TOELICHTING
I. ALGEMEEN
1. Aanleiding en doel
Voor het IJsselmeer, Markermeer en IJmeer
(hierna tezamen aangeduid als IJsselmeer) is de
visserijdoelstelling om te komen tot een duurzame visserij,
waarbij de vangstcapaciteit in balans is met de draagkracht
van de commercieel beviste (schub)visbestanden. Het gaat al
geruime tijd slecht met de visbestanden in het IJsselmeer.
De hoeveelheid vis die voor visserij beschikbaar is, is dan
ook beperkt. Ondanks meerdere saneringen en generieke
maatregelen hebben de bestanden zich onvoldoende hersteld
en is nog steeds sprake van een onbalans tussen de
vangstcapaciteit van de beroepsvissers en de draagkracht
van de schubvisbestanden. Met name de toestand van het
brasembestand is dusdanig slecht, dat snel ingrijpen
noodzakelijk is, zodat visserij op deze soort ook in de
toekomst mogelijk blijft.
Brasem is een vissoort die zijn voedsel zoekt
in de bodem door deze om te woelen.1 ,
2 ,
3 Uit diverse wetenschappelijke
onderzoeken in het buitenland blijkt dat de brasem hierdoor
een belangrijke rol kan innemen in de productiviteit van
het aquatische ecosysteem: de waterkwaliteit en het
voedselweb.4 ,
5 ,
6 ,
7 ,
8 Recent onderzoek in het Markermeer
heeft uitgewezen dat de bodemprocessen in dat meer weinig
ontwikkeld zijn en de productiviteit beperken; door gebrek
aan bodemdieren (waaronder het voedsel voor de brasem) en
brasems komen nutriënten in de bodem onvoldoende
beschikbaar voor het voedselweb.9
Brasem wordt commercieel bevist. In de
periode 2013 tot en met 2019 is gemiddeld 176 ton gevangen;
dit is gemiddeld 3,5 procent van de totale opbrengsten op
het IJsselmeer.10 Het merendeel van de brasemvangsten
betreft zgn. pootvis; deze levende brasem heeft een hogere
marktwaarde, en wordt elders (meestal in buitenlandse
wateren) weer uitgezet. De brasemvisserij zal niet langer
mogelijk zijn als het brasembestand beneden de kritische
grens komt. Daarmee is bescherming van het brasembestand
ook in het belang van de commerciële visserij.
Op basis van wetenschappelijk onderzoek
blijkt dat het slecht gaat met het bestand van de brasem in
het IJsselmeer. In zowel 2017 als 2020 adviseerde
Wageningen Marine Research (WMR) om bij een
beheerdoelstelling gericht op herstel van het brasembestand
geen brasem aan IJsselmeer te onttrekken: een zogenaamde
nul-vangst.11 ,
12 Reden voor de nul-vangst is dat het
brasembestand eerst een periode van herstel nodig heeft,
alvorens kan worden toegewerkt naar optimale bevissing
(zijnde de duurzame oogst). WMR geeft aan dat, als een
totale visserijstop op brasem niet gewenst of haalbaar is,
zij aanbeveelt om in ieder geval per visseizoen niet meer
dan 20 ton brasem te vangen.13 Als dit wetenschappelijke advies niet
wordt opgevolgd, neemt de kans toe dat het brasembestand
zich niet meer zal kunnen herstellen, waardoor visserij op
de brasem in de toekomst helemaal niet meer mogelijk zal
zijn.
Tegen deze achtergrond zijn
herstelmaatregelen nodig. Voorop staat bescherming van de
brasem en het sociaal- en bedrijfseconomische uitgangspunt
dat de visserijsector ‘niet op slot kan gaan’. Bij de te
nemen maatregel is derhalve gezocht naar een substantiële
vermindering van de visserijdruk op de brasem, zonder de
visserij in zijn geheel te stoppen. De meest effectieve
maatregel ter bescherming van het brasembestand is
stilleggen of beperken van de zegenvisserij. Met de zegen
wordt namelijk 67 procent van de commercieel gevangen
brasem gevangen.14 Daarnaast betreft dit een zeer gerichte
maatregel, nu met de zegen zeer weinig andere vis wordt
aangeland: over de afgelopen vier visseizoenen (2016-2017
tot en met 2019-2020) bestond 99,7 procent van de
zegenaanlandingen uit brasem.15
Met onderhavige regeling wordt daarom in de
Uitvoeringsregeling visserij een mogelijkheid gecreëerd
om de zegenvisserij, indien dit noodzakelijk is in het
kader van visstandbeheer, bij vergunning verder te
beperken. Op dit moment mag per zegenrecht zeven dagen per
jaar gevist worden met de zegen op het IJsselmeer. Met de
wijziging wordt het mogelijk om in de jaarlijkse vergunning
te bepalen dat gedurende dat visseizoen de zegen op minder
dan zeven dagen per zegenrecht mag worden ingezet, indien
dit nodig is vanuit het oogpunt van visstandbeheer. Indien
een dergelijke aanvullende beperking niet nodig is, dan
geldt het uitgangspunt van de regeling: zeven dagen per
zegenrecht. Op deze wijze kan de Minister van Landbouw,
Natuur en Voedselkwaliteit (minister) jaarlijks flexibel en
doelgericht aanvullend sturen op de zegenvisserij, indien
de wetenschappelijke adviezen hiertoe aanleiding geven. De
periode waarbinnen de zegen mag worden ingezet, blijft
gelijk: jaarlijks, van 1 november tot en met 15 maart.
Voor het visseizoen 2021 – 2022 zal het
aantal zegendagen via de vergunningen worden beperkt tot
twee dagen (of een veelvoud daarvan, ingeval van een
overdracht als bedoeld in 75, zesde lid, of 75a, van de
Uitvoeringsregeling visserij). Als aangegeven is deze
beperking noodzakelijk om het brasembestand de gelegenheid
geven te herstellen. Wetenschappelijk onderzoek geeft aan
dat het bestand in een dermate slechte staat verkeert, dat
niet ingrijpen kan leiden tot een situatie waarin het
bestand zich niet meer zal kunnen herstellen. De
verwachting is dat deze aanvullende beperking ook in de
komende visseizoenen noodzakelijk zal zijn voor het herstel
van de brasemstand. Dit zal jaarlijks aan de hand van de
best beschikbare wetenschappelijke kennis en informatie
over het bestand bepaald worden.
Om nog beter inzicht te krijgen in het
brasembestand heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit opdracht gegeven aan WMR om, gedurende de
komende drie jaar, nader onderzoek te doen waarbij gebruik
wordt gemaakt van de zegen. De minister maakt daarbij graag
gebruik van de kennis en kunde van zegenvissers, en biedt
daarom de door de maatregel getroffen, actieve zegenvissers
de mogelijkheid deel te nemen aan de uitvoering van het
zegenonderzoek van WMR. Zegenvissers kunnen voor hun
deelname een marktconforme vergoeding ontvangen.
2. Regeldrukeffecten
Deze regeling sluit aan bij het bestaande
vergunningenstelsel voor het IJsselmeer. Vergunninghouders
hoeven geen extra informatie te verstrekken of bij te
houden en ook de naleving vergt geen extra handelingen van
de vergunninghouders. Dit betekent dat de regeling geen
verandering brengt in de administratieve lasten bij
bedrijven en burgers. En dat evenmin sprake is van
inhoudelijke nalevingskosten.
Deze regeling is voorgelegd aan het
Adviescollege toetsing regeldruk. Het Adviescollege heeft
de regeling niet geselecteerd voor formele advisering,
omdat deze geen gevolgen heeft voor de regeldruk.
3. Internetconsultatie
Gedurende vier weken (van 21 april tot en met
19 mei 2021) heeft een internetconsultatie plaatsgevonden
over een concept van deze regeling. Er zijn in totaal acht
reacties ontvangen.
Alle acht reacties richten zich op het bij
deze regeling aangekondigde voornemen van de minister om
het aantal zegendagen voor het visseizoen 2021-2022 te
beperken tot twee. Zeven van de acht reacties steunen dit
voornemen niet en noemen onder meer de volgende argumenten.
De voorgenomen beperking is disproportioneel, betekent een
ongeoorloofde inbreuk van eigendom, is onnodig, ontbeert
een wetenschappelijke onderbouwing, komt onvoldoende
tegemoet aan de motie Bisschop16 en getuigt van zwalkend
overheidsbeleid. Nader onderzoek is nodig voordat de
minister kan ingrijpen. De andere reactie steunt de
voorgenomen beperking van de zegenvisserij juist en merkt
op dat deze eigenlijk nog strenger zou mogen zijn.
Omdat de reacties zich niet richten op de
tekst van de regeling, waarmee in de Uitvoeringsregeling
visserij opgenomen wordt dat de Minister jaarlijks kan
besluiten om de inzet van zegen te beperken als dit vanuit
visserijbeheer noodzakelijk is, hebben deze reacties niet
geleid tot aanpassingen in het concept. Wel is in het
verslag17 over de resultaten van de consultatie
ingegaan op de geuite bezwaren tegen het voornemen om het
aantal zegendagen voor het visseizoen 2021-2021 te beperken
tot twee. Daarnaast is een brief naar de Tweede Kamer
gestuurd waarin uitgebreid ingegaan wordt op de bezwaren
van de Nederlandse Vissersbond tegen het voornemen.18
4. Notificatie
De onderhavige regeling is genotificeerd
(2021/336/NL) bij de Europese Commissie conform de
richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de
Raad van 9 september 2015 betreffende een
informatieprocedure op het gebied van technische
voorschriften en regels betreffende de diensten van de
informatiemaatschappij (PbEU 2015, L 241), vanwege
mogelijke technische voorschriften.
5. Inwerkingtreding
Met de bekendmaking en inwerkingtreding van
deze regeling wordt afgeweken van het kabinetsstandpunt
inzake de vaste verandermomenten (opgenomen in aanwijzing
4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving), inhoudende
dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste dag
van een kwartaal in werking treden en er minimaal twee
maanden moeten zitten tussen het moment van publicatie en
de inwerkingtreding van de regeling.
Deze afwijking is gerechtvaardigd omdat het
hier spoedregelgeving betreft, nu ingrijpen op de
zegenvisserij ter bescherming van het brasembestand urgent
is. Bovendien komt deze maatregel voor de betrokken
partijen niet onverwacht. Sinds het najaar van 2020 is met
de betrokken partijen overlegd over de meest passende
maatregelen om het brasembestand te beschermen en de
gelegenheid te geven te herstellen, waaronder een vergaande
beperking van of een totaalverbod op de zegenvisserij. Nu
de wijziging al voor ingang van het zegenseizoen van kracht
wordt, die ingaat per 1 november 2021, kunnen de
vergunningen voor de zegenvisserij volgens de nieuwe
methodiek worden uitgegeven en kan de noodzakelijke
beperking van zegendagen voor visseizoen 2021-2022 worden
doorgevoerd.
II. ARTIKELEN
Artikel I, onder 1 (artikel 29, vierde
lid, van de Uitvoeringsregeling visserij)
Met deze wijziging is een tweetal correcties
doorgevoerd in artikel 29, vierde lid, van de
Uitvoeringsregeling visserij. Ten eerste is een foutieve
verwijzing gecorrigeerd en daarnaast is een tekstuele
verbetering aangebracht.
Artikel I, onder 2 (artikel 29, zesde
lid, van de Uitvoeringsregeling visserij)
Met het nieuwe zesde lid van artikel 29 van
de Uitvoeringsregeling visserij is opgenomen dat de
minister in de vergunning het aantal dagen waarop het
toegestaan is met de zegen te vissen, verder kan beperken,
indien dit nodig is voor het visstandbeheer. De minister
kan dus, indien noodzakelijk, in de jaarlijkse vergunning
bepalen dat er dat visseizoen minder dagen gevist mag
worden dan de zeven dagen (of een veelvoud daarvan, ingeval
van een overdracht als bedoeld in de artikelen 75, zesde
lid, of 75a van de Uitvoeringsregeling visserij) die zijn
opgenomen in de Uitvoeringsregeling visserij. In dat geval
wordt het beperktere aantal dagen waarop gevist mag worden,
opgenomen in de vergunning van de desbetreffende visser. In
geval van overdracht als bedoeld in de artikelen 75, zede
lid, of 75a van de Uitvoeringsregeling visserij, wordt het
totaal aantal dagen, inclusief de dagen die de visser via
overdracht extra kan vissen, opgenomen. In geval van een
aanvullende beperking ten opzichte van artikel 29, vierde
lid, van de Uitvoeringsregeling visserij, is het de visser
verboden om op meer dagen te vissen met de zegen dan
opgenomen in de vergunning.
Artikel II
Dit artikel regelt de inwerkingtreding van
deze regeling. De regeling treedt de dag na publicatie in
de Staatscourant in werking. Deze afwijking van het beleid
inzake vaste verandermomenten is reeds in paragraaf 4 van
het algemeen deel van deze toelichting toegelicht.
De Minister van
Landbouw, Natuur en
Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten