum
van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug
tot en met 2 augustus 2021. De laatstgenoemde datum is de datum waarop de
omzettingstermijn van Richtlijn 2019/1161 verloopt en de wijziging van de Wet
milieubeheer waarop deze regeling gebaseerd is in werking treedt. Omdat het
EU-wetgeving betreft kan worden afgeweken van de vaste verandermomenten die
zijn vastgesteld voor de inwerkingtreding van wetgeving en van de daarvoor
vastgestelde publicatiedatum.
De Staatssecretaris van
Infrastructuur en Waterstaat,
S.P.R.A. van Weyenberg