TOELICHTING
1. Inleiding
De Europese Unie heeft met NextGenerationEU1 een omvangrijk herstelpakket aangenomen dat de lidstaten van de EU sociaaleconomisch
ondersteunt bij het herstel van de COVID-19-crisis. Eén van de instrumenten uit dit
herstelpakket is REACT-EU (Recovery Assistance for Cohesion and the Territories of
Europe)2. Met REACT-EU wordt aanvullend budget toegevoegd aan de bestaande Europese structuurfondsen,
waaronder het Europees Sociaal Fonds 2014–2020 (ESF). Op Europees niveau is er een
grondslag voor de inzet van de aanvullende middelen gecreëerd in de vorm van een wijziging
van de verordening die gemeenschappelijke regels stelt voor de Europese structuurfondsen
(de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening)3. Om besteding van het aanvullende budget uit REACT-EU voor ESF op nationaal niveau
mogelijk te maken leggen de lidstaten eerst een operationeel programma voor aan de
Europese Commissie. Omdat de REACT-EU middelen worden toegevoegd aan het ESF, zijn
deze middelen door Nederland geprogrammeerd binnen het bestaande Operationele Programma
ESF 2014–2020. Na goedkeuring van de wijzigingen in het Operationele Programma ESF
2014–2020 door de Europese Commissie, kan het programma worden uitgewerkt in nationale
regelgeving. De Europese Commissie heeft deze wijzigingen goedgekeurd op 15 april
2021. Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling ESF 2014–2020 om de besteding van
het aanvullende budget uit REACT-EU voor ESF op nationaal niveau mogelijk te maken.
De REACT-EU middelen worden binnen het kader van het ESF geprogrammeerd onder een
nieuwe prioritaire as en thematische doelstelling, die uitsluitend voor REACT-EU middelen
beschikbaar is: ‘Bevordering van crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie
en de sociale gevolgen daarvan en voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig
herstel van de economie’. In het licht van deze doelstelling kiest Nederland ervoor
om de werkgelegenheids- en sociale effecten van de COVID-19-crisis aan te pakken door
de steun met de aanvullende middelen uit het REACT-EU te richten op het aan het werk
helpen en aan het werk houden van kwetsbare werkenden en werkzoekenden. Bij de inzet
van de aanvullende ESF-middelen REACT-EU wordt, ten behoeve van een snelle en succesvolle
uitvoerbaarheid, verder zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande inrichting en
uitvoeringsstructuren van het lopende ESF programma 2014–2020.
De regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 april 2021,
2020-0000167526, tot wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in verband met
extra middelen uit REACT-EU geeft het kader voor inzet van middelen uit REACT-EU door
de arbeidsmarktregio’s.
Deze tweede ESF-REACT-EU-regeling geeft het kader voor inzet van middelen door de
Minister van Justitie en Veiligheid en door sectoren ten behoeve van:
-
• de begeleiding en opleiding van mensen die in een justitiële inrichting verblijven;
-
• de bij- en omscholing van werk naar werk voor kwetsbare werkenden en kwetsbare werkenden
die willen overstappen naar werk in een krapteberoep al dan niet in een andere sector.
De uitvoering van deze regeling wordt, net als voor de subsidieregeling ESF 2014–2020,
belegd bij Uitvoering Van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening,
Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
UVB is, in de terminologie van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening, de landelijke
managementautoriteit.
2. Inhoud van de regeling: de inzet van de aanvullende middelen ESF REACT-EU
Met deze regeling wordt de inzet van € 36,5 miljoen mogelijk voor de begeleiding en
opleiding van mensen die in een justitiële inrichting verblijven en de bij- en omscholing
van kwetsbare werkenden. Hiertoe worden twee hoofdstukken toegevoegd aan bijlage 1a
van de Subsidieregeling ESF 2014–2020.
In relatie tot de COVID-19 crisis wordt een hoger subsidiepercentage dan reeds geprogrammeerd
onder ESF 2014–2020 legitiem geacht, derhalve wordt er voor alle onderdelen onder
REACT-EU een ESF-subsidiepercentage van (maximaal) 75% gehanteerd. De subsidieaanvrager
is verantwoordelijk voor de cofinanciering van (minimaal) 25%.
Per 11 oktober 2021 worden de aanvraagtijdvakken voor het Ministerie van Justitie
en Veiligheid (J&V) en voor de ondersteuning van kwetsbare werkenden opengesteld.
Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) vraagt de subsidie namens het Ministerie van
J&V aan ten behoeve van activiteiten voor personen die verblijven in gevangenissen,
forensisch psychiatrische klinieken of justitiële jeugdinrichtingen die vallen onder
haar verantwoordelijkheid (hierna te noemen: de inrichtingen). De voorwaarden hiervoor
zijn opgenomen in het aan Bijlage 1a toegevoegde Hoofdstuk II. In Hoofdstuk III zijn
de voorwaarden opgenomen waaronder sectoren subsidie kunnen aanvragen ten behoeve
van trajecten voor kwetsbare werkenden. Per sector is hiervoor een subsidieplafond
vastgesteld op basis van het aantal kwetsbare werkenden in de betreffende sector.
Deze verdeling is opgenomen in bijlage 3e.
3. Toelichting op Hoofdstuk II
De uitbraak van het coronavirus heeft als gevolg gehad dat gedetineerden, terbeschikkinggestelden
(tbs-gestelden) en jongeren in gesloten inrichtingen geen bezoek meer mochten ontvangen,
dat verloven werden ingetrokken en dat de in- en uitstroom zo veel als mogelijk is
beperkt. Het systeem waarin deze doelgroepen geleidelijk steeds meer vrijheden verwerven
en zich steeds vaker buiten de inrichting mogen begeven om zich voor te bereiden op
hun terugkeer in de maatschappij, is door de uitbraak van het coronavirus onder druk
komen te staan. Niet alleen de gedetineerde, tbs-gestelde of jongere zelf maar ook
de samenleving is bij dit systeem gebaat, omdat het de kans dat de betrokkene opnieuw
een strafbaar feit pleegt verkleint.
Met de inzet van middelen vanuit het ESF REACT-EU wordt daarom voorzien in het bieden
van aanvullende ondersteuning aan de doelgroep, gericht op het maken van de stap naar
de arbeidsmarkt en het verkleinen van risico’s op recidive.
DJI heeft de expertise om deze begeleiding te bieden. Daarom wordt € 8,5 miljoen subsidie
beschikbaar gesteld aan de Minister van J&V om de inrichtingen van DJI in staat te
stellen deze extra begeleiding te bieden.
3.1 Doel en Doelgroep
Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel begeleiding te bieden aan
personen die in de inrichtingen verblijven en hen voor te bereiden op hun terugkeer
in de maatschappij. Het doel is om hun arbeidsmarktpositie zodanig te verbeteren,
dat zij naar werk bemiddelbaar zijn of na genoemd verblijf inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt
gerelateerd programma of een regulier opleidingstraject.
De doelgroep bestaat uit personen die op het moment van deelname verblijven in een
gevangenis, een forensisch psychiatrische kliniek of een justitiële jeugdinrichting.
Jongeren verblijvend in een gesloten accommodatie als bedoeld in artikel 1.1 van de
Jeugdwet vallen tegenwoordig onder de verantwoordelijkheid van de gemeenten en maken
daardoor geen deel meer uit van de doelgroep voor dit onderdeel van de subsidieregeling.
Deze jongeren zouden eventueel ondersteuning kunnen ontvangen door middel van de projecten
van de arbeidsmarktregio’s.
Artikel D16, tweede lid, is enigszins anders geformuleerd dan artikel A21, tweede
lid van ESF 2014–2020, om te verduidelijken dat aan het tweede lid ook toepassing
gegeven mag worden indien iemand deelneemt aan meer opeenvolgende projecten. Met de
aanpassing is geen inhoudelijke wijziging ten opzichte van de voorgaande regeling
beoogd.
3.2 Activiteiten
De ESF REACT-EU middelen worden ingezet om deelnemers te begeleiden naar werk of een
stap naar werk (arbeidsmarkttoeleiding). Praktisch gezien betekent dit dat deelnemers
begeleiding ontvangen, een arbeidsgerichte opleiding of training volgen, een vak en/of
beroepsvaardigheden (competenties) zullen moeten leren. Deze activiteiten worden ingezet,
omdat het hebben van opleiding of werk vaak van positieve invloed is op het voorkomen
van recidive. De doelgroep betreft gedetineerden, tbs-gestelden en jongeren in een
justitiële jeugdinrichting.
Dankzij de aanvullende steun vanuit het ESF REACT-EU zijn de inrichtingen in staat
om extra middelen en mensen in te zetten waarmee zij geselecteerde deelnemers voorbereiden
op het verkrijgen en het behouden van werk. Bij gedetineerden en tbs-gestelden gaat
het vaak om het ontwikkelen van beroepsvaardigheden, terwijl het bij jongeren vaker
gaat om een opleiding. Het is hoe dan ook een stap in de richting van betaalde arbeid.
Voor de activiteiten wordt een standaardprijs per kalenderdag aangehouden per deelnemer
die in een ESF-traject participeert. Die standaardprijs is gebaseerd op een kostenonderzoek
uit de huidige periode en door de Europese Commissie geaccordeerd.
3.3 Voorbereidingstijd, tijdvak en looptijd
De aanvullende ESF-middelen uit REACT-EU dienen als crisisbudget en moeten uiterlijk
31 december 2022 zijn besteed op projectniveau. Na de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling,
wordt het tijdvak één maand opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen. Projecten
kunnen lopen van 1 januari 2022 tot en met 31 december 2022.
3.4 Privacy
Op basis van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 wordt subsidie uit het Europees Sociaal
Fonds aan het Ministerie van J&V verleend voor het vergroten van mogelijkheden tot
arbeidsinpassing van personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Hiervoor wordt
een hoofdstuk aan Investeringsprioriteit D (luidende: bevordering van het crisisherstel
in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal
en veerkrachtig herstel van de economie) toegevoegd en wordt een subsidietijdvak opengesteld.
Om te controleren of de subsidie door de subsidieaanvrager aan de doelgroepen genoemd
in artikel D16 van bijlage 1a zijn besteed, en om de effectiviteit van de subsidie
te kunnen evalueren, worden persoonsgegevens verwerkt. UVB voert deze taak uit.
Subsidieaanvrager
De subsidie wordt aangevraagd door het Ministerie van J&V.
Grondslag
Ten behoeve van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 is het verwerken van de persoonsgegevens
nodig om deelnemers te kunnen identificeren, te kunnen vaststellen of een deelnemer
behoort tot de doelgroep van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 en om te kunnen vaststellen
of deze deelnemer heeft deelgenomen aan de opgegeven activiteiten.
De grondslag om persoonsgegevens te mogen verwerken is terug te vinden is artikel
6 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Dit artikel maakt de verwerking
mogelijk indien de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting
(artikel 6, eerste lid, onderdeel c, AVG). Deze wettelijke verplichting moet zijn
grondslag kennen in Europese- of nationale wetgeving (artikel 6, derde lid, AVG).
Op grond van artikel 123 van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening wijzen de
lidstaten een managementautoriteit aan. In artikel 125 van die verordening worden
aan de management autoriteit verschillende taken opgedragen: deze autoriteit dient
toezicht te houden op naleving van het beginsel van goed financieel beheer (eerste
lid), een systeem op te zetten met audit en persoonsgegevens (tweede lid, onderdeel
d), te controleren of activiteiten hebben plaatsgevonden en kosten zijn betaald, fraude
wordt voorkomen en een deugdelijke administratie wordt bijgehouden ten behoeve van
de controle (vierde lid, onderdelen a, c en d) en tot slot dienen verificaties ter
plekke worden gedaan (vijfde lid, onderdeel b). In artikel 3 van de Subsidieregeling
ESF 2014–2020 wordt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen als
managementautoriteit. UVB voert de taken van de managementautoriteit in mandaat van
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit. UVB maakt daarvoor gebruik van
persoonsgegevens van deelnemers. Deze grondslag is verder uitgewerkt in de Subsidieregeling
ESF 2014–2020. Op grond van artikel 15 en 17 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020
worden de noodzakelijke persoonsgegevens verwerkt ten behoeve van controle, rapportage
en evaluatiedoeleinden.
Op grond van artikel 10 van de Wet algemene bepalingen Burgerservicenummer kunnen
overheidsorganen in het kader van de aan hen opgedragen taken gebruik maken van het Burgerservicenummer.
Op grond van artikel 3, derde en vierde lid, van de Kaderwet SZW-subsidies kunnen
persoonsgegevens, waaronder het Burgerservicenummer, in het kader van subsidieverstrekking
met het oog op rapportage en evaluatie van de besteding van de subsidie worden verwerkt.
De grondslag in de Kaderwet SZW subsidies is verder uitgewerkt in de bovengenoemde
artikelen van de Subsidieregeling ESF 2014–2020.
De Burgerservicenummers die de subsidieontvangers op grond van artikel 15 en 17 van
de Subsidieregeling ESF 2014–2020 aan UVB hebben verstrekt worden door UVB voor evaluatie
en statistische doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gestuurd.
Op grond van artikel 5, eerste lid, van de AVG staat het vereiste van doelbinding
aan de verdere verwerking van persoonsgegevens in het algemeen belang voor statistische
doeleinden niet in de weg. Op grond van artikel 34 van de Wet op het Centraal bureau
voor de Statistiek is het CBS bevoegd om Burgerservicenummers voor statistische doeleinden
te verwerken. CBS verwerkt de Burgerservicenummers tot een rapport over de uitstroomresultaten
van de ESF subsidies. In het rapport dat wordt opgesteld door CBS staan alleen geaggregeerde
resultaten die niet tot individuele deelnemers te herleiden zijn. UVB vraagt het CBS
om deze rapporten op te stellen, omdat het CBS de gegevens kan koppelen aan andere
voor statistische doeleinden ontvangen gegevens. Om deze koppeling mogelijk te maken
heeft het CBS identificerende variabelen nodig, zoals het Burgerservicenummer.
Noodzaak
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening
dient iedere lidstaat een jaarverslag in over de uitvoering van het ESF programma
in het voorgaande begrotingsjaar. In dit jaarverslag doen de lidstaten aan de Europese
Commissie verslag over de uitvoering van het ESF programma aan de hand van financiële
gegevens en gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren. Daarnaast is iedere
lidstaat, op grond van artikel 114 van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening,
verplicht om een evaluatieplan op te stellen. In dit evaluatieplan moeten de lidstaten
een samenvatting geven van de belangrijkste resultaten van het operationele programma.
Om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen is het noodzakelijk dat UVB de naleving
van de subsidievoorschriften kan controleren en de resultaten van de ESF subsidies
kan beoordelen en evalueren. De subsidieontvangers worden daarom in de Subsidieregeling
ESF 2014–2020 verplicht om de persoonsgegevens van deelnemers aan de ESF projecten
te verwerken. Op grond van deze regeling worden persoonsgegevens verwerkt voor de
volgende doeleinden:
-
– om deelnemers te kunnen identificeren (artikel 15 Subsidieregeling ESF 2014–2020);
-
– om vast te kunnen stellen of een deelnemer behoort tot de doelgroep van de regeling
en om te kunnen vaststellen of deze deelnemer heeft deelgenomen aan de opgegeven activiteiten
binnen het project (artikel 15 Subsidieregeling ESF 2014–2020);
-
– ten behoeve van rapportage- en evaluatiedoeleinden (artikel 17 en 18 Subsidieregeling
ESF 2014–2020).
Om te kunnen beoordelen of een deelnemer in aanmerking komt voor dienstverlening op
grond van de Subsidieregeling ESF 2014–2020, is een beoordeling van persoonlijke omstandigheden
nodig. Het gaat dan om een beoordeling van gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld
dat de deelnemer tot de doelgroep behoort en dat de activiteiten ten behoeve van de
deelnemer passen binnen het doel van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. De genoemde
gegevens zijn daarom noodzakelijk en ter zake dienend om de dienstverlening uit te
kunnen voeren en deze zo doeltreffend en efficiënt mogelijk vorm te geven.
Proportionaliteit
Het Ministerie van J&V dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een
verzoek in tot vaststelling van de subsidie bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
zodat gecontroleerd kan worden of de opgevoerde kosten subsidiabel zijn. Bij het verzoek
tot vaststelling van de subsidie wordt een verantwoording en een einddeclaratie gevoegd
(artikel 18 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020). Het Ministerie van J&V verstrekt
bij de einddeclaratie het Burgerservicenummer van de deelnemers van het project aan
de minister.
Subsidiariteit
De inrichtingen vallend onder het Ministerie van J&V vervullen een taak die in het
verlengde ligt van de wettelijke taken die zij reeds hebben. De uitvoering van taken
die uit de Subsidieregeling ESF 2014–2020 volgen, kan in redelijkheid niet op een
andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze worden verwezenlijkt dan met toepassing
van de voorgeschreven verwerking van persoonsgegevens.
Het niet verwerken van persoonsgegevens is geen realistisch alternatief omdat voor
uitvoering van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 duidelijk moet zijn aan wie de ondersteuning
wordt aangeboden. Ook voor verantwoordingsdoeleinden is het noodzakelijk dat gegevens
worden bijgehouden.
Conclusie
Uit het vorenstaande blijkt dat alleen de noodzakelijke persoonsgegevens worden verwerkt
en dat deze verwerking plaatsvindt in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit.
Praktische inrichting gegevensuitwisseling
De eis om bij de verwerking van gegevens een passend beveiligingsniveau in acht te
nemen en daarvoor organisatorische- en technische maatregelen te treffen, volgt rechtstreeks
uit de AVG en is daarom al onverkort van toepassing op het Ministerie van J&V. Aangezien
het Ministerie van J&V en het CBS reeds gehouden zijn aan toepasselijke wet- en regelgeving,
zoals de AVG, bevat de Subsidieregeling ESF 2014–2020 geen specifieke bepalingen over
de uitvoering van de gegevensverwerking en de daarmee samenhangende technische- en
organisatorische aspecten.
Verhouding tot hoger recht
In het kader van hoger recht wordt overwogen dat een inbreuk op het recht op privacy,
in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM),
van de deelnemers aan de ESF projecten kan worden gerechtvaardigd als deze is gebaseerd
op een wettelijke grondslag, plaatsvindt in het algemeen belang zoals bedoeld in het
tweede lid van artikel 8 van het EVRM en niet verder gaat dan nodig. Aan alle drie
deze criteria is voldaan. Dat er een wettelijke grondslag is voor de inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer is al eerder in deze toelichting, onder ‘grondslag’, uitgewerkt.
De voorschriften, artikelen 15 en 17 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in het
bijzonder, zijn bovendien voldoende specifiek zodat voor betrokkenen voldoende kenbaar
is dat, en voor welke doelen hun persoonsgegevens worden verwerkt. Daarnaast worden
de persoonsgegevens verwerkt voor een legitiem doel in de zin van artikel 8, tweede
lid, van het EVRM. Zoals hierboven onder ‘noodzaak’ is toegelicht, is het verwerken
van de persoonsgegevens noodzakelijk om aan de voorschriften te voldoen die op grond
van de Gemeenschappelijke Bepalingen aan het verstrekken van de middelen uit REACT
EU zijn verbonden. REACT EU is een maatregel die in het algemeen belang middelen beschikbaar
stelt in de context van de COVID-19-pandemie en het voorbereiden van een groen, digitaal
en veerkrachtig herstel van de economie. De inbreuk op de privacy van de betrokken
gaat, tot slot, niet verder dan nodig is om het doel te behalen. In het bovenstaande
kwam al aan bod dat de wijzigingsregeling voldoet aan de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit.
Bewaartermijn
In artikel 16, eerste lid, van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 is de bewaartermijn
opgenomen voor de administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde
project. Deze bewaartermijn, tot en met 31 december 2027, geldt ook voor projecten
die worden gesubsidieerd vanuit ESF REACT-EU. De bewaartermijn is gebaseerd op artikel
140, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening. Hierin staat: ‘Voor
alle andere concrete acties dan deze bedoeld in de eerste alinea, worden alle ondersteunende
documenten beschikbaar gesteld gedurende twee jaar, vanaf 31 december na de indiening
van de rekeningen waarin de definitieve uitgaven voor de voltooide concrete actie
zijn opgenomen.’ Deze bepaling is van toepassing op de uitvoering van het ESF in Nederland.
De laatste mogelijkheid om uitgaven van projecten, die worden gesubsidieerd vanuit
ESF REACT-EU, op te nemen in de rekeningen aan de Europese Commissie is februari 2025.
Dit leidt tot een uiterste bewaartermijn tot en met 31 december 2027. Om de bewaartermijn
van de administratieve bescheiden (waaronder ook persoonsgegevens) niet langer te
maken dan strikt noodzakelijk, is het mogelijk om een kortere bewaartermijn op te
nemen in de beschikking tot subsidievaststelling, indien de uitgaven voor het betreffende
project in een kalenderjaar vóór 2025 zijn opgenomen in de rekeningen aan de Europese
Commissie.
3.5 Staatssteun
Subsidieaanvrager is het Ministerie van J&V. Dit is een bestuursorgaan en geen onderneming,
zodat er geen sprake is van staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van
het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie.
4. Toelichting Hoofdstuk III
De COVID-19-crisis heeft de afgelopen anderhalf jaar grote invloed gehad op de arbeidsmarkt.
In korte tijd hebben ten gevolge van de coronamaatregelen in bepaalde branches overschotten
en tekorten aan arbeidskrachten elkaar opgevolgd. Ook zijn transities in veel branches
versneld, bijvoorbeeld het thuiswerken en online winkelen. Hoewel de economische impact
ten opzichte van de ramingen van het CPB van vorig jaar meevallen en de krapte op
de arbeidsmarkt lijkt aan te houden, is er ook nog onzekerheid. Hoe zal het coronavirus
zich ontwikkelen? En welke gevolgen heeft het afbouwen van het steunpakket? In bepaalde
sectoren verdwijnen banen. Dit kan langdurig of zelfs permanent zijn. Ook is sprake
van een verschuiving van werkgelegenheid van de ene sector naar de andere. In sommige
sectoren blijft de werkgelegenheid relatief ongemoeid en er zijn sectoren waar nog
vacatures zijn. Zowel werkenden als werkzoekenden kunnen te maken krijgen met de gevolgen
van de crisis.
In een presentatie voor de Ministeriële Commissie COVID-19 op 20 april 2021 wezen
het CPB en SCP wederom op de ongelijke effecten die de snelle transities naar aanleiding
van COVID-19 hebben. Vooral degenen met een flexibel arbeidscontract, waaronder ZZP-ers,
lopen risico om werk te verliezen en maken vervolgens minder kans op het vinden van
nieuw werk. Het SCP wijst erop dat vooral werkenden met een migratieachtergrond, jongeren,
ouderen die vanuit een uitkering aan het werk zijn gegaan, werkenden met lage opleidingsniveaus
alsmede mensen met een arbeidsbeperking, risico lopen omdat zij veelal in tijdelijke
banen werkzaam zijn en vaker in een kwetsbare sector werken. Tussen deze kenmerken
bestaat ook de nodige onderlinge samenhang.
Een nieuwe toekomst zoeken of je aanpassen aan de nieuwe omstandigheden betekent dat
mensen zich moeten oriënteren op nieuw werk en soms hun expertise moeten aanpassen
of hun competenties uitbreiden. Leven lang ontwikkelen is echter niet voor iedereen
vanzelfsprekend en blijft achter, met name bij laagopgeleiden en mensen met een onzeker
werkverband. Daarom worden de ESF REACT-EU middelen ingezet voor bij- en omscholing
van kwetsbare werkenden en werkenden die willen overstappen naar werk in een krapteberoep,
al dan niet in een andere sector.
4.1 Doel en Doelgroep
Het doel van de regeling is, in de context van de COVID-19 crisis, kwetsbare werkenden
te ondersteunen hun baan te behouden of een verbetering in hun arbeidsmarktpositie
te realiseren. Met de subsidie kunnen integrale trajecten aangeboden worden, waarin
de deelnemer gedurende het traject kan worden begeleid/gecoacht zodat ingezette scholing
en trajecten met succes worden afgerond en de opgedane kennis geoperationaliseerd
wordt.
De regeling beoogt de grote verschillen in perspectief op de arbeidsmarkt te verkleinen,
waardoor kwetsbare werkenden meer kans hebben op een vast arbeidsverband. Het gaat
hierbij om een duurzame versterking van de positie van kwetsbare werkenden wat kan
resulteren in het behouden van hun baan of het vinden van een andere, eventueel betere,
functie.
De doelgroep is daarom breed gedefinieerd en omvat werknemers in loondienst, zelfstandigen
zonder personeel en overige werkenden in opdracht van een opdrachtgever. Voor alle
deelnemers wordt ofwel een arbeidscontract, een loonstrook of, in het geval iemand
ZZP-er is, een inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel gevraagd
om aan te tonen dat iemand werkend is. Daarnaast wordt gevraagd om aan te tonen dat
de deelnemer een kwetsbare werkende is. Kwetsbare werkenden in de zin van hoofdstuk
III zijn personen die aantoonbaar vallen onder een van de volgende categorieën:
-
a) werkenden die in een periode van drie jaar voorafgaand aan de start van een project
een bijstandsuitkering, een uitkering op grond van de IOAW, de IOAZ of het Besluit
bijstandverlening zelfstandigen 2004, dan wel een uitkering op grond van een sociale
zekerheidswet ten laste van het UWV hebben ontvangen;
-
b) werkenden die op het moment van de aanvraag minder dan 130% van het minimumloon verdienen;
-
c) indien het zelfstandigen zonder personeel betreft, als dezen over de periode van zes
maanden voorafgaand aan deelname een tarief hanteren dat gemiddeld niet hoger ligt
dan € 35 exclusief BTW per gewerkt uur;
-
d) werkenden met een opleidingsniveau dat niet hoger is dan MBO-2 of een daarmee vergelijkbaar
niveau;
-
e) werkenden die zijn geregistreerd in het doelgroepenregister in het kader van de Wet
banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten;
-
f) werkende hier te lande woonachtige vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijf
houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet
2000.
Ad a)
Onder deze groep vallen alle werkenden die op dit moment werken, maar op enig moment
in de drie jaar voorafgaand aan de start van het project een volledige of aanvullende
uitkering hebben ontvangen. Hiermee worden alle uitkeringen van het UWV en uitkeringen
op basis van de Participatiewet bedoeld die mede voorzien in het levensonderhoud.
Hieronder vallen ook het Bbz levensonderhoud en de Tozo die betrekking hebben op zelfstandigen
zonder personeel.
Ad b) en c)
Conform de definities die het SCP bij de beschrijving van precaire arbeid in ‘De onderkant
van de arbeidsmarkt in 2025’4 hanteren wij als grens voor werkenden met een laag persoonlijk inkomen een uurloon
dat gelijk is aan maximaal 130% van het wettelijk minimumloon. Zelfstandigen zonder
personeel die in de periode van zes maanden voorafgaand aan deelname gemiddeld een
tarief hebben gehanteerd van maximaal € 35 exclusief BTW per gewerkt uur kunnen op
basis van deze voorwaarde ook deelnemen. Van hen wordt altijd een verklaring gevraagd
van het gemiddeld gehanteerde tarief, het werkzaam zijn als ZZP-er en de naam en het
KVK-nummer van zijn bedrijf. De minister kan de ZZP-er vragen deze verklaring te onderbouwen
met bewijsstukken, waaronder facturen en betaalbewijzen
Ad d)
Tot de doelgroep behoren werkenden met een opleidingsniveau van maximaal een MBO-2
of een diploma in het voortgezet onderwijs. Het gaat hierbij bijvoorbeeld ook om werkenden
die alleen een middelbare schoolopleiding hebben afgerond.
Ad e)
Binnen deze regeling vallen onder de doelgroep arbeidsbeperkten alle werkenden die
in het doelgroepenregister staan. Dit zijn werknemers waarvoor een werkgever loonkostensubsidie
ontvangt of waar een werkgever loondispensatie voor kan aanvragen.
Het doelgroepenregister is een landelijk register waarin alle mensen staan vermeld
die onder de banenafspraak vallen. Dit zijn:
-
• mensen in de Wajong die kunnen werken (arbeidsvermogen);
-
• mensen met een Wsw-indicatie;
-
• mensen met een WIW-baan;
-
• mensen met een ID-baan;
-
• mensen die onder de Participatiewet vallen en van wie is vastgesteld dat zij niet
het wettelijk minimumloon kunnen verdienen;
-
• mensen die tussen 1 september 2014 en 1 juli 2015 zijn afgewezen voor de Wajong;
-
• schoolverlaters van het voortgezet speciaal onderwijs (vso), praktijkonderwijs (pro)
en entree-opleiding in het mbo van het schooljaar 2014/2015;
-
• mensen die zonder een voorziening niet het wettelijk minimumloon kunnen verdienen.
Ad f)
Dit heeft betrekking op de werkende statushouders in Nederland, oftewel werkende asielzoekers
van wie de asielaanvraag is ingewilligd en die een (legale) verblijfsstatus hebben
gekregen.
4.2 Subsidiabele activiteiten
Vanwege de uitvoerbaarheid van de regeling zijn alleen de volgende activiteiten subsidiabel.
Hierbij is, met uitzondering van de indirecte kosten, gekozen voor activiteiten die
direct toe te schrijven zijn aan de deelnemers. Dit vergemakkelijkt zowel het opstellen
en controleren van de subsidieaanvragen, als de verantwoording en de controle van
de uitgevoerde projecten.
Intakegesprek:
Een intakegesprek vindt plaats door een externe aanbieder en bepaalt op basis van
de behoeften en mogelijkheden van de werkende de inhoud van het traject: EVC-procedure,
scholing basisvaardigheden, scholing beroepsvaardigheden en de eventueel benodigde
begeleiding hierbij. De begeleider is geregistreerd bij Noloc als loopbaanprofessional
of jobcoach of heeft werkervaring met het geven van begeleiding. Met extern wordt
bedoeld dat de persoon die de intake doet niet werkzaam is bij de werkgever van de
kwetsbare werkende. Het intakegesprek wordt vastgelegd en deze vastlegging dient door
zowel de begeleider als de deelnemer te worden ondertekend.
Begeleiding:
Zeker voor de kwetsbare werkendendoelgroep die met dit programmaonderdeel wordt gesteund,
kan het van belang zijn dat ze gedurende het traject begeleiding krijgen (een ‘buddy
functie’). Deze begeleiding moet worden geboden door een externe partij. De partij
is geregistreerd bij Noloc als loopbaanprofessional of jobcoach of heeft aantoonbare
werkervaring met het geven van begeleiding. Begeleiders zullen veelal uit de kringen
van het personeelswerk in ruime zin komen. Een begeleider is een externe en kan of
van binnenuit het samenwerkingsverband worden ingezet voor begeleidingsactiviteiten, of het betrokken samenwerkingsverband kiest ervoor de begeleiding van
buiten in te huren. Met extern wordt bedoeld dat de begeleider niet werkzaam is bij
de werkgever van de kwetsbare werkende.
EVC:
EVC staat voor Erkenning van eerder Verworven Competenties. Vooral voor mensen zonder
startkwalificatie kan het waardevol zijn erkenning te krijgen van de competenties.
Ook kan het een startpunt zijn voor verdere ontwikkeling, wat bijdraagt aan een leercultuur
in Nederland en een Leven Lang Ontwikkelen (LLO). Net als bij NL Leert Door is vereist
dat de EVC-aanbieder erkend is door het Nationaal Kenniscentrum EVC.
Scholing basisvaardigheden:
Het aanleren of versterken van basisvaardigheden is een belangrijk onderdeel van deze
regeling. Onder basisvaardigheden worden verstaan alle basisvaardigheden zoals genoemd
door de Europese Raad (Aanbeveling van de Raad van 22 mei 2018, inzake sleutelcompetenties
voor een leven lang leren, 2018/C 189/01). Wij verwachten met name inzet op taalvaardigheden,
rekenvaardigheden, digitale vaardigheden en financiële vaardigheden. De trainingen
worden gegeven door een externe (hiertoe door NRTO gecertificeerde) aanbieder.
Scholing beroepsvaardigheden:
Uitkomst van een intakegesprek en/of EVC traject kan zijn dat de werknemer gebaat
is bij scholing op beroepsvaardigheden. Financiering van beroepsvaardigheden is binnen
dit onderdeel van de subsidieregeling alleen mogelijk als integraal onderdeel van
een traject, waarbij uit een intakegesprek of een EVC-traject is gebleken dat scholing
op beroepsvaardigheden nodig is. Voor scholing op beroepsvaardigheden is, overeenkomstig
NL Leert Door, vereist dat de opleider een NRTO keurmerk heeft, de opleider opleidt
tot een door het NCP NLQF ingeschaalde kwalificatie of opleidt tot een overheids-,
branche- of sector-erkend certificaat. Een opleiding wordt aangemerkt als branche-
of sector-erkend, wanneer het O&O fonds of een hoofdaanvrager uit de betreffende sector
schriftelijk verklaard dat er sprake is van een branche- of sector-erkende opleiding
en motiveert waarom dat zo is.
Voor alle duidelijkheid wordt onder subsidiabele scholing beroepsvaardigheden (of
basisvaardigheden) in elke geval niet verstaan bedrijfsspecifieke training, EHBO-cursussen
en BHV-cursussen.
Loonverletkosten:
Dit zijn kosten van de werkgever voor improductiviteit van werknemers tijdens de uren
dat de werknemer externe scholing (basisvaardigheden of beroepsvaardigheden) volgt
in het kader van het traject. Over het algemeen geldt als regel dat dergelijke kosten
niet voor subsidie in aanmerking komen, maar alleen voor dit onderdeel van de subsidieregeling
wordt hier nu een uitzondering op gemaakt. Dat omdat deze regeling zich in belangrijke
mate richt op het aanleren van basisvaardigheden door de specifieke groep kwetsbare
werkenden en er niet in alle gevallen sprake is van een verbeterde inzetbaarheid voor
de werkgever. Het kan, zeker gezien deze kwetsbare doelgroep, net die aanvullende
stimulans bieden voor werkgevers om werknemers in werktijd te laten deelnemen aan
deze trajecten. Op deze manier is beoogd de regeling maximaal toegankelijk te maken
ook voor werkgevers die vanwege de coronacrisis weinig kunnen investeren in de ontwikkeling
van hun personeel.
Om de controle van loonverletkosten goed uitvoerbaar te maken en het risico op misbruik
of oneigenlijk gebruik waar mogelijk te voorkomen worden de volgende voorwaarden gesteld:
-
• voor de hoogte van vergoeding van loonverletkosten komt alleen één gestandaardiseerd
uurtarief voor subsidiering in aanmerking dat is gebaseerd op het wettelijk minimumloon.
Dat maakt de verantwoording op dat aspect eenvoudig;
-
• loonverletkosten zijn slechts subsidiabel als ook de kosten voor de scholing of opleiding
waarop de loonverletkosten betrekking hebben voor de betreffende deelnemer zijn gedeclareerd;
-
• loonverletkosten dienen door de aanvrager te worden onderbouwd door de volgende zaken:
-
○ een tijdsregistratiesysteem (kan ook een aanwezigheidsregistratie zijn);
-
○ een loonstrook/of verzamelloonstaat welke de dienstbetrekking bij de betrokken werkgever
aantoont gedurende periode waarop gedeclareerde loonverletkosten betrekking hebben;
-
○ een verklaring ondertekend door zowel werkgever, werknemer (deelnemer) als externe
opleider waarin in elk geval het totaal aantal lesuren per opleiding, alsmede het
aantal van deze door de deelnemer bijgewoonde lesuren onder betaalde werktijd (de
verleturen) is vastgelegd.
Indirecte kosten:
Dit betreft kosten die noodzakelijkerwijs moeten worden gemaakt om het project tot
een goed einde te brengen en de subsidie hiervoor vastgesteld te krijgen, maar die
niet direct zijn te verbinden aan een deelnemer, zoals het geval is bij de kosten
zoals opgesomd in artikel D30 a t/m f en zoals hierboven toegelicht. Voor dit onderdeel
van de regeling is ervoor gekozen om kosten die niet direct zijn te verbinden aan
de deelnemer als indirecte kosten te definiëren. Het gaat dan om kosten van projectcoördinatie, projectadministratie en projectcommunicatie. Om deze kosten te kunnen
dekken, wordt een flat rate van maximaal 7% over de subsidiabele directe kosten gehanteerd
(artikel D30 a tot en met f). De indirecte kosten die worden bepaald door toepassing
van de flat rate, hoeven door de subsidieontvanger niet meer te worden onderbouwd
met bewijsstukken.
In de overige onderdelen van de subsidieregeling hebben wij dit type kosten altijd
beschouwd als directe kosten, omdat zij direct noodzakelijk zijn voor de uitvoering
van het project. In afstemming met de Europese Commissie en om een eventueel risico
op dubbele financiering volledig uit te sluiten, hebben wij er voor dit onderdeel
van de regeling voor gekozen om de kosten voor projectleiding,
-administratie en -coördinatie niet meer als directe kosten te beschouwen, maar ze
op te nemen in de definitie voor indirecte kosten en ze niet meer apart te subsidiëren,
maar op basis van de flat rate van maximaal 7% die de Europese verordeningen5 hiervoor bieden.
Voorkomen dubbelfinanciering:
Binnen deze regeling is dubbelfinanciering of cofinanciering door middel van andere
REACT-EU projecten, andere nationale of internationale subsidieregelingen niet mogelijk.
Activiteiten kunnen alleen binnen deze regeling bekostigd worden indien zij niet reeds
(deels) bekostigd worden op grond van een andere subsidieregeling, waaronder de subsidieregelingen
NL Leert Door, STAP-budget en Tel mee met Taal.
BTW:
Betaalde BTW kan niet worden opgevoerd als subsidiabele kosten. Dit geldt ook voor
niet btw-plichtige organisaties. Dit uit het oogpunt van een zo eenvoudig mogelijke
uitvoering en controle van de projecten.
Verantwoording kosten en marktconformiteit:
Kosten worden vergoed op basis van werkelijk gemaakte en betaalde kosten en op basis
van o.a. prestatieonderbouwing, factuur en betalingsbewijs. Dit geldt niet voor de
indirecte kosten, die worden afgerekend op basis van een flat rate van 7% op de direct
aan deelnemers gerelateerde kosten en waarvoor geen aanvullende bewijsstukken worden
gevraagd. Per activiteit is in de regeling een drempeltarief opgenomen dat als marktconform
geldt. Onder dit tarief hoeft de marktconformiteit niet te worden aangetoond.
Wanneer binnen een project kosten worden opgevoerd die boven het in de subsidieregeling
vastgestelde marktconforme tarief liggen dienen aanvullend op de factuur en het betalingsbewijs
bewijsstukken van de marktconformiteit te worden aangeleverd. Hiervoor gelden de volgende
procedures:
-
• een offerteprocedure waarbij ten minste drie offertes zijn aangevraagd en beoordeeld;
-
• een transparante, objectieve en niet-discriminatoire aanbestedingsprocedure.
Bij een offerteprocedure wordt een bestek opgesteld waarin duidelijk is aangegeven
wat de opdracht is. Een bestek is een beschrijvend document waarin de gunnings- en
selectiecriteria zijn beschreven op basis waarvan de selectie plaatsvindt. Op basis
van dit bestek wordt aan minimaal drie partijen gevraagd een offerte uit te brengen.
De uitnodiging voor het verstrekken van een offerte moet bij alle partijen gelijk
zijn. Hierbij moet het gaan om partijen waarvan redelijkerwijs mag worden verwacht
dat zij in staat zijn de opdracht uit te voeren. Nadat de offertes zijn binnengekomen
worden deze met elkaar vergeleken op basis van de criteria die zijn opgenomen in het
bestek. Het is belangrijk dat de totstandkoming van de keuze duidelijk wordt vastgelegd
in het dossier. Dit gebeurt onder andere door middel van een ondertekende gunningsmatrix
en indien van toepassing gespreksverslagen met de offrerende partijen. De opdracht
wordt verstrekt aan de aanbieder met de economisch meest voordelige aanbieding en
de afgewezen partijen ontvangen een brief waarin staat aangegeven dat zij de opdracht
niet gegund krijgen.
De vast te leggen gegevens in het dossier bestaan uit:
-
• procedurebeschrijving offerteprocedure;
-
• bestek (beschrijvend document) ten behoeve van de opdracht met selectie- en gunningscriteria
en wegingsfactoren;
-
• de uitvraag voor offertes;
-
• de ingediende offertes;
-
• de gunningsfase (gespreksverslagen en gunningsmatrix);
-
• motivering van de gemaakte keuze;
-
• de gunnings- en afwijzingsbrieven;
-
• het contract met de gegunde partij.
Wanneer hier niet aan wordt voldaan kunnen kosten maximaal worden gesubsidieerd op
basis van de tarieven zoals opgenomen in D31.
Voor aanbestedende diensten blijft onverkort de verplichting bestaan om opdrachten
te verstrekken in overeenstemming met de Aanbestedingswet 2012.
Directe loonkosten:
Wanneer subsidiabele activiteiten uit artikel D30 (onderdelen a tot en met e) worden
verricht door medewerkers van de aanvrager zelf, een van de partijen uit het samenwerkingsverband,
een organisatie die is vertegenwoordigd in het bestuur van de subsidieaanvrager of
in het bestuur van een partij uit het samenwerkingsverband, of een aan voorgenoemde
organisaties verbonden organisatie, dan kunnen deze activiteiten enkel op basis van
de loonkosten van betreffende medewerker worden gedeclareerd. Dit is zo omdat in de
commerciële tarieven die door genoemde organisaties aan derden in rekening worden
gebracht opslagen voor winst en overhead (kunnen) zijn vervat, die niet voor subsidiering
in aanmerking kunnen komen.
De berekening van de loonkosten bestaat uit de som van de componenten brutoloon (basisbedrag
zonder toeslagen) en de eindejaarsuitkering. Deze som wordt vermeerderd met een opslag
van 32% voor werkgeverslasten. Om het uurtarief te berekenen, worden de totale loonkosten
bij een voltijds dienstverband gedeeld door 1.720 uur per jaar (deze berekeningswijze
is gebaseerd op artikel 68, tweede lid, uit Verordening (EU) nr. 1303/2013). Voor
vereenvoudiging van de berekening van het uurloon is deze mogelijkheid overgenomen
in de subsidieregeling. Deze berekeningswijze geldt ook bijvoorbeeld in het geval
een 36-urige werkweek op basis van de CAO als een voltijds dienstverband wordt gezien.
Indien het dienstverband van een medewerker minder uren dan een voltijds dienstverband
bedraagt, dient het aantal werkbare uren evenredig te worden toegepast.
4.3 Aanvragers en subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen kunnen worden ingediend door een paritair bestuurde organisatie,
bijvoorbeeld O&O fondsen zoals gedefinieerd in ESF 2014–2020. Ook samenwerkingsverbanden
van werkgevers- of werknemers, brancheorganisaties en O&O fondsen kunnen een aanvraag
indienen, zolang er in dit samenwerkingsverband sprake is van vertegenwoordiging vanuit
zowel werkgeverszijde als werknemerszijde. O&O fondsen kunnen individueel een aanvraag
indienen voor de sector waar zij onder vallen, maar ze kunnen zich ook aansluiten
bij een samenwerkingsverband (van O&O fondsen) en zo een gezamenlijke aanvraag voor
meerdere sectoren indienen.
Wanneer een subsidieaanvraag wordt ingediend door een samenwerkingsverband geldt de
eis dat binnen dit samenwerkingsverband zowel werknemers- als werkgeversorganisaties
deelnemen. De deelnemende organisaties machtigen één van de partijen in het samenwerkingsverband
om als hoofdaanvrager op te treden en namens de overige de subsidieaanvraag in te
dienen. Aan de hoofdaanvrager wordt als voorwaarde gesteld dat dit een organisatie
is die bij het indienen van de aanvraag minimaal twee jaar bestaat, hetgeen in de
meeste gevallen wel blijkt uit zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel.
Voor de toegankelijkheid van de regeling is het van belang dat een aanvraag binnen
een sector op zoveel mogelijk draagvlak kan rekenen. Van de subsidieaanvragers wordt
gevraagd om binnen de sector(en) waarvoor zij de aanvraag indienen zoveel mogelijk
bekendheid te geven aan hun voornemen om een aanvraag in te dienen. In de aanloop
naar het indienen van de subsidieaanvraag zorgen de subsidieaanvragers ervoor dat
het mogelijk is voor andere organisaties uit hun sector om zich aan te sluiten en
dat het mogelijk is voor kwetsbare ZZP-ers om deel te nemen. De subsidieaanvragers
gebruiken alle mogelijke kanalen om bedrijven en zelfstandigen in hun sector over
de mogelijkheden van hun project voor kwetsbare werkenden te informeren, zodat er
sprake is van gelijke kansen voor alle kwetsbare werkenden in de sector om deel te
nemen.
Om te waarborgen dat projecten voldoende omvang hebben en om de uitvoering voor UVB
beheersbaar te houden is gekozen voor een omvang van minimaal € 250.000 subsidie per
project. Voor sectoren met minder kwetsbare werkenden zou dit een drempel kunnen opwerpen
om een project op te starten. Daarom is het voor een aantal sectoren mogelijk om voor
betreffende sector een aanvraag in te dienen met een minimale omvang zo hoog als het
in bijlage 3e toebedeelde budget. Het gaat hierbij om de sectoren: B Delfstoffenwinning;
D Energievoorziening; E Waterbedrijven en afvalbeheer; L Verhuur en handel van onroerend
goed; T Huishoudens, en; U Extraterritoriale organisaties. Zoals in de volgende paragraaf
toegelicht kunnen zij ook een aanvraag indienen hoger dan het hen toebedeelde budget,
om zo gebruik te maken van eventuele onderbenutting in andere sectoren.
Samenwerking wordt toegejuicht en ook samenwerking tussen verschillende sectoren is
mogelijk. In het geval dat een aanvraag op meerdere sectoren is gericht wordt bij
het indienen van de aanvraag gevraagd om een inschatting te maken van het aantal kwetsbare
werkenden alsmede het subsidiebedrag per sector. Zo kan vanuit de toebedeelde gelden
per sector budget toebedeeld worden.
Om het aantal aanvragen, en daarmee de uitvoeringskosten, te beperken kan elke subsidieaanvrager
slechts één aanvraag indienen op grond van dit onderdeel van de subsidieregeling.
In een aantal sectoren hebben organisaties vanwege de coronacrisis moeten interen
op hun vermogen. Hierdoor kan in deze sectoren mogelijk een drempel bestaan om een
project te starten wanneer het project volledig voorgefinancierd zou moeten worden.
Om juist ook in die sectoren subsidieaanvragen mogelijk te maken kan bij het indienen
van de subsidieaanvraag om voorschot van 20% van de toegekende subsidie gevraagd worden.
Na de subsidieverlening kunnen subsidieontvangers nogmaals om een voorschot vragen
van maximaal 40%. Dit is ook mogelijk als in eerste instantie in de subsidieaanvraag
niet om een voorschot is gevraagd. Het verzoek om dit voorschot van 40% moet worden
gemotiveerd en gespecificeerd op basis van een financiële rapportage, waaruit blijkt
dat het gevraagde voorschot dient ter dekking van de reeds gemaakte kosten. UVB kan
vanuit controledoeleinden vragen om deze financiële rapportage nader met bewijsstukken
(zoals facturen, betaalbewijzen, prestatieonderbouwingen, loonstroken, urenverantwoordingen)
te onderbouwen. Indien een voorschot wordt aangevraagd van € 500.000 of meer, dan
dient de subsidieontvanger hierbij een bankgarantie te verstrekken.
Einddeclaratie
Op grond van artikel 18, eerste lid, dient de subsidieontvanger bij de einddeclaratie
een lijst met de Burgerservicenummers van alle deelnemers aan het project. Op basis
van artikel 18, tweede lid, gebeurt dit onder gebruikmaking van een daartoe door de
minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier. Dit formulier zal beschikbaar
worden gesteld in het e-portaal. Het indienen van deze rapportage is nieuw voor de
subsidieontvangers van dit onderdeel van de subsidieregeling. Om de administratieve
lasten zo laag mogelijk te houden wordt deze rapportage alleen opgevraagd bij de einddeclaratie
en niet tussentijds aan het eind van een kalenderjaar, zoals bepaald in artikel 17,
eerste lid. Artikel 17, eerste lid, wordt voor dit onderdeel van de regeling buiten
toepassing gesteld.
4.4 Verdeling subsidiegelden
Omdat REACT-EU een kortlopende crisisregeling is waarvan de projecten een uiterste
einddatum hebben van 31 december 2022, zijn een optimale benutting van de gelden binnen
dit tijdvak en een snelle uitvoering van belang. Om een snelle uitvoering te faciliteren
en om voor alle sectoren deelname mogelijk te maken is ervoor gekozen om het subsidiebudget
per sector te verdelen naar rato van het aantal kwetsbare werkenden. Wanneer niet
alle aanvragen binnen een sector volledig kunnen worden gehonoreerd, wordt het subsidiebedrag
gelijkelijk verdeeld over de aanvragen binnen die sector. Ten behoeve van de verdeling
wordt er marginaal getoetst of een realistische aanvraag is ingediend. Op basis van
datum van binnenkomst toetsen en toekennen is niet wenselijk omdat dan mogelijk niet
alle sectoren aanspraak kunnen maken op een deel van het subsidiebudget. Daarom is
gekozen voor een verdelingssystematiek waarbij het aantal kwetsbare werknemers per
sector (op basis van CBS cijfers ultimo 2020) de basis is voor het toebedeelde subsidiebudget
per sector zoals vastgelegd in bijlage 3e. Het is op voorhand onduidelijk of elke
sector gebruik gaat maken van het hen toebedeelde subsidiebudget. Daarom wordt subsidieaanvragers
gevraagd zo goed mogelijk in te schatten welke aantallen kwetsbare werkenden zij verwachten
te helpen en welk subsidiebedrag zij verwachten daarvoor nodig te hebben. Dit kan
resulteren in aanvragen die hoger zijn dan het toebedeelde budget zoals opgenomen
in bijlage 3e.
Om te bewerkstelligen dat er zo min mogelijk van het beschikbare budget van € 28 miljoen
onbenut blijft en onrealistisch hoge aanvragen te voorkomen, is een verdelingssystematiek
van kracht. Deze werkt als volgt.
Wanneer er minder dan € 28 miljoen in totaal wordt aangevraagd dan krijgen alle subsidieaanvragers
het door hen aangevraagde subsidiebedrag verleend.
Indien alle sectoren het subsidieplafond overschrijden dan wordt de te verlenen subsidie
per sector afgetopt op de in bijlage 3e genoemde subsidiebudgetten.
Wanneer blijkt dat er bij een of meer sectoren is ondervraagd (ten opzichte van het
subsidiebudget per sector vastgelegd in bijlage 3e), wordt het bij die sector of die
sectoren resterende subsidiebudget over de sectoren verdeeld waar het budget overvraagd
is. Dit gebeurt naar rato van het aandeel kwetsbare werkenden (op basis van CBS cijfers
ultimo 2020) in de sectoren waar overvraagd is.
Als er ten aanzien van een sector meerdere subsidieaanvragen zijn ingediend, die tezamen
het beschikbare budget (na eventuele verdeling zoals hierboven uiteengezet) voor die
sector overschrijden, dan zal dit budget over de verschillende subsidieaanvragen binnen
deze sector gelijkelijk worden verdeeld. Daarbij geldt dat een aanvrager nooit meer
verleend krijgt dan het aangevraagde bedrag. In deze stap wordt het budget dus gelijk
verdeeld over de binnen de sector ingediende aanvragen, ongeacht de grootte van het
project en de subsidieaanvraag. Dit is om te voorkomen dat aanvragers onrealistisch
hoge subsidieaanvragen indienen om zodoende een groter beslag leggen op het voor de
sector beschikbare budget.
In onderstaande voorbeelden wordt op basis van fictieve getallen bovenstaande verdelingssystematiek
nader geïllustreerd:
Voorbeeld verdeling over de sectoren:
€
|
Sector 1
|
Sector 2
|
Sector 3
|
Sector 4
|
Totaal
|
Aantal kwetsbare werkenden
|
10.000
|
30.000
|
20.000
|
40.000
|
100.000
|
Toegedeelde budget
|
€ 32.000
|
€ 96.000
|
€ 64.000
|
€ 128.000
|
€ 320.000
|
Aanvraag
|
€ 70.000
|
€ 60.000
|
€ 70.000
|
€ 150.000
|
€ 350.000
|
Toekenning o.b.v. primaire budget
|
€ 32.000
|
€ 60.000
|
€ 64.000
|
€ 128.000
|
€ 284.000
|
Afromen surplus na verdeling
|
€ 0
|
€ 36.000
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 36.000
|
1e verdeling op basis van aandeel kwetsbare werkenden
|
€ 5.143
|
€ 0
|
€ 10.286
|
€ 20.571
|
€ 36.000
(7/7)
|
Verdeling na verdeling 1e surplus
|
€ 37.143
|
€ 60.000
|
€ 70.000
|
€ 148.571
|
€ 315.714
|
Afromen surplus na verdeling
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 4.286
|
€ 0
|
€ 4.286
|
Toekenning naar rato kwetsbare werkenden
|
€ 857
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 3.429
|
€ 4.286
(5/5)
|
Verdeling na verdeling 2e surplus
|
€ 38.000
|
€ 60.000
|
€ 70.000
|
€ 150.000
|
€ 318.000
|
Afromen surplus na verdeling
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 2.000
|
€ 2.000
|
Toekenning naar rato kwetsbare werkenden
|
€ 2.000
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 2.000
(1/1)
|
Definitieve verdeling op basis van aandeel kwetsbare werkenden
|
€ 40.000
|
€ 60.000
|
€ 70.000
|
€ 150.000
|
€ 320.000
|
Voorbeeld verdeling binnen sector 1:
€
|
Subsector 1a
|
Subsector 1b
|
Subsector 1c
|
Totaal sector 1
|
Aanvraag
|
€ 14.000
|
€ 46.000
|
€ 10.000
|
€ 70.000
|
Toegedeelde budget naar rato van aantal aanvragen
|
€ 13.333
|
€ 13.333
|
€ 13.333
|
€ 40.000
|
Toekenning o.b.v. primaire budget
|
€ 13.333
|
€ 13.333
|
€ 10.000
|
€ 36.667
|
Afromen surplus na verdeling
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 3.333
|
€ 3.333
|
Toekenning naar aantal aanvragen
|
€ 1.667
|
€ 1.667
|
€ 0
|
€ 3.333
|
Verdeling na verdeling 1e surplus
|
€ 14.000
|
€ 15.000
|
€ 10.000
|
€ 39.000
|
Afromen surplus na verdeling
|
€ 1.000
|
€ 0
|
€ 0
|
€ 1.000
|
Verdeling na verdeling 2e surplus
|
€ 0
|
€ 1.000
|
€ 0
|
€ 1.000
|
Definitieve verdeling op basis van aantal aanvragen
|
€ 14.000
|
€ 16.000
|
€ 10.000
|
€ 40.000
|
4.5 Voorbereidingstijd, tijdvak en looptijd
De aanvullende ESF-middelen uit REACT-EU dienen als crisisbudget en moeten uiterlijk
31 december 2022 zijn besteed op projectniveau. Na de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling,
wordt het tijdvak één maand opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen. Projecten
kunnen lopen van het moment van indienen van een volledige subsidieaanvraag tot en
met 31 december 2022.
4.6 Privacy en gegevensbeschermingseffectbeoordeling
De regeling heeft tot doel, in de context van de coronacrisis, de arbeidsmarktpositie
van kwetsbare werkenden te verbeteren. Om te kunnen vaststellen of de deelnemers daadwerkelijk
tot de beoogde doelgroep behoren en niet ook aan andere regelingen deelnemen, om te
kunnen rapporteren aan de Europese Unie en om de regeling te kunnen evalueren is het
van belang om inzicht te krijgen in de kenmerken van de deelnemers. Bij de opzet van
de regeling is gekeken naar de bescherming van de privacy van deelnemers bij het verzamelen
van deze gegevens. Dit heeft geresulteerd in een gegevensbeschermingeffectbeoordeling.
Deze beoordeling, ook wel PIA (privacy impact assessment) genoemd, is specifiek gericht
op dit nieuwe onderdeel van de ESF-regeling en beschrijft de verantwoordelijkheden
voor zowel werkeenheid Uitvoering van Beleid als de uitvoerder van deze regeling (Management
Autoriteit) alsook voor de opdrachtgever directie Participatie en Decentrale Voorzieningen
(hierna: PDV) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Gegevens van kwetsbare werkenden zullen worden verzameld voor controlevereisten (bijvoorbeeld
om te kunnen vaststellen of de deelnemers kwetsbare werkenden zijn en om uit te sluiten
dat er vanuit andere nationale en Europese subsidieregelingen voor dezelfde kwetsbare
werkende subsidie wordt ontvangen), om over de kenmerken van de deelnemers te kunnen
rapporteren en om de regeling te kunnen evalueren. Met het oog op de algemene verordening
gegevensbescherming (AVG) is het noodzakelijk om in kaart te brengen welke privacyrisico’s
er zijn bij de verwerking van persoonsgegevens binnen de regeling: Worden de persoonsgegevens
op een rechtmatige manier verwerkt? Zijn er voldoende maatregelen getroffen om datalekken
te voorkomen? Wordt de privacy van betrokkenen voldoende beschermd?
De privacyrisico’s zijn in kaart gebracht en op basis van deze risico’s zijn er maatregelen
geformuleerd en zullen worden toegepast om persoonsgegevens binnen dit proces goed
te beveiligen en de privacy van betrokkenen te waarborgen.
De bevindingen uit de PIA dragen bij aan het aantoonbaar kunnen voldoen aan de in
de AVG gestelde documentatie- en verantwoordingsplicht.
4.7 Staatssteun
Er is sprake van staatssteun als aan de vijf cumulatieve criteria van artikel 107,
eerste lid, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is voldaan.
Deze criteria zijn voor deze regeling beoordeeld en de conclusie is dat de subsidieverstrekking
op basis van deze regeling niet kan worden aangemerkt als staatssteun. De maatregel
leidt namelijk niet tot (potentiële) vervalsing van de mededinging en een ongunstige
beïnvloeding van de handel tussen lidstaten.
De subsidieregeling is niet selectief omdat de regeling openstaat voor alle partijen.
Ook wordt aan alle EU-lidstaten ESF-subsidie beschikbaar gesteld. Voor de externe
uitvoerders kan de regeling wel selectief zijn. Daarom wordt in de regeling gewaarborgd
dat de tarieven die de externe uitvoerders ontvangen marktconform zijn. Hiermee wordt
concurrentievervalsing en marktverstoring voorkomen.
5. Advies en consultatie
UVB heeft een uitvoerings- en misbruik en oneigenlijk gebruik-toets (hierna: UMO-toets)
uitgevoerd naar aanleiding van de wijzigingsregeling ESF 2014–2020. De toets bestaat
uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en
oneigenlijk gebruik (MO-deel).
In het U-deel worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit,
de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. UVB geeft met deze toets
als uitvoerder inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.
In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s
en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico
wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico
waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend.
Op basis van deze toets krijgen UVB en de opdrachtgever een helder beeld van met de
regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen.
Ten aanzien van bevindingen van mogelijke uitvoeringsrisico’s die in de uitgevoerde
UMO-toets naar voren zijn gekomen, zijn door UVB beheersmaatregelen geformuleerd,
waardoor er geen significante restrisico’s overblijven. Het beoogde project voor DJI
is sterk vergelijkbaar met de DJI projecten die al ruim zeven jaar uitgevoerd worden
onder huidige investeringsprioriteit Actieve Inclusie. De beoogde projecten voor kwetsbare
werkenden met de sectoren zijn weer erg vergelijkbaar met andere en eerdere subsidieregelingen
(zoals bijvoorbeeld ESF-DIS, NL leert door, Sectorplannen) die UVB uitvoert c.q. heeft
uitgevoerd. Wel brengt deze wijzigingsregeling een behoorlijke extra werklast met
zich mee. Hiertoe dient nog wel verschuiving en uitbreiding van capaciteit en/of herprioritering
plaats te vinden, om onder andere tijdige verleningen te kunnen bewerkstelligen en
de einddeclaraties binnen de vereiste termijn volledig gecontroleerd te hebben. Daarbij
zal ook de controle om dubbele declaratie met andere subsidieregelingen (waarmee inhoudelijk
overlap bestaat) te identificeren nog extra capaciteit vergen, zeker wanneer de voorgestelde
te nemen maatregelen op dit vlak niet gedaan worden.
6. Financiële gevolgen
Voor 2021 wordt een bedrag van ruim 220 miljoen euro toegevoegd aan het lopende nationale
ESF programma 2014–2020. Dit betreft ongeveer 80% van het totaalbudget van REACT-EU,
want ook in 2022 wordt nog een extra budget beschikbaar gesteld vanuit REACT-EU. Dit
bedrag wordt pas eind 2021 door de Europese Commissie bekend gemaakt. De hoogte hangt
af van de economische ontwikkelingen in relatie tot de crisis.
Van het totale ESF REACT-EU budget voor Nederland, zijnde € 220.415.014, wordt 4%,
zijnde € 8.816.600, ingezet voor de uitvoering van het programma (technische bijstand).
Het overige budget voor ESF REACT-EU, zijnde € 211.598.414, wordt ingezet op 4 onderdelen:
-
• de begeleiding en opleiding van kwetsbare werkenden en werkzoekenden (waaronder ook
ZZP’ers) in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland (regio-aanvraag gemeenten);
-
• de begeleiding en opleiding van leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso)
en het praktijkonderwijs (pro) om de stap naar de arbeidsmarkt te kunnen maken (regio-aanvraag
leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs);
-
• de begeleiding en opleiding van mensen die in een justitiële inrichting verblijven;
-
• de bij- en omscholing van werk naar werk voor kwetsbare werkenden en werkenden die
willen overstappen naar werk in een krapteberoep al dan niet in een andere sector.
Deze wijzigingsregeling heeft betrekking op de laatste twee onderdelen.
Er wordt voor alle onderdelen een subsidiepercentage van (maximaal) 75% gehanteerd.
Subsidieontvangers zijn zelf verantwoordelijk voor een cofinanciering van (minimaal)
25%.
7. Juridische aspecten
Op deze regeling zijn titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Kaderwet
SZW-subsidies van toepassing.
Naast de Awb en de Kaderwet SZW-subsidies zijn Europese verordeningen van toepassing
op de uitvoering van het ESF, in het bijzonder de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening
en de ESF verordening6 van toepassing. De Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening is op 23 december 2020
gewijzigd door REACT EU. Op grond van REACT-EU zijn aanvullende middelen toegevoegd
aan het ESF. Deze regeling geeft uitvoering aan de wijzigingen die in de Gemeenschappelijke
Bepalingen Verordening zijn aangebracht in verband met REACT-EU.
Omdat rechtstreeks werkende bepalingen uit verordeningen in beginsel niet in nationale
bepalingen worden overgenomen, zullen ook de bovengenoemde Europese verordeningen
geraadpleegd moeten worden voor een compleet beeld van de toepasselijke voorschriften.
Een van de voorschriften die om die reden niet in deze wijzigingsregeling is opgenomen
is de evaluatiebepaling. Op grond van artikel 92 ter van de Gemeenschappelijke Bepalingen
Verordening beoordelen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2024 de effectiviteit
van de aanvullende middelen uit REACT-EU in het licht van hun doel.
8. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid
voor vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals
vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor
is gelegen in de aard van de subsidie. De subsidie is bestemd voor crisisherstel tijdens
de COVID-19-pandemie. Afwijken van de minimuminvoeringstermijn is in het belang van
de deelnemers aan de projecten waarvoor op grond van deze regeling subsidie wordt
verleend. De subsidieaanvragers zijn voorafgaand aan publicatie geïnformeerd over
de openstelling van de tijdvakken, zodat zij zich op de indiening van een aanvraag
hebben kunnen voorbereiden. De datum van inwerkingtreding is met de uitvoerder van
deze regeling, UVB, afgestemd. UVB heeft aangegeven dat de regeling vanaf de dag na
de datum van publicatie uitvoerbaar is.
Artikelsgewijs
Artikel I. Wijziging Subsidieregeling ESF 2014–2020
Onderdelen A tot en met E
Deze wijzigingen in de ESF-regeling zijn hoofdzakelijk technisch.
De onderdelen B tot en met E betreffen verbeterde omschrijvingen.
In onderdeel B wordt de thans geldende Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS genoemd,
onderdeel C betreft een juiste aanduiding van het Ministerie van EZK, onderdeel D
het herstel van een omissie en in onderdeel E worden de kostensoorten die voor subsidiëring
in aanmerking komen, door middel van wijziging van artikel A7, derde lid, van Bijlage
I bij de regeling, verbeterd omschreven.
Onderdeel A brengt op twee onderdelen wijziging aan in artikel 1 van de regeling,
dat de begripsbepalingen bevat.
Aangezien in bijlage 1A, voor de ondersteuning van kwetsbare werkenden, een goede
doelgroepomschrijving dient te gelden, wordt het begrip ‘sociale zekerheidswet’ geïntroduceerd.
Het gaat hier om uitkeringswetten die door het UWV worden uitgevoerd. Personen met
een uitkering op grond van een van deze wetten vallen onder de doelgroep als omschreven
in hoofdstuk III van bijlage 1A.
De bedoeling is, ter wille van de vindbaarheid van de begrippen, dat de begripsbepalingen
alfabetisch zijn geordend. Dat is helaas misgegaan bij een eerdere wijziging van artikel
1, bij de begripsbepaling ‘bijstandsuitkering’. Daarom wordt deze begripsbepaling
alsnog in alfabetische volgorde geplaatst, na het begrip ‘arbeidsorganisatie’.
Onderdeel F: Toevoeging twee hoofdstukken aan bijlage 1A van de regeling
Hoofdstuk II. Minister van Justitie en Veiligheid
Dit hoofdstuk betreft de subsidieverlening aan de Minister van Justitie en Veiligheid
(J&V). Specifiek gaat het om de subsidieverlening aan de Dienst Justitiële Inrichtingen
(DJI) voor projecten gericht op terugkeer in het arbeidsproces van personen die gedetineerd
zijn.
De subsidieverlening is ingegeven door het feit dat de maatregelen gedurende de coronaperiode
voor deze personen vertraging hebben opgeleverd in de inzet op terugkeer in de maatschappij.
Artikel D16. Doel en doelgroep
De doelgroep bestaat uit personen die tijdens de deelname aan het project verblijven
in een gevangenis, een forensisch psychiatrische kliniek of een justitiële jeugdinrichting.
De inzet is om hun positie zodanig te verbeteren, dat zij gaandeweg meer mogelijkheden
krijgen richting arbeidsmarktdeelname. Alle projecten die ertoe leiden dat deze personen
naar werk bemiddelbaar zijn of na genoemd verblijf inpasbaar zijn in een arbeidsmarkt
gerelateerd programma of een regulier opleidingstraject komen voor subsidie in aanmerking.
Artikel D16 geeft als criteria waaraan een project moet voldoen, dat een betrokken
persoon via bemiddeling naar werk toe kan worden geleid, of kan worden begeleid naar
een programma dat zich richt op de arbeidsmarkt, dan wel naar een opleidingstraject
dat de arbeidsmarktpositie van de betrokkene verbetert.
Als iemand bij een eerder project behoort tot de doelgroep dan blijft hij daartoe
behoren als zijn individuele traject onafgebroken doorloopt. Uiteraard blijft wel
gelden dat betrokkene nog steeds moet verblijven in de desbetreffende inrichting.
Is hij eenmaal ontslagen uit de gevangenis, de forensisch psychiatrische kliniek of
de justitiële jeugdinrichting, dan vervalt zijn traject, omdat hij dan niet langer
tot de doelgroep hoort.
Artikel D17. Specifieke eisen
Dit artikel meldt expliciet dat een project alleen in aanmerking komt voor subsidiëring,
als het project valt binnen het doel, zoals dat in artikel 16D, eerste lid, is vermeld.
Verder dient een project voor het eind van het jaar 2022 te zijn afgerond. De subsidieaanvraag
vermeldt een geplande datum waarop het project of de projecten van start gaan. Als
bij nader inzien deze datum voor de subsidieaanvrager niet uitkomt, kan hij een verzoek
doen om de startdatum te wijzigen.
Artikel D18. Subsidiabele activiteiten
Activiteiten moeten het doel, zoals omschreven in artikel D16, eerste lid, ondersteunen.
Het gaat erom de mogelijkheid tot inpassing in het arbeidsproces te vergroten. In
elk geval het volgen van scholing of een opleiding leidt tot vergroting van de mogelijkheid
in te stromen in het arbeidsproces. Elke andere activiteit die daartoe leidt komt
eveneens in aanmerking.
Het tweede lid beschrijft de kostensoorten die voor subsidiëring in aanmerking komen.
Deze vloeien rechtstreeks voort uit gedelegeerde verordening (EU) nr. 1304/2013, zoals
nadien gewijzigd en aangevuld.
Artikel D19. Publiciteit
Artikel 19 verplicht de subsidieontvanger tot het verstrekken van informatie en het
doen van andere communicatie-uitingen.
Daarnaast geeft dit artikel aan dat de subsidieontvanger al diegenen die hij als uitvoerder
inschakelt en alle deelnemers informeert over het gegeven dat zij deelnemen aan een
door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project in het kader van de respons
van de Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU).
Hoofdstuk III. Ondersteuning kwetsbare werkenden
Artikel D20. Definities
Dit artikel geeft een aantal definitiebepalingen voor begrippen die nadien nog vaker
in dit hoofdstuk worden gebruikt.
Om de stappen richting een versterkte arbeidsmarktpositie inzichtelijk te maken kan
de hulp en ondersteuning van een terzake deskundige persoon aangewezen zijn, veelal
in de vorm van een intakegesprek. Deze ondersteuning en begeleiding wordt gedaan door
een begeleider. Bij begeleiding gaat het er om de kwetsbare werknemer langs meer praktische
weg te ondersteunen. Door de begeleiding wordt hij op weg geholpen met het ondernemen
van stappen en acties richting een opstap naar een betere arbeidsmarktpositie. Bij
het doorlopen van alle stappen fungeert de begeleider als mentor, coach en buddy.
Het intakegesprek tussen begeleider en werknemer is een van de subsidiabele activiteiten.
In dat gesprek wordt nagegaan wat de werkende aan kennis en ervaring heeft opgebouwd,
wat zijn ideeën zijn om verder op de arbeidsmarkt te komen of te blijven, wat zijn
ambities zijn. Deze gegevens en ideeën en alles wat meer in het gesprek aan de orde
kan komen als aanknopingspunt voor het plannen en nemen van een volgende stap, kan
in het intakegesprek aan de orde komen. Deze definitie bevat geen limitatieve omschrijving
van dit gesprek tussen begeleider en werkende.
Een EVC-procedure wordt aangeboden door een erkende EVC-aanbieder. Deze erkenning
verkrijgt een aanbieder bij het Nationaal Kenniscentrum EVC. Tijdens een EVC-procedure
worden de kennis, ervaring en kunde van de deelnemer in kaart gebracht. Hetgeen de
werknemer heeft geleerd buiten en binnen de werkzaamheden die hij heeft verricht mondt
uit in een Ervaringscertificaat. In dat document is vastgelegd wat hij kan en weet.
Deze kennis en ervaring worden vergeleken met een landelijke standaard zoals die in
het mbo of in een branche wordt gebruikt, waarmee voor de deelnemer inzicht bestaat
in welke richting zijn volgende stap in de arbeidsparticipatie zich kan bevinden.
Het resultaat van de EVC-procedure is voor de werkende eveneens dat hij een toekomstige
werkgever inzicht kan verschaffen in zijn kennis en ervaring.
Een samenwerkingsverband is een samenwerking tussen in elk geval een of meer werkgevers-
en werknemersorganisaties of O&O fondsen. In het samenwerkingsverband moet in ieder
geval sprake zijn van vertegenwoordiging vanuit werkgeverszijde én vertegenwoordiging
vanuit werknemerszijde. Het samenwerkingsverband kan worden aangevuld met andere organisaties
(zie artikelen D22, derde lid, en D23, eerste lid). Daarbij kan bijvoorbeeld worden
gedacht aan beroepsorganisaties, brancheorganisaties of kennisinstituten. Dit is geen limitatieve opsomming, ook andere dan
genoemde organisaties komen in aanmerking. Een samenwerkingsverband kan worden gevormd
binnen een sector of branche, binnen een of meer sectoren en tussen branches.
Tot slot is het begrip sector gedefinieerd, onder meer voor de verlening van het toebedeeld
subsidiebudget, dat per sector wordt gehonoreerd. De sectoraanduiding staat in de
nieuwe bijlage 3e van de regeling.
In dit artikel zijn ook definities opgenomen van basisvaardigheden en beroepsvaardigheden.
Deze definities zijn met name van belang voor de vaststelling wanneer de desbetreffende
scholing kan worden ingezet. Dat is verder bepaald in artikel D33 (activiteiten scholing).
Duidelijk voor deze regeling is dat scholing om basisvaardigheden aan te leren als
activiteit gelijk kan worden ingezet. Waar het gaat om beroepsvaardigheden is de scholing
voortgekomen uit een eerdere activiteit (intake of EVC-procedure) waaruit de wenselijkheid
van die scholing naar voren is gekomen. Het is niet noodzakelijk dat deze eerdere
activiteit heeft plaatsgevonden als onderdeel van het project waarvoor de subsidie
wordt aangevraagd, zolang maar door de aanvrager kan worden aangetoond dat de noodzakelijkheid
van de scholing beroepsvaardigheden uit een eerdere activiteit is gebleken.
Het begrip werkende is ruim gedefinieerd. Het gaat om alle natuurlijke personen die
een band hebben met de Nederlandse arbeidsmarkt.
De grootste groep werkenden zijn werknemers, werkzaam in dienstbetrekking. De andere
groepen werkenden zijn zelfstandigen of personen die op een andere basis werkzaam
zijn, zoals de overeenkomst tot aanneming van werk of de overeenkomst van opdracht.
Artikel D21 Subsidieaanvrager
De subsidieaanvrager is de aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling,
zoals in de definitiebepaling van artikel 1 van deze regeling is vermeld. Artikel
D21 van dit hoofdstuk geeft specifiek aan wie de subsidieaanvragers op grond van dit
hoofdstuk zijn. Allereerst kan het gaan om de hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband.
Op het moment van indiening van de subsidieaanvraag zal het samenwerkingsverband al
moeten zijn gevormd en vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst, neergelegd in
het model dat elektronisch beschikbaar is op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl. Zoals elders al in deze toelichting is vermeld, geldt dat er een ruime mogelijkheid
bestaat om toe te treden tot een samenwerkingsverband.
De tweede groep aanvragers zijn de O&O-fondsen, die geen partij zijn in een samenwerkingsverband,
maar die zelfstandig een aanvraag indienen. O&O-fondsen kunnen ook deelnemen aan een
samenwerkingsverband. De O&O-fondsen zijn stichtingen of verenigingen die aan een
aantal eisen dienen te voldoen. Deze eisen zijn opgenomen in artikel 1a van deze regeling.
De subsidieaanvragers dienen tijdens het subsidieproces aan een aantal voorwaarden
te voldoen. Zie daarvoor met name de artikelen D22 en D23.
Artikel D22 Hoofdaanvrager
De hoofdaanvrager is een partij binnen het samenwerkingsverband. De hoofdaanvrager
wordt binnen het samenwerkingsverband aangewezen om het samenwerkingsverband en de
overige partijen binnen dat samenwerkingsverband te vertegenwoordigen. Dat geldt het
gehele subsidieproces van voorbereiding op de subsidieaanvraag tot vaststelling van
de subsidie, tevens vertegenwoordigt de hoofdaanvrager het samenwerkingsverband in
en buiten rechte. Hij is dan ook de partij die namens het samenwerkingsverband de
subsidieaanvraag indient. Het is dan ook van belang dat dit een organisatie is met
voldoende ervaring binnen de betrokken sector(en). In verband daarmee geldt de voorwaarde
dat betrokken hoofdaanvrager ten minste twee jaar bestaat.
Artikel D23 Eisen subsidieaanvrager
De subsidieaanvrager dient zich in te spannen om bekendheid te geven aan het project
waarvoor subsidie is aangevraagd en om binnen de betrokken sectoren bekendheid te
geven aan de mogelijkheid om aan te sluiten bij het project. Dit kan er bijvoorbeeld
toe leiden dat niet alleen bij de aanvrager aangesloten bedrijven en werknemers kunnen
deelnemen, maar ook niet aangesloten bedrijven of mensen die werken als zelfstandige
zonder personeel. Het is de bedoeling dat deze regeling zo breed mogelijk toegankelijk
is. Het samenwerkingsverband wordt vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst. Op
de site van het ministerie (Uitvoering van beleid) wordt een model van deze samenwerkingsovereenkomst
beschikbaar gesteld. Volgens dat model moeten de samenwerkingspartners de overeenkomst
vastleggen. In die samenwerkingsovereenkomst staat ook welke partij de hoofdaanvrager
is. De eisen die aan de hoofdaanvrager worden gesteld zijn in artikel D22 opgenomen.
Artikel D24. Aanvraagtijdvak
Het aanvraagtijdvak beslaat vijf werkweken. Het loopt van 11 oktober 2021, 9.00 uur,
tot en met 12 november 2021, 17.00 uur.
Artikel D25. Subsidieplafond
Het maximaal te verstrekken subsidiebedrag op grond van dit hoofdstuk is € 28 miljoen.
Wanneer het subsidieplafond wordt bereikt, wordt toepassing gegeven aan de verdelingssystematiek
die uiteen is gezet in artikel D26 en nader is toegelicht in de algemene toelichting,
zodat het plafond niet wordt overschreden.
Artikel D26. Subsidieplafond per sector en verdelingssystematiek
Het totaal beschikbare subsidiebedrag is verdeeld over 21 sectoren. Bijlage 3e geeft
deze sectoren aan. In die bijlage staat het subsidiebudget dat is toebedeeld aan de
desbetreffende sector. Deze verdeling is gebaseerd op het aandeel kwetsbare werkenden
in de sector.
Blijft binnen een sector het totaal aantal aangevraagde subsidies beneden het maximum,
dan wordt het resterende bedrag verdeeld over de aanvragers die met het totaal van
hun aanvragen boven het voor de sector geldende maximum zijn gekomen. De systematiek
waarop deze verdeling plaatsvindt staat toegelicht in de algemene toelichting.
Wanneer er sprake is van een verdeling volgens deze systematiek, dan wordt dat op
de site www.uitvoeringvanbeleidszw.nl bekend gemaakt.
Artikel D27. Doel en doelgroep
De doelgroep wordt gevormd door personen die door verschillende oorzaken in een kwetsbare
arbeidsmarktpositie zijn gekomen. Deze groep personen is heel divers, van nauwelijks
of geen ervaring of scholing tot langjarige, maar eenzijdige ervaring. Bij al deze
groepen personen gaat het erom dat zij, als zij met werkloosheid zullen worden geconfronteerd,
zeer moeilijk weer aan de slag komen. Daarom zullen deze personen, op instigatie van
de werkgever of opdrachtgever aan een activiteit deelnemen. De subsidie die aan de
subsidieaanvrager wordt verstrekt, komt geheel ten goede van deze deelnemers.
Het tweede lid van dit artikel geeft aan wie tot de groep kwetsbare werkenden behoren.
Voor de personen, bedoeld in onderdeel a, geldt dat zij voordat zij gingen werken,
of naast hun huidige werk, een (aanvullende) uitkering (hebben) ontvangen. De groep,
genoemd in onderdeel b, wordt gevormd door diegenen die niet meer dan 130% van het
minimumloon of wanneer de wet minimumloon niet van toepassing is (onderdeel c) een
gemiddeld uurtarief van niet hoger dan 35 euro exclusief BTW rekenen.
De groepen, bedoeld in de onderdelen d, e en f vallen onder een specifiek wettelijk
kader.
Behoort een werkende tot een of meer van de categorieën a tot en met e, dan behoort
hij tot de doelgroep en kan hij als deelnemer participeren in een van de subsidiabele
activiteiten.
Artikel D28. Subsidieaanvraag
Een subsidieaanvraag moet worden ingediend door middel van een vooraf vastgesteld
elektronisch aanvraagformulier. Dit formulier is per opening tijdvak beschikbaar.
Artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht vermeldt een aantal gegevens, die een
subsidieaanvraag ten minste moet bevatten, zoals de naam en het adres van de subsidieaanvrager.
Daarnaast bevat een subsidieaanvraag een aantal aanvullende gegevens, waaronder het
KvK-nummer, de akte van oprichting en de SBI-code van de sector(en) op wier conto
de aanvraag wordt gedaan.
Belangrijk onderdeel van de subsidieaanvraag is de taxatie vooraf door het samenwerkingsverband
of het O&O-fonds over het aantal deelnemers voor wie de subsidie zal worden aangewend.
Dat impliceert dat de subsidieaanvrager een beeld geeft van de groep kwetsbare werkenden
in termen van huidige situatie en toekomstig gewenste situatie op de arbeidsmarkt.
Het samenwerkingsverband of het O&O-fonds vermeldt daarbij welke activiteiten met
name voor zijn groep kwetsbare werkenden zijn aangewezen. Dit betekent dus een overall
beeld en geen activiteitenoverzicht per werkende. Het gaat er bij toepassing van dit
lid om dat de subsidieaanvrager zich ten volle verdiept in de groep werkenden voor
wie het de subsidie aanvraagt.
De subsidieaanvraag dient vergezeld te gaan van een aantal relevante stukken. Voor
het samenwerkingsverband dat subsidieaanvrager is, geldt dat de samenwerkingsovereenkomst
als stuk moet worden bijgevoegd zodat kan worden nagegaan welke organisaties betrokken
zijn bij deze aanvraag. Hieruit moet ook blijken dat het om een paritaire aanvraag
gaat. Verder dienen de contactgegevens van alle bij het samenwerkingsverband betrokken
partijen worden gegeven. Daarnaast moet de machtiging van de hoofdaanvrager worden
bijgevoegd. Die machtiging verloopt volgens een elektronisch formulier dat beschikbaar
is op de website www.uitvoeringvanbeleidszw.nl.
Artikel D29. Specifieke eisen aan de subsidieaanvraag
In dit artikel zijn de eisen aangegeven waaraan een subsidieaanvraag moet voldoen.
Belangrijk is dat de activiteit past binnen de doelstelling van dit hoofdstuk, de
ondersteuning van kwetsbare werkenden. Het project kan niet eerder starten dan de
datum waarop de volledige subsidieaanvraag is ontvangen. Zijn er goede redenen voor
de subsidieaanvrager om een project op een andere datum te starten dan de in de subsidieaanvraag
genoemde datum, dan is het mogelijk voor de subsidieontvanger om een andere startdatum
te verzoeken, zolang deze startdatum niet ligt voor de datum waarop de volledige subsidieaanvraag
is ontvangen. De einddatum is niet later dan 31 december 2022. Het derde lid geeft
aan dat het minimum bedrag van de subsidieaanvraag ten minste € 250.000 is. Als in
bijlage 3e bij een sector een lager bedrag staat, dan geldt dat lagere bedrag als
minimum. Het vierde lid regelt dat de toegang tot projecten openstaat voor alle bedrijven
en kwetsbare werkenden binnen de sector waarvoor subsidie is aangevraagd. Deze bepaling
is bedoeld om ongeoorloofde staatssteun te voorkomen door brede toegang tot het project
te garanderen en niet om bepaalde deelnemers en bedrijven uit te sluiten. Het is niet
de bedoeling om te toetsten in welke mate deelnemers en bedrijven kunnen worden verbonden
met de in de subsidieaanvraag gespecificeerde sectoren.
In het vijfde lid van D29 wordt geregeld dat een subsidieaanvrager (dat is een hoofdaanvrager
of een O&O fonds) slechts eenmaal een subsidieaanvraag kan indienen. Een tweede aanvraag
ingediend door de betreffende organisatie komt niet voor verlening in aanmerking,
maar deze organisatie zou wel als onderdeel van een samenwerkingsverband betrokken
kunnen zijn bij een subsidieaanvraag waarvoor een andere partij hoofdaanvrager is.
Wel geldt hiervoor de beperking dat het niet mogelijk is dat voor (grotendeels) hetzelfde
samenwerkingsverband meerdere subsidieaanvragen worden ingediend waarbij door verschillende
deelnemers aan het samenwerkingsverband als hoofdaanvrager wordt opgetreden. Onder
grotendeels hetzelfde wordt verstaan een samenwerkingsverband waarin 70–80% van de
deelnemende organisaties overeen komen. Het doel is om te voorkomen dat voor dezelfde
doelgroep en dezelfde activiteiten meerdere keren aanspraak wordt gemaakt op subsidie
uit REACT-EU. Eén samenwerkingsverband kan wel activiteiten aanbieden aan meerdere
doelgroepen, maar zal dan deze doelgroepen in één aanvraag moeten opnemen en benoemen.
De voorwaarde om verschillende activiteiten van een O&O fonds of een samenwerkingsverband
in één project bijeen te brengen, dient ook het doel van een zo effectief mogelijke
uitvoering.
Artikel D30. Subsidiabele activiteiten
Dit artikel regelt de activiteiten en een aantal daarbij komende kostenposten waarvoor
subsidie kan worden verstrekt. Deze worden in de navolgende artikelen verder uitgewerkt.
Artikel D31. Subsidiabele kosten
Dit artikel bevat een aantal voorschriften die afwijken van artikel 12 van de regeling.
Aangezien het aantal afwijkingen groot is, zijn de onderdelen van artikel 12 waarop
niet is afgeweken, rechtstreeks overgenomen in dit artikel. Dat geldt voor artikel
12, negende en tiende lid, die in dit artikel in het vierde en vijfde lid zijn opgenomen.
Het eerste lid, onderdeel a, geeft de externe kosten aan die door de begeleider zijn
besteed aan het intakegesprek en de begeleiding van de deelnemer aan het project tegen
een maximumbedrag van € 89,02. Voor die activiteiten geldt vanaf 1 januari 2022 een
hoger maximum bedrag. Dat is bepaald in artikel II. Deze uurvergoeding is gebaseerd
op het bedrag voor Persoonlijke ondersteuning/Jobcoaching uit het Besluit normbedragen voorzieningen UWV 2021.
In het eerste lid, onderdeel b, wordt een maximum bedrag van € 32,01 aan kosten bepaald
voor scholing basisvaardigheden en -beroepsvaardigheden. Dit bedrag is gebaseerd op
het bedrag uit de Gedelegeerde verordening (EU) 2015/2195 van de commissie: aantal
aan werkenden verstrekte opleidingsuren per deelnemer voor Nederland.
In onderdeel c wordt eveneens met betrekking tot de EVC-procedure een maximum bedrag
aan externe kosten aangegeven, te weten € 1.250,0. Dit bedrag is gebaseerd op het
bedrag voor de EVC-procedure uit de regeling NL leert door met inzet van sectoraal
maatwerk.
In onderdeel d wordt, mede in afwijking van artikel 13, onderdeel d van de regeling
voor loonverletkosten een vast bedrag aangehouden van € 12,95 per uur bij de scholingstrajecten
Dit tarief is gebaseerd op het minimumloon van een 21 jarige gebaseerd op een 40-urige
werkweek, rekening houdend met een opslag voor werkgeverslasten van 32%. (78,51/8)*1,32
= € 12,95
Tot slot wordt in het eerste lid, onderdeel e, voor indirecte kosten voor de uitvoering
van het project een toeslag van maximaal 7% op de subsidiabele kosten van de activiteiten
opgenomen in artikel D30, onderdelen a tot en met e en de loonverletkosten (artikel
D30, onderdeel f) aangehouden. Deze flat rate dient ter dekking van de kosten voor
projectcoördinatie, projectadministratie en projectcommunicatie. Vanwege het gebruik
van een flat rate kunnen deze kosten niet afzonderlijk in de einddeclaratie worden
opgenomen en hoeven ze niet te worden onderbouwd.
Als gemeld worden voor de onderdelen a tot en met e, uitgezonderd onderdeel d, maximum
bedragen voor externe kosten aangehouden. Als een hoger tarief wordt gehanteerd bij
inschakeling van een externe begeleider, opleider of EVC-aanbieder, dan geldt de verplichting
dat wordt aangetoond dat het desbetreffende tarief marktconform is. In het tweede
lid wordt aangegeven hoe die marktconformiteit kan worden aangetoond. Kosten die uitkomen
boven de in de regeling genoemde maximumtarieven en die niet marktconform zijn komen
niet voor subsidie in aanmerking.
Het derde lid betreft de activiteiten die binnen de kring van de subsidieontvanger
worden verricht. Het gaat daarbij om kosten die intern worden gemaakt voor de uitvoering
van de activiteiten, of worden verricht door sterk met het samenwerkingsverband of
het O&O-fonds gelieerde organisaties. Van belang om te melden is dat het niet kan
gaan om interne kosten van de werkgever of opdrachtgever van de deelnemer. Subsidiëring
gaat dan op basis van directe loonkosten. Deze moeten zijn berekend op basis van het
aantal werkelijk aan de activiteit bestede uren tegen een individueel berekend uurtarief
op basis van het brutoloon, vermeerderd met een opslag van 32% van het brutoloon.
Het aantal werkbare uren wordt gesteld op 1.720, gerekend met een fulltime dienstverband.
Artikel D32 Activiteiten intakegesprek en begeleiding
Artikel D33. Activiteiten scholing
Artikel D34. Activiteiten EVC-procedure
In deze drie artikelen worden de activiteiten nader beschreven en worden de eisen
waaraan degenen die de activiteiten verzorgen weergegeven. In paragraaf 4.2 van het
algemeen deel van deze toelichting is op deze onderdelen ingegaan. Opgemerkt kan worden
dat voor de begeleider, de opleider en de EVC-aanbieder geldt dat zij niet in dienst
mogen zijn van de werkgever of opdrachtgever van de kwetsbare werkende.
Scholing basisvaardigheden kan zonder aantoonbaar voortraject worden gegeven. Voor
scholing beroepsvaardigheden echter geldt dat deze pas mag worden gegeven, als uit
een voorafgaand gehouden intakegesprek of een voorafgaand doorlopen EVC-procedure
is gebleken dat dit nuttig en wenselijk is voor de deelnemer.
Artikel D35. Niet-subsidiabele kosten
Dit artikel beschrijft in het eerste lid de posten die niet subsidiabel zijn. Dat
geldt in elk geval voor de activiteiten die worden uitgevoerd door een persoon die
in dienst is bij de werkgever of opdrachtgever van de deelnemer. Loonverletkosten
die buiten het kader van de scholingsactiviteiten vallen, zoals uren van voorbereiding
en reizen naar het scholingsinstituut, worden evenmin als subsidiabel aangemerkt.
Door de extern aangetrokken begeleider, opleider of EVC-aanbieder in rekening gebrachte
BTW over de kosten van zijn activiteit, valt eveneens buiten de mogelijkheid tot subsidiëring.
Op grond van onderdeel d, ten slotte, zijn ook kosten waarvoor al subsidie is aangevraagd
of verleend op grond van deze subsidieregeling of een andere subsidieregeling niet
subsidiabel. Deze bepaling wijkt af van artikel 10, onderdeel i, en artikel 13, onderdeel
g, omdat op grond van die artikelen alsnog subsidie kan worden verleend als de totale
financiering van de subsidiabele kosten niet meer dan 100% bedraagt. Ter vergelijking:
kosten die onder artikel D35, onderdeel d, vallen, worden niet gesubsidieerd, ook
niet als de totale financiering minder dan 100% van de kosten zou bedragen.
Artikel D36. Publiciteit
Dit artikel is gelijk aan artikel D19 in hoofdstuk II.
Artikel 19 van de regeling verplicht de subsidieontvanger tot het verstrekken van
informatie en het doen van andere communicatie-uitingen.
Daarnaast geeft dit artikel, evenals artikel D19, aan dat de subsidieontvanger al
diegenen die hij als uitvoerder inschakelt en alle deelnemers informeert over het
gegeven dat zij deelnemen aan het door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project
in het kader van de respons van de Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU).
Artikel D37. Bevoorschotting
Dit artikel regelt de mogelijkheid om, op maximaal twee momenten, een voorschot aan
te vragen op het toekomstig vast te stellen subsidiebedrag.
Het eerste moment is bij de subsidieaanvraag. Op het aanvraagformulier kan de subsidieaanvrager
dat aangeven. Het voorschot is dan 20% van het in de verleningsbeschikking vermelde
subsidiebedrag.
Ongeacht of hij al bij zijn aanvraag een voorschot heeft gevraagd, kan de subsidieontvanger
tijdens de looptijd van het project een voorschot aanvragen van maximaal 40% van het
in de verleningsbeschikking vermelde subsidiebedrag. Welk percentage, gelijk of lager
dan 40% wordt gevraagd, is ter keuze van de subsidieontvanger. Teneinde dit voorschot
te kunnen ontvangen geldt dat subsidieontvanger een financiële rapportage dient te
overleggen, waaruit blijkt dat het gevraagde voorschot dient ter dekking van reeds
gemaakte kosten. Daarvoor wordt hem een elektronisch formulier verstrekt waarin hij
zijn gevraagde voorschot kan specificeren en onderbouwen.
Wanneer een voorschot wordt gevaagd van meer dan € 500.000, dient de subsidieontvanger
een bankgarantie te overleggen.
Artikel D38. Meldingsplicht
Om te voorkomen dat er, na verloop van tijd, terugvorderingen moeten plaatsvinden,
is het van belang dat bijtijds de minister wordt geïnformeerd als de realisatie van
het project tegenvalt. Ofwel het project kan niet tijdig worden afgerond, of niet
volledig, of er zijn verplichtingen die aan de subsidieverstrekking zijn verbonden,
die niet of niet geheel kunnen worden nageleefd. In deze gevallen is de subsidieontvanger,
zodra hij een of meer van deze problemen ziet, gehouden daarvan melding te doen aan
de minister, zodat bijtijds maatregelen kunnen worden genomen om de financiële schade
te voorkomen of te herstellen.
Artikel D39. Rapportage bij einddeclaratie
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de regeling moet een subsidieontvanger elk
jaar de Burgerservicenummers van zijn deelnemers verstrekken. Dit artikel wijkt hiervan af.
In het kader van dit hoofdstuk geldt dat bij gelegenheid van de einddeclaratie de
subsidieontvanger opgave doet van de Burgerservicenummers. Dat doet hij conform artikel
18, eerste lid.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
A.D. Wiersma