Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 23 september 2021, nummer WBV 2021/18, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A2/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1. Staande houden ter vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen heeft de bevoegdheid om personen staande te houden om de identiteit, nationaliteit en de verblijfsstatus van de persoon vast te stellen. Van deze bevoegdheid mag gebruik gemaakt worden als sprake is van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren of ter bestrijding van illegaal verblijf na grensoverschrijding. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet het vermoeden dat de persoon geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft, toetsen aan objectieve maatstaven. Deze objectieve maatstaven zijn in ieder geval gebaseerd op tenminste één van de volgende voorwaarden:

  • feiten of omstandigheden van de situatie waarin de persoon wordt staande gehouden;

  • aanwijzingen over de persoon die wordt staande gehouden;

  • ervaring- of omgevingsgegevens van de politie, KMar of andere overheidsinstanties.

Een redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag in ieder geval in de volgende situaties aangenomen worden:

  • informatie van overheidsinstanties, zoals de Gemeentelijke Sociale Dienst of de Inspectie SZW of de BRP;

  • aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie;

  • aanwijzingen die de politie verkrijgt bij de controle van persoonsgegevens in het kader van de uitoefening van de politietaken;

  • een controle in een woning of een bedrijf waarbij bij een eerdere controle illegale personen aangetroffen zijn;

  • het aantreffen van andere personen in dezelfde woning waar een met naam bekende illegale of uitgeprocedeerde vreemdeling ter uitzetting aangehouden wordt of kan worden;

  • een controle van inzittenden van een voertuig waarvan bij een verkeerscontrole is gebleken dat de bestuurder van dat voertuig illegaal in Nederland verblijft;

  • voertuigen waarmee personen vervoerd worden naar een bedrijf waar eerder illegale vreemdelingen aangetroffen zijn;

  • concrete (anonieme) tips over illegale vreemdelingen;

  • een verdachte van niet-Nederlandse nationaliteit, die zich niet kan identificeren;

  • een gelegenheid of plaats, waar zich veel vreemdelingen plegen op te houden, en waarvan vermoed wordt of bekend is dat er zich regelmatig illegale vreemdelingen bevinden;

  • een redelijk vermoeden van mensensmokkel;

  • een redelijk vermoeden van illegale tewerkstelling in het kader van de Wav;

  • een redelijk vermoeden van illegaal in Nederland verblijvende prostituees.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen raadpleegt de gegevens over de identiteit, nationaliteit en verblijfsstatus van de staande gehouden persoon in de BVV, als deze gegevens niet vastgesteld kunnen worden aan de hand van een document zoals omschreven onder artikel 4.21 Vb. De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen beoordeelt op basis van de gegevens in de BVV of een terugkeerbesluit moet worden genomen tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft. Het terugkeerbesluit wordt opgelegd met het model M107-A.

Als de gegevens van de staande gehouden persoon niet voorkomen in de BVV raadpleegt de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen de opgegeven nationaliteit van de staande gehouden persoon in de BRP.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen onderzoekt de verblijfsstatus van de staande gehouden persoon die niet de Nederlandse nationaliteit heeft of als een verblijfsstatus die in de BVV gevonden is om nader onderzoek vraagt.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet van het staande houden van personen een proces-verbaal opmaken, met gebruikmaking van het model M105 of in geval van Mobiel Toezicht Veiligheid (MTV) van het model M105-D.

B

Paragraaf A2/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Onderzoek identiteit en verblijfsstatus

In artikel 4.21 Vb worden de bewijsmiddelen genoemd waarmee personen zich in Nederland op grond van artikel 50, eerste lid, Vw kunnen identificeren. Het visum waarvan sprake is in artikel 4.21, eerste lid, onder e, Vb moet een geldig visum zijn.

Het onderzoeken van kleding of zaken van de opgehouden persoon of het onderzoek verrichten aan het lichaam mag alleen als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • het onderzoek wordt verricht door een ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen;

  • andere manieren hebben niet geleid tot het vaststellen van de identiteit en de verblijfsrechtelijke positie van de opgehouden persoon.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet ten behoeve van de vaststelling van de identiteit van de opgehouden persoon alle volgende handelingen verrichten:

  • de vreemdeling voorbereiden op elektronische afname van vingerafdrukken op de Identiteitszuil (de Basis Voorziening Identiteitsvaststelling – BVID);

  • de uitvoering van de identiteitsvaststelling met de identiteitszuil;

  • de instructies volgen volgens de gekozen categorie ‘Vreemdelingen’ op de identiteitszuil;

  • de resultaten opvolgen die voortkomen uit de door de identiteitszuil geraadpleegde systemen;

  • voor het verkrijgen van een geldig document voor grensoverschrijding moet voor een aantal nationaliteiten vingerafdrukken met papier en inkt afgenomen worden. Hiervoor moet het speciaal daarvoor bedoelde formulier voor vingerafdrukken worden gebruikt (het Dactyloscopisch Formulier Identiteitsonderzoek). Op dit formulier mag geen verwijzing naar de verblijfshistorie van de vreemdeling vermeld staan.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen neemt contact op met het Gemeenschappelijk Grenscoördinatiecentrum van de KMar, als de vreemdeling stelt in het bezit te zijn van een verblijfsvergunning uit een andere lidstaat van de Europese Unie, Europese Economische Ruimte of uit Zwitserland, om dit te verifiëren.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet de gegevens in de BVV raadplegen om te beoordelen of een terugkeerbesluit moet worden genomen (model M107-A) tegen een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft.

Als de vreemdeling zonder asielaanvraag stelt minderjarig te zijn maar dit niet met bewijsmiddelen kan onderbouwen, kan de ambtenaar belast met de grensbewaking, dan wel de ambtenaar belast met het toezicht op vreemdelingen, een leeftijdsschouw uitvoeren.

De leeftijdsschouw bestaat uit twee sessies die de volgende samenstelling hebben:

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen; en

  • één sessie met één ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen die tevens hulpofficier van justitie is, of door de ambtenaar van politie of van de Koninklijke marechaussee die daartoe is aangewezen door de korpschef, respectievelijk de Commandant der Koninklijke marechaussee.

De ambtenaren beoordelen per sessie onafhankelijk van de andere sessie of er sprake is van evidente:

  • meerderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt minderjarig te zijn; en

  • minderjarigheid op basis van uiterlijke kenmerken en verklaringen van de vreemdeling die stelt meerderjarig te zijn.

Er moet unaniem, in beide sessies, geoordeeld zijn dat sprake is van evidente meerder- of minderjarigheid.

Als de betrokken ambtenaren tot evidente meerderjarigheid concluderen, wordt niet van de door de vreemdeling opgegeven leeftijd uitgegaan en wordt de vreemdeling als meerderjarig geregistreerd, tenzij de vreemdeling de minderjarige leeftijd alsnog met voldoende bewijsmiddelen ondersteunt. Als de ambtenaren tot evidente minderjarigheid concluderen, wordt van de opgegeven leeftijd uitgegaan.

De ambtenaren belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen zorgen ervoor dat de conclusie van de leeftijdsschouw wordt opgenomen in het dossier van de vreemdeling.

Bij de beoordeling worden alle volgende aspecten van de vreemdeling betrokken:

  • het uiterlijk;

  • het gedrag;

  • de verklaringen; en

  • eventuele andere relevante omstandigheden.

C

Paragraaf A2/10.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

10.1. Verlenen van medewerking aan identificatie

In ieder geval de volgende vreemdelingen hebben de plicht een gezichtsopname en vingerafdrukken te laten afnemen door de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen:

  • vreemdelingen die op illegale wijze Nederland zijn binnengekomen en/of tegen wie een onderzoek naar de identiteit moet worden ingesteld;

  • vreemdelingen tegen wie – met het oog op de toepassing van de Vw – een onderzoek naar hun criminele en/of ongunstige politieke antecedenten moet worden ingesteld;

  • vreemdelingen bij wie een voorschrift aan de verblijfsvergunning wordt verbonden in het belang van de openbare orde en/of de nationale veiligheid;

  • vreemdelingen aan wie een individuele verplichting tot periodieke aanmelding wordt opgelegd (zie artikel 54, tweede lid, Vw);

  • vreemdelingen aan wie een vrijheidsbeperkende maatregel is opgelegd (zie artikel 56 Vw);

  • vreemdelingen die ongewenst worden of zijn verklaard (zie artikel 67 Vw);

  • vreemdelingen aan wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd (zie artikel 59 Vw);

  • vreemdelingen die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd hebben ingediend;

  • vreemdelingen wie de IND een bijzondere aanwijzing heeft gegeven.

De ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen moet voor het afnemen van vingerafdrukken alle handelingen verrichten, als vermeld in paragraaf A2/3 Vc.

D

Paragraaf A3/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In hoofdstuk 3 zijn beleidsregels opgenomen over onder meer het vertrek en de uitzetting van de vreemdeling. Deze regels zijn deels ook van toepassing op EU-/EER onderdanen en Zwitserse onderdanen, evenals de familieleden als bedoeld in artikel 8.7, tweede en derde, Vb en de vreemdelingen als bedoeld in artikel 8.7, vierde lid, Vb, die geen rechtmatig verblijf (meer) hebben.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de volgende artikelen:

  • artikel 61 tot en met artikel 66a Vw;

  • artikel 6.1 tot en met artikel 6.5 Vv;

  • artikel 3.1 Vb;

  • artikel 6.1a tot en met 6.4 Vb.

1.1 Elementen terugkeerbesluit

Een terugkeerbesluit bevat de volgende elementen:

  • de vaststelling dat een vreemdeling niet (langer) rechtmatig in Nederland verblijft;

  • de plicht om Nederland, het grondgebied van de EU (met uitzondering van Ierland), EER en Zwitserland te verlaten;

  • de termijn waarbinnen de vreemdeling aan zijn vertrekplicht moet voldoen; en

  • het benoemen van het land/de landen waarnaar de vreemdeling moet terugkeren voor zover dat land/die landen bekend is/zijn.

E

Paragraaf A3/4.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.6. Het stellen van aantekeningen in geldige documenten voor grensoverschrijding van de vreemdeling

De politie of de KMar moeten bij elk vertrek van een vreemdeling uit Nederland nagaan of de door de Minister gegeven voorschriften en aanwijzingen zoals genoemd onder paragraaf A2/8 Vc zijn nageleefd over:

  • het doorhalen van in het geldig document voor grensoverschrijding gestelde aantekeningen;

  • het inhouden van afzonderlijke inlegbladen;

  • het inhouden van identiteitsdocumenten.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag aantekeningen over het vertrek van de vreemdeling in een identiteitsdocument of een geldig document voor grensoverschrijding plaatsen als:

  • de vreemdeling wordt uitgezet naar een derde land waar een ander land een overeenkomst mee heeft gesloten dat bemiddelt in de toelating tot het derde land;

  • de vreemdeling rechtstreeks wordt uitgezet naar een land waar zijn toegang gewaarborgd is, omdat de vreemdeling onderdaan is van dat land of omdat hij in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding of toelating tot het land.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag in ieder geval geen aantekeningen over het vertrek van de vreemdeling in een identiteitsdocument of een geldig document voor grensoverschrijding plaatsen als:

  • de vreemdeling een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft ingediend;

  • op de vreemdeling het beleid ten aanzien van slachtoffers van mensenhandel (zie hoofdstuk B8 Vc) van toepassing is.

De ambtenaar belast met grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag verder geen aantekening over de uitzetting in het geldige document voor grensoverschrijding van de vreemdeling maken als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • de uitzetting van de vreemdeling vindt door middel van overdracht aan de Belgische grensautoriteiten plaats;

  • de vreemdeling wordt na de overdracht aan de Belgische grensautoriteiten uit het Beneluxgebied gezet.

F

Paragraaf A3/7.2.6 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

7.2.6. Raadplegen BMA

Bij de beoordeling van de aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw verzoekt de IND het BMA om een advies uit te brengen, als de IND dit op grond van de overgelegde bewijsmiddelen nodig acht om de aanvraag te beoordelen.

  • De IND verzoekt het BMA in ieder geval niet om een advies uit te brengen als de vreemdeling incomplete of ontbrekende bewijsmiddelen als genoemd in paragraaf A3/7.2.4 Vc overlegt en deze niet heeft aangevuld, ondanks dat de IND hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld.

  • Het raadplegen van BMA is niet nodig als het gaat om een aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw bij zwangerschap, tuberculose of klinische opname (zie ook paragrafen A3/7.3.2.6, A3/7.3.2.7 en A3/7.3.2.8 Vc).

  • De vreemdeling hoeft zijn medische situatie niet aan te tonen als de DT&V, het COA of de ambtenaar belast met grensbewaking, concrete aanwijzingen heeft dat de vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen. De vreemdeling moet in ieder geval onder behandeling staan bij een behandelaar. De ambtenaar belast met de uitzetting of ontruiming of de ambtenaar van de DT&V moet ook zonder nadere onderbouwing van het beroep op artikel 64 Vw door de vreemdeling zich ervan vergewissen of de uitzetting achterwege moet blijven en bij de IND een medisch advies (laten) vragen.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst als de vreemdeling zijn identiteit en nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt. In dat geval is niet duidelijk in welk land naar behandelmogelijkheden moet worden gezocht en wordt uitgegaan van het bestaan ervan.

  • De IND vraagt het BMA geen informatie over behandelmogelijkheden in het land van herkomst -bij een (ambtshalve) verzoek om toepassing van artikel 64 Vw- als de vreemdeling afkomstig is uit één van onderstaande landen: een Europese lidstaat en IJsland, Noorwegen, Zwitserland en Liechtenstein, Australië, Japan, Canada, Singapore, Nieuw Zeeland, Israël, Qatar, Koeweit en de Verenigde Staten.

Afkomstig uit een land van herkomst ziet niet alleen op personen met de nationaliteit van een van de betrokken landen, maar ook op vreemdelingen die een verblijfsrecht hebben verkregen in de genoemde landen.

G

Paragraaf A4/2.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.3. Aanvang en duur van het inreisverbod

De IND, de politie, KMar en ZHP bepalen de duur van een inreisverbod. Ingevolge artikel 66a, vierde lid, Vw wordt de duur van het inreisverbod berekend met ingang van de datum waarop de vreemdeling ‘Nederland’ daadwerkelijk heeft verlaten. Onder ‘Nederland’ wordt verstaan de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein (verder: de lidstaten). Met een inreisverbod wordt de toegang tot en het verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor een bepaalde termijn verboden.

Vreemdeling met verblijfsrecht in een andere lidstaat

Als de vreemdeling een verblijfsrecht heeft in een andere lidstaat en aan hem een inreisverbod is uitgevaardigd, begint de termijn voor de duur van het inreisverbod te lopen als de vreemdeling:

  • het grondgebied van de lidstaten verlaat, of

  • vertrekt naar en verblijft in de lidstaat waar hij verblijfsrecht heeft.

Bepalen duur

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt een inreisverbod uit voor zover mogelijk voor de maximale duur zoals die in artikel 6.5a Vb is genoemd.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van één jaar, in de volgende gevallen:

  • de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, is met meer dan drie dagen maar niet meer dan 90 dagen overschreden; of

  • de vreemdeling is onder meer in het toezicht aangetroffen en voldoet niet of niet langer aan de voorwaarden bedoeld in artikel 12 Vw en artikel 6 SGC, tenzij de vreemdeling onderbouwt dat dit is te wijten aan omstandigheden die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen vaardigt, op grond van artikel 66a, tweede lid, Vw, een inreisverbod uit voor de duur van twee jaar in geval de vrije termijn, als bedoeld in artikel 3.3 Vb, met meer dan 90 dagen is overschreden.

De IND, de politie, KMar en ZHP maken bij het bepalen van de duur van een inreisverbod geen gebruik van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb. Uit de jurisprudentie van de Raad van State volgt dat gezien de huidige formulering van artikel 6.5a, derde en vierde lid, Vb als aanvullende eis wordt gesteld dat het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde vormt die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Als hier sprake van is, is tevens sprake van aanvullende omstandigheden en kan de duur van het inreisverbod onder meer aan de hand van artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, worden bepaald.

De IND vaardigt een inreisverbod uit in beginsel voor de duur van tien jaar als er sprake is van één van de in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb genoemde omstandigheden en sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast.

De IND kan ook buiten de gevallen als bedoeld in artikel 6.5a, vijfde lid, Vb, in beginsel een inreisverbod uitvaardigen voor de duur van tien jaar als er sprake is van een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging van de openbare orde die een fundamenteel belang van de samenleving aantast. Daarbij kan worden gedacht aan een verdenking van een misdrijf of de omstandigheid dat de persoonlijke gedraging van een vreemdeling leidt tot een ernstige bedreiging van de openbare orde.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen verkort de duur van het inreisverbod, of laat een inreisverbod achterwege, als de vreemdeling bijzondere, individuele omstandigheden heeft aangevoerd en onderbouwd.

Ingevolge artikel 6.5a, zesde lid, Vb vaardigt de IND een inreisverbod uit voor de duur van twintig jaar als de vreemdeling een ernstige bedreiging vormt voor de nationale veiligheid of als zwaarwegende belangen nopen tot een duur van meer dan tien jaar.

Met de vrijheidsstraf zoals bedoeld in artikel 6.5a Vb, wordt een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf bedoeld. Als meerdere vrijheidsstraffen zijn opgelegd, worden deze bij elkaar opgeteld.

H

Paragraaf A4/2.4.3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4.3. Opleggen inreisverbod met voornemenprocedure aan de grensdoorlaatpost

Het beleid dat geldt voor het opleggen van een inreisverbod is van overeenkomstige toepassing bij het opleggen van een inreisverbod aan de grensdoorlaatpost. Zie hiervoor Vc A4/2.

Procedurele aspecten

Algemeen

Indien het niet meer mogelijk is om voor het vertrek van de vreemdeling een inreisverbod uit te vaardigen, dan geldt in afwijking van A4/2.4.1 het volgende:

Wanneer de ambtenaar belast met de grensbewaking van oordeel is dat er gronden zijn voor het uitvaardigen van een inreisverbod, dan dient deze ambtenaar een voornemenprocedure te starten.

Voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit geeft deze ambtenaar uitvoering aan de hoorplicht, zoals bedoeld in artikel 4:8 Awb. De vreemdeling wordt erop gewezen dat een inreisverbod kan worden opgelegd, ook als de vreemdeling aan de vertrekverplichting gaat voldoen.

De ambtenaar belast met de grensbewaking biedt de vreemdeling in het kader van het voornemen de gelegenheid zijn adresgegevens in het buitenland kenbaar te maken.

De ambtenaar belast met de grensbewaking maakt in het voornemen kenbaar:

  • de grondslag voor het opleggen van een inreisverbod;

  • de duur van het inreisverbod; en

  • de mogelijkheid dat de vreemdeling een schriftelijke zienswijze in de Nederlandse taal naar voren kan brengen tegen het opleggen van een inreisverbod en de voorgenomen duur binnen vier weken na uitreiking van het voornemen.

Uitreiken van het voornemen

De ambtenaar belast met de grensbewaking handelt bij de uitreiking van het voornemen als volgt:

  • hij reikt het voornemen aan de vreemdeling in persoon uit;

  • hij verstrekt een brochure in een voor de vreemdeling begrijpelijke taal met betrekking tot het uitvaardigen van een inreisverbod; en

  • hij verstrekt informatie op welke wijze de vreemdeling zijn zienswijze naar voren kan brengen.

De zienswijze, de beschikking en de wijze van bekendmaken

De hulpofficier van justitie betrekt alle feiten en omstandigheden die de vreemdeling in de zienswijze naar voren brengt.

De hulpofficier van justitie besluit tot het uitvaardigen van een inreisverbod binnen acht weken nadat de termijn van vier weken voor het naar voren brengen van een zienswijze is verstreken. De beschikking wordt naar het door de vreemdeling opgegeven (e-mail)adres in het buitenland gezonden en van de inhoud wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Als geen geldig (e-mail)adres van de vreemdeling in het buitenland bekend is, wordt volstaan met de bekendmaking van de beschikking door mededeling ervan in de Staatscourant. Indien een gemachtigde bekend is, wordt tevens een kopie van het besluit naar de gemachtigde gezonden op dezelfde dag als die waarop het besluit naar het door de vreemdeling opgegeven (e-mail)adres is gezonden.

Signaleringen

Het beleid dat geldt voor opneming van signaleringen is van overeenkomstige toepassing. Zie hiervoor Vc A2/12.2.

I

Paragraaf B1/6.2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

6.2.1. Hoofdverblijf

De IND beoordeelt of de vreemdeling het hoofdverblijf, als bedoeld in artikel 18, eerste lid, aanhef en onder a, Vw, heeft verplaatst aan de hand van feiten en omstandigheden van feitelijke aard.

De IND neemt in ieder geval aan dat sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als één van de volgende gevallen zich voordoet:

  • a. de vreemdeling heeft bij zijn vertrek uit Nederland gebruikgemaakt van een remigratieregeling, waaronder een regeling van de Remigratiewet;

  • b. de vreemdeling heeft meer dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat de overschrijding van deze zes maanden te wijten is aan omstandigheden die buiten zijn schuld zijn gelegen; of

  • c. de vreemdeling heeft voor het derde achtereenvolgende jaar meer dan vier achtereenvolgende maanden buiten Nederland verbleven, tenzij hij aannemelijk maakt dat het centrum van zijn activiteiten niet naar het buitenland is verlegd.

Ad b.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling, mits de detentie het gevolg is van een daadwerkelijke rechterlijke veroordeling voor het plegen van een strafbaar feit. Bij lagere strafoplegging door een hogere rechterlijke instantie wordt het gedeelte van de straf dat ten onrechte is opgelegd, buiten beschouwing gelaten.

De IND merkt verblijf buiten Nederland als gevolg van detentie niet aan als een omstandigheid die te wijten is aan de vreemdeling als de detentie het gevolg is van een veroordeling wegens een gedraging die in Nederland niet strafbaar is gesteld.

De IND neemt aan dat geen sprake is van verplaatsing van het hoofdverblijf buiten Nederland als de vreemdeling:

  • a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland tijdelijk hoger onderwijs in het buitenland gaat volgen. Tijdelijkheid wordt niet aangenomen als de periode van het volgen van hoger onderwijs in het buitenland langer is dan een jaar aaneengesloten;

  • b. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft in het kader van studie aan het hoger onderwijs en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling ten hoogste 360 dagen per lidstaat een deel van de studie in één of meerdere tweede lidstaten volgt in het kader van de voltooiing van zijn studie in Nederland;

  • c. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft voor het verrichten van arbeid die geheel of gedeeltelijk buiten Nederland plaatsvindt;

  • d. de echtgenoot/partner is van een ambtenaar, bedoeld in artikel 1 van de aanvullende cao Rijk uitzendingen (ACRU), die uitgezonden is (geweest) naar een Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het buitenland;

  • e. is achtergelaten in het land van herkomst en zich zo snel mogelijk tot de Nederlandse overheid (gemeente, diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging, IND of AVIM) heeft gewend om naar Nederland te kunnen terugkeren;

  • f. Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht en binnen zes maanden na beëindiging van de dienstplicht naar Nederland is teruggekeerd;

  • g. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘arbeid als kennismigrant’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • h. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van de richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van de richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en niet langer dan acht maanden arbeid buiten Nederland verricht mits de vreemdeling aan de voorwaarden van de verblijfsvergunning blijft voldoen;

  • i. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘wetenschappelijk onderzoek in de zin van richtlijn 2005/71/EG’ of ‘onderzoek in de zin van richtlijn (EU) 2016/801’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uitvoert en de gastovereenkomst met de Nederlandse onderzoeksinstelling als bedoeld in artikel 10 van richtlijn (EU) 2016/801 geldig blijft;

  • j. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘vermogende vreemdeling’ heeft en niet langer dan acht maanden buiten Nederland verblijft mits de vreemdeling aan de voorwaarden blijft voldoen;

  • k. een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking ‘overplaatsing binnen een onderneming’ heeft en op basis van die vergunning voor korte- of lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie; of

  • l. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid’ heeft en bij de IND is gemeld dat er sprake is van mobiliteit binnen de Europese Unie waarbij de vreemdeling als gezinslid de onder h. genoemde onderzoeker vergezelt wanneer deze een deel van het onderzoek in één of meerdere tweede lidstaten uit gaat voeren, of de onder j. genoemde werknemer vergezelt wanneer deze voor lange-termijnmobiliteit verblijft in een andere lidstaat van de Europese Unie.

Ad e.

Wat ‘zo snel mogelijk’ is, beoordeelt de IND per geval, waarbij de IND rekening houdt met de moeilijkheden die de positie van de achtergelaten vreemdeling met zich heeft meegebracht.

De toepasselijke regels voor verplaatsing van het hoofdverblijf door houders van een EU-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen staan in paragraaf D1/2.6 Vc.

J

Paragraaf B6/2.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.7. Overplaatsing binnen een onderneming

Adviesprocedure UWV

Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND advies aan het UWV indien de referent erkend is en:

  • de vreemdeling een trainee-werknemer is; of

  • het salaris als niet marktconform wordt beschouwd als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.

De IND beschouwt een salaris dat voldoet aan het looncriterium voor arbeid als kennismigrant als marktconform als bedoeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder g, Vb.

Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb vraagt de IND geen advies aan het UWV en wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in, indien:

  • de vreemdeling niet voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onder j, k of l, Vb;

  • sprake is van de situatie genoemd in artikel 3.30d, tweede lid onder c, Vb en de vreemdeling eerder een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd had onder de beperking ’overplaatsing binnen een onderneming’;

  • het onderdeel van de onderneming, waarnaar de vreemdeling in Nederland wordt overgeplaatst, niet is ingeschreven in de Kamer van Koophandel;

  • de vreemdeling voor meer dan 50% eigenaar is van de onderneming.

Als de vreemdeling meer dan 50% eigenaar is van de onderneming, dan beschouwt de IND deze persoon als zelfstandige. Op dat moment is de ICT-richtlijn niet op hem van toepassing (artikel 2, aanhef en onder d, Richtlijn 2014/66/EU).

Op grond van artikel 3.30d, vierde lid, Vb wijst de IND de aanvraag af of trekt de vergunning in indien het UWV een negatief advies geeft omtrent:

  • de voorwaarden genoemd in artikel 3.30d, eerste lid, onderdelen a tot en met j, Vb; of

  • de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 3.30d, tweede lid, Vb.

Aantekening op het document

Op grond van artikel 11, vierde lid, respectievelijk 22, vierde lid van de richtlijn 2014/66/EU vermeldt de IND op het verblijfsdocument van de werknemer ‘ICT’ respectievelijk ‘mobile ICT’.

K

Paragraaf B6/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7. Overplaatsing binnen een onderneming

  • De IND beschouwt een positief advies van het UWV dat ten behoeve van de vreemdeling is afgegeven als bewijsmiddel dat is voldaan aan de voorwaarden van artikel 3.30d, eerste lid, onderdelen a tot en met i, Vb.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de adviesaanvraag bij het UWV in ieder geval:

  • Een opdrachtbrief van de werkgever met daarin de gegevens zoals vermeld in artikel 3.30d, eerste lid, onder d, Vb; en

  • Een cv van de vreemdeling waaruit blijkt welke opleidingen hij heeft afgerond en waaruit – indien van toepassing – de werkervaring blijkt.

Vorenstaande bewijsmiddelen gelden zowel voor de erkend-referent in de gevallen zoals genoemd in paragraaf B6/2.7 Vc, als de niet-erkend referent en de vreemdeling die voor overplaatsing binnen een onderneming in aanmerking wil komen.

In de hieronder genoemde specifieke gevallen beschouwt de IND verder als bewijsmiddel:

  • Bij de uitoefening van een gereglementeerd beroep:

    • Bewijs van erkenning van de beroepskwalificaties

  • Bij een trainee-werknemer die géén houder is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor overplaatsing binnen een onderneming:

    • Diploma’s en getuigschriften waaronder een cv en een kopie van een behaald masterdiploma; en

    • Een trainee-overeenkomst die verband houdt met de voorbereiding voor zijn toekomstige functie binnen de onderneming of groep van ondernemingen, met daarin:

      • een beschrijving van het traineeprogramma waaruit blijkt dat het doel van het verblijf is de trainee-werknemer op te leiden voor loopbaanontwikkeling of een opleiding in bedrijfstechnieken – en methoden;

      • de duur ervan; en

      • de wijze waarop tijdens de overplaatsing toezicht zal worden uitgeoefend op de trainee-werknemer.

In aanvulling op het bovenstaande beschouwt de IND bovendien de volgende stukken als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij het UWV als bedoeld in artikel 3.30d, vierde lid Vb, indien de referent niet erkend is:

  • Een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel;

  • Een bewijs van een eigen adres waar economische activiteiten verricht worden, zoals een huurcontract of koopakte;

  • Een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van de Leidraad Invordering 2008, die op de datum van indiening niet ouder is dan drie maanden; en

  • Een geanonimiseerde verzamelloonstaat waaruit blijkt dat ten minste een fte al werkzaam is in de gastentiteit vóór de komst van de ICT.

De IND beschouwt een postbus niet als een bewijs van een eigen adres.

De IND beschouwt als een bewijsmiddel dat de vreemdeling houder is van een door een andere lidstaat afgegeven verblijfsvergunning voor overplaatsing binnen een onderneming:

  • Een kopie van het verblijfsdocument met de vermelding ‘ICT’ afgegeven door de andere lidstaat van de EU.

In (bijzondere) gevallen kan de IND afwijken van de over te leggen bewijsmiddelen door niet-erkend referenten. Dit geeft het UWV enige ruimte bij de beoordeling van adviesaanvragen die niet volledig aan de voorwaarden voldoen, maar waarbij op andere wijze is aangetoond dat de overkomst van de ICT naar de bestaande gastentiteit toch een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie.

L

Paragraaf B10/4.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.4. Ontzegging of beëindiging rechtmatig verblijf

4.4.1 Verlies van het recht op arbeid en verblijf

Het recht op arbeid en daarmee op verblijf op grond van artikel 6, eerste lid en artikel 7 van Besluit 1/80 gaat in de volgende gevallen verloren:

  • a. als het verblijfsrecht wordt beëindigd op grond van artikel 14 van Besluit 1/80;

  • b. bij langdurige afwezigheid zonder gegronde reden uit Nederland;

Bovendien gaat het recht op arbeid op grond van artikel 6, eerste lid van Besluit 1/80 verloren:

  • c. als de Turkse onderdaan niet meer tot de legale arbeidsmarkt behoort.

Ad a. Beëindigen van het verblijfsrecht op grond van artikel 14 lid 1 van Besluit 1/80

De IND beëindigt het verblijfsrecht van een Turkse werknemer of het gezinslid, als het persoonlijk gedrag een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

De artikelen 8.22, eerste lid, 8.23 en 8.24 Vb zijn van overeenkomstige toepassing.

Ad b. Bij langdurige afwezigheid zonder gegronde reden uit Nederland

De IND neemt aan dat geen sprake is van langdurige afwezigheid zonder gegronde reden uit Nederland als de Turkse werknemer of het gezinslid:

  • korter dan zes achtereenvolgende maanden buiten Nederland heeft verbleven; of

  • Nederland heeft verlaten om belangrijke redenen, zoals zwangerschap en bevalling, ernstige ziekte, studie of beroepsopleiding, en hiervan sprake was gedurende een eenmalige periode van ten hoogste twaalf maanden; of

  • Nederland heeft verlaten voor de vervulling van de militaire dienstplicht.

Als de Turkse werknemer of het gezinslid gedurende ten minste vijf jaar ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op grond van artikel 6 en/of 7 van Besluit 1/80 neemt de IND langdurige afwezigheid en daarmee verlies van de rechten van artikel 6 en/of 7 van Besluit 1/80 aan als de werknemer of het gezinslid in ieder geval twee jaar of langer buiten Nederland heeft verbleven. De reden van de afwezigheid is niet van belang.

Ad c. Niet meer behoren tot de legale arbeidsmarkt

De IND neemt in ieder geval aan dat de Turkse vreemdeling niet meer tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort, als hij die arbeidsmarkt definitief heeft verlaten. Hiervan is sprake bij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of als de vreemdeling anderszins geen enkele kans meer maakt op re-integratie op de arbeidsmarkt. Bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is de arbeidsmarkt verlaten, tenzij er nog reële en daadwerkelijke arbeid wordt verricht.

De IND neemt verder aan dat de Turkse vreemdeling, die in het bezit is van de rechten van artikel 6 eerste lid, derde streepje van Besluit 1/80, niet meer als werknemer tot de legale Nederlandse arbeidsmarkt behoort als hij, na het stoppen van de werkzaamheden (ongeacht om welke reden), niet binnen een redelijke termijn nieuw werk in loondienst heeft gevonden. Als de werkzaamheden zijn gestaakt door detentie dan moet binnen een redelijke termijn ná de detentie een nieuwe dienstbetrekking zijn gevonden. De IND hanteert als redelijke termijn een termijn van zes maanden. Er moet sprake zijn van daadwerkelijk zoeken naar werk en een reële kans op werk. De IND verlengt de termijn eenmalig met drie maanden, als er na zes maanden nog geen werk is gevonden, maar er nog wel een reële kans op werk bestaat. De vreemdeling moet na uiterlijk negen maanden werk gevonden hebben.

Heeft de Turkse vreemdeling nog geen verblijfsrecht op grond van artikel 6, eerste lid, derde streepje opgebouwd, dan gaan de opgebouwde rechten op grond van artikel 6, eerste lid, eerste streepje verloren, wanneer hij van werkgever verandert of wanneer de werkzaamheden zijn gestopt vanwege een andere reden dan genoemd in artikel 6, tweede lid van Besluit 1/80 (zoals vanwege detentie of vrijwillige werkloosheid).

4.4.2 Ontzegging recht op arbeid en verblijf

De IND ontzegt het recht op arbeid en daarmee op verblijf op grond van artikel 6, eerste lid, en op grond van artikel 7, Besluit 1/80, als:

  • de verblijfsvergunning is verleend op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens of het achterhouden van gegevens, terwijl die gegevens zouden leiden of hebben geleid tot afwijzing van de oorspronkelijke aanvraag tot het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning (fraude); of

  • sprake is van rechtsmisbruik.

Artikel 8.25 Vb in combinatie met paragraaf B10/2.3 Vc is van overeenkomstige toepassing.

De IND ontzegt de rechten op grond van artikel 6, eerste lid, of artikel 7, Besluit 1/80, met terugwerkende kracht, als zij zijn verkregen op grond van fraude of rechtsmisbruik.

M

Paragraaf C1/2.9 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.9. De procedure bij een tweede of volgende aanvraag

De ééndagstoets asiel

Artikel 3.118b Vb regelt het verloop van de asielprocedure als een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt ingediend. De procedure als beschreven in artikel 3.118b, tweede en derde lid, Vb wordt aangeduid als de ééndagstoets asiel.

De vreemdeling, of diens wettelijk vertegenwoordiger, die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient deze aanvraag in persoon in op het aanmeldcentrum Ter Apel. De in artikel 3.50 VV genoemde gevallen zijn hiervan uitgezonderd. Een tweede of volgende aanvraag die niet in persoon is ingediend op het aanmeldcentrum Ter Apel geldt als onvolledige aanvraag waarbij de vreemdeling in verzuim is omdat hij niet voldoet aan het wettelijk voorschrift voor het indienen van de aanvraag. De vreemdeling krijgt dan een termijn van één week om de aanvraag in persoon in te dienen en het verzuim te herstellen, bij gebreke waarvan de aanvraag buiten behandeling wordt gesteld op grond van artikel 4:5 Awb.

De vreemdeling die een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, dient daarvoor, behoudens de in artikel 3.50 VV genoemde gevallen, gebruik te maken van het model M35-O. De vreemdeling geeft op het model M35-O aan op grond van welke nieuwe feiten en omstandigheden hij een tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wil indienen, onderbouwt dit en voegt bewijsmiddelen als bijlage bij. Indien het model M35-O niet of niet volledig is ingevuld, of als informatie ontbreekt die relevant is voor de beslissing op de aanvraag, handelt de IND overeenkomstig de in paragraaf C2/8 Vc beschreven werkwijze.

Als de IND de bijlage met bewijsmiddelen heeft ontvangen, verstrekt de IND aan de vreemdeling een bewijs van ontvangst, waarin staat beschreven welke bewijsmiddelen de IND heeft ontvangen. Voor wat betreft de teruggave van bewijsmiddelen door de IND zijn de beleidsregels in paragraaf C1/2.2 Vc onder het kopje ‘Onderzoek in de rust- en voorbereidingstermijn’ van overeenkomstige toepassing.

De IND start na ontvangst van het volledig ingevulde en complete model M35-O op basis van de daarmee verstrekte informatie en bewijsmiddelen met het onderzoek naar de inwilligbaarheid van de aanvraag.

De IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen mag na ontvangst van het model M35-O een onderzoek starten. Paragraaf C1/2.1 Vc onder ‘Onderzoek in de aanmeldfase’ is in dat geval van overeenkomstige toepassing.

De IND beslist na ontvangst van een volledige aanvraag en, indien nodig, na overleg met de Raad voor Rechtsbijstand en het COA op welke datum de ééndagstoets asiel van de vreemdeling start. De ééndagstoets asiel vangt aan met het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb, tenzij de IND de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder gehoor. In de gevallen waarin de IND afziet van het houden van een gehoor, vangt de ééndagstoets asiel aan met het voornemen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder c, Vb. De IND kan onder meer besluiten om af te zien van een gehoor in de situatie dat de vreemdeling:

  • zich beroept op hetzelfde asielrelaas als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen de kans op internationale bescherming niet aanzienlijk groter maken;

  • een beroep doet op (nieuwe) informatie of stukken waarvan zonder horen kan worden vastgesteld dat ze niet leiden tot een ander oordeel dan in de eerdere procedure(s);

  • een beroep doet op de gestelde verslechterde algemene veiligheidssituatie in zijn land van herkomst en de IND de beoordeling kan doen op grond van informatie die uit openbare bronnen beschikbaar is;

  • een opvolgende asielaanvraag hoofdzakelijk baseert op stukken die zijn medische situatie betreffen;

  • een opvolgende aanvraag doet voor een afgeleide asielvergunning (artikel 29, tweede lid, Vw);

  • een opvolgende aanvraag indient die afhankelijk is van de aanvraag van een familie- of gezinslid;

  • valse of vervalste documenten overlegt;

  • een beroep doet op (nieuw) beleid waar hij evident niet onder valt dan wel in aanmerking wenst te komen voor verblijf op niet asiel gerelateerde gronden;

  • afkomstig is uit een veilig land van herkomst of reeds in een andere lidstaat van de Europese Unie internationale bescherming geniet, of

  • valt onder de werking van de Dublinverordening.

In gevallen waarin zich een van de hiervoor benoemde situaties voordoet maar individuele omstandigheden in de betreffende zaak ertoe leiden dat door het achterwege laten van het gehoor niet zorgvuldig kan worden beslist, wordt gehoord. De IND maakt geen gebruik van de mogelijkheid om af te zien van een gehoor bij de in artikel 40, zesde lid van de Procedurerichtlijn benoemde gevallen waarin weliswaar sprake is van een tweede of volgende aanvraag maar de vreemdeling voor het eerst zelfstandig en op eigen naam een (opvolgende) aanvraag indient.

Indien er aanleiding bestaat om in gevallen waarin is afgezien van een gehoor op grond van nieuwe elementen of bevindingen of een andere beoordeling van reeds bekende elementen of bevindingen alsnog de vreemdeling te horen, vangt de ééndagstoets asiel opnieuw aan. Dit geldt ook als de IND al gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om het onderzoek voort te zetten in het aanmeldcentrum als bedoeld in artikel 3.118b, vijfde lid, Vb.

Als de vreemdeling zonder voorafgaande mededeling niet verschijnt voor het gehoor als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder a, Vb wordt gehandeld overeenkomstig artikel 30c, eerste lid, aanhef en onder onder b, Vw en paragraaf C2/8 Vc.

Voor de termijnen in de ééndagstoets asiel zijn de beleidsregels in C1/2.3 Vc onder Termijnen in de algemene asielprocedure van overeenkomstige toepassing.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de procedure als beschreven in artikel 3.118b, zesde lid, Vb, of in de Dublinprocedure als het voornemen tot afwijzing niet volgens artikel 3.118b, tweede lid, aanhef en onder onder c, Vb, op de eerste dag aan de vreemdeling is toegezonden of uitgereikt.

Een toerekenbare overschrijding van de termijnen als bedoeld in artikel 3.118b, tweede lid, Vb door de vreemdeling is geen reden voor verlenging van de termijnen.

De IND behandelt de tweede of volgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene asielprocedure (zie paragraaf C1/2.3 Vc), als de vreemdeling op grond van artikel 3.118b, tiende lid, Vb, juncto artikel 3.50 VV is uitgezonderd van de ééndagstoets asiel of in de Dublinprocedure in geval artikel 3.50 onder d, VV van toepassing is.

Wanneer het een alleenstaande minderjarige vreemdeling betreft, kan de tweede of volgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de ééndagstoets asiel alleen niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, onder d, Vw of kennelijk ongegrond worden verklaard op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder onder b, j of k, Vw. Dit vloeit voort uit artikel 25, zesde lid onder a van de Procedurerichtlijn. In alle overige gevallen neemt de IND eerst een beslissing op de tweede of volgende aanvraag na doorzending naar de Dublinprocedure, de algemene asielprocedure of de verlengde asielprocedure.

Bekendmaking van het voornemen en de beschikking in de ééndagstoets asiel

Paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘Wijze van bekendmaken’ is van overeenkomstige toepassing.

De IND zendt het voornemen en de beschikking aan de gemachtigde van de vreemdeling. Indien bij de IND geen gemachtigde bekend is en de vreemdeling aanwezig is op het aanmeldcentrum reikt de IND het voornemen en de beschikking in persoon uit aan de vreemdeling. Als bij de IND geen gemachtigde van de vreemdeling bekend is en de vreemdeling is niet aanwezig op het aanmeldcentrum dan is de laatste alinea van paragraaf C1/2.13 Vc onder ‘De beschikking in de algemene asielprocedure’ van overeenkomstige toepassing.

Last minuteaanvragen

Als de vreemdeling aangeeft een opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in te willen dienen, pas nadat er concrete handelingen zijn verricht in het kader van het effectueren van zijn vertrek, zoals dat hij door de DT&V is geïnformeerd over de datum van de vlucht ten fine van zijn verwijdering (zie artikel 3.50 VV), merkt de IND deze aanvraag aan als een last minuteaanvraag.

Zodra de vreemdeling aangeeft een last minuteaanvraag te willen indienen, beoordeelt de IND of het mogelijk is deze aanvraag vóór de geplande uitzetting of overdracht te behandelen binnen de termijnen van de algemene asielprocedure, de ééndagstoets asiel of de Dublinprocedure. De IND betrekt bij die beoordeling mede de tijd die nodig is om de vreemdeling over te kunnen brengen naar Aanmeldcentrum Schiphol.

Als het niet mogelijk is om de opvolgende aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te behandelen vóór de geplande uitzetting of overdracht, dan beoordeelt de IND eerst of het indienen van die aanvraag tot gevolg heeft dat de uitzetting of overdracht volgens artikel 3.1 Vb achterwege blijft, of dat de uitzetting of overdracht op grond een van de uitzonderingen als genoemd in artikel 3.1, tweede lid, Vb doorgang kan vinden.

In dat geval bepaalt de IND waar en op welke wijze de vreemdeling (in afwijking van de normale wijze) zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan indienen. Na de indiening van de aanvraag neemt de IND zo spoedig mogelijk een nader gehoor af. De IND neemt dit nader gehoor in de regel af op de locatie waar de vreemdeling zich op dat moment bevindt. Tijdens het nader gehoor stelt de IND de vreemdeling in de gelegenheid om nieuwe elementen en bevindingen naar voren te brengen en vraagt de vreemdeling naar de redenen voor de late indiening van de aanvraag. De IND beoordeelt op basis van het nader gehoor en de overige omstandigheden van het geval, waaronder informatie van de DT&V, of de uitzetting of overdracht achterwege blijft of doorgang kan vinden. Als de uitzetting of overdracht niet achterwege blijft, wordt een beslissing hieromtrent kenbaar gemaakt aan de vreemdeling en diens gemachtigde.

De procedure na uitzetting of overdracht

Na de uitzetting of overdracht van de vreemdeling behandelt de IND de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde asielprocedure zoals beschreven in paragraaf C1/2.4 Vc. Het voornemen en de beschikking worden uitgereikt door middel van verzending aan gemachtigde.

De procedure als de uitzetting of overdracht achterwege blijft

Als de geplande uitzetting of overdracht van de vreemdeling wordt geannuleerd, vindt de (verdere) behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd plaats in de algemene asielprocedure, de verlengde asielprocedure, de ééndagstoets of de Dublinprocedure. Als aan de vreemdeling een vrijheidsontnemende maatregel of de maatregel tot inbewaringstelling is opgelegd, wordt deze in beginsel voortgezet of opnieuw (op een andere grondslag) opgelegd.

N

Paragraaf C1/4.7 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

4.7. Hervestigingscriteria

De beoordeling of een te hervestigen vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd vindt plaats voor zijn komst naar Nederland. De hoofdstukken C1 en C2 van de Vc zijn voor deze beoordeling niet van toepassing.

Bij de toetsing of een vreemdeling voor hervestiging in aanmerking komt, maakt de IND een beoordeling op grond van een weging van de volgende factoren:

  • de internationale beschermingsgronden, zoals omschreven onder paragraaf C2/3 Vc;

  • de individueel gemotiveerde voordracht van UNHCR; en

  • het asielbeleid ten aanzien van het land van herkomst van de vreemdeling.

De IND betrekt bij die beoordeling ook of sprake is van de uitsluitingsgronden en contra-indicaties die van toepassing zijn op de internationale beschermingsgronden.

Als onderdeel van het aankomstproces van hervestiging meldt de vreemdeling zich na aankomst in Nederland bij de IND voor het indienen van de aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, om in aanmerking te komen voor het verblijfsdocument.

De intrekkingsgronden, zoals opgenomen in paragraaf C2/10.1 tot en met C2/10.5 Vc zijn ook van toepassing op een vreemdeling die in het kader van hervestiging een verblijfsvergunning asiel voor Nederland heeft ontvangen. In uitzondering op bovengenoemde regels trekt de IND de verblijfsvergunning niet in of wijst de aanvraag om verlenging van de geldigheidsduur niet af van een hervestigde vreemdeling, als de verleningsgrond is komen te vervallen vanwege een wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst (zie paragraaf C2/4.10 Vc in combinatie met artikel 32, eerste lid, sub c, Vw).

Als de hervestigde vreemdeling vrijwillig is teruggekeerd naar het land van herkomst, beoordeelt de IND de gevolgen voor de verblijfsvergunning asiel van een hervestigde vreemdeling vanwege zijn vrijwillige terugkeer naar het land van herkomst aan de hand van paragraaf C2/10.4 Vc.

O

Paragraaf C3/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn beleidsregels opgenomen die gelden bij toepassing van:

  • het besluitmoratorium (paragraaf 2);

  • het vertrekmoratorium (paragraaf 3).

Deze beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van artikel 43, artikel 45, vierde en vijfde lid, artikel 71, artikel 79, tweede lid en artikel 82, tweede lid, Vw.

P

Paragraaf C3/3 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3. Vertrekmoratorium

De vreemdeling die onder de werking van het vertrekmoratorium valt, maar geen opvang of voorzieningen meer heeft, kan deze verkrijgen door zich in persoon te melden bij AC Ter Apel. De vreemdeling hoeft geen aanvraag in te dienen voor opvang of voorzieningen. Evenmin hoeft de vreemdeling een aanvraag in te dienen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

De IND verstrekt een document W2, met een inlegvel, voorzien van een sticker ‘Verblijfsaantekeningen Algemeen’ aan de vreemdeling.

De vreemdeling heeft in ieder geval geen recht op opvang en andere voorzieningen als artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c, Vw, of artikel 30b, eerste lid, onder j, Vw, van toepassing is.

De vreemdeling valt niet onder de werking van het vertrekmoratorium als de vreemdeling aantoonbaar uit Nederland is vertrokken na de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Aantoonbaar vertrek uit Nederland kan in ieder geval blijken uit de volgende situaties:

  • een lidstaat heeft een verzoek tot terugname of overname op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013 ingediend bij Nederland;

  • er is sprake van een geëffectueerde of gefaciliteerde terugkeer;

  • er heeft een overdracht plaatsgevonden op grond van de Verordening (EU) nr. 604/2013;

  • er is een hitmelding in EURODAC.

Wanneer het vertrekmoratorium eindigt, eindigt het recht op opvang en voorzieningen van rechtswege.

Q

Het model M105 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

R

Het model M105-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 2.

S

Het model M105-D Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 3.

T

Het model M106-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 4.

U

Het model M106-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 5.

V

Het model M107-A Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 6.

W

Het model M107-B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 7.

X

Het model M107-D Vreemdelingencirculaire 2000 wordt toegevoegd en komt te luiden als aangegeven in bijlage 8.

Y

Het model M109-C Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 9.

Z

Het model M110 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 10.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2021.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 23 september 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

Model M105: Proces-verbaal staandehouding/overbrenging/overdracht als bedoeld in artikel 50 dan wel artikel 50a van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

BIJLAGE 2

Model M105-A: Proces-verbaal ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50, dan wel artikel 50a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

BIJLAGE 3

Model M105-D: Proces-verbaal staandehouding / overbrenging

BIJLAGE 4

Model M106-A: Bevel ingevolge artikel 62a, 3e lid, Vw

BIJLAGE 5

Model M106-B: Proces-verbaal van gehoor zich onmiddellijk te begeven naar lidstaat van verblijf (artikel 62a Vw)

BIJLAGE 6

M107-A: Kennisgeving als bedoeld in artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000, al of niet gepaard met een inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste of tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000

BIJLAGE 7

M107-B: Inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000

BIJLAGE 8

M107-D: Kennisgeving als vervolg op en ter aanvulling van een eerder genomen terugkeerbesluit als bedoeld in artikel 62a van de Vreemdelingenwet 2000

BIJLAGE 9

Model M109-C: Maatregel van bewaring als bedoeld in artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)

BIJLAGE 10

Model M110: Proces-verbaal van gehoor (artikel 59. 59a of 59b, 62a of 66a Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 5.2 Vreemdelingenbesluit 2000)

TOELICHTING

Dit verzamel-WBV strekt tot aanpassing van de Vreemdelingencirculaire 2000 en bevat verbeteringen en verduidelijkingen van bestaande beleidsregels, redactionele aanpassingen en verwerking van jurisprudentie.

Artikelsgewijs

A, E

In paragrafen A2/2.1 Vc en A3/4.6 Vc zijn enige redactionele wijzigingen doorgevoerd.

B, C

Paragrafen A2/3 Vc en A2/10.1 Vc zijn aangepast om ze in lijn te brengen met de hedendaagse praktijk van het afnemen van dactyloscopie.

D

In paragraaf A3/1 Vc is een nieuwe subparagraaf toegevoegd: paragraaf A3/1.1 Vc. In deze paragraaf is opgenomen welke elementen een terugkeerbesluit bevatten. Deze was tot op heden niet aanwezig in de Vc.

De omschrijving bestaat uit vier cumulatieve voorwaarden. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op artikel 3 van de Terugkeerrichtlijn. De definitie van het terugkeerbesluit is nader ingekleurd door de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State in onder meer de uitspraak van 21 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW9111). De laatste voorwaarde is nieuw en gebaseerd op de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155). Voor de inhoudelijke toelichting op deze uitspraak wordt verwezen naar de toelichting bij model M107-A en model M-107-D.

F

In paragraaf A3/7.2.6 Vc zijn enkele verwijzingen naar andere paragrafen aangepast.

G

In de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 januari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:89) wordt wederom bevestigd dat de duur van het inreisverbod aanvangt op het moment dat de vreemdeling daadwerkelijk uit Nederland of de lidstaten van de EU (met uitzondering van Ierland) aangevuld met Noorwegen, IJsland, Zwitserland en Liechtenstein vertrekt. In deze uitspraak wordt expliciet benadrukt dat het daadwerkelijke vertrek van de vreemdeling eveneens het aanvangsmoment is van de duur van het inreisverbod dat wordt opgelegd na het doorlopen van de voornemenprocedure aan de grensdoorlaatpost. Dat wil zeggen dat het voor komt dat een inreisverbod wordt opgelegd waarvan de duur al eerder is ingegaan.

Deze rechtsregel is al verankerd in het beleid in A4/2.3 Vc. Uit deze paragraaf blijkt wanneer de duur van het inreisverbod aanvangt en hoe de duur van het inreisverbod berekend wordt. De huidige titel verwijst echter enkel naar de duur van het inreisverbod. Met deze wijziging wordt de titel van deze paragraaf verduidelijkt zodat de aanvang van het inreisverbod ook wordt geadresseerd. Dit vergroot de leesbaarheid en vindbaarheid van het beleid.

Doordat in A4/2.4.3 Vc paragraaf A4/2 Vc van overeenkomstige toepassing wordt verklaard, is voldoende geborgd dat bovenstaande rechtsregel ook geldt voor de voornemenprocedure aan de grensdoorlaatpost.

In het WBV 2021/4 is het begrip ‘Schengenland’ vervangen door de landen die bij de Terugkeerrichtlijn zijn aangesloten, zijnde: de lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland. Per abuis is dit niet aangepast in deze paragraaf. Met deze wijziging wordt dat hersteld.

H, W

In WBV 2021/8 is model M107-B (inreisverbod) gewijzigd om deze beter toepasbaar te maken bij de voornemenprocedure aan de grensdoorlaatpost. Deze procedure wordt gebruikt als het niet meer mogelijk is om voor vertrek een inreisverbod uit te vaardigen.

Bij het wijzigen van dit model is gebleken dat de ambtenaar belast met de grensbewaking drie wijzen van bekendmaken gebruikt om na het doorlopen van de voornemenprocedure, het daadwerkelijk opgelegde inreisverbod bekend te maken. Ten eerste kan het besluit worden verzonden naar het door de vreemdeling opgegeven adres in het buitenland en wordt van de inhoud van dit besluit mededeling gedaan in de Staatscourant. Ten tweede kan het besluit verzonden worden aan het door de vreemdeling opgegeven e-mailadres naast publicatie van de inhoud van dit besluit in de Staatscourant. Ten slotte kan als er geen adres en geen e-mailadres bekend zijn, volstaan worden met publicatie van het besluit in de Staatscourant.

Deze tweede optie kende geen verankering in het beleid. Dat is met deze wijziging in paragraaf A4/2.4.3 Vc hersteld.

Bij verzending van het besluit per e-mail is het van belang dat de vreemdeling te kennen heeft gegeven bereikbaar te zijn op het opgegeven e-mailadres voor de toezending van het inreisverbod (College van Beroep voor het bedrijfsleven 26 februari 2021, ECLI:NL:CBB:2021:321). Daarom is dit toegevoegd in model M107-B bij de optie verzending per e-mail.

I

Het reglement van dienst van het Ministerie van BUZA is niet meer van kracht. Hiervoor is de aanvullende cao Rijk uitzendingen (ACRU) in de plaats gekomen. Paragraaf B1/6.2.1 Vc is hierop aangepast.

Daarnaast zijn er een paar redactionele wijzigingen doorgevoerd.

J

Paragraaf B6/2.7 Vc is aangepast om een duidelijker beleidskader te creëren op basis waarvan het UWV om advies gevraagd kan worden en het UWV advies kan geven. Dat betekent onder meer dat er ten behoeve van dat advies meer bewijsmiddelen opgevraagd dienen te worden om de aanvraag van een niet-erkend referent beter te kunnen beoordelen.

Een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel is een minimale voorwaarde om de aanvraag door een niet-erkend referent voor te leggen voor advies aan het UWV, omdat er zonder dit bewijs niet beoordeeld kan worden dat er sprake is van een overplaatsing in de zin van de richtlijn. Bij het ontbreken van dit bewijs vraagt de IND daarom geen advies aan bij het UWV en wijst de aanvraag af of trekt de vergunning in.

K

In paragraaf B6/4.7 Vc is een overzicht opgenomen van bewijsmiddelen die moeten worden overgelegd in verband met een adviesaanvraag bij het UWV, als de referent niet-erkend is. Deze bewijsmiddelen worden uitgevraagd om te beoordelen of er bij de gastentiteit aantoonbare economische activiteiten plaatsvinden.

  • Een huurcontract of koopakte dient als bewijs om aan te tonen dat de gastentiteit over zelfstandige huisvesting beschikt.

  • Een postbus is geen bewijs van een eigen adres, omdat van een gastentiteit van een internationaal concern, waar economische activiteiten verricht worden, mag worden verwacht dat zij over zelfstandige huisvesting beschikt (ook al kan dat bijvoorbeeld in een bedrijfsverzamelgebouw zijn).

  • Een verklaring van betalingsgedrag als bedoeld in artikel 1.1.12 van de Leidraad Invordering 2008 geeft aan dat het bedrijf bekend is bij de Belastingdienst en de loonheffingen en omzetbelasting goed afdraagt en dat er derhalve economische activiteiten plaats vinden.

  • Een geanonimiseerde verzamelloonstaat waaruit blijkt dat ten minste één fulltime-equivalent al werkzaam is in de gastentiteit vóór de komst van de ICT draagt bij aan het bewijsmateriaal dat er sprake is van een bestaande onderneming waar economische activiteiten verricht worden.

  • Een bewijs van inschrijving bij de Kamer van Koophandel is een minimale voorwaarde om de aanvraag door een niet-erkend referent voor te leggen voor advies aan het UWV, omdat er zonder dit bewijs niet beoordeeld kan worden dat er sprake is van een overplaatsing in de zin van de richtlijn. Bij het ontbreken van dit bewijs vraagt de IND daarom geen advies aan bij het UWV en wijst de aanvraag af of trekt de vergunning in.

  • In bijzondere omstandigheden, wanneer anderszins wordt aangetoond dat de komst van de ICT een positieve bijdrage levert aan de Nederlandse economie, kan het UWV positief adviseren en de IND een ICT-vergunning afgeven, ook al kunnen bovengenoemde bewijsstukken niet allemaal worden overgelegd.

Op het aanvraagformulier wordt verder reeds gevraagd of een vreemdeling eigenaar is van een onderneming en zo ja, in welke mate. Het overleggen van een verklaring van de vreemdeling waarin wordt aangegeven dat hij/zij niet meer dan 50% eigenaar is van de onderneming is daarom uit deze paragraaf geschrapt, omdat er geen advies aan het UWV wordt gevraagd indien de vreemdeling meer dan 50% eigenaar is van zijn/haar onderneming (hij/zij wordt dan immers beschouwd als zelfstandige). Bij twijfel over de mate van eigenaarschap kan de IND meer stukken opvragen bij de aanvrager en/of hier nader onderzoek naar verrichten.

L

Paragraaf B10/4.4 Vc is aangepast om de redenen van verlies en ontzegging van het verblijf op grond van de artikelen 6, eerste lid en 7 van het Besluit 1/80 beter weer te geven conform de jurisprudentie van het Hof van Justitie, zoals onder meer de arresten Dogan (C-383/03), Nazli (C-340/97), Ergat (C-329/97 en M. Bozkurt (C-303/08). Hierbij is het eerder gehanteerde begrip ‘verplaatsing hoofdverblijf’ vervangen door het criterium ‘langdurige afwezigheid zonder gegronde reden’ zoals dat door het Hof wordt gehanteerd. Het zinsdeel over het verlies van de opgebouwde rechten op grond van artikel 6, eerste lid, eerste streepje bij verandering van werkgever volgt uit onder meer het arrest Sedef (C-230/03) en is ter verduidelijking toegevoegd. Verder geldt als algemeen rechtsbeginsel binnen het Unierecht dat een persoon geen rechten kan ontlenen aan (rechts)misbruik of fraude (zie arrest M. Bozkurt, C-303/08, en daar genoemde jurisprudentie van het Hof van Justitie). Dat is hier daarom toegevoegd als ontzeggingsgrond. De wijzigingen houden geen beleidswijzigingen in.

M

Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft op 10 juni 2021 arrest gewezen in de zaak C-921/19 (LH). Uit dit arrest volgt dat indien de vreemdeling in de opvolgende asielprocedure documenten inbrengt waarvan de authenticiteit niet kan worden vastgesteld door de KMar of Bureau Documenten en de authenticiteit ook niet op andere wijze is aangetoond, niet direct en enkel op die grond tot de conclusie kan worden gekomen dat deze documenten geen nieuwe elementen of bevindingen vormen. Ook kan voor kopie-documenten niet enkel om de reden dat het een kopie is worden overwogen dat het document niet als een nieuw element of bevinding wordt beschouwd. Dit geldt eveneens voor niet-objectief verifieerbare bronnen. Het niet kunnen vaststellen van de authenticiteit van een document of het niet kunnen vaststellen of het document afkomstig is van een objectief verifieerbare bron, kan niet rechtvaardigen dat het document reeds daarom wordt uitgesloten van de behandeling van de opvolgende aanvraag. Dit kan ook gevolgen hebben voor de beoordeling of een opvolgende aanvraag zonder een voorafgaand gehoor niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Om deze reden is paragraaf C1/2.9 Vc aangepast. Tevens zijn enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd.

N

Met de wijziging van paragraaf C1/4.7 Vc wordt verduidelijkt in hoeverre de uitsluitingsgronden en contra-indicaties van toepassing zijn op aanvragen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die zijn ingediend door hervestigde vreemdelingen.

Eveneens wordt expliciet vermeld dat de intrekkingsgronden, zoals opgenomen in paragraaf C2/10.1 tot en met C2/10.5 Vc van toepassing zijn op hervestigde vreemdelingen. Uitzondering hierop is de situatie als de grond voor verlenging is komen te vervallen vanwege een wijziging in de algemene situatie in het land van herkomst (artikel 32, eerste lid, sub c, Vw).

Een dergelijke wijziging in het land van herkomst zal bij een hervestigde vreemdeling geen aanleiding geven om de verstrekte verblijfsvergunning asiel te herbeoordelen, nu hervestiging van deze vreemdelingen naar Nederland in beginsel plaatsvindt om een duurzame oplossing te bieden aan vluchtelingen.

Herbeoordeling van de verblijfsvergunning van een hervestigde vreemdeling kan wel plaatsvinden op grond van de overige redenen, die aanleiding kunnen geven tot de conclusie dat de grond van verlening is komen te vervallen. Bij een herbeoordeling zal altijd een individuele beoordeling plaatsvinden waarbij de gebruikelijke waarborgen van een intrekkingsprocedure gelden.

O

In paragraaf C3/1 Vc is een onjuiste verwijzing opgenomen. De verwijzing naar artikel 71, lid 2 Vw is verouderd. Het huidige artikel 71 Vw heeft geen tweede lid meer. Dat is met deze wijziging gecorrigeerd. Daarnaast is er ten onrechte geen verwijzing opgenomen naar artikel 79, tweede lid Vw, terwijl het hiervoor genoemde beleid wel een uitwerking is van deze bepaling. Daarom is deze bepaling toegevoegd in de opsomming. Ten slotte is er voor gekozen homogeniteit aan te brengen in het verwijzen naar de verschillende artikelleden van de betreffende bepalingen uit de Vw.

P

De standaard wijze van afkorten van de Vreemdelingenwet is Vw. In paragraaf C3/3 Vc is per abuis VW terecht gekomen achter artikel 30a, eerste lid, onder a, b of c. Met deze wijziging is dit gecorrigeerd. Daarnaast is het woord ‘om’ vervangen door het woord ‘voor’. Dit is het vaste voorzetsel dat hoort bij het indienen van een aanvraag voor een bepaald verblijfsdoel. Hierom is dit gewijzigd.

Q

In model M105 zijn onder punt 4 twee nieuwe opties toegevoegd om de staandehouding of andere afspraken te registreren. De reden hiervoor is dat deze situaties zich geregeld in de praktijk voordoen, maar in het model geen ruimte is om dit te registreren.

Optie 1 ziet op de situatie dat de vreemdeling zich meldt op het politiebureau, de brigade of de doorlaatpost voor een situatie van feitelijke aard (bijvoorbeeld de vreemdeling meldt zich voor een treinkaartje naar Ter Apel om een asielaanvraag in te dienen). Op dat moment wordt de vreemdeling staandegehouden. Optie 2 ziet op de situatie dat de vreemdeling niet wordt overgebracht of opgehouden, maar dat er andere afspraken met de vreemdelingen worden gemaakt (bijvoorbeeld de inname van een paspoort).

Met deze wijziging wordt het mogelijk deze twee opties te registreren in het model.

Daarnaast is een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd. De wijzigingen corrigeren onjuist interpunctie gebruik en maken het taalgebruik minder ambtelijk.

R

In model M105-A zijn de adresgegevens verwijderd, omdat deze te variabel zijn voor een efficiënte verwerking en weinig toevoegen aan de duiding van een persoon. Verder zijn redactionele wijzigingen doorgevoerd, die het model bruikbaarder maken en waardoor het bovendien beter aansluit bij de staande praktijk.

S

De gegevens in model M105-D zijn geactualiseerd en in lijn gebracht met andere gelijksoortige modellen.

T

In model M106-A zijn de adresgegevens verwijderd, omdat deze te variabel zijn voor een efficiënte verwerking en weinig toevoegen aan de duiding van een persoon. Daarnaast is een regel toegevoegd over het uitreiken van een afschrift van dit besluit. Hiermee wordt voldoende gewaarborgd dat de vreemdeling bekend is met het bevel en dat bij de rechter kan worden aangetoond dat het bevel daadwerkelijk aan hem is uitgereikt.

U

In model M106-B zijn de adresgegevens verwijderd, omdat deze te variabel zijn voor een efficiënte verwerking en weinig toevoegen aan de duiding van een persoon. Daarnaast is het model opgeschoond en in lijn gebracht met andere gelijksoortige modellen.

V, X

Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1155) blijkt dat de IND, KMar en AVIM in het terugkeerbesluit expliciet moeten vermelden naar welk land/welke landen de vreemdeling moet terugkeren.

Met deze wijziging wordt ook model M107-A in lijn gebracht met deze uitspraak. Model M107-D wordt nieuw toegevoegd naar aanleiding van de uitspraak.

In model M107-A is een alinea toegevoegd waarin kan worden aangegeven naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Er kan gekozen worden uit 4 opties die de voorkomende praktijksituaties bij de KMar en AVIM afdekken. De eerste optie is dat de nationaliteit en herkomst vaststaan waardoor het land van terugkeer hiermee gegeven is. Bij de tweede optie is er een derde land van bestendig verblijf waarnaar de vreemdeling kan terugkeren. Bij de derde optie is er sprake van een land van terugkeer waar toegang gewaarborgd is op grond van communautaire of bilaterale overnameovereenkomsten of andere regelingen. Dit doet zich bijvoorbeeld voor bij een removal order op basis van het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart (Chicago, 07-12-1944). Voor de vierde optie geldt het volgende. De nationaliteit en herkomst kunnen niet worden vastgesteld. Evenmin kan een derde land als land van terugkeer worden aangemerkt. Er kan dus geen expliciet land bij het opleggen van dit terugkeerbesluit worden vastgesteld ondanks dat er een vertrekplicht op de vreemdeling rust. Als later blijkt dat er een land van terugkeer kan worden vastgesteld, dan wordt er een aanvullend terugkeerbesluit uitgevaardigd.

Model M107-D is toegevoegd om te voorzien in de situatie die model M107-A niet kan ondervangen, maar die zich in de praktijk wel kan voordoen naar aanleiding van de eerder aangehaalde Afdelingsuitspraak. Het gaat hierbij om de situatie dat er eerder een terugkeerbesluit is opgelegd waaruit niet of niet ondubbelzinnig blijkt naar welk land de vreemdeling moet terugkeren. Dat wordt dan met dit model M107-D hersteld. De wijze waarop dit geregistreerd kan worden, is in model M107-D gelijk aan model M107-A.

Met deze wijziging is model M107-A tevens in lijn gebracht met de wijzigingen die in WBV 2021/8 zijn doorgevoerd voor model M107-B, maar die ook raken aan model M107-A. Dit wordt hieronder nader toegelicht.

In het WBV 2021/8 is de optie om een inreisverbod op te leggen omdat de vreemdeling door intrekking of niet verlenging niet meer in het bezit is van de verblijfsvergunning uit model M107-B gehaald. Deze optie is namelijk voorbehouden aan de IND. De AVIM en de KMar kunnen bij het aantreffen van een vreemdeling die geen vergunning meer heeft vanwege intrekking of niet verlenging, een inreisverbod opleggen als niet aan de vertrekverplichting uit het bijbehorende terugkeerbesluit is voldaan. De optie van artikel 66a, eerste lid, Vw kan in dat geval worden aangevinkt. Met deze wijziging wordt dit ook in model M107-A geschrapt, zodat beide modellen weer in lijn met elkaar zijn.

In het WBV 2021/8 is daarnaast in model M107-B opgenomen dat de vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd ter fine van weigering van de toegang en het verblijf wordt gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS). Dit volgt uit artikel 66a, derde lid, Vw. Met deze wijziging wordt dit ook opgenomen in model M107-A. Op deze manier zijn beide modellen weer in lijn met elkaar.

Tenslotte is in het WBV 2021/8 bij de persoonsgegevens de optie in model M107-B toegevoegd om aan te geven dat het adres van de vreemdeling onbekend is. Deze optie wordt nu ook ingevoegd in model M107-A.

In model M107-A zijn eveneens een aantal redactionele wijzigingen doorgevoerd.

Als laatste is de rechtsmiddelenclausule in M107-A verduidelijkt. In de clausule is expliciet gemaakt dat het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening geen schorsende werking hebben. In M107-D is dezelfde clausule overgenomen. Bij een aanvullend terugkeerbesluit is het denkbaar dat het aanvullend besluit wordt uitgebracht terwijl er nog een (hoger) beroep tegen het initiële (incomplete) terugkeerbesluit loopt. In die situatie hoeft geen rechtsmiddel te worden ingesteld. Het lopende (hoger) beroep wordt geacht mede gericht te zijn tegen het aanvullend besluit op grond van artikel 6:19 Awb. Het is dan wel van belang dat het aanvullende besluit wordt toegezonden aan het gerecht waar het (initiële) beroep dient. Dit is daarom toegevoegd in de rechtsmiddelenclausule van M107-D.

Y

In model M109-C zijn de adresgegevens verwijderd, omdat deze te variabel zijn voor een efficiënte verwerking en weinig toevoegen aan de duiding van een persoon. Daarnaast is een toevoeging gemaakt voor de situatie waarin een vreemdeling nog niet beschikt over een geldig reisdocument op basis waarvan hij/zij kan worden uitgezet of overgedragen.

Z

In model M110 zijn de adresgegevens verwijderd, omdat deze te variabel zijn voor een efficiënte verwerking en weinig toevoegen aan de duiding van een persoon. Daarnaast zijn toevoegingen gemaakt voor de situatie waarin een vreemdeling via telehoren wordt gehoord. Verder is het model opgeschoond en in lijn gebracht met andere gelijksoortige modellen.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven