Regeling van De Nederlandsche Bank N.V. van 27 september 2021 houdende wijziging van de Beleidsregel Individueel Klantbeeld Wft 2017 in verband met de uitvoering van het depositogarantiestelsel

De Nederlandsche Bank N.V.;

Gelet op artikel 3:17, tweede lid, aanhef en onderdeel d van de Wet op het financieel toezicht en artikel 26a van het Besluit prudentiële regels Wft;

Gelet op artikel 3:261 van de Wet op het financieel toezicht en artikel 29.05, derde tot en met vijfde lid, artikel 29.06, eerste lid, artikel 29.07, vierde lid en artikel 29.16, eerste lid van het Besluit bijzondere prudentiële maatregelen, beleggerscompensatie en depositogarantie Wft;

Gelet op artikel 212ra van de Faillissementswet;

Na consultatie van de betrokken representatieve organisaties en het bredere publiek;

Besluit:

ARTIKEL I

De Beleidsregel Individueel Klantbeeld Wft 2017 wordt gewijzigd als volgt:

A. Definities

Aan artikel 1 wordt onder verlettering van onderdelen c tot en met p naar d tot en met q een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. Bpr:

Besluit prudentiële regels Wft;

B. Bronbelasting

Aan artikel 3 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het vierde lid door een puntkomma een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 5. Voor deposito’s aangehouden bij bijkantoren in lidstaten waar bronbelasting wordt geheven, houdt een bank, bij het bepalen van het te rapporteren aangegroeide maar nog niet gecrediteerde rentebedrag, rekening met de in te houden bronbelasting en rapporteert deze niet.

C. Vaststelling depositobasis

1. Aan artikel 4, derde lid, wordt na onderdeel f een nieuw onderdeel toegevoegd, luidende:

  • g. Deposito’s als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel l, worden beschouwd als niet in aanmerking komende deposito’s.

2. Aan artikel 4 wordt onder vernummering van het vierde lid tot het vijfde lid een lid ingevoegd, luidende:

  • 4. Bij het vaststellen van de depositobasis als bedoeld in artikel 29.16, eerste lid van het Bbpm, maakt DNB gebruik van één van de volgende berekeningswijzen:

    • a. In beginsel gebruikt DNB de depositobasis die volgt uit de aggregatie van de gegarandeerde bedragen per depositohouder, zoals blijkend uit het individueel klantbeeld conform de berekeningswijze zoals vastgelegd in het derde lid en zoals door de bank gerapporteerd conform artikel 130, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Bpr.

    • b. Indien de beoordeling van de kwaliteit van de aangeleverde IKB-bestanden en/of de beheersing van het IKB-systeem, zoals opgenomen in artikel 15, hiertoe aanleiding geeft, gebruikt DNB, in afwijking van onderdeel a, de depositobasis die volgt uit de schatting van de totale omvang van de gegarandeerde deposito’s op basis van aantallen deposito’s en saldi zoals door de bank gerapporteerd conform artikel 130, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Bpr, zonder rekening te houden met depositohouders die meer dan één rekening hebben.

D. Categorisering niet-natuurlijke personen

Aan artikel 5 wordt onder vervanging van de punt aan het slot van het derde lid door een puntkomma een nieuw lid toegevoegd, luidende als volgt:

  • 4. Een bank administreert voor elke niet-natuurlijk persoon de bijbehorende bedrijfscategorie conform de in een door DNB voorgeschreven datamodel gegeven opties en aan de hand van door DNB vastgestelde definities.

E. Markeringen

1. In artikel 6, eerste lid, onderdeel g wordt: ‘Deposito’s die worden geblokkeerd op grond van de regelgeving van het land waar het deposito wordt aangehouden, voor zover deze blokkade relevant is voor een uitkering van het depositogarantiestelsel’ vervangen door ‘Deposito’s die worden geblokkeerd op grond van de regelgeving van het land waar het deposito wordt aangehouden, niet zijnde Nederland, voor zover deze blokkade relevant is voor een uitkering van het depositogarantiestelsel’.

2. Aan artikel 6, eerste lid, worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel h door een puntkomma vier onderdelen toegevoegd, luidende als volgt:

  • i. Deposito’s van depositohouders waarop surseance van betaling van toepassing is;

  • j. Lijfrenterekeningen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 en stamrechtspaarrekeningen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964;

  • k. Deposito’s waarop een BEM-clausule of soortgelijke bewindvoering op rekeningniveau van toepassing is;

  • l. Bouwdepots.

F. Overig

Artikel 16 vervalt onder vernummering van artikel 17 en artikel 18 tot artikel 16 en 17.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na publicatie daarvan in de Staatscourant, met uitzondering van artikel I, onderdeel D en artikel I, onderdeel E, tweede lid, die in werking treden met ingang van 1 april 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 27 september 2021

De Nederlandsche Bank N.V. N.C. Stolk-Luyten, directeur

TOELICHTING

Algemeen

Met de Beleidsregel Individueel Klantbeeld Wft 2017 geeft DNB nadere invulling aan het vereiste dat banken in staat dienen te zijn de informatie die DNB nodig heeft voor de uitvoering van het depositogarantiestelsel (DGS) op verzoek van DNB binnen een door DNB te bepalen termijn en op een door DNB te bepalen wijze te verstrekken (artikel 26a van het Besluit prudentiële regels Wft (Bpr)). Banken zijn gehouden vanaf 1 januari 2019 deze informatie aan te leveren in de vorm van het individueel klantbeeld-bestand (IKB-bestand), dat samengesteld wordt middels de procedures en maatregelen bij de bank (het IKB-systeem). Hiermee wordt het mogelijk om de termijn waarin DGS-vergoeding worden toegekend en beschikbaar gemaakt voor uitkering terug te brengen naar zeven werkdagen, een vereiste dat volgt uit de herziening van de Europese richtlijn voor depositogarantiestelsels (2014/49/EU, ook bekend als DGSD).

De afgelopen periode is behoefte ontstaan aan een aantal verduidelijkingen in en toevoegingen aan deze beleidsregel. Deze wijzigingsronde geeft op een aantal punten verduidelijking voor de wijze waarop banken gegevens moeten rapporteren (bronbelasting), voegt te rapporteren gegevens toe (categorieën niet-natuurlijke personen, aanvullende markeringen) en verduidelijkt hoe DNB omgaat met de twee verschillende berekeningswijzen voor de depositobasis die door banken wordt gerapporteerd ten behoeve van de periodieke premievaststelling (vaststelling depositobasis).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

A. Definities

De toevoeging aan artikel 1 definieert het Bpr als het Besluit prudentiële regels Wft.

B. Bronbelasting

De toevoeging aan artikel 3 verduidelijkt dat banken bij het samenstellen van het IKB-bestand rekening moeten houden met de in te houden bronbelasting bij het bepalen van de te rapporteren saldi. Dit is relevant voor banken die actief zijn in lidstaten waar bronbelasting wordt geheven over spaarrente. Door rekening te houden met de in te houden bronbelasting wordt voorkomen dat DNB een vergoeding toekent over dat gedeelte van de opgebouwde maar nog niet gecrediteerde rente dat door de bank zou worden ingehouden ten behoeve van de af te dragen bronbelasting. Dit is immers onwenselijk en onnodig omdat de fiscale werkwijze in betreffende lidstaten zou doorkruisen.

Neem als voorbeeld een deposito aangehouden in een lidstaat waar een bronbelasting van 20% wordt geheven op spaarrente. Dit deposito kent sinds 1 januari een hoofdsom van EUR 50.000 en het toepasselijke vaste rentetarief bij de bank is 1%. De opgebouwde rente wordt ieder jaar op 31 december gecrediteerd. Op 30 december zou de opgebouwde maar nog niet gecrediteerde rente iets kleiner zijn dan EUR 500. Bij creditering ontvangt de depositohouder EUR 400 aan rente en wordt EUR 100 (20%) afgedragen ten behoeve van de bronbelasting. Conform de toepassing van het nieuwe vijfde lid van artikel 3 zou de bank over 30 december dus een hoofdsom rapporteren van EUR 50.000 en EUR 400 aan opgebouwde maar nog niet gecrediteerde rente.

C. Vaststelling depositobasis

Met de eerste aanpassing aan artikel 4, de toevoeging van onderdeel g aan het derde lid, wordt geregeld dat het bedrag dat wordt aangehouden op rekeningen gemarkeerd als bouwdepots niet wordt meegenomen in de berekening van het gegarandeerde bedrag dat bepalend is voor de depositobasis. Dit reflecteert de bijzondere positie van bouwdepots, die onderdeel zijn van een bredere financiële overeenkomst (een hypothecaire lening) en waarbij het bouwdepot ten principale een beperkte duur heeft.

De tweede aanpassing aan artikel 4, het nieuwe vierde lid, verduidelijkt de werkwijze die DNB hanteert bij het vaststellen van de depositobasis die voor een bank wordt gebruikt voor de berekening van premies die banken moeten afdragen ten behoeve van het depositogarantiestelsel.

De aanhef van het nieuwe vierde lid maakt duidelijk dat het gaat om de depositobasis die is vastgelegd in artikel 29.16, eerste lid van het Bbpm waarin wordt verwezen naar artikel 130, eerste lid, aanhef en onderdeel b van het Bpr. Bijlage 15 van de Regeling staten financiële ondernemingen Wft 2011 bevat vervolgens de staten die een bank rapporteert om de depositobasis te bepalen.

Betreffende staat bevat twee berekende waarden voor de depositobasis. Ten eerste wordt in kolom 09, regel 0070, de depositobasis berekend op basis van de aggregatie van de gegarandeerde bedragen per depositohouder, zoals blijkend uit het individueel klantbeeld. Een bank gebruikt hiervoor de berekeningswijze die is vastgelegd in artikel 4, derde lid. Ten tweede wordt in kolom 06, regel 1000, de depositobasis berekend op basis van een schatting van de gegarandeerde deposito’s aan de hand van aantallen deposito’s en saldi, zonder rekening te houden met depositohouders die meer dan één rekening hebben.

Onderdelen a en b van het nieuwe vierde lid geven aan hoe DNB de keuze maakt tussen de twee berekeningsmethoden voor de depositobasis.

Onderdeel a beschrijft het uitgangspunt dat DNB in beginsel gebruikmaakt van de schatting van de depositobasis die volgt uit het individueel klantbeeld. De voorwaarde hiervoor is dat de aangeleverde IKB-bestanden en de beheersing van het IKB-systeem van voldoende kwaliteit zijn.

Onderdeel b legt vast dat indien de beoordeling van de kwaliteit van de aangeleverde bestanden en/of de beheersing van het systeem hiertoe aanleiding geeft, DNB terugvalt op de schatting op basis van aantallen deposito’s en saldi.

Het door DNB gepubliceerd beoordelingskader voor toezicht op naleving van de vereisten uit de Beleidsregel Individueel Klantbeeld Wft 2017 heeft invulling gegeven aan de criteria en normering voor het monitoren en het beoordelen van de naleving van de beleidsregel. Dit beoordelingskader is voor DNB leidend in de bepaling of de aangeleverde bestanden en de beheersing van het systeem van voldoende kwaliteit zijn.

D. Categorisering niet-natuurlijke personen

De toevoeging aan artikel 5 legt vast dat banken aan de hand van de in het door DNB voorgeschreven datamodel beschikbare opties moeten administreren tot welke soort bedrijfscategorie niet-natuurlijke personen behoren. Aan de hand van definities van bedrijfscategorieën die door DNB zijn vastgesteld en die zijn opgenomen in het Handboek Gegevenslevering DGS, kunnen banken bepalen in welke categorie een niet-natuurlijk persoon geadministreerd moet worden.

Door de administratie van de bedrijfscategorie van niet-natuurlijke personen ontstaat inzicht in de reden waarom bepaalde niet-natuurlijke personen niet in aanmerking komen voor vergoeding door het depositogarantiestelsel. Dit ondersteunt DNB in het beoordelen van de juistheid van het individueel klantbeeld en draagt bij aan de uitleg en onderbouwing van het besluit van DNB om bij toepassing van het depositogarantiestelsel ten aanzien van een specifieke depositohouder de gegarandeerde deposito’s niet uit te keren.

E. Markeringen

Artikel 6 wordt op twee punten gewijzigd. Allereerst wordt binnen het eerste lid, onderdeel g, de passage “niet zijnde Nederland” toegevoegd. Dit verduidelijkt dat het bij deze markering gaat om rekeningblokkades die samenhangen met nationale regelgeving in andere lidstaten. Dit voorkomt een schijn van overlap met de andere (nieuwe) markeringen.

Verder worden aan het eerste lid in totaal vier markeringen toegevoegd. Deze nieuwe markeringen worden opgenomen en verwerkt in het door DNB voorgeschreven datamodel. De nieuwe markeringen worden hieronder toegelicht.

Met de toevoeging van onderdeel i, deposito’s van depositohouders waarop surseance van betaling toepassing is, is het voor DNB mogelijk om deze deposito’s te identificeren en met de toepasselijkheid van de surseance van betaling rekening te houden bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel. Dit zou bijvoorbeeld kunnen gebeuren in overleg met de bewindvoerder van de organisatie aan wie surseance van betaling is verleend.

Met de toevoeging van onderdeel j, lijfrenterekeningen als bedoeld in de Wet inkomstenbelasting 2001 en stamrechtspaarrekeningen als bedoeld in de Wet op de loonbelasting 1964, is het mogelijk om deze fiscale rekeningen te identificeren. Dit maakt het voor DNB mogelijk in de uitvoering van het depositogarantiestelsel het beleid toe te passen zoals beschreven in het nieuwe artikel 3.7 van de Beleidsregel Reikwijdte en Uitvoering Depositogarantiestelsel.

Met de toevoeging van onderdeel k, deposito’s waarop een BEM-clausule of soortgelijke bewindvoering op rekeningniveau van toepassing is, is het voor DNB mogelijk om met de toepasselijkheid van deze clausules of soortgelijke bewindvoering op rekeningniveau – bijvoorbeeld een schenkingsbewind of testamentair bewind – rekening te houden bij de uitvoering van het depositogarantiestelsel. Zo zal voor de afhandeling van een uitkering ten aanzien van een rekening waarop een BEM-clausule van toepassing is, toestemming nodig zijn van de kantonrechter.

Met de toevoeging van onderdeel l, bouwdepots, is het mogelijk om deze rekeningen te identificeren. Dit kan wenselijk zijn vanwege de mogelijke fiscale consequenties van het direct uitkeren door het depositogarantiestelsel van het tegoed op een bouwdepot. De toevoeging van een markering voor bouwdepots is een conditionele. Mocht een bouwdepot classificeren als deposito (en daarom moeten worden opgenomen in het IKB) dan moet dit bouwdepot als zodanig gemarkeerd worden.

F. Overig

Van de gelegenheid wordt gebruikgemaakt om artikel 16 te schrappen. Dit artikel bevatte overgangsbepalingen die sinds 1 januari 2019 niet meer van toepassing zijn.

Artikel II

Bij de inwerkingtreding kan het volgende worden opgemerkt. Artikel II bepaalt dat de regeling in werking treedt op de dag na publicatie ervan in de Staatscourant, met uitzondering van de wijziging van artikel 5, met betrekking tot de categorisering van niet-natuurlijke personen, en de toevoeging van de onderdelen i tot en met l aan artikel 6, tweede lid, met betrekking tot de additionele markeringen. Aangezien deze wijzigingen mogelijk impact hebben op het IKB-systeem van banken, geldt hiervoor een transitieperiode tot 1 april 2022.

Amsterdam, 27 september 2021

De Nederlandsche Bank N.V. N.C. Stolk-Luyten, directeur

Naar boven