Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 27 september 2021 houdende wijziging van de Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel in verband met de uitvoering van het depositogarantiestelsel

De Nederlandsche Bank N.V.;

Na overleg met representatieve organisaties;

Gelet op de artikelen 29.02 en 29.06 Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantiestelsel Wft en artikel 26a Besluit prudentiële maatregelen Wft;

Na consultatie van de betrokken representatieve organisaties en het bredere publiek;

Besluit:

ARTIKEL I

A. Definities

Artikel 1.1. wordt als volgt gewijzigd:

1. Punt 1 ‘1. Tijdelijk hoog deposito: een deposito als bedoeld in artikel 29.02, vierde lid van het Besluit;’ vervalt.

2. Aan artikel 1.1 wordt, onder vervanging van de punt aan het slot door een puntkomma, een definitie toegevoegd, luidende:

‘6. Tijdelijk hoog deposito:

een deposito als bedoeld in artikel 29.02, vierde lid van het Besluit.’

B. Reikwijdte van definitie van overheid binnen DGS-regelgeving en omgang met uitgesloten niet-natuurlijke personen zonder rechtspersoonlijkheid

Aan Hoofdstuk 2, Reikwijdte, wordt de volgende afdeling toegevoegd:

Afdeling 2.2 Uitsluitingen

Artikel 2.3
  • 1. Bij het vaststellen van de vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel, als bedoeld in artikel 3:261, eerste lid van de Wet, beschouwt DNB de volgende overheden als overheden op wie het depositogarantiestelsel niet van toepassing is, als bedoeld in artikel 29.01, tweede lid, aanhef en onderdeel a, sub 8 van het Besluit:

    • a. de Staat;

    • b. provincies;

    • c. gemeenten;

    • d. waterschappen;

    • e. de Openbare lichamen BES;

    • f. Buitenlandse en supranationale overheden die vergelijkbaar zijn met de overheden in onderdeel a tot en met e.

  • 2. Bij het vaststellen van de vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel, als bedoeld in artikel 3:261, eerste lid van de Wet, beschouwt DNB het depositogarantiestelsel wel van toepassing op entiteiten met een publiekrechtelijke grondslag die geen direct en integraal onderdeel zijn van de overheden bedoeld in het eerste lid.

Artikel 2.4

Wanneer een depositohouder een niet-natuurlijk persoon zonder rechtspersoonlijkheid is die classificeert als een onderneming op wie het depositogarantiestelsel niet van toepassing is, als bedoeld in artikel 29.01, tweede lid van het Bbpm, kent DNB voor dit deposito geen vergoeding toe aan de personen die als leden van de vennootschap of soortgelijke groepering aanspraak maken op het deposito.

C. Lijfrenterekeningen en stamrechtspaarrekeningen

Aan Hoofdstuk 3, Uitvoering, wordt het volgende artikel toegevoegd:

Artikel 3.7

  • 1. In het geval van deposito’s die conform artikel 6, eerste lid, onderdeel j van de Beleidsregel Individueel Klantbeeld Wft 2017 zijn gemarkeerd als lijfrenterekeningen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 of stamrechtspaarrekeningen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, stelt DNB de bijbehorende toegekende vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel niet automatisch beschikbaar voor uitkering via de website als bedoeld in artikel 29.07, eerste lid van het Besluit.

  • 2. Alvorens de vergoeding bedoeld in het eerste lid beschikbaar te stellen, wijst DNB de depositohouder op de mogelijke fiscale consequenties van het direct ontvangen van de vergoeding.

  • 3. Waar dit mogelijk is, ondersteunt DNB een constructie voor depositohouders om dat deel van de toegekende vergoeding uit hoofde van het depositogarantiestelsel dat samenhangt met een lijfrenterekening als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 of stamrechtspaarrekening als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, uit te laten keren op een andere rekening waarmee de toepasselijke fiscale behandeling kan worden voortgezet.

D. Rangorde van in aanmerking komende deposito’s

In artikel 3.1, derde lid wordt ‘d. Bijzondere rekeningen’ vervangen door:

  • d. Rekeningen die geen betaalrekening, spaarrekening of termijndeposito zijn en waarvan DNB op grond van de door de betreffende bank aangeleverde gegevens het in aanmerking komende bedrag kan vaststellen

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 27 september 2021

De Nederlandsche Bank N.V. N.C. Stolk-Luyten, directeur

TOELICHTING

Algemeen

Met de voorgenomen wijziging van de Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel geeft DNB nadere duidelijkheid richting banken en depositohouders over de reikwijdte van de bescherming door het depositogarantiestelsel en hoe wordt omgegaan met een aantal gevallen dat zich kan voordoen tijdens een uitkeringssituatie. De voornaamste aanvullingen op de beleidsregel betreffen een nadere invulling van de definitie van overheden zoals relevant voor het depositogarantiestelsel, de toevoeging van een bijzondere omgang met lijfrenterekeningen en stamrechtspaarrekeningen in een uitkeringssituatie en een aanpassing van de terminologie die wordt gehanteerd voor de rangorde van in aanmerking komende deposito’s.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A. Definities

De wijziging herstelt een foutieve nummering.

B. Reikwijdte van definitie van overheid binnen DGS-regelgeving en omgang met uitgesloten niet-natuurlijke personen zonder rechtspersoonlijkheid

De toevoeging van artikel 2.3 verschaft duidelijkheid over de reikwijdte van de term ‘overheden’ zoals DNB deze hanteert bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel. Dit is van belang omdat (bescherming door) het depositogarantiestelsel niet van toepassing is op overheden. Daarbij wijst de praktijk uit dat het soms lastig is om te bepalen of een entiteit wel of niet classificeert als overheid.

Het eerste lid identificeert in de onderdelen a tot en met e de volgende vijf overheden: de Staat, provincies, gemeenten, waterschappen en de openbare lichamen BES. Op deze overheden is (de bescherming door) het depositogarantiestelsel niet van toepassing. Hiermee wordt in de beleidsregel aangesloten bij de nota van toelichting bij het besluit van 16 november 2015, houdende regels tot wijziging van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft, het Besluit prudentiële regels Wft en het Besluit bestuurlijke boetes financiële sector in verband met de implementatie van richtlijn 2014/49/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 april 2014 inzake de depositogarantiestelsels (herschikking) (PbEU 2014, L 173) (Implementatiebesluit depositogarantiestelsel).

Onderdeel f van het eerste lid legt vast dat (bescherming door) het depositogarantiestelsel ook niet van toepassing is op buitenlandse overheden die vergelijkbaar zijn met onderdelen a tot en met e.

Het tweede lid verschaft aanvullende duidelijkheid over entiteiten in het publieke domein op wie (bescherming door) het depositogarantiestelsel wel van toepassing is. Het gaat dan om entiteiten die een publiekrechtelijke grondslag hebben maar die geen direct en integraal onderdeel zijn van de overheden bedoeld in het eerste lid. In het verlengde hiervan kan worden opgemerkt dat (bescherming door) het depositogarantiestelsel ook van toepassing is op privaatrechtelijke entiteiten die publiek eigenaarschap kennen. Niet alleen zijn dit in juridische zin privaatrechtelijke entiteiten, ook is hier het verschil relevant tussen een overheid zelf en de entiteiten waarvan zij eigenaar is.

Enkele voorbeelden kunnen het onderscheid verder verduidelijken. Zo is de Raad van State een grondwettelijk vastgelegd college zonder eigen rechtspersoonlijkheid dat direct onderdeel is van de Staat der Nederlanden. Bescherming van banktegoeden door het depositogarantiestelsel is daarom niet van toepassing. Ter vergelijking is ook de Kamer van Koophandel bij wet vastgesteld maar is hierbij expliciet vastgelegd dat de Kamer van Koophandel rechtspersoonlijkheid bezit (artikel 2 van de Wet op de Kamer van Koophandel). Aldus is sprake van een entiteit met een publiekrechtelijke grondslag die geen direct en integraal onderdeel is van een overheid (omdat het eigen rechtspersoonlijkheid heeft). Een depositotegoed aangehouden door de Kamer van Koophandel komt daarom wel in aanmerking voor bescherming door het depositogarantiestelsel.

De toevoeging van artikel 2.4 verschaft duidelijkheid over de toepasselijkheid van (bescherming door) het depositogarantiestelsel op deposito’s die worden aangehouden door niet-natuurlijke personen zonder rechtspersoonlijkheid die een onderneming zijn op wie het depositogarantiestelsel niet van toepassing zijn. Verduidelijking is wenselijk omdat individueel gezien het depositogarantiestelsel wel van toepassing zou kunnen zijn op de (achterliggende) personen die leden zijn van een niet over rechtspersoonlijkheid beschikkende vennootschap, vereniging of andere soortgelijke groepering.

Met artikel 2.4 legt DNB vast dat geen vergoeding wordt vastgesteld voor een depositohouder die tegelijkertijd een niet-natuurlijke persoon zonder rechtspersoonlijkheid is én een onderneming op wie het depositogarantiestelsel niet van toepassing zijn. Dit hangt samen met artikel 29.01, tweede lid van het Bbpm waarin is vastgelegd dat het depositogarantiestelsel niet van toepassing is op deposito’s van bepaalde groepen ondernemingen. Cruciaal is dat artikel 29.02, derde lid van het Bbpm niet van toepassing is op deze depositohouders. In het betreffende artikel is de behandeling van derdengelden geregeld, in het bijzonder het principe dat bij een derdenrekening het de derde is die als depositohouder wordt aangemerkt. Deze derdenrekening-constructie is niet van toepassing bij reguliere deposito’s aangehouden door niet-natuurlijke personen zonder rechtspersoonlijkheid. Hieruit volgt dat (bescherming door) het depositogarantiestelsel op deze depositohouders niet van toepassing is wanneer een niet-natuurlijk persoon zonder rechtspersoonlijkheid tot een uit te sluiten categorie ondernemingen behoort.

Neem als voorbeeld een deposito van 50.000 euro aangehouden door een vennootschap onder firma (vof) waarin twee personen op gelijkwaardige basis samenwerken. Bij dezelfde bank heeft persoon A ook een individuele rekening met een saldo van 20.000 euro en persoon B heeft een individuele rekening met een saldo van 5.000 euro. De vof classificeert als financiële instelling als bedoeld in artikel 29.01, tweede lid, onderdeel a, sub 2.

Ten aanzien van dit voorbeeld zal DNB bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel vaststellen dat het deposito van de vof niet in aanmerking komt voor (bescherming door) het depositogarantiestelsel omdat de vof classificeert als financiële instelling. Persoon A ontvangt enkele een vergoeding van 20.000 euro voor zijn individuele rekening en hetzelfde geldt voor persoon B (een vergoeding van 5.000 euro).

Stel nu dat de vof zou classificeren als een onderneming waarop (bescherming door) het depositogarantiestelsel wél van toepassing is. Dan zou de aanspraak van beide personen op het deposito van de vof worden meegenomen op de vast te stellen vergoeding voor deze personen. Persoon A zou dan een vergoeding ontvangen van 45.000 euro en persoon B een vergoeding van 30.000 euro.

C. Lijfrenterekeningen en stamrechtspaarrekeningen

Lijfrenterekeningen en stamrechtspaarrekeningen kennen een bijzondere fiscale behandeling binnen de Wet inkomstenbelasting 2001 en de Wet op de loonbelasting 1964. Het faillissement van de bank waar dergelijke rekeningen worden aangehouden dwingt tot uitkering van het opgebouwde kapitaal en brengt voor depositohouders het risico mee dat de fiscale voordelen van dergelijke rekeningen worden doorbroken.

Om deze reden introduceert artikel 3.7 een bijzondere behandeling van lijfrenterekeningen en stamrechtspaarrekeningen bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel. Hoewel de DGS-richtlijn voorschrijft dat ook deze deposito’s binnen de wettelijke termijn van 10 werkdagen (7 werkdagen vanaf 2024) beschikbaar moeten worden gesteld aan de depositohouder, moet het uitgangspunt zijn dat ongewenste fiscale consequenties voorkomen worden. Daarbij speelt dat een depositohouder van deze fiscale consequenties mogelijk niet op de hoogte is. Om het belang van de depositohouder te beschermen bouwt DNB daarom een extra zorgvuldigheid in binnen het uitkeringsproces.

Het eerste lid regelt dat DNB de vergoeding over lijfrenterekeningen en stamrechtspaarrekeningen niet automatisch beschikbaar stelt op de website van het depositogarantiestelsel. Dit voorkomt het risico dat een depositohouder de vergoeding laat uitkeren zonder zich bewust te zijn van de mogelijke fiscale consequenties.

Het tweede lid regelt dat DNB de depositohouder wijst op de mogelijke fiscale consequenties van het direct ontvangen van een vergoeding. De depositohouder behoudt het recht om de vergoeding te ontvangen en uit te laten keren op een bankrekening naar keuze. Het derde lid legt vast dat DNB in het kader van de uitvoering van het depositogarantiestelsel bereid is om bij het beschikbaar stellen van de vergoeding mee te werken aan een uitkeringsoplossing die fiscaal geruisloos is. Gedacht kan worden aan een oplossing die aansluit bij het Protocol Stroomlijning Kapitaaloverdrachten (PSK) zoals opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Banken en het Verbond van Verzekeraars. DNB kan niet op voorhand zekerheid geven dat deze optie beschikbaar is. Het kunnen aanbieden van deze oplossing is mede afhankelijk van de bereidheid van banken om dit te ondersteunen op het specifieke moment van uitvoering van het depositogarantiestelsel. Daarnaast spelen mogelijke technische uitdagingen om de fiscale neutraliteit te waarborgen. De toevoeging van artikel 3.7 aan de Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel creëert in ieder geval een basis om een dergelijke oplossing mogelijk te maken.

D. Rangorde van in aanmerking komende deposito’s

De wijziging vervangt de term ‘bijzondere rekeningen’ door ‘rekeningen die geen betaalrekening, spaarrekening of termijndeposito zijn en waarvan DNB op grond van de door de betreffende bank aangeleverde gegevens het in aanmerking komende bedrag kan vaststellen’.

Binnen de rangorde van in aanmerking komende deposito’s krijgt onderdeel d daarmee een negatieve definitie (het geeft aan welke rekeningen niet binnen deze categorie vallen) in plaats van de eerdere positieve definitie. Dit sluit beter aan bij het feit dat deze categorie toebehoort aan alle rekeningen die geen betaalrekening, spaarrekening of termijndeposito zijn maar waarbij het in aanmerking komende bedrag wel kan worden vastgesteld. De oude definitie ‘bijzondere rekeningen’ was op dit punt onvoldoende duidelijk.

Artikel II

Artikel II bepaalt dat de regeling in werking treedt op de dag na publicatie ervan in de Staatscourant.

Amsterdam, 27 september 2021

De Nederlandsche Bank N.V. N.C. Stolk-Luyten, directeur

Naar boven