Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 8 oktober 2021, nr. WJZ/20222966, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021)

De Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op:

  • verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

  • verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247);

  • artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies;

  • artikel 6 van de Uitvoeringswet EFRO;

Besluiten:

HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

beheerautoriteit:

door de minister als zodanig aangewezen autoriteit;

bevoegde autoriteit:

minister of beheerautoriteit;

groep:

groep als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

laatste betaling:

laatste betaling door de bevoegde autoriteit aan de begunstigde van het bedrag of een deel van het bedrag, genoemd in de beschikking tot subsidievaststelling;

minister:
  • a. Minister van Economische Zaken en Klimaat, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft; of

  • b. Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor zover het een subsidie als bedoeld in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies betreft;

mkb:

onderneming als omschreven in Aanbeveling 2003/361/EG van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124);

onderneming:

iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent;

penvoerder:

de door een samenwerkingsverband aangewezen penvoerende persoon of penvoerende organisatie die deelneemt aan het samenwerkingsverband;

samenwerkingsverband:

verband dat geen rechtspersoonlijkheid bezit, niet zijnde een vennootschap, bestaand uit ten minste twee niet in een groep verbonden deelnemers, dat is opgericht ten behoeve van de uitvoering van activiteiten;

verordening 2021/1058:

Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PbEU 2021, L 231);

verordening 2021/1059:

Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PbEU 2021, L 231);

verordening 2021/1060:

Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231);

verordening 2021/1139:

Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247).

Artikel 1.2. Cumulatie

Onverminderd artikel 63, negende lid, van verordening 2021/1060, wordt, indien reeds door een bestuursorgaan of de Europese Commissie subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen is toegestaan.

Artikel 1.3. Subsidiabele kosten

Voor zover zij direct verbonden zijn met de uitvoering van de desbetreffende subsidiabele activiteit, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

  • a. loonkosten;

  • b. bijdragen in natura als bedoeld in artikel 67, eerste lid, van verordening 2021/1060;

  • c. afschrijvingskosten als bedoeld in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060; en

  • d. andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd.

Artikel 1.4. Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd artikel 64, eerste lid, van verordening 2021/1060 komen de volgende kosten niet als subsidiabele kosten als bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onderdeel d, in aanmerking:

  • a. administratieve en financiële sancties en boetes;

  • b. winstopslagen binnen een groep of samenwerkingsverband;

  • c. fooien en geschenken;

  • d. representatiekosten en -vergoedingen;

  • e. kosten van personeelsactiviteiten;

  • f. kosten van overboekingen en annuleringen;

  • g. gratificaties en bonussen; en

  • h. kosten van outplacementtrajecten.

Artikel 1.5. Wettelijke rente bij terugvordering

Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies of in geval van terugvordering op grond van verordening 2021/1060, verordening 2021/1058, verordening 2021/1139 of verordening 2021/1059, worden terug te vorderen bedragen vermeerderd met de wettelijke rente, bedoeld in artikel 120, eerste lid, van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek, die wordt berekend over de periode vanaf de datum van het verstrijken van de termijn waarbinnen terugbetaling door de subsidieontvanger moet plaatsvinden en de datum van terugbetaling door de subsidieontvanger.

Artikel 1.6. Vaststelling beleidsregels

De bevoegde autoriteit stelt beleidsregels vast voor de toepassing van financiële correcties als bedoeld in artikel 103, eerste lid, van verordening 2021/1060.

Artikel 1.7. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

De subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband de penvoerder, doet onverwijld schriftelijk mededeling aan de beheerautoriteit van de indiening bij de rechtbank van een verzoek tot het op de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband op een deelnemer aan het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of tot verlening van surseance van betaling aan de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband aan een deelnemer in het samenwerkingsverband, of tot faillietverklaring van de subsidieontvanger, of in geval van een samenwerkingsverband van een deelnemer in het samenwerkingsverband.

Artikel 1.8 Instandhouding activiteit

  • 1. Indien subsidie wordt verstrekt voor een activiteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, van verordening 2021/1060, wordt de beschikking tot subsidievaststelling onverminderd artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger gewijzigd indien binnen vijf jaar te rekenen vanaf de datum van de laatste betaling aan de begunstigde, of in voorkomend geval binnen een in de voorschriften betreffende staatssteun gestelde termijn, een van de volgende gebeurtenissen op de activiteit van toepassing is:

    • a. beëindiging of verplaatsing van een productiecapaciteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060;

    • b. eigendomsoverdracht van een infrastructuurvoorziening waardoor een onderneming of een overheidsinstantie een onrechtmatig voordeel behaalt als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2021/1060; of

    • c. een substantiële verandering in de aard, de doelstellingen of de uitvoeringsvoorwaarden van de activiteit waardoor de oorspronkelijke doelstellingen dreigen te worden ondermijnd als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel c, van verordening 2021/1060.

  • 2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in artikel 65, tweede lid, van verordening 2021/1060 die is onderworpen aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de op die investering van toepassing zijnde voorschriften betreffende staatssteun.

  • 3. De in het eerste lid vastgestelde termijn van vijf jaar wordt in geval van het behoud van investeringen of van door het mkb gecreëerde werkgelegenheid, verkort tot drie jaar.

HOOFDSTUK 2. REGELS OMTRENT SUBSIDIEVERSTREKKING DOOR DE MINISTER

Artikel 2.1. Reikwijdte

Dit hoofdstuk is van toepassing op hoofdstuk 3.

Artikel 2.2. Subsidiabele activiteiten

De minister kan op aanvraag voor activiteiten op de gebieden, genoemd in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, voor zover deze passen binnen de activiteiten, bedoeld in verordening 2021/1139, subsidie verstrekken.

Artikel 2.3. Openstelling

  • 1. De minister kan op grond van deze regeling uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag om subsidie heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag.

  • 2. De minister kan de openstelling beperken tot bepaalde activiteiten, categorieën van aanvragers of een bepaald aantal aanvragen.

  • 3. De minister kan verschillende subsidieplafonds vaststellen voor verschillende activiteiten of categorieën van aanvragers.

Artikel 2.4. Wijze van verdelen

De minister verdeelt het subsidieplafond:

  • a. op volgorde van binnenkomst van de aanvragen;

  • b. op volgorde van rangschikking van de aanvragen;

  • c. evenredig over de ingediende aanvragen; of

  • d. door loting.

Artikel 2.5. Verdeling op volgorde van binnenkomst

  • 1. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van binnenkomst van de volledige aanvragen, komt de aanvraag die het eerst is binnengekomen, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag of het tijdstip waarop de aanvraag voldoet aan de wettelijke voorschriften als datum of tijdstip van binnenkomst.

  • 3. Indien de minister op de dag dat het subsidieplafond wordt bereikt meer dan één aanvraag ontvangt, en de volgorde van die aanvragen niet op grond van het tijdstip van binnenkomst kan worden vastgesteld, stelt hij de onderlinge rangschikking van die aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 2.6. Verdeling op volgorde van rangschikking

  • 1. Indien wordt gekozen voor verdeling van het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen, komt de aanvraag die naar het oordeel van de minister de grootste bijdrage levert aan de doelstelling van de subsidie, het eerst voor subsidie in aanmerking.

  • 2. Voor zover het subsidieplafond wordt overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van die aanvragen die bij de beoordeling gelijk zijn gerangschikt vast door middel van loting.

  • 3. Een wijziging of aanvulling van een ingediende aanvraag, die na de sluiting van de aanvraagtermijn op eigen initiatief door de aanvrager wordt ingediend, wordt niet bij de beoordeling betrokken.

Artikel 2.7. Verdeling van subsidieplafond per categorie

Indien per categorie van aanvragers of activiteiten een subsidieplafond is vastgesteld, vindt de verdeling, bedoeld in artikel 2.4, plaats per categorie.

Artikel 2.8. Adviescommissie

  • 1. De minister kan een adviescommissie instellen.

  • 2. Een adviescommissie heeft tot taak de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie.

  • 3. De adviezen van een adviescommissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

  • 4. Een adviescommissie bestaat uit een voorzitter en een aantal leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de adviescommissie een taak heeft. De voorzitter en de leden zijn geen ambtenaren, werkzaam bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit of andere ministeries die voor de subsidie verantwoordelijk zijn of medeverantwoordelijk zijn.

  • 5. Bij de instelling van een adviescommissie worden de periode waarvoor de voorzitter en de leden worden benoemd en het aantal leden vastgesteld.

  • 6. De voorzitter en de leden worden door de minister benoemd en ontslagen. Zij zijn telkens opnieuw benoembaar voor de termijn, bedoeld in het vijfde lid.

  • 7. Een adviescommissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 8. Een lid van een adviescommissie neemt geen deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

  • 9. De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van een adviescommissie bij te wonen.

  • 10. In het secretariaat van een adviescommissie wordt door de minister voorzien.

  • 11. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van een adviescommissie geschiedt op overeenkomstige wijze als bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van een adviescommissie bewaard in het archief van dat ministerie.

  • 12. Een adviescommissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 2.9. Informatieverplichtingen

  • 1. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 2. Bij een aanvraag om subsidie wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft wordt of zal worden gefinancierd.

  • 3. Een aanvraag om subsidie bevat in ieder geval gegevens over de subsidieaanvrager, waaronder de naam van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon of publieke instelling, het adres, e-mailadres en rekeningnummer.

  • 4. In aanvulling op het derde lid, bevat de aanvraag om subsidie, indien de subsidieaanvrager een rechtspersoon betreft, het nummer waarmee de rechtspersoon geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel en het post- en bezoekadres.

  • 5. Een aanvraag om subsidie voor een project gaat vergezeld van een projectplan, waarin ten minste zijn opgenomen:

    • a. een beschrijving van het project, waaronder:

      • 1°. een samenvatting van het project;

      • 2°. de doelstellingen van het project;

      • 3°. een probleemanalyse waaruit onder andere de noodzaak van het project en de noodzaak van de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijken;

      • 4°. de activiteiten en wijze van uitvoering daarvan;

      • 5°. voor zover van toepassing, een overzicht van de aan het samenwerkingsverband deelnemende partijen en de verdeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden en financiële verplichtingen van de deelnemers, alsmede een bewijsstuk waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is om namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband te handelen;

      • 6°. een beschrijving van de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, van verordening 2021/1060, die de subsidieontvanger of het samenwerkingsverband wil gaan ondernemen;

    • b. informatie waaruit blijkt in hoeverre het project bijdraagt aan de doeleinden waarvoor subsidie wordt verstrekt;

    • c. een begroting voor het project, die een meerjarenbegroting is met liquiditeitsplanning per jaar voor zover het project langer dan een jaar duurt, met een toelichting daarop;

    • d. criteria voor het toetsen van de resultaten van het project; en

    • e. de verwachte realisatietermijn, met een beschrijving van het tijdpad en mijlpalen indien de termijn langer dan een jaar is.

  • 6. Indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen een aanvraag in.

  • 7. Indien een aanvraag om subsidie op grond van deze regeling niet vergezeld gaat van een projectplan, is het vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.10. Niet-subsidiabele kosten samenwerkingsverband

Onverminderd artikel 1.4 komen in geval van een samenwerkingsverband kosten die een deelnemer van het samenwerkingsverband in rekening brengt bij een andere deelnemer van het samenwerkingsverband niet voor subsidie in aanmerking.

Artikel 2.11. Afwijzingsgronden

  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie indien de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling, bij verordening 2021/1060 of bij verordening 2021/1139 gestelde regels.

  • 2. De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie voor zover:

    • a. onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren;

    • b. het onaannemelijk wordt geacht dat de activiteiten binnen een bij deze regeling gestelde termijn kunnen worden voltooid;

    • c. de activiteiten voor het indienen van de subsidieaanvraag zijn voltooid;

    • d. de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie;

    • e. de activiteiten zouden neerkomen op een verplaatsing van productiecapaciteit als bedoeld in artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060;

    • f. een verzoek is ingediend bij de rechtbank tot:

      • 1°. het op de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, op een van de deelnemers van het samenwerkingsverband, van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen als bedoeld in artikel 284, eerste lid, van de Faillissementswet;

      • 2°. verlening van surseance van betaling als bedoeld in artikel 214, eerste lid, van de Faillissementswet aan de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, aan een van de deelnemers van het samenwerkingsverband; of

      • 3°. faillietverklaring als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Faillissementswet van de subsidieaanvrager, of indien aanvragers van subsidie samenwerken in een samenwerkingsverband, van een van de deelnemers van het samenwerkingsverband.

Artikel 2.12. Beslissing op de aanvraag

  • 1. Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 22 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

  • 2. Indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van binnenkomst van de aanvragen, geeft de minister een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 3. De minister geeft een beschikking op een aanvraag om subsidie binnen 13 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend, indien:

    • a. het subsidieplafond evenredig wordt verdeeld over de ingediende aanvragen;

    • b. het subsidieplafond wordt verdeeld door loting.

Artikel 2.13. Beslissing samenwerkingsverband

Indien de subsidie wordt verleend aan deelnemers in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidieverlening aan de penvoerder.

Artikel 2.14. Bevoorschotting

  • 1. Indien in deze regeling is bepaald dat er een voorschot voor gemaakte kosten wordt verstrekt, bedraagt het voorschot ten hoogste 90% van de verleende subsidie.

  • 2. Een voorschot wordt verstrekt op aanvraag. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel, dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. De minister geeft een beschikking op een aanvraag tot verlening van een voorschot binnen dertien weken na ontvangst van die aanvraag.

  • 4. Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, wordt een voorschot aangevraagd door de penvoerder.

  • 5. Een voorschot wordt verstrekt voor de gemaakte kosten, bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onderdelen a tot en met d.

Artikel 2.15. Algemene verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. Onverminderd artikel 1.7 doet de subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder onverwijld schriftelijk mededeling aan de minister zodra aannemelijk is dat:

    • a. de subsidiabele activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht, of

    • b. niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

  • 2. De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder meldt vervreemding van de onderneming waaraan subsidie is verleend of van grond waarop een activiteit waarvoor subsidie is verleend betrekking heeft, zo spoedig mogelijk en uiterlijk op de dag van daadwerkelijke vervreemding, schriftelijk aan de minister.

  • 3. De subsidieontvanger is verplicht om het materiaal, bedoeld in artikel 49, zesde lid, van verordening 2021/1060, op verzoek van de minister ter beschikking te stellen.

Artikel 2.16. Uitvoering projectplan

  • 1. Indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een projectplan, voert de subsidieontvanger de activiteiten uit overeenkomstig dit projectplan.

  • 2. De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten op voorafgaand verzoek van de subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het eerste lid, tenzij hierdoor afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking.

  • 3. Aan de in het tweede lid genoemde ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 4. Voor de toepassing van het tweede lid geldt de voorwaarde dat door de ontheffing geen afbreuk wordt gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, het doel van de subsidie of de voorwaarden van de subsidieverstrekking, niet, indien aan de verplichting, bedoeld in het eerste lid, niet kan worden voldaan uitsluitend als direct gevolg van de crisis in verband met COVID-19.

Artikel 2.17. Administratieve verplichtingen subsidieontvanger

  • 1. De subsidieontvanger of, indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, de penvoerder voert een zodanige administratie dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze is af te leiden:

    • a. de aard, inhoud en voortgang van de verrichte activiteiten;

    • b. dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, worden uitgevoerd;

    • c. het aantal eenheden dat per kostendrager is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen; en

    • d. in geval loonkosten of eigen arbeid subsidiabel zijn, het aantal uren dat per persoon is besteed aan activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen.

  • 2. De administratie wordt ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling van de minister aan de subsidieontvanger bewaard.

  • 3. In geval van een gerechtelijke procedure wordt de administratie ten minste tien jaar na de datum van de afhandeling van de gerechtelijke procedure bewaard.

Artikel 2.18. Tussenrapportage projecten

  • 1. Indien de periode van uitvoering van een project dat voor subsidie in aanmerking komt meer dan twaalf maanden in beslag neemt, wordt bij de beschikking tot subsidieverlening de verplichting opgelegd tot indiening van één of meer rapportages waarin een samenvatting van de voortgang van het project wordt beschreven, waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van het project.

  • 2. Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder de rapportages, bedoeld in het eerste lid, in.

Artikel 2.19. Indienen aanvraag subsidievaststelling

  • 1. De subsidieontvanger, of indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband de penvoerder, dient een aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid.

  • 2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 3. Bij een aanvraag tot subsidievaststelling wordt in voorkomend geval mededeling gedaan van andere inkomsten, waaronder subsidies, waarmee de activiteit waarop de subsidie betrekking heeft is gefinancierd.

  • 4. De aanvraag tot subsidievaststelling bevat in ieder geval:

    • a. gegevens over de subsidieontvanger, waaronder de naam, het adres en het door de minister toegekende referentienummer;

    • b. gegevens over de hoogte van de gemaakte subsidiabele kosten; en

    • c. gegevens die aantonen dat de communicatieactiviteiten, bedoeld in artikel 2.9, vijfde lid, onderdeel a, subonderdeel 6°, zijn uitgevoerd.

  • 5. Een aanvraag tot subsidievaststelling gaat vergezeld van een eindverslag indien de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft op een projectplan. Het eindverslag bevat ten minste:

    • a. een samenvatting van het project;

    • b. een beschrijving van de activiteiten die in het kader van het project zijn verricht;

    • c. een evaluatie van de mate waarin de activiteiten hebben bijgedragen aan de doelstellingen, omschreven in het projectplan waarop de beschikking tot subsidieverlening betrekking heeft;

    • d. de kennis en informatie die met het project zijn opgedaan; en

    • e. de wijze waarop de kennis en informatie, bedoeld in onderdeel c, openbaar is of zal worden gemaakt, indien in deze regeling is bepaald dat openbaarmaking plaatsvindt.

Artikel 2.20. Indienen aanvraag subsidievaststelling samenwerkingsverband

Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, dient de penvoerder namens hen de aanvraag tot subsidievaststelling in.

Artikel 2.21. Beschikking subsidievaststelling

  • 1. De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

  • 2. Indien subsidieontvangers samenwerken in een samenwerkingsverband, verzendt de minister de beschikkingen tot subsidievaststelling aan de penvoerder.

HOOFDSTUK 3. EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN, VISSERIJ EN AQUACULTUUR

§ 3.1 Algemene bepalingen

Artikel 3.1.1. Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

verordening 1380/2013:

Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L 354);

wetenschappelijke organisatie:
  • a. in onderdeel a of b van de bijlage behorende bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs;

  • b. andere dan in onderdeel a bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

  • c. geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde:

    • 1°. openbare instelling voor hoger onderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld in onderdeel a; of

    • 2°. onderzoeksorganisatie zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

  • d. rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld in onderdeel a, b of c direct of indirect:

    • 1°. meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft,

    • 2°. volledig aansprakelijk vennoot is; of

    • 3°. overwegende zeggenschap heeft.

Artikel 3.1.2. Niet-subsidiabele kosten

Niet voor subsidiëring komen in aanmerking:

  • a. de kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 13 van verordening 2021/1139;

  • b. de kosten gemaakt buiten de projectperiode, die benoemd is in de beschikking tot subsidieverlening.

Artikel 3.1.3. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag om subsidie, indien:

  • a. de subsidieaanvrager niet-ontvankelijk is voor steun op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 11 van verordening 2021/1139; of

  • b. de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet subsidiabel zijn op grond van artikel 13 van de verordening 2021/1139.

Artikel 3.1.4. Informatieverplichtingen

Onverminderd artikel 2.9 bevat een aanvraag om subsidie in ieder geval:

  • a. indien de subsidieaanvrager een natuurlijke persoon is, het burgerservicenummer;

  • b. gegevens waaruit blijkt dat de subsidieaanvrager beschikt over de nodige financiële middelen en mechanismen, bedoeld in artikel 73, tweede lid, onderdeel d, van verordening 2021/1060, om de exploitatie- en onderhoudskosten te dekken van het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd uit te kunnen voeren;

  • c. een verklaring dat de subsidieaanvrager niet niet-ontvankelijk is voor steun op grond van het bepaalde bij of krachtens artikel 11, eerste en derde lid, van verordening 2021/1139;

  • d. gegevens met betrekking tot het project of de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd om monitoring, evaluatie en rapportage aan de Europese Commissie, zoals bedoeld in de artikelen 42, eerste lid, 43 en 49, derde lid, van verordening 2021/1060, mogelijk te maken;

  • e. voor zover ten tijde van de aanvraag om subsidie bekend is dat de aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, kopieën van de opgevraagde offertes, waarmee de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, onderbouwd worden; en

  • f. voor zover ten tijde van de aanvraag om subsidie bekend is dat een aanvrager een opdracht wil verlenen als bedoeld in artikel 3.1.7, vijfde lid, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, zesde lid.

Artikel 3.1.5. Voorschotverlening en opdrachtgunning

De aanvraag tot voorschotverlening bevat, voor zover de subsidieontvanger voor de kosten waarvoor hij een voorschot als bedoeld in artikel 2.14 aanvraagt een opdracht heeft verleend als bedoeld in:

  • a. artikel 3.1.7, tweede lid: kopieën van de opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van de offertes genomen gunningsbeslissing; of

  • b. artikel 3.1.7, vijfde lid: gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, zesde lid.

Artikel 3.1.6. Indiening aanvraag tot subsidievaststelling

Onverminderd artikel 2.19, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling:

  • a. gegevens met betrekking tot het halen van de doelstellingen en prioriteiten van het project of de investering waarvoor subsidie is aangevraagd;

  • b. voor zover van toepassing en voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag om subsidie of een aanvraag tot voorschotverlening, kopieën van opgevraagde offertes als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing; en

  • c. voor zover van toepassing en voor zover deze nog niet zijn aangeleverd bij de aanvraag om subsidie of een aanvraag tot voorschotverlening, gegevens over de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, bedoeld in artikel 3.1.7, vijfde lid.

Artikel 3.1.7. Verplichtingen subsidieontvanger
  • 1. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat een situatie als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel a, b, of c van verordening 2021/1139 zich niet voordoet gedurende ten minste vijf jaar na de datum van de laatste betaling.

  • 2. Indien de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten bij één opdrachtnemer hoger zullen zijn dan € 25.000, vraagt hij voorafgaand aan de opdrachtverlening drie offertes op bij van elkaar onafhankelijke aanbieders.

  • 3. De subsidieontvanger gunt de opdracht, bedoeld in het tweede lid, aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte.

  • 4. De minister kan op verzoek van de subsidieontvanger of de penvoerder ontheffing verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid. Aan de ontheffing kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 5. Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidieontvanger die subsidie wil aanwenden voor het verlenen van een opdracht een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012 en de opdracht die hij wil verlenen op grond van de Aanbestedingswet 2012 moet worden aanbesteed.

  • 6. Indien het vijfde lid van toepassing is, stelt de subsidieontvanger of de penvoerder de minister op de hoogte van de gevolgde procedure en de gunningsbeslissing, overeenkomstig artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012.

  • 7. Het tweede lid is niet van toepassing indien de subsidie wordt aangewend voor het verlenen van een opdracht aan een wetenschappelijke organisatie.

  • 8. De subsidieontvanger verleent de Europese Audit Autoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn taken.

Artikel 3.1.8. Adviescommissie EMFAF
  • 1. Er is een adviescommissie EMFAF die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d, en indien het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen, over de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening.

  • 2. De commissie bestaat uit ten minste vijf en ten hoogste tien leden.

  • 3. De voorzitter en de leden worden voor een periode van drie jaar benoemd.

Artikel 3.1.9. Vaststelling procedure gegevensdragers

De overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 3.1.10. Vaststelling beleidsregels EMFAF

De minister stelt beleidsregels als bedoeld in artikel 1.6 in ieder geval vast voor de toepassing van financiële correcties in verband met de niet-naleving van regels die gelden op grond van:

  • a. deze regeling;

  • b. een op grond van deze regeling verleende beschikking tot subsidieverlening;

  • c. de Aanbestedingswet 2012, indien een subsidieontvanger een aanbestedende dienst is als bedoeld in artikel 1.1 van de Aanbestedingswet 2012;

  • d. het gemeenschappelijk visserijbeleid, bedoeld in artikel 97, derde lid, van verordening 2021/1060 in samenhang met artikel 35 van verordening 2021/1139.

§ 3.2 Investeringen in mosselzaadinvanginstallaties

Artikel 3.2.1 Begripsomschrijvingen

In deze paragraaf wordt verstaan onder:

aquacultuur:

aquacultuur als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 25, van verordening 1380/2013;

aquacultuuronderneming:

onderneming die zich bezighoudt met de kweek of teelt van aquacultuurproducten;

aquacultuurproducten:

aquacultuurproducten als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel 34, van verordening 1380/2013;

mosselzaadinvanginstallatie:

mosselzaadinvanginstallatie als bedoeld in artikel 1, onderdeel x, van de Uitvoeringsregeling visserij;

vissersvaartuig:

vissersvaartuig dat is geregistreerd in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 3.2.2 Subsidieverstrekking
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een aquacultuurondernemer die mkb is voor activiteiten gericht op de aanleg van mosselzaadinvanginstallaties in de Waddenzee, Oosterschelde of Voordelta ten behoeve van de verduurzaming van de aquacultuur.

  • 2. Subsidie, als bedoeld in het eerste lid, wordt uitsluitend verleend indien dit past binnen een door de Europese Commissie goedgekeurd programma als bedoeld in artikel 8 van verordening 2021/1139.

  • 3. In afwijking van artikel 2.12, derde lid, onderdeel a, wordt een beschikking tot subsidieverlening gegeven binnen 26 weken na de laatste dag van de periode waarin aanvragen kunnen worden ingediend.

Artikel 3.2.3. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt 60 procent van de subsidiabele kosten, tot een maximum van € 100.000 per subsidieaanvrager.

Artikel 3.2.4. Subsidiabele kosten

Voor zover zij direct verbonden zijn aan de uitvoering van de subsidiabele activiteiten als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, komen als subsidiabele kosten in aanmerking:

  • a. de kosten voor de aankoop, bouw en plaatsing van een mosselzaadinvanginstallatie; en

  • b. voor zover van toepassing, de kosten voor aanpassingen van een vissersvaartuig die noodzakelijk zijn om te kunnen vissen of oogsten met een mosselzaadinvanginstallatie.

Artikel 3.2.5. Verdeling subsidieplafond

De minister verdeelt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen.

Artikel 3.2.6 Realisatietermijn

De termijn, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel b, is 18 maanden na subsidieverlening.

Artikel 3.2.7. Afwijzingsgronden

Onverminderd de artikelen 2.11 en 3.1.3 beslist de minister afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening, indien:

  • a. er aan de aanvrager al een subsidie als bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, is verstrekt;

  • b. de aanvrager geen houder is van een vergunning als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij voor het vissen op mosselzaad in de Waddenzee;

  • c. de aanvrager geen houder is van een vergunning op grond van de artikel 2.7, tweede lid, in samenhang met artikel 1.3, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming voor het exploiteren van een mosselzaadinvanginstallatie in de Waddenzee, Oosterschelde of Voordelta.

Artikel 3.2.8. Informatieverplichtingen

Onverminderd de artikelen 2.9 en 3.1.4, gaat een aanvraag tot subsidieverlening vergezeld van de volgende gegevens:

  • a. een investeringsplan met daarin een beschrijving van de investering;

  • b. een begroting van de kosten voor aankoop, bouw en plaatsing van die installatie, en indien van toepassing, de kosten voor aanpassingen aan een vissersvaartuig;

  • c. gegevens waarmee de subsidieaanvrager kan aantonen dat de aanvrager mkb is; en

  • d. een onderbouwing van de kosten voor aankoop, bouw en plaatsing van de mosselzaadinvanginstallatie, en indien de aanvraag betrekking heeft op subsidie voor de kosten als bedoeld in artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel b, een onderbouwing van de kosten voor het aanpassen van een vissersvaartuig.

Artikel 3.2.9. Verplichtingen subsidieontvanger

Onverminderd de artikelen 1.7, 2.15 en 3.1.7, is de subsidieontvanger verplicht:

  • a. de mosselzaadinvanginstallatie in gebruik te nemen in de Waddenzee, Oosterschelde of Voordelta;

  • b. de betaling van de kosten voor de activiteiten, bedoeld in artikel 3.2.2, eerste lid, te doen plaatsvinden voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling;

  • c. in het jaar dat de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.2.10, wordt aangevraagd, houder te zijn van een vergunning als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij voor het vissen op mosselzaad in de Waddenzee; en

  • d. in het jaar dat de subsidievaststelling, bedoeld in artikel 3.2.10, wordt aangevraagd, houder te zijn van een vergunning op grond van de artikel 2.7, tweede lid, in samenhang met artikel 1.3, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming voor het exploiteren van een mosselzaadinvanginstallatie in de Waddenzee, Oosterschelde of Voordelta.

Artikel 3.2.10. Subsidievaststelling

Onverminderd de artikelen 2.19 en 3.1.6, bevat de aanvraag tot subsidievaststelling in ieder geval:

  • a. facturen en betaalbewijzen van de ten behoeve van de subsidiabele activiteiten gemaakte en betaalde kosten; en

  • b. gegevens waaruit blijkt wat de locatie van de aangelegde mosselzaadinvanginstallatie is.

Artikel 3.2.11 Niet-subsidiabele kosten

Onverminderd de artikelen 1.4 en 3.1.2, komen de volgende kosten niet in aanmerking voor subsidie:

  • a. kosten van lease en huurkoop;

  • b. legeskosten; en

  • c. kosten als bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onderdelen a, b en c.

Artikel 3.2.12. Vervaltermijn

Deze paragraaf vervalt met ingang van 1 oktober 2026, met dien verstande dat deze van toepassing blijft op subsidies die voor die datum zijn verleend.

HOOFDSTUK 4. EUROPEES FONDS VOOR REGIONALE ONTWIKKELING

[gereserveerd]

HOOFDSTUK 5. OVERIGE BEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 5.1. Wijziging van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021

Na artikel 3 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a. Openstelling Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021
  • 1. Als perioden waarin subsidieaanvragen kunnen worden ingediend krachtens de in kolom 1 genoemde titels van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en de in kolom 2 genoemde artikelen van die regeling, in voorkomende gevallen verbijzonderd naar de in kolom 3 omschreven of aangeduide groepen van aanvragers, programma’s, projecten of aanvragen, en de in kolom 4 omschreven thema’s of programmalijnen, worden vastgesteld de daarbij behorende perioden, genoemd in kolom 5. Aanvragen zijn tijdig ingediend indien zij op de genoemde einddatum vóór 17.00 uur zijn ontvangen.

  • 2. Als subsidieplafond wordt per in kolom 5 genoemde periode het daarbij behorende in kolom 6 genoemde bedrag vastgesteld.

    1

    2

    3

    4

    5

    6

    Instrument

    Artikel

    Groep

    Thema/programma

    Openstelling

    Plafond

    Paragraaf 3.2: Investeringen in mosselzaadinvanginstallaties

    Artikel 3.2.2

       

    01-11–2021 tot en met 01-12–2021

    € 1.000.000

Artikel 5.2. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5.3. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 8 oktober 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3.1.9 VAN DE REGELING EUROPESE EZK- EN LNV-SUBSIDIES 2021

Procedure als bedoeld in artikel 3.1.9 van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021

Kopieën of volledig digitale documenten kunnen worden geaccepteerd als bewijsstuk. In deze bijlage worden de procedures vastgesteld voor documenten die in het kader van de uitvoering van de Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 en verantwoording op grond van Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) en op grond van Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) kunnen worden gebruikt.

1. Typen documenten

De volgende documenten worden als bewijsstukken geaccepteerd:

  • a. fotokopieën van originelen;

  • b. microfiches van originelen;

  • c. elektronische versies van originelen;

  • d. documenten die uitsluitend in elektronische versie bestaan, mits de gebruikte computersystemen voldoen aan aanvaarde beveiligingsnormen die waarborgen dat de bewaarde documenten voldoen aan de eraan te stellen wettelijke eisen en dat bij controles op deze documenten kan worden gesteund.

2. Procedure voor het gebruik van de documenten, bedoeld onder 1, onderdelen a, b en c

De in 1, onderdelen a, b en c, bedoelde bewijsstukken zijn geconverteerde documenten of gegevensdragers. Bij conversie van het origineel naar het geconverteerde document of gegevensdrager wordt aan de hieronder vermelde voorwaarden voldaan:

  • alle gegevens worden overgezet;

  • alle gegevens worden inhoudelijk juist overgezet;

  • er wordt voor gezorgd dat de nieuwe gegevensdrager tijdens de gehele bewaartermijn beschikbaar is;

  • de geconverteerde gegevens kunnen binnen redelijke tijd ge(re)produceerd worden en leesbaar worden gemaakt;

  • er wordt zorg voor gedragen dat de controle van de geconverteerde gegevens binnen redelijke tijd kan worden uitgevoerd;

  • de subsidieontvanger borgt tevens de authenticiteit van de geconverteerde bewijsstukken door onder andere een relatie te leggen met de overige bewijsstukken in het betreffende projectdossier. Bij een factuur bijvoorbeeld behoort ook een betaalbewijs, een bewijs van deelname of een bewijsstuk met betrekking tot de inkoopprocedure.

Het in samenhang bezien van de verschillende bewijsstukken strekt er mede toe de authenticiteit van het geconverteerde document of de gegevensdrager te waarborgen en dat hierop voor controledoeleinden kan worden vertrouwd.

Als de conversie op de juiste wijze gebeurt, is het in het kader van de verantwoording, niet meer noodzakelijk de bewijsstukken op de originele gegevensdrager te bewaren. Het geconverteerde bewijsstuk mag na conversie niet meer gewijzigd kunnen worden.

3. Procedure voor het bewaren van stukken die uitsluitend in een elektronische versie bestaan, bedoeld onder 1, onderdeel d

Indien een subsidieontvanger gebruik maakt van elektronische documenten waarbij uitsluitend een elektronische versie bestaat, worden de geautomatiseerde systemen voorzien van beheers- en beveiligingsmaatregelen die de betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens gedurende de gehele vereiste bewaartermijn waarborgen. Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

Voor een tweetal veel voorkomende situaties zijn de voorschriften hieronder uitgewerkt:

  • 1. Digitale urenadministratie:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen, moet de subsidieontvanger kunnen aantonen dat:

    • de functiescheiding binnen het systeem wordt gewaarborgd;

    • vaststellingen na accorderen door de leidinggevende niet meer te wijzigen zijn.

    Het is aan de subsidieontvanger om dit aan te tonen.

  • 2. Facturen die digitaal worden verzonden:

    om aan de eisen van betrouwbaarheid, authenticiteit en integriteit van de elektronische gegevens te kunnen voldoen kan de subsidieontvanger via de onderlinge relatie met andere documenten (zoals een betaalbewijs) aantonen dat voor de controle kan worden gesteund op de digitale factuur.

TOELICHTING

I. Algemeen

1. Doel en aanleiding

De Regeling Europese EZK- en LNV-subsidies 2021 (verder: REES 2021) bevat uitvoeringsbepalingen ten aanzien van de Europese structuur- en investeringsfondsen het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur (the European Maritime Fisheries and Aquaculture Fund; hierna: EMFAF) en het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling (hierna: EFRO). De specifieke regels omtrent deze fondsen zijn opgenomen in respectievelijk Verordening (EU) 2021/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 7 juli 2021 tot oprichting van het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en tot wijziging van Verordening (EU) 2017/1004 (PbEU 2021, L 247) (hierna: verordening 2021/1139), Verordening (EU) 2021/1058 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en het Cohesiefonds (PbEU 2021, L 231) (hierna: verordening 2021/1058) en Verordening (EU) 2021/1059 van het Europees Parlement en de Raad betreffende specifieke bepalingen voor de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg) ondersteund door het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling en door externe financieringsinstrumenten (PbEU 2021, L 231) (hierna: verordening 2021/1059) alsmede uitvoeringshandelingen hiervan. Meer generieke bepalingen omtrent de fondsen zijn opgenomen in Verordening (EU) 2021/1060 van het Europees Parlement en de Raad van 24 juni 2021 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds Plus, het Cohesiefonds, het Fonds voor een rechtvaardige transitie en het Europees Fonds voor maritieme zaken, visserij en aquacultuur en de financiële regels voor die fondsen en voor het Fonds voor asiel, migratie en integratie, het Fonds voor interne veiligheid en het Instrument voor financiële steun voor grensbeheer en visumbeleid (PbEU 2021, L 231) (hierna: verordening 2021/1060).

De REES 2021 bevat de subsidie-instrumenten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor Europese subsidies die geheel of gedeeltelijk worden gefinancierd uit hoofde van de hiervoor genoemde verordeningen.

In verordening 2021/1060 worden zeven Europese fondsen samengebracht die door middel van gedeeld beheer worden uitgevoerd gedurende de programmaperiode 2021–2027. Deze zeven Europese fondsen zijn het Cohesiefonds, het EMFAF, het EFRO, het Europees Sociaal Fonds Plus (ESF+), het Fonds voor asiel en migratie (AMIF), het Instrument voor grensbeheer en visa (BMVI) en het Fonds voor interne veiligheid (ISF).

In verordening 2021/1060 zijn de volgende vijf beleidsdoelstellingen opgenomen:

  • 1. Een slimmer Europa – innovatieve en slimme economische transformatie;

  • 2. Een groener, koolstofarm Europa;

  • 3. Een meer verbonden Europa – mobiliteit en regionale ICT-connectiviteit;

  • 4. Een socialer Europa – de uitvoering van de Europese pijler van sociale rechten;

  • 5. Een Europa dat dichter bij de burger staat – duurzame en geïntegreerde ontwikkeling van stads-, plattelands- en kustgebieden door lokale initiatieven te bevorderen.

Op grond van verordening 2021/1060 worden uitgaven van lidstaten met betrekking tot de hiervoor genoemde beleidsdoelstellingen niet vergoed totdat aan de vastgestelde horizontale randvoorwaarden1 is voldaan. Deze randvoorwaarden gelden voor alle specifieke doelstellingen en de criteria die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de vraag of aan de voorwaarden is voldaan. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat alle medegefinancierde concrete acties volledig in overeenstemming zijn met het beleidskader van de Europese Unie.

De voorganger van verordening 2021/1060 is Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU, L 347) (hierna: verordening 1303/2013). Verordening 1303/2013 is van toepassing op de programmaperiode 2014–2020 en blijft van toepassing op de programma's en concrete acties die door de structuur- en investeringsfondsen zijn ondersteund in de programmaperiode 2014–2020.

2. REES 2021

In verordening 2021/1060 komt de gemeenschappelijke aard van de structuur- en investeringsfondsen tot uitdrukking. Dit is mede aanleiding om de nationale regelgeving ter uitvoering van de voornoemde fondsen te bundelen in de REES 2021. De bepalingen uit de Europese structuur- en investeringsfondsenverordeningen zijn onverkort van toepassing in de Nederlandse rechtsorde. De regels omtrent subsidieverstrekking worden grotendeels door de Europese verordeningen voorgeschreven, met name verordening 2021/1060. Op twee punten vult deze regeling de regels van de verordeningen omtrent subsidieverstrekking aan.

Ten eerste bevat de regeling regels over de vraag welke kosten in welke vorm voor subsidie in aanmerking komen (subsidiabiliteit). Artikel 63, eerste lid, van verordening 2021/1060 bepaalt namelijk dat de subsidiabiliteit van de uitgaven op basis van de nationale regels wordt bepaald, tenzij er specifieke regels zijn vastgelegd in of op grond van verordening 2021/1060 of fondsspecifieke verordeningen.

Ten tweede worden regels gesteld om de subsidieverstrekking van de fondsen aan te laten sluiten bij het Nederlandse bestuursrecht. Enkele voorbeelden zijn het indienen van een aanvraag tot subsidieverlening, de criteria om afwijzend op een aanvraag te beslissen en de wijze van verdeling van het subsidieplafond over de subsidieaanvragen (hoofdstuk 4, titels 4.1 en 4.2, van de Algemene wet bestuursrecht, hierna: Awb).

Op grond van de REES 2021 kunnen subsidies in het kader van de structuur- en investeringsfondsen die vallen onder verordening 2021/1060, en die op het terrein van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat en op het terrein van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit liggen, worden verstrekt. Dit betreft EFRO en EMFAF. De REES 2021 is de opvolger van de Regeling Europese EZK- en LNV- subsidies (REES), welke regeling ziet op de programmaperiode 2014–2020. De REES blijft echter wel bestaan als de REES 2021 in werking is getreden. De reden hiervoor is dat de programmaperiode 2014–2020 een uitloop heeft naar 2023 op basis van de termijnen voor afronding van programma’s.

In tegenstelling tot de programmaperiode 2014–2020, waarop verordening 1303/2013 van toepassing is, zijn de financiële regels en de gemeenschappelijke bepalingen van verordening 2021/1060 die van toepassing zijn op het EFRO en het EMFAF voor de programmaperiode 2021–2027, niet van toepassing op het Europees Fonds voor Plattelandsontwikkeling (hierna: ELFPO). De REES 2021 bevat derhalve geen uitvoeringsbepalingen ten aanzien van het ELFPO. De uitgaven voor plattelandsontwikkeling in de periode 2021–2022 zijn geregeld in Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PbEU 2020, L 437). Deze verordening verlengt de programmaperiode 2014–2020 met wat extra elementen voor een overgang naar toekomstige wetgeving voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Als deze nieuwe wetgeving er is, zal duidelijk worden of bepalingen die zijn opgenomen in verordening 2021/1060 van overeenkomstige toepassing zullen worden op het ELFPO. Als dat het geval is, kan er aanleiding zijn om de REES 2021 te wijzigen om uitvoering te kunnen geven aan het ELFPO onder de nieuwe wetgeving voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

In aanvulling op algemene bepalingen ten aanzien van het EFRO en het EMFAF wordt met de onderhavige regeling een subsidiemodule voor het investeren in mosselzaadinvanginstallaties opengesteld in het kader van het EMFAF. Dit wordt in hoofdstuk 4 van deze toelichting nader toegelicht.

3. Inhoud op hoofdlijnen

Hoofdstuk 1 bevat bepalingen die op zowel het EMFAF, het EFRO als Interreg van toepassing zijn. Het betreft met name begripsbepalingen en bepalingen die strekken tot nadere uitwerking van de verplichtingen die volgen uit verordening 2021/1060.

De hoofdstukken 2 en 3 bevatten bepalingen omtrent subsidieverstrekking door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het kader van het EMFAF. Het betreft bepalingen over het indienen van aanvragen, het verlenen van subsidie en het vaststellen van subsidie. Een deel van de bepalingen is geënt op het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (hierna: Kaderbesluit). Hier is voor gekozen teneinde de uitvoeringspraktijk van zowel de nationale als de Europese subsidies zo veel mogelijk te harmoniseren. Door de bepalingen omtrent subsidieverstrekking door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op te nemen in twee separate hoofdstukken, wordt de mogelijkheid behouden om, zonder al te veel wijzigingen door te moeten voeren in de structuur van de REES 2021, toekomstige uitvoeringsbepalingen ten aanzien van het ELFPO op te kunnen nemen. In paragraaf 2 van deze toelichting is hier nader op ingegaan.

Hoofdstuk 4 is gereserveerd voor bepalingen inzake het EFRO en Interreg.

In hoofdstuk 5 zijn de slotbepalingen en overige bepalingen opgenomen.

Op grond van artikel 71 van verordening 2021/1060 worden voor de toepassing van verordening 2021/1139 verschillende autoriteiten aangewezen. Dit geschiedt in een afzonderlijk besluit.

EFRO

Het EFRO richt zich op de Europese doelstelling ‘investeren in werkgelegenheid en groei’ en Nederland zet in het bijzonder in op de beleidsdoelstellingen ‘een competitiever en slimmer Europa door bevordering van een innovatieve en slimme economische transformatie en regionale ICT-connectiviteit2‘, en ‘een groenere, koolstofarme transitie naar een koolstofneutrale economie en een veerkrachtig Europa door de bevordering van een schone en rechtvaardige energietransitie, groene en blauwe investeringen, de circulaire economie, klimaatmitigatie en -adaptatie, risicopreventie en risicobeheersing, en duurzame stedelijke mobiliteit3‘. Over de nationale uitwerking van een aantal onderdelen van de EFRO programma’s moet nog besluitvorming plaatsvinden en aan randvoorwaarden voor de indiening van de EFRO programma’s worden voldaan. Zodra de EFRO programma’s zijn goedgekeurd, zal de REES 2021 worden gewijzigd om de specifieke bepalingen die nodig zijn om uitvoering te geven aan verordening 2021/1060, verordening 2021/1058 en de EFRO programma’s in de REES 2021 op te nemen in hoofdstuk 4.

Interreg

Gezien de specifieke aard van de programma’s in het kader van de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (Interreg)4 waarbij verschillende lidstaten en derde landen zijn betrokken, stelt een specifieke verordening betreffende de doelstelling ‘Europese territoriale samenwerking’ (verordening 2021/1059) specifieke regels vast, in aanvulling op verordening 2021/1060 en verordening 2021/1058. Over de regels omtrent subsidieverstrekking in het kader van Interreg moet nog besluitvorming plaatsvinden. De REES 2021 zal gewijzigd worden om deze regels, tezamen met de specifieke bepalingen die nodig zijn om uitvoering te geven aan verordening 2021/1060, verordening 2021/1058 en de EFRO programma’s, in de REES 2021 op te nemen in hoofdstuk 4.

EMFAF

Het EMFAF is de opvolger van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) en kent een looptijd van 2021 tot en met 2027. Het EMFAF is er op gericht om financiering uit de begroting van de Unie aan te wenden voor de ondersteuning van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), het maritiem beleid van de Unie en de internationale verbintenissen van de Unie op het gebied van ‘ocean governance’. Dergelijke financiering is nodig voor een verdere verduurzaming van de visserij, en de instandhouding van de biologische rijkdommen van de zee, voor voedselzekerheid door een aanbod van vis en schaal- en schelpdieren, voor de groei van een duurzame blauwe economie en voor gezonde, veilige, beveiligde, schone en duurzaam beheerde zeeën en oceanen.

4. Subsidieregeling voor het investeren in mosselzaadinvanginstallaties

4.1. Inleiding

De subsidiemodule voor het investeren in mosselzaadinvanginstallaties (MZI’s) voorziet in een subsidiemogelijkheid voor de aankoop, bouw of plaatsing van installaties voor het invangen van mosselzaad, en de kosten voor aanpassingen aan een vissersvaartuig ten behoeve van deze MZI’s.

Deze subsidiemogelijkheid is gebaseerd op artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdeel a, van verordening 2021/1139 waarin de mogelijkheid is geboden om steun te verlenen aan projecten waarmee verduurzaming van aquacultuur wordt ondersteund. Hieronder vallen investeringen in de bouw van MZI’s ter beperking van de negatieve gevolgen voor het milieu ten opzichte van de gangbare praktijk.

4.2. Aanleiding en doel

De subsidiemodule is gericht op de stimulering van het gebruik van een MZI voor de mosselzaadvangst. In 2008 is tussen de mosselsector, de Coalitie Wadden Natuurlijk (CWN) en het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit het ‘mosselconvenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee’5 gesloten. Hierbij is de ambitie uitgesproken om in 2020 de traditionele bodemvisserij op mosselzaad in de Waddenzee geheel beëindigd te hebben. Het tempo van de transitie bleek minder snel te gaan dan vooraf werd ingeschat.

De derde transitiestap is in mei 2021 genomen, waardoor in 36 procent van de Waddenzee geen bodemmosselzaadvisserij meer plaatsvindt. In 2021 hebben de drie convenantpartijen een onderhandelaarsakkoord bereikt over de vervolgstappen (‘addendum’).6

De bodemmosselzaadvisserij in de Waddenzee zal verder worden afgebouwd. In 2022 zal in 50 procent van de Waddenzee geen bodemmosselzaadvisserij meer plaatsvinden en in 2026 in 65 procent van de Waddenzee. Partijen hebben de ambitie uitgesproken om in 2029 het definitieve besluit tot volledige beëindiging van bodemmosselzaadvisserij in de Waddenzee te nemen. Ook zijn gezamenlijk afspraken gemaakt over projecten voor natuurherstel in de Waddenzee en een pilot met mosselkweek in de Voordelta/Noordzee.

De bodemvisserij op mosselzaad zal worden vervangen door de vangst van mosselzaad aan touwen in de waterkolom, via de zogenaamde MZI’s. Door invulling te geven aan deze beleidsdoelstelling wordt de mosselsector minder afhankelijk van de natuurlijke zaadval in de Waddenzee en wordt de vrije mosselzaadvisserij in het Waddensysteem teruggedrongen. Het beleid draagt bij aan verdere verduurzaming van de visserij in de Waddenzee en daarmee aan versterking van de Waddenzee als uniek ecologisch systeem.

De subsidiemodule voor het investeren in MZI’s stimuleert de transitie van de mosselsector.

5. Lasten en andere effecten van de regeling

Volledigheidshalve wordt opgemerkt dat administratieve lasten die direct voortvloeien uit verordening 2021/1060, verordening 2021/1139, verordening 2021/1058 en verordening 2021/1059 niet bij de berekening van de administratieve lasten worden betrokken. Een kwantificering van de administratieve lasten is in dat geval niet aan de orde. Wel is met betrekking tot de investering in MZI’s in kaart gebracht hoeveel administratieve lasten de aanvragen tot subsidieverstrekking met zich brengen.

De regeldrukkosten voor de subsidiemodule voor MZI’s bedragen in totaal € 8.616 voor de subsidieperiode en vloeien voort uit de aanvraag, uitvoering en eindverantwoording van activiteiten onder deze subsidiemodule. Dit is 0,86% van het totale subsidiebudget van € 1 miljoen. De berekening is gebaseerd op de inschatting dat 40 aanvragen worden ingediend.

6. Toetsing door het Adviescollege Toetsing Regeldruk

De regeling is voor advies aangeboden aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). ATR heeft, in een schriftelijke reactie op het verzoek om een formeel advies over de regeling te geven, aangegeven dat over de onderhavige regeling geen formeel advies wordt uitgebracht, omdat de gevolgen voor de regeldruk niet significant zijn.

7. Staatssteun

De vraag of er sprake is van staatssteun moet beoordeeld worden per individuele subsidiemodule in de REES 2021. In dit geval is de subsidiemodule voor investeringen in MZI’s (paragraaf 3.2 van de regeling) getoetst aan de regels inzake staatssteun. Op grond van artikel 10, tweede lid, van verordening 2021/1139 zijn de artikelen 107, 108 en 109 betreffende steunmaatregelen van de lidstaten van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU) niet van toepassing op betalingen die de lidstaten doen op grond van en in overeenstemming met die verordening en die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen. De steun die op grond van artikel 26, eerste lid, aanhef en onderdeel a, in samenhang met bijlage III, onderdeel 17, van verordening 2021/1139 via de subsidiemodule voor MZI’s gegeven kan worden, valt binnen deze categorie. Deze subsidiemodule voldoet aan en reikt niet verder dan wat de bepalingen van verordening 2021/1139 mogelijk maken. In de subsidiemodule is bepaald dat de subsidieverlening alleen plaats zal vinden als het Operationeel Programma EMFAF, dat gebaseerd is op verordening 2021/1139, is goedgekeurd door de Europese Commissie en de subsidie past binnen deze goedkeuring (artikel 3.2.2, tweede lid). Wanneer de beschikkingen tot subsidieverlening gegeven worden en de betalingen op grond van de subsidiemodule plaatsvinden, dienen deze betalingen ter uitvoering van verordening 2021/1139 en het door de Europese Commissie goedgekeurde Operationeel Programma EMFAF. Bovendien vallen de subsidiabele activiteiten binnen het toepassingsgebied en de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 inzake het gemeenschappelijk visserijbeleid, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1954/2003 en (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 2371/2002 en (EG) nr. 639/2004 van de Raad en Besluit 2004/585/EG van de Raad (PbEU 2013, L354) (hierna: verordening 1380/2013) (zie de artikelen 1 en 2 van deze verordening), wat maakt dat zij binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen.

8. Notificatie

Ten aanzien van de subsidiemodule Investeringen in mosselzaadinvanginstallaties (paragraaf 3.2 van deze regeling) is de ontwerpregeling als gevolg van artikel 5, eerste lid, van Richtlijn 2015/1535/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241), voorgelegd aan de Europese Commissie (2021/0567/NL). De Europese Commissie heeft meegedeeld dat de notificatie geen standstill-periode heeft, omdat het fiscale en/of financiële maatregelen betreft. De notificatieprocedure heeft dan ook niet tot gevolg gehad dat de vaststelling van deze regeling in afwachting van eventuele reacties zou moeten worden aangehouden.

9. Inwerkingtreding

Voor ministeriële regelingen is het uitgangspunt van vaste verandermomenten voor regelgeving dat zij vier keer per jaar in werking kunnen treden (op 1 januari, 1 april, 1 juli en 1 oktober) en ten minste twee maanden daarvoor in de Staatscourant worden gepubliceerd.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in de Staatscourant. Als deze regeling conform het beleid inzake vaste verandermomenten voor regelgeving eerst op 1 januari 2022 in werking zou treden, zou de openstelling van de subsidiemodule voor MZI’s niet op korte termijn kunnen plaatsvinden, terwijl de doelgroep reeds begonnen is met voorbereidende werkzaamheden om een subsidieaanvraag in te kunnen dienen en de investeringen te doen. Door deze subsidiemodule kort na publicatie open te stellen, worden aanmerkelijke nadelen voor de doelgroep voorkomen. Het belang van een spoedige openstelling van deze subsidiemodule weegt zwaarder dan openstelling overeenkomstig de uitgangspunten inzake vaste verandermomenten. In verband hiermee wordt afgeweken van de vaste verandermomenten voor regelgeving en is de periode tussen publicatie en inwerkingtreding korter dan twee maanden.

II. Artikelsgewijze toelichting

Hoofdstuk 1

Artikel 1.1

Artikel 1.1 bevat definities voor begrippen die gebruikt worden in hoofdstuk 1 of die in meerdere hoofdstukken voorkomen.

Met het begrip ‘bevoegde autoriteit’ wordt de beheerautoriteit bedoeld. Voor de uitvoering van het EMFAF is de minister aangewezen als beheerautoriteit.

Voor de definitie van onderneming is aangesloten bij het Europese ondernemingsbegrip. Elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd is een onderneming (HvJ 23 april 1991, C-41/90, punt 21, Höfner en Elser). Een economische activiteit bestaat uit het leveren van goederen of diensten op een bepaalde markt (HvJ 16 juni 1987, C- 118/85, punt 7, Commissie t. Italië).

Artikel 1.2

Dit artikel bepaalt dat als door een bestuursorgaan of de Europese Commissie al subsidie is verstrekt voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan, slechts een zodanig bedrag aan subsidie wordt verstrekt dat het totale bedrag aan subsidies niet meer bedraagt dan het bedrag dat volgens de toepasselijke Europese verordeningen toegestaan is. Deze cumulatiebepaling is opgenomen om te voorkomen dat, als er al voor bepaalde activiteit of project subsidie is verleend, met een nieuwe subsidieverstrekking vastgestelde drempels niet meer worden nageleefd.

Een bestuursorgaan is een bestuursorgaan in de zin van artikel 1:1 van de Awb. Het gaat dus bij het begrip bestuursorgaan om Nederlandse bestuursorganen.

Artikel 1.3

Artikel 63, eerste lid, van verordening 2021/1060 draagt de lidstaten op om de subsidiabiliteit van de uitgaven in nationale voorschriften te bepalen.

In artikel 55 van verordening 2021/1060 is bepaald op welke wijze de loonkosten van subsidiabele activiteiten kunnen worden berekend. In artikel 1.3, aanhef en onderdeel a, is bepaald dat de loonkosten als subsidiabele kosten in aanmerking komen. In deze regeling zijn nog geen nationale voorschriften neergelegd om uitvoering te geven aan artikel 55 van verordening 2021/1060. Voor de subsidiemodule voor investeringen in MZI’s (paragraaf 3.2) is dat echter geen probleem, omdat de loonkosten, bijdragen in natura en afschrijvingskosten voor deze subsidiemodule niet subsidiabel zijn gesteld.

De REES 2021 zal nog gewijzigd worden, zodra de besluitvorming over de vereenvoudigde kostenopties heeft plaatsgevonden.

Op grond van artikel 67, eerste en tweede lid, van verordening 2021/1060 kan in de nationale regelgeving worden opgenomen dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten subsidiabel kunnen zijn. Artikel 1.3, aanhef en onderdelen b en c, bepaalt dat bijdragen in natura en afschrijvingskosten inderdaad subsidiabel zijn. De specifieke voorschriften van artikel 67 van verordening 2021/1060 gelden ter zake onverkort en behoeven niet in deze regeling te worden herhaald.

Bij de in onderdeel b bedoelde bijdragen in natura gaat het om eigen arbeid van de subsidieontvanger, buiten een arbeidsrechtelijke relatie, en om zaken die een subsidieontvanger in zijn bezit heeft en inbrengt in het project, zoals een machine waarover geen afschrijvingskosten kunnen worden berekend. Er is dan veelal geen (recente) factuur en betalingsbewijs om de kosten te kunnen onderbouwen en daarom moet de waarde op andere wijze bepaald worden. De bijdragen in natura zijn slechts subsidiabel voor zover zij zijn toe te rekenen aan de subsidiabele activiteit. Toerekening geschiedt naar evenredigheid van de tijd gedurende welke het object wordt gebruikt voor het project en gerelateerd aan de normale bezetting. Met ‘normale bezetting’ wordt bedoeld het aantal prestatie-eenheden dat het betreffende object volgens een realistische inschatting van de subsidieontvanger over de totale levensduur van dat object jaarlijks levert. Vrijwilligerswerk kan niet als bijdrage in natura worden opgevoerd omdat er geen onderbouwing geleverd kan worden van gemaakte kosten.

De in onderdeel c genoemde afschrijvingskosten betreffen zaken die in het bezit zijn van de subsidieontvanger en die ten behoeve van het project worden gebruikt. Voor de onderbouwing van die kosten moet van de gangbare afschrijvingsperiode en van de gangbare bedrijfseconomisch aanvaardbare uitgangspunten worden uitgegaan. De kosten die worden berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige beginselen komen in aanmerking. Ook voor afschrijvingskosten geldt de eis van toerekening, zoals hiervoor bij bijdragen in natura is beschreven en gelden de voorwaarden zoals genoemd in artikel 67, tweede lid, van verordening 2021/1060.

In onderdeel d gaat het over andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardig bewijskracht kan worden overlegd. Deze kosten moeten daadwerkelijk gemaakt en betaald zijn, waarbij de kosten ten laste van het project zijn gebleven en rechtstreeks aan de uitvoering of het beheer van het project zijn toe te rekenen. Voor een document met gelijkwaardige bewijskracht kan gedacht worden aan een WOZ-beschikking of een catalogus waarin de marktprijzen van een product zijn opgenomen.

Artikel 1.4

De kosten, genoemd in artikel 1.4, zijn niet-subsidiabel, ook al kan hiervoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht worden overlegd (artikel 1.3, aanhef en onderdeel d). Achtergrond van de in artikel 1.4 gegeven opsomming is dat het kosten betreft waarvan evident is dat deze niet doelmatig en noodzakelijk voor de uitvoering van het project zijn.

De in artikel 1.4, onderdeel b, genoemde winstopslag binnen een samenwerkingsverband of een groep is niet subsidiabel. De winstopslag is het bedrag waarmee de kostprijs van een dienst of product wordt verhoogd, om tot een gewenste verkoopprijs te komen.

Ten aanzien van onderdeel e geldt dat het hier louter sociale personeelsactiviteiten betreft, zoals personeelsuitjes, borrels en barbecues; van dergelijke ‘feesten en partijen’ die niet met (Europese) subsidies gefinancierd behoren te worden, moeten netwerkbijeenkomsten voor bijvoorbeeld mkb’ers in het kader van gesubsidieerde projecten worden onderscheiden.

Artikel 1.5

Lidstaten dienen op grond van verschillende bepalingen in de Europese verordeningen onverschuldigde betalingen zo nodig met rente terug te vorderen. Op grond van dit artikel is duidelijk welk rentepercentage moet worden toegepast in geval van terugvordering op basis van artikel 4:57 van de Awb, artikel 7 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies of de toepasselijke EFRO verordeningen. Daarnaast wordt bepaald over welke periode de rente moet worden berekend.

Artikel 1.6

Artikel 103, eerste lid, van verordening 2021/1060 stelt de lidstaten in eerste instantie verantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van financiële correcties en het doen van terugvorderingen. De beheerautoriteiten stellen hiervoor een beleidsregel vast om te zorgen voor helderheid voor subsidieontvangers. De beleidsregel geldt niet alleen bij subsidievaststelling maar ook bij de beoordeling door beheerautoriteiten van tussentijdse verantwoordingen van subsidieontvangers.

Artikel 1.7

De mededeling die op grond van artikel 1.7 moet worden gedaan, indien met betrekking tot de subsidieontvanger, of indien er sprake is van een samenwerkingsverband met betrekking tot een deelnemer aan het samenwerkingsverband, bijvoorbeeld een verzoek tot faillietverklaring loopt, kan gevolgen hebben voor de subsidie. Een dreigende faillietverklaring van de subsidieontvanger of een deelnemer aan een samenwerkingsverband kan er bijvoorbeeld toe leiden dat de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, niet of niet tijdig zullen plaatsvinden. In dat geval kan op basis van artikel 4:48 van de Awb de beschikking tot subsidieverlening worden ingetrokken of ten nadele van de subsidieontvanger worden gewijzigd. Op basis van artikel 4:56 Awb kunnen eventuele voorschotten worden teruggevorderd. Artikel 1.7 vereist dat de mededeling schriftelijk wordt gedaan. Dit is wenselijk gegeven de bewijsvorming. Het Kaderbesluit kent een aan artikel 1.7 van deze regeling identieke bepaling.

Op grond van artikel 47 van verordening 2021/1060 zijn lidstaten, beheerautoriteiten en begunstigden verplicht om het embleem van de Europese Unie te gebruiken bij hun activiteiten op het vlak van zichtbaarheid, transparantie en communicatie. Aangezien deze verplichting op grond van artikel 47 van verordening 2021/1060 rechtstreeks op de subsidieontvanger wordt gelegd, is het niet nodig om deze bepaling als een algemene verplichting voor de subsidieontvanger op te nemen in deze regeling.

Artikel 1.8

In artikel 1.8 wordt een vertaalslag gemaakt van de Europese eis tot instandhouding van de gesubsidieerde activiteit, bedoeld in artikel 65 van verordening 2021/1060, naar het nationale subsidierecht.

Hoofdstuk 2

Artikel 2.1

Hoofdstuk 2 is uitsluitend van toepassing op hoofdstuk 3. Hoofdstuk 2 bevat bepalingen omtrent subsidieverstrekking door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het betreft bepalingen over het indienen van aanvragen, het verlenen van een subsidie en het vaststellen van subsidie. De in hoofdstuk 2 opgenomen bepalingen zien op de uitvoering van de verordening inzake het EMFAF (verordening 2021/1139).

Artikel 2.2

In artikel 2.2 zijn de activiteiten beschreven waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit subsidie kan verlenen. De subsidiabele activiteiten zijn activiteiten die passen binnen de beleidsterreinen waarvoor de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verantwoordelijk is, genoemd in artikel 2a van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, voor zover deze passen binnen de activiteiten als bedoeld in verordening 2021/1139.

Artikel 2.3

Met dit artikel worden de aanvragen voor subsidies op grond van de REES 2021 gekoppeld aan de openstellingsregeling die jaarlijks wordt gepubliceerd. Een vergelijkbare bepaling is opgenomen in de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES).

Artikelen 2.4 tot en met 2.6

Deze artikelen bepalen op welke wijze de minister het beschikbare subsidieplafond kan verdelen. Er moet bij elk subsidie-instrument worden gekozen voor een van de in artikel 2.4 genoemde methoden.

Verdeling op volgorde van binnenkomst betreft het toepassen van het uitgangspunt ‘wie het eerst komt, wie het eerst maalt’. Als een aanvrager nog geen volledige aanvraag heeft ingediend en met toepassing van artikel 4:5 van de Awb in de gelegenheid is gesteld om zijn aanvraag aan te vullen, geldt met betrekking tot de verdeling de dag waarop de aanvraag volledig is ingediend. Er vindt loting plaats om de volgorde te bepalen als er meerdere aanvragen worden ingediend op de dag dat het subsidieplafond wordt overschreden, en er onduidelijkheid is over het tijdstip van ontvangst van die aanvragen.

Het verdelen op volgorde van rangschikking betreft de zogenoemde ‘tender’. Er kan een inschrijvingsronde worden gehouden, waarbij de binnen een tijdvak ontvangen aanvragen op een aantal criteria worden vergeleken waarna bij een overschrijding van het subsidieplafond alleen de aanvragen met de hoogste waardering worden gehonoreerd. Binnen het tijdvak dat aanvragen kunnen worden ingediend dienen alle voor de rangschikking relevante gegevens te zijn overgelegd door de subsidie-aanvrager. De informatie die wordt ontvangen, die de aanvrager op eigen initiatief overlegt, na sluiting van de aanvraagtermijn die neerkomt op een wijziging of aanvulling van de aanvraag, wordt niet meer in behandeling genomen. Het meenemen van informatie die dateert van na de sluiting van de aanvraagtermijn verdraagt zich niet met de gelijktijdige onderlinge beoordeling en rangschikking van de ingediende aanvragen in het tendersysteem.

Ten derde kan worden gekozen voor een evenredige verdeling van het subsidieplafond. Deze keuze kan worden gemaakt als het wenselijker is dat alle aanvragers een (wellicht geringer) bedrag aan subsidie ontvangen, dan dat bepaalde aanvragers meer en andere aanvragers geen subsidie ontvangen.

Tot slot kan er worden geloot. Loting leidt in vergelijking met de rangschikking van aanvragen op basis van beoordelingscriteria tot lagere uitvoeringslasten. Dit maakt loting als methode om te verdelen een geschikte methode om subsidies toe te wijzen wanneer de aanvragen kwalitatief vergelijkbaar zijn, waardoor ranking op basis van beoordelingscriteria weinig nut heeft. Ook kan loting in bepaalde gevallen meer recht doen aan de duur van een aangekondigde openstellingsperiode dan wanneer wordt gekozen voor het verdelen van het subsidieplafond op volgorde van de binnenkomst van de aanvragen.

Artikel 2.7

Artikel 2.7 heeft betrekking op de zogenoemde (deel)subsidieplafonds. Indien verschillende activiteiten of categorieën worden gesubsidieerd, kan per activiteit of categorie een subsidieplafond worden vastgesteld. Per (deel)subsidieplafond wordt dan een methode van verdelen als bedoeld in artikel 2.4 van de REES 2021 vastgesteld.

Artikel 2.8

De regels inzake een adviescommissie zijn geënt op artikel 18 van het Kaderbesluit. In het kader van de verstrekking van nationale subsidies is dit een bewezen praktijk, die ook goed kan worden toegepast bij het verstrekken van Europese subsidies.

Het is niet verplicht om bij alle subsidie-instrumenten een adviescommissie in te stellen. Het instellen van een adviescommissie ligt niet voor de hand indien het subsidie-instrument kwantificeerbare beoordelingscriteria hanteert of een beoordeling kan plaatsvinden zonder specifieke deskundigheid. Uit de praktijk blijkt dat een adviescommissie feitelijk alleen wordt ingeschakeld in geval van een verdeling op volgorde van rangschikking.

Als een adviescommissie wordt ingesteld, moet voldaan worden aan de eisen van artikel 2.8. Indien dit past binnen de deskundigheid van de adviescommissie, kan deze adviseren over meerdere subsidie-instrumenten.

Artikel 2.9

Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend met gebruikmaking van een middel dat door de minister beschikbaar wordt gesteld (eerste lid). Het betreft veelal formulieren die via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikbaar worden gesteld.

De gegevens die de aanvrager dient te overleggen, dienen voor een goede beoordeling van de subsidieaanvraag en een goede uitvoering.

De aanvrager zal bij een aanvraag om subsidie voor een project een projectplan dienen te overleggen, waarin onder meer een beschrijving van het project is opgenomen. Deze beschrijving omvat onder meer de doelstellingen van het project en een probleemanalyse waaruit de noodzaak van het project en de ter uitvoering daarvan te maken kosten blijken. Een samenvatting van het project wordt tevens aangeleverd als onderdeel van de beschrijving van het project. Het format voor deze samenvatting wordt door RVO beschikbaar gesteld. De samenvatting van het project geeft de aanleiding, doelstellingen, verwachte resultaten en te ondernemen activiteiten van het project op hoofdlijnen weer, en wordt door RVO gebruikt voor publicatie op internet. Zuivere investeringen zijn geen projecten, hiervoor is het opstellen van een projectplan niet nodig.

Indien er sprake is van een samenwerkingsverband, dient de penvoerder de aanvraag in (zesde lid). Bij de aanvraag moeten stukken worden overlegd waaruit blijkt dat de penvoerder bevoegd is deze administratieve handelingen namens de andere deelnemers aan het samenwerkingsverband uit te voeren (vijfde lid, onderdeel a, onder 5°). Ook de andere administratieve handelingen die subsidieverstrekking aan samenwerkingsverbanden betreffen, lopen via de penvoerder (artikelen 2.13, 2.14, 2.15, 2.16, 2.17, 2.18, 2.21 en 2.22).

Artikel 50, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met e, van verordening 2021/1060 vereist dat de subsidieontvanger waarborgt dat duidelijk wordt gemaakt dat steun is verleend uit de Europese structuurfondsen. De subsidieontvanger draagt er zorg voor dat de steun uit de fondsen zichtbaar is tijdens communicatieactiviteiten over de uitvoering van het project of de investering.

Bij communicatieactiviteiten kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een vermelding op de website van de subsidieontvanger of een aankondiging in een vakblad. Deze eis is verwerkt in de artikelen 2.9, vijfde lid, onderdeel a, onder 6°, en zevende lid, 2.17, eerste lid, onderdeel b, en 2.19, vierde lid, onderdeel c.

Artikel 2.10

In artikel 1.7, onderdeel b, is reeds bepaald dat winstopslagen binnen een samenwerkingsverband niet subsidiabel zijn. Artikel 2.10 gaat verder en bepaalt dat kosten die deelnemers aan een samenwerkingsverband onderling in rekening brengen, niet voor subsidie in aanmerking komen.

Artikel 2.11

Artikel 2.11 bevat de algemene afwijzingsgronden die van toepassing zijn op alle subsidiemodules die zijn opgenomen in hoofdstuk 3 van de REES 2021.

In het tweede lid, onderdeel a, is als afwijzingsgrond opgenomen dat onvoldoende vertrouwen bestaat dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren. Onder betrokkenen wordt in de eerste plaats de subsidieontvanger verstaan, maar er kunnen uiteraard ook andere betrokkenen zijn, bijvoorbeeld personen die kapitaal verschaffen, maar het project niet uitvoeren. Uiteraard zullen ook eventuele andere subsidies meewegen bij de beoordeling of de betrokkenen de activiteiten zullen kunnen financieren.

In het tweede lid, onderdeel c, is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen als de activiteiten voorafgaand aan het indienen van de subsidieaanvraag zijn voltooid. Deze bepaling volgt uit artikel 63, zesde lid, van verordening 2021/1060, waarin staat dat concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van het programma door de begunstigde bij de beheerautoriteit is ingediend, niet voor steun uit de fondsen worden geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen reeds door de begunstigde van de steun zijn verricht.

In het tweede lid, onderdeel d, is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen als de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie. Deze afwijzingsgrond komt overeen met de afwijzingsgrond in artikel 23, onderdeel f, van het Kaderbesluit. Het gebruik van de term ‘onvoldoende’ laat ruimte om te beoordelen wanneer de bijdrage van een project aan de doelstellingen van de subsidie voldoende is om het project te ondersteunen. In artikel 63, vierde lid, van verordening 2021/1060 is bepaald dat een concrete actie of een deel daarvan buiten een lidstaat kan worden uitgevoerd, ook indien dit buiten het grondgebied van de Unie is, mits de concrete actie bijdraagt tot de doelstellingen van het programma. De in onderdeel c opgenomen afwijzingsgrond omvat de situatie waarin de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd, niet meer of niet voldoende bijdragen aan de doelstellingen en prioriteiten van deze activiteiten als gevolg van het buiten het grondgebied van Nederland uitvoeren van de activiteiten.

In het tweede lid, onderdeel e, wordt een vertaalslag gemaakt van de Europese eis om te waarborgen dat concrete acties geen activiteiten omvatten die zouden neerkomen op een overdracht van productiecapaciteit overeenkomstig artikel 65, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060 naar het nationale subsidierecht.

In het tweede lid, onderdeel f, is bepaald dat een aanvraag wordt afgewezen bij een dreigende faillietverklaring van de subsidieaanvrager of het van toepassing verklaren van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op de subsidieaanvrager. Een dreigend faillissement of de toepasselijkheid van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen geeft onvoldoende vertrouwen dat de betrokkenen de activiteiten kunnen financieren en maakt het onzeker of de activiteiten (binnen een bij deze regeling gestelde termijn) kunnen worden voltooid.

Artikel 2.12

Artikel 2.12 heeft betrekking op de beslissing op de subsidieaanvraag. Belangrijk element in dit artikel zijn de beslistermijnen. De beslistermijn is gesteld op 22 weken als het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking (eerste lid). Voor andere verdelingsmethoden kan in de regel op relatief korte termijn worden besloten en is de beslistermijn gesteld op 13 weken (tweede en derde lid).

Artikel 2.14

In dit artikel is bepaald dat op aanvraag van de subsidieontvanger of de penvoerder in een samenwerkingsverband voorschotten voor gemaakte kosten kunnen worden uitgekeerd.

Een voorschot wordt uitgekeerd voor de gemaakte en betaalde kosten, bedoeld in artikel 1.3, aanhef en onderdelen a tot en met d.

Artikel 2.15

In artikel 2.15 zijn de algemene verplichtingen voor de subsidieontvanger opgenomen.

Op grond van artikel 49, zesde lid, van verordening 2021/1060 moet de beheerautoriteit waarborgen dat alle materiaal op het vlak van communicatie en zichtbaarheid, ook op het niveau van de begunstigden, beschikbaar wordt gesteld op verzoek van instellingen, organen of agentschappen van de Europese Unie en dat de Europese Unie een niet-exclusief, onherroepelijk, recht met vrijstelling van royalty's wordt verleend om dat materiaal en de bijhorende reeds bestaande rechten erop te gebruiken.

Om aan deze eis te kunnen voldoen wordt in artikel 2.15, derde lid, van deze regeling, de verplichting opgenomen voor de subsidieontvanger om het materiaal ten behoeve van communicatieactiviteiten ter beschikking te stellen aan de minister.

Artikel 2.16

Indien er sprake is van een projectplan, dient de subsidieontvanger de activiteiten overeenkomstig dit projectplan uit te voeren. Dit betekent onder meer dat de projecten ook daadwerkelijk moeten worden uitgevoerd binnen de in het projectplan vermelde periode. De minister kan voor het vertragen of het essentieel wijzigen van de wijze van uitvoering van de activiteiten ontheffing verlenen. Met toestemming kan van het projectplan worden afgeweken voor wat betreft de wijze van uitvoering van het project, zij het in beperkte mate. Er mag echter geen afbreuk worden gedaan aan de activiteit waarvoor subsidie is verleend, de doelstelling van de subsidie of de voorwaarden van subsidieverstrekking. De reden hiervoor is dat de subsidieontvanger in geval van een tender op basis van het projectplan is geselecteerd. Bovendien is het de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die projecten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstellingen van de REES 2021 en de (Europese) regelgeving die eraan ten grondslag ligt. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of essentieel wijzigen van het project zal deze doelstelling dan ook worden afgewogen tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van betrokkene zelf.

Als gevolg van nationale maatregelen om de verdere verspreiding van het coronavirus tegen te gaan, kan het voorkomen dat bepaalde activiteiten die wel gepland waren niet (tijdig) kunnen plaatsvinden. Het vierde lid maakt het mogelijk om in een dergelijke situatie afwijking van het projectplan mogelijk te maken door bijvoorbeeld een gepaste overschrijding van de realisatietermijn toe te staan. In het geval dat verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of essentieel wijzigen van het project als direct gevolg van de crisis in verband met COVID-19 moet de verzoeker aan kunnen tonen dat de vertraging of wijziging daadwerkelijk het directe gevolg is van de COVID-19 uitbraak.

Artikel 2.17

De verplichtingen uit dit artikel zien op de administratie die de subsidieontvanger dient te voeren. Deze verplichting vloeit ook voort uit de Europese verordeningen.

Artikel 2.18

Bij projecten waarvan de uitvoering langer dan 12 maanden in beslag neemt, wordt éénmaal of een aantal malen een tussenrapportage gevraagd. Bij projecten die minder dan 12 maanden in beslag nemen, zal dus in het algemeen worden volstaan met een eindrapportage bij de subsidievaststelling. De rapportage moet worden opgesteld aan de hand van een opzet waaruit blijkt wat de voortgang van het project is en waarbij rekening wordt gehouden met de mijlpalen van het project. Daarnaast wordt ook een samenvatting gevraagd. Het moment van een tussenrapportage wordt bepaald door mijlpalen in het projectplan. Indien die ontbreken, ligt het in de rede een dergelijke rapportage eenmaal per jaar plaats te laten vinden.

Tussenrapportages zijn niet vrijblijvend. Aan de hand van de tussenrapportages wordt beoordeeld of het project volgens plan wordt uitgevoerd en of de subsidieontvanger nog steeds het beoogde doel kan halen. Het is dus een meting van de succeskans van het project, zowel gerelateerd aan het projectplan als aan het beoogde resultaat. Beoordeeld wordt of er nog steeds een reële kans is op een succesvolle afronding. Natuurlijk wordt bij het bezien van de voortgang rekening gehouden met eventuele onverwachte ontwikkelingen.

De inhoud van rapportages raakt niet alleen aan de subsidieverlening als geheel, maar kan ook leiden tot aanpassing van de bevoorschotting vanwege geconstateerde veranderingen in kostenrealisatie en begroting. Belangrijk is verder niet alleen de inhoud van de rapportage, maar ook de tijdige indiening. Bij een plan met mijlpalen is het tijdig bereiken van mijlpalen een belangrijke indicator voor een voortgang zoals geprognosticeerd bij de subsidieaanvraag. Bij de subsidieverlening zal dan ook aangegeven worden op welke datum een rapportage over een mijlpaal uiterlijk dient te worden ingediend. Het niet halen van de rapportagedatum dient gemeld te worden. Het niet tijdig indienen van een rapportage over een mijlpaal, zonder nader bericht, is een sterke aanwijzing dat de realisatie van de subsidiabele activiteiten niet volgens plan verloopt en geeft daarmee een ernstig vermoeden dat er grond bestaat om de subsidieverlening te wijzigen of in te trekken. Artikel 4:56 van de Awb geeft in dat geval de bevoegdheid om de bevoorschotting op te schorten. Indien een rapportage uitblijft zal geen sprake kunnen zijn van voortzetting van de bevoorschotting.

De minister zal daarnaast bij de beoordeling van tussentijdse verantwoordingen van subsidieontvangers de beleidsregel, bedoeld in artikel 1.6 van deze regeling, hanteren.

Artikel 2.19

Dit artikel betreft de aanvraag tot subsidievaststelling. De eisen die zijn verbonden aan de aanvraag tot subsidievaststelling zijn grotendeels vergelijkbaar met de in artikel 2.9 opgenomen eisen die verbonden zijn aan een aanvraag tot subsidieverlening. Daarnaast ziet artikel 2.19 op het aanleveren van gegevens die op het moment van subsidieverlening nog niet beschikbaar zijn, omdat bij subsidieverlening de subsidiabele activiteiten nog niet zijn uitgevoerd.

Hoofdstuk 3

Hoofdstuk 3 betreft regels omtrent subsidieverstrekking in het kader van het EMFAF en meer specifiek de subsidieregeling voor het investeren in MZI’s.

Paragraaf 3.1

In deze paragraaf zijn algemene bepalingen opgenomen die zien op de uitvoering van de verordening inzake het EMFAF (verordening 2021/1139).

Artikel 3.1.1

Artikel 3.1.1 bevat definities van begrippen die gebruikt worden in hoofdstuk 3, en definities van begrippen die uitsluitend gebruikt worden in paragraaf 1 van hoofdstuk 3.

Artikel 3.1.2

In artikel 3.1.2, aanhef en onderdeel a, is bepaald dat de kosten van de activiteiten, bedoeld in artikel 13 van verordening 2021/1139, niet subsidiabel zijn. Artikel 13 van verordening 2021/1139 ziet onder meer op concrete acties die de vangstcapaciteit van een vissersvaartuig vergroten of die de aankoop steunen van uitrusting waarmee het vermogen van het vissersvaartuig om vis op te sporen, wordt vergroot, de overdracht of omvlagging van vissersvaartuigen naar een derde land, ook door de oprichting van joint ventures met partners van dat land, en experimentele visserij.

In artikel 3.1.2, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat de kosten die gemaakt zijn buiten de projectperiode niet in aanmerking komen voor subsidiëring. De achtergrond hiervan is dat het kosten betreft waarvan evident is dat deze niet rechtstreeks aan de subsidiabele activiteiten toe te rekenen zijn. Dit zijn bijvoorbeeld de kosten die samenhangen met handelingen die worden verricht om een subsidieaanvraag in te kunnen dienen.

Artikel 3.1.3

In onderdeel a is bepaald dat op een aanvraag tot subsidieverlening afwijzend wordt beslist als de ingediende aanvraag niet-ontvankelijk is op grond van artikel 11 van verordening 2021/1139. In artikel 11 van verordening 2021/1139 is onder meer bepaald dat aanvragen niet ontvankelijk zijn als is vastgesteld dat de aanvrager een ernstige inbreuk heeft gepleegd als bedoeld in artikel 42 van Verordening (EG) Nr. 1005/2008 van de Raad van 29 september 2008 houdende de totstandbrenging van een communautair systeem om illegale, ongemelde en ongereglementeerde visserij te voorkomen, tegen te gaan en te beëindigen, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1936/2001 en (EG) nr. 601/2004 en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 1093/94 en (EG) nr. 1447/1999 (PbEU 2008, L 286), of betrokken is geweest bij de exploitatie, het beheer of de eigendom van vissersvaartuigen die zijn opgenomen in de lijst van de Europese Unie van IOO-vaartuigen als bedoeld in artikel 40, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1005/2008, of van een vaartuig dat de vlag voerde van een land dat overeenkomstig artikel 33 van die verordening als niet-meewerkend derde land is aangemerkt.

In onderdeel b is bepaald dat afwijzend op een aanvraag wordt beslist als de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd niet subsidiabel zijn op grond van artikel 13 van verordening 2021/1139. Artikel 13 van verordening 2021/1139 ziet zowel op activiteiten als kosten die niet subsidiabel zijn. Deze kosten zijn onder meer de kosten voor de aanschaf van uitrusting waarmee een vissersvaartuig vis beter kan opsporen, en de kosten voor de aanleg van nieuwe havens of nieuwe afslagen, met uitzondering van nieuwe aanlandingsplaatsen.

Artikel 3.1.4

Uit artikel 3.1.4 volgt welke gegevens met de aanvraag tot subsidieverlening meegezonden dienen te worden.

Het eerste lid, onderdeel d, geeft uitvoering aan artikelen 42 en 49 van verordening 2021/1060, op grond waarvan de beheerautoriteit (in dit geval de minister) verplicht is om per geselecteerde concrete actie bepaalde gegevens bij te houden. De beheerautoriteit is op grond van verordening 2021/1060 verplicht een deel van deze gegevens elk kwartaal aan de Europese Commissie te sturen. Het gaat om de gegevens die op grond van artikel 42 van verordening 2021/1060 worden bijgehouden, en betrekking hebben op de totale subsidiabele kosten en de bijdrage uit het fonds alsmede de waarden van output- en resultaatindicatoren voor geselecteerde operaties en waarden die door operaties zijn bereikt. Daarnaast is de beheerautoriteit op grond van artikel 49, derde lid, van verordening 2021/1060 verplicht een lijst bij te houden van alle geselecteerde concrete acties.

De lijst van geselecteerde concrete acties wordt gepubliceerd op de website van RVO. Per concrete actie worden door de beheerautoriteit gegevens openbaar gemaakt. Het gaat om gegevens die betrekking hebben op de naam van de begunstigde, de naam van het project en een samenvatting van de te ondernemen projectactiviteiten.

Artikelen 3.1.5, 3.1.6 en 3.1.7

De artikelen 3.15, 3.16 en 3.17 hebben betrekking op de aanvraag tot voorschotverlening, de aanvraag tot subsidievaststelling en de verplichtingen van de subsidieontvanger.

Als de subsidieontvanger subsidie aanwendt voor het verlenen van een opdracht waarbij de totale kosten van de opdrachtnemer hoger zijn dan € 25.000, geldt de volgende systematiek.

Voorafgaand aan de opdrachtverlening vraagt de subsidieontvanger drie offertes op. Deze hebben tot doel de redelijkheid van de kosten aan te tonen. Hij gunt de opdracht aan de aanbieder met de economisch meest voordelige offerte (artikel 3.1.7, tweede en derde lid).

Uit artikel 3.1.7, vierde lid, volgt dat de minister op verzoek van de subsidieontvanger of penvoerder ontheffing kan verlenen van de verplichting, bedoeld in het tweede lid.

Als de aanvrager een aanbestedende dienst is en de opdracht aanbestedingsplichtig is, kan worden volstaan met een kopie van één opgevraagde offerte die tot doel heeft de kosten waarvoor subsidie wordt aangevraagd te onderbouwen (artikel 3.1.7, vijfde lid). Deze offerte zal moeten aantonen dat de opgevoerde subsidiabele kosten realistisch zijn. Hiermee wordt voorkomen dat teveel subsidie verleend wordt, zonder dat onnodige verplichtingen worden opgelegd.

Indien de aanvrager een aanbestedende dienst is in de zin van de Aanbestedingswet 2012 en een bepaalde opdracht moet worden aanbesteed, dan garandeert de aanbestedingsprocedure dat de kosten van de opdracht redelijk zijn. In dit geval stelt de subsidieontvanger de minister op de hoogte van de gevolgde aanbestedingsprocedure en de gunningsbeslissing. Hierbij wordt aangesloten bij de op grond van artikel 2.130 van de Aanbestedingswet 2012 verplichte mededeling van de gunningsbeslissing aan iedere betrokken inschrijver of betrokken gegadigde. Deze bevat de relevante redenen voor die beslissing (artikel 3.1.7, zesde lid).

Indien in deze regeling is bepaald dat er voorschotten worden uitgekeerd voor gemaakte kosten, de subsidieontvanger voor een voorschot in aanmerking komt en voor zover ten tijde van de aanvraag tot voorschotverlening de aanvrager voor de gemaakte kosten waarvoor een voorschot wordt aangevraagd een opdracht heeft verleend als bedoeld in artikel 3.1.7, tweede lid, zal de aanvraag tot voorschotverlening in ieder geval vergezeld moeten gaan van kopieën van de drie opgevraagde offertes en de relevante redenen voor een op basis van deze offertes genomen gunningsbeslissing (artikel 3.1.5, onderdeel a).

Als de subsidieontvanger bij de aanvraag tot voorschotverlening geen kopieën van drie opgevraagde offertes en relevante redenen voor de genomen gunningsbeslissing heeft aangeleverd, dient hij dit, bij de aanvraag tot subsidievaststelling alsnog te doen (artikel 3.1.6, onderdeel b).

Dezelfde systematiek geldt in het geval er sprake is van een aanbestedingsprocedure (artikelen 3.1.5, onderdeel b, en 3.1.6, onderdeel c).

In artikel 3.1.7, zevende lid, is bepaald dat voor diensten van wetenschappelijke organisaties de verplichting op grond van het tweede lid om drie offertes voor deze diensten aan te leveren niet van toepassing is. In de praktijk blijkt dat het niet mogelijk is meerdere offertes voor dergelijke diensten aan te leveren.

In artikel 3.1.7, achtste lid, is bepaald dat de subsidieontvanger aan de Audit Autoriteit, de Europese Commissie of de Europese Rekenkamer alle medewerking moet verlenen die deze instellingen redelijkerwijs nodig hebben voor hun taakuitoefening. Deze organisaties dienen te kunnen vaststellen dat het EMFAF geld goed is besteed. De Audit Autoriteit is de organisatie die in eerste instantie controleert of de op grond van verordening 2021/1139 verleende subsidies op een juiste wijze besteed zijn. De Audit Autoriteit wordt op haar beurt gecontroleerd door de Europese Commissie die over haar controle verantwoording aflegt aan de Europese Rekenkamer. Om ervoor te zorgen dat deze instanties op een goede wijze hun taak kunnen uitoefenen, wordt voormelde verplichting aan de subsidieontvanger opgelegd. Deze bepaling dient als aanvulling op artikel 8, derde lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies waarin wordt bepaald dat een subsidieontvanger aan een toezichthouder alle medewerking verleent die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Omdat de Audit Autoriteit, de Europese Commissie en de Europese Rekenkamer niet als toezichthouders op grond van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies kunnen worden aangemerkt, is hieromtrent dan ook een afzonderlijke bepaling in artikel 3.1.7, achtste lid, van deze regeling opgenomen.

Artikel 3.1.8

Artikel 3.1.8 bepaalt dat er een adviescommissie EMFAF is die tot taak heeft de minister te adviseren over de afwijzingsgrond, bedoeld in artikel 2.11, tweede lid, onderdeel d (een aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen indien de activiteiten onvoldoende bijdragen aan de doelstellingen van de subsidie), en de rangschikking van aanvragen tot subsidieverlening, indien de verdeling van een subsidieplafond overeenkomstig artikel 2.4, onderdeel b, wordt bepaald (op volgorde van rangschikking).

Artikel 3.1.9

In artikel 3.1.9 is bepaald dat de procedure die is opgenomen in de bijlage bij deze regeling wordt gevolgd om de overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten te certificeren, vast te stellen.

De procedure ziet op het bewaren van documenten in de vorm van originelen of gewaarmerkte kopieën van originelen dan wel op algemeen aanvaarde gegevensdragers, met inbegrip van elektronische versies van originele documenten of documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat.

Deze procedure moet waarborgen dat de bewaarde versies van documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

Artikel 3.1.10

Met het EMFAF willen de Europese Unie en de Nederlandse overheid bijdragen aan de verwezenlijking van de doelen van het GVB. In de beleidsregel, bedoeld in artikel 3.1.10, wordt vastgesteld hoe de Minister om zal gaan met het verlagen van subsidies, wanneer subsidieontvangers de regels van de REES 2021, de beschikkingen tot subsidieverlening, de Aanbestedingswet 2012 en/of het GVB/EMFAF niet naleven. Het doel van deze verlagingen is het nemen van maatregelen om effectief op te treden tegen gedragingen die de financiële belangen van de Europese Unie schaden. Met deze beleidsregel wordt beoogd consistentie in het beleid aan te brengen en de subsidieontvanger inzicht te geven in de te verwachten beslissingen.

Paragraaf 3.2

In deze paragraaf is de subsidiemodule voor het investeren in MZI’s opgenomen.

Artikel 3.2.1

Dit artikel bevat definities van begrippen die gebruikt worden in paragraaf 3.2 van de REES 2021.

Voor de definitie van aquacultuur en aquacultuurproducten worden de definities uit verordening 1380/2013 gebruikt. In artikel 2, eerste lid, van verordening 2012/1139 is bepaald dat voor de toepassing van die verordening de definities van verordening 1380/2013 gelden. Een aquacultuuronderneming is een onderneming die zich bezighoudt met de kweek of teelt van aquacultuurproducten. Bij de kweek of teelt van deze aquatische organismen worden technieken gebruikt om de productie van de betrokken organismen te verhogen tot boven de natuurlijke capaciteiten van het milieu. De organismen blijven (in de hele fase van kweek of teelt) tot en met de oogst eigendom van een natuurlijke persoon of een rechtspersoon.

Artikelen 3.2.2 en 3.2.4

De kosten voor de aanschaf, bouw en plaatsing van een MZI zijn subsidiabele kosten (artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel a). De aanschaf betreft alle materialen die noodzakelijk zijn voor het construeren van een MZI. In de praktijk kan dit gaan om lijnen, touwen, netten, kettingen, boeien en ankers. Daarnaast zijn de kosten van het aanpassen van een vaartuig ten behoeve van het uitvoeren van MZI-gerelateerde activiteiten subsidiabel op grond van artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel b. Onder het aanpassen van een vaartuig wordt verstaan een vaartuig extra uitrusten met installaties (zoals een lier en/of een kraan) waarmee MZI’s in en uit het water kunnen worden gehaald en met spudpalen om het vaartuig stil en stabiel te laten liggen tijdens het in het water plaatsen en uit het water halen van de MZI en het oogsten van het MZI zaad vanaf de touwen en netten.

De investering moet bijdragen aan de verduurzaming van de aquacultuur (artikel 3.2.2, eerste lid). Een investering die alleen of hoofdzakelijk gericht is op vervanging van een bestaande MZI komt niet in aanmerking. Ten behoeve van de door de subsidieaanvragers te maken investeringen in MZI’s is er voor de periode 2021–2026 opnieuw een oppervlak beschikbaar van 760 hectare (500 hectare in de Waddenzee en 260 hectare in de Zeeuwse delta). Met dit oppervlak is waarschijnlijk een hoeveelheid MZI-zaad in te vangen die compensatie biedt voor het niet meer plaatsvinden van bodemmosselzaadvisserij in 50 procent van de Waddenzee. Dit beleid beoogt bij te dragen aan een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee. De subsidie voor investeringen in nieuw aan te leggen MZI’s volgt uit de beleidsdoelstelling om de mosselsector minder afhankelijk te maken van de natuurlijke zaadval in de Waddenzee en de bodemmosselzaadvisserij in de Waddenzee verder af te bouwen.

Alleen aanvragen van rechthebbenden op een vergunning om mosselzaad vanaf de bodem te vissen in de Waddenzee worden gehonoreerd. Dit zijn de ondernemers die de bodemberoerende visserij stapsgewijs moeten afbouwen en die zich als alternatief op de invang van mosselzaad door middel van een MZI richten. De personen die op basis van hun historische rechten jaarlijks een vergunning verleend krijgen voor de voorjaars- en najaarsvisserij op mosselzaad (artikel 36 van de Uitvoeringsregeling visserij) hebben op grond van artikel 77a van de Uitvoeringsregeling visserij tevens recht op een vergunning om met een MZI te vissen.

De hiervoor genoemde personen hebben allemaal een mkb-onderneming. Op grond van artikel 26, in samenhang met bijlage III, onderdeel 17, van verordening 2021/1139 komen investeringen die worden gedaan ter ondersteuning van duurzame aquacultuur in aanmerking voor steun, indien de investeringen worden gedaan door ondernemingen die mkb zijn. Om deze reden is in artikel 3.2.2, eerste lid, opgenomen dat subsidie kan worden aangevraagd door een aquacultuuronderneming die mkb is.

In het kader van de instandhoudingsverplichting, bedoeld in artikel 1.8, eerste lid, van de REES 2021, zijn subsidieaanvragers gehouden de met behulp van onderhavige subsidiemodule nieuw aangeschafte MZI(’s) gedurende een periode van ten minste vijf jaar in gebruik te nemen, in ten minste één van de daarvoor aangewezen locaties.

Indien kosten worden gemaakt voor aanpassingen aan een vissersvaartuig ten behoeve van een MZI, zijn de begunstigden van deze subsidie de eigenaren van vissersvaartuigen, die zijn ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 4 van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998 (zie de definitie van vissersvaartuig in artikel 3.2.1 en artikel 3.2.4, aanhef en onderdeel b). In dit register wordt per vissersvaartuig één eigenaar ingeschreven, ook indien het vissersvaartuig meerdere eigenaren heeft. Het is die eigenaar aan wie de subsidie wordt verleend en betaald. Is er sprake van meerdere eigenaren, dan bepalen onderlinge afspraken in welke mate de mede-eigenaren profiteren van de subsidie.

In artikel 2.12, derde lid, onderdeel a, is bepaald dat de beslistermijn 13 weken bedraagt als het subsidieplafond evenredig wordt verdeeld over de ingediende aanvragen. Voor de subsidiemodule voor MZI’s is ervoor gekozen om, in afwijking van de hoofdregel van artikel 2.12, derde lid, onderdeel a, de termijn voor besluitvorming op 26 weken te stellen (artikel 3.2.2, derde lid). De subsidiemodule wordt vanaf 1 november 2021 tot en met 1 december 2021 opengesteld. Op het moment van openstelling van de subsidiemodule is het Operationeel Programma EMFAF naar verwachting nog niet formeel door de Europese Commissie goedgekeurd. De verwachting is dat de goedkeuring voor het Operationeel Programma EMFAF uiterlijk begin 2022 wordt gegeven. Om die reden is gekozen voor een langere besluitvormingstermijn. De invulling van het Operationeel Programma EMFAF dat wordt voorgelegd aan de Europese Commissie heeft plaatsgevonden in afstemming met de Europese Commissie, waardoor er geen aanleiding is om te verwachten dat de goedkeuring voor het programma, en voor de onderhavige subsidiemodule, niet gegeven zal worden.

Investeringen die zijn gedaan voordat een aanvraag om subsidie is ingediend, komen niet voor subsidie in aanmerking. De openstelling vanaf 1 november 2021 geeft aanvragers de mogelijkheid om reeds voor de goedkeuring van het Operationeel Programma EMFAF aanvragen in te dienen en investeringen te doen. In het kader van het mosselconvenant is afgesproken dat de bodemmosselzaadvisserij in de Waddenzee gefaseerd wordt afgebouwd. In ruil hiervoor krijgen de betreffende bedrijven de mogelijkheid om het benodigde mosselzaad in te vangen via MZI’s. Tussen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de bodemmosselzaadvisserijsector is een volgende transitiestap afgesproken in het jaar 2022. Om aanvragers in staat te stellen de benodigde MZI tijdig aan te schaffen voor deze transitie in 2022, is het wenselijk om de subsidiemodule voor MZI’s al in november 2021 open te stellen.

Nadat het Operationeel Programma EMFAF is goedgekeurd kunnen, indien de subsidiemodule binnen het goedgekeurde programma past, de beschikkingen tot subsidieverlening gegeven worden en de betalingen (op grond van de subsidiemodule) ter uitvoering van verordening 2021/1139 en het goedgekeurde Operationeel Programma EMFAF plaatsvinden (artikel 3.2.2, tweede lid). Indien onverhoopt geen goedkeuring voor het Operationeel Programma wordt verkregen, of de subsidiemodule niet binnen de verkregen goedkeuring past, zal geen subsidie worden verleend.

Artikel 3.2.3

Voor deze subsidiemodule bedraagt de subsidie 60 procent van de subsidiabele kosten tot een maximum van € 100.000 per investering. Dit percentage volgt uit bijlage III, onderdeel 17, van verordening 2021/1139. Hieruit volgt dat de steunintensiteit van de subsidie per investering niet meer dan 60 procent van de in aanmerking komende kosten mag bedragen voor aquacultuurondernemingen die mkb zijn voor investeringen die worden gedaan ter ondersteuning van duurzame aquacultuur. Met het maximumbedrag van € 100.000 per aanvrager wordt voorkomen dat een subsidieaanvrager meer dan het maximum van € 100.000 aanvraagt. Dit is van belang om alle aanvragers in aanmerking te laten komen voor subsidie.

Artikel 3.2.5

Op grond van artikel 3.2.5 wordt het subsidieplafond evenredig over de ingediende aanvragen verdeeld. Indien het subsidieplafond wordt overschreden, wordt het subsidiebedrag per aanvrager verlaagd tot het niveau waarbij alle aanvragen binnen het subsidieplafond passen.

Artikel 3.2.6

Artikel 3.2.6 bevat de termijn waarbinnen de investeringen gedaan moeten zijn.

Artikel 3.2.6 bepaalt dat de investeringen uiterlijk binnen 18 maanden na de datum van subsidieverlening gedaan moeten zijn.

Artikel 3.2.7

Artikel 3.2.7 bevat de afwijzingsgronden. De minister beslist afwijzend op een aanvraag tot subsidieverlening wanneer een van de in dit artikel opgesomde afwijzingsgronden van toepassing is. De in artikel 3.2.7 opgenomen afwijzingsgronden komen bovenop de afwijzingsgronden die in de artikelen 2.11 en 3.1.3 zijn opgenomen. Een aanvraag wordt op grond van artikel 3.2.7, aanhef en onderdeel a, afgewezen, indien ten aanzien van de betreffende subsidieaanvrager al een subsidie voor een investering in het kader van deze subsidiemodule is verleend. Met deze afwijzingsgrond wordt voorkomen dat een aanvrager meerdere subsidieaanvragen kan doen en op die wijze meer dan het maximum van € 100.000 aanvraagt.

Alleen aanvragen van rechthebbenden op een vergunning om mosselzaad vanaf de bodem te vissen in de Waddenzee kunnen worden gehonoreerd. Zie ook de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 3.2.2 en 3.2.4.

Artikel 3.2.8

In artikel 3.2.8 staat opgesomd welke gegevens de subsidieaanvrager bij een aanvraag tot subsidieverlening moet aanleveren. Dit komt bovenop de gegevens die op grond van de artikelen 2.9 en 3.1.4 al moeten worden aangeleverd.

Een aanvraag om subsidie voor een MZI gaat vergezeld van een investeringsplan met daarin een beschrijving van de MZI en de te verrichten werkzaamheden (artikel 3.2.8, aanhef en onderdeel a), en een onderbouwde inschatting van de kosten voor de aankoop, installatie en plaatsing van de installatie, en indien van toepassing, een onderbouwde inschatting van de kosten voor aanpassingen aan een vissersvaartuig (artikel 3.2.8, aanhef en onderdeel b). Aanvragers hoeven geen projectplan bij te voegen.

In artikel 3.2.8, aanhef en onderdeel c, is bepaald dat een subsidieaanvrager gegevens dient aan te leveren waaruit blijkt dat de aanvrager een mkb-onderneming is. Op de website van RVO staat nader uitgelegd wat onder de definitie van mkb wordt verstaan en wordt de aanvrager verwezen naar de Engelstalige online mkb-toets van de Europese Commissie.

Artikel 3.2.9

In dit artikel zijn de subsidieverplichtingen opgenomen die specifiek voor de subsidie voor MZI’s gelden. Deze verplichtingen bestaan naast de algemene verplichtingen uit de artikelen 1.7, 2.15 en 3.1.7.

De betaling van een investering dient plaats te vinden voor het indienen van de aanvraag tot subsidievaststelling (artikel 3.2.9, aanhef en onderdeel b). Op grond van artikel 2.19 van deze regeling dient de subsidieontvanger zijn aanvraag tot subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop de activiteiten moeten zijn voltooid. Daarnaast is de subsidieontvanger verplicht om in het jaar dat de subsidievaststelling wordt aangevraagd te beschikken over een afgegeven vergunning als bedoeld in artikel 36, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling visserij voor het vissen op mosselzaad in de Waddenzee (onderdeel c) en de verplichting om te beschikken over een afgegeven vergunning op grond van de artikel 2.7, tweede lid, in samenhang met artikel 1.3, vijfde lid, van de Wet natuurbescherming voor het exploiteren van een MZI in de Waddenzee, Oosterschelde of Voordelta (onderdeel d). De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is het bevoegd gezag voor het verlenen van de betreffende vergunningen. De subsidieontvanger is niet verplicht om gegevens aan te leveren bij de aanvraag tot subsidievaststelling om aan te tonen dat de subsidieontvanger beschikt over deze vergunningen in het jaar van het aanvragen van de subsidievaststelling. De vergunninggegevens worden binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gecontroleerd om te beoordelen of de subsidieontvanger voldoet aan de verplichtingen die zijn opgenomen in artikel 3.2.9, aanhef en onderdelen c en d.

Artikel 3.2.10

De aanvraag tot subsidievaststelling dient vergezeld te gaan van facturen en betaalbewijzen van de ten behoeve van de subsidiabele activiteiten gemaakte en betaalde kosten (onderdeel a). Op deze wijze kan vastgesteld worden dat de subsidieontvanger de subsidiabele activiteiten daadwerkelijk heeft uitgevoerd (lees: de desbetreffende investering is gedaan). Daarnaast zal de subsidieontvanger gegevens moeten aanleveren waaruit blijkt wat de locatie van de aangelegde MZI is (onderdeel b). Een subsidieontvanger kan bijvoorbeeld aan de hand van een kaart toelichten waar de MZI zich bevindt, of op basis van de aanvraag voor de hiervoor genoemde vergunning de locatie van de MZI aantonen.

Artikel 3.2.11

In artikel 3.2.11 wordt beschreven welke kosten niet voor subsidie in aanmerking komen. Dit artikel moet in samenhang gelezen worden met de artikelen 1.4 en 3.1.2. De subsidieontvanger krijgt geen subsidie voor lease en huurkoop. Daarnaast wordt subsidie niet verstrekt voor leges voor vergunningen en procedures.

In artikel 1.3 staan de kosten die op grond van de REES 2021 voor subsidie in aanmerking komen. Het betreft loonkosten, inclusief overheadkosten (onderdeel a), bijdragen in natura (onderdeel b), afschrijvingskosten (onderdeel c) en andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd (onderdeel d). Voor deze subsidiemodule is er echter voor gekozen om in afwijking van artikel 1.3 uitsluitend de andere kosten waarvoor een factuur of document met gelijkwaardige bewijskracht kan worden overgelegd subsidiabel te stellen.

Hoofdstuk 5

Artikel 5.1

In de tabel van artikel 3a (nieuw) van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 wordt aangegeven in welke periode de diverse subsidiemodules van de REES 2021 zijn opengesteld en wat het subsidieplafond bedraagt. De eerste subsidiemodule die wordt opgenomen in de tabel van artikel 3a van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 is de subsidiemodule voor MZI’s. In de tabel van artikel 3a is opgenomen dat de subsidiemodule wordt opengesteld van 1 november 2021 tot en met 1 december 2021. Deze openstellingsperiode maakt het mogelijk dat vissers een MZI die zij met behulp van deze investeringssubsidie hebben aangeschaft, in het voorjaar van 2022 in gebruik nemen.

Artikelen 5.2 en 5.3

In paragraaf 9 van het algemeen deel van deze toelichting is nader ingegaan op deze artikelen.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, S.A. Blok

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Bijlage III bij verordening 2021/1060.

X Noot
2

Artikel 5, eerste lid, onderdeel a, van verordening 2021/1060.

X Noot
3

Artikel 5, eerste lid, onderdeel b, van verordening 2021/1060.

X Noot
4

Artikel 5, tweede lid, onderdeel b, van verordening 2021/1060.

X Noot
5

Kamerstukken II 2008/09, 29 675, nr. 50.

X Noot
6

Kamerstukken II 2020/21, 29 675, nr. 197.

Naar boven