Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 september 2021, nr. WJZ/ 21203074, houdende vaststelling van de rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap Zuivel

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel XLVI van de Wet opheffing bedrijfslichamen;

Besluit:

Artikel 1

De rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap Zuivel wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum na die waarop het is bekendgemaakt.

Dit besluit wordt met de bijlagen geplaatst in de Staatscourant en toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal.

's-Gravenhage, 4 september 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Tegen dit besluit kan degene wiens belang daarbij rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, t.a.v. de afdeling Juridische Zaken, p/a VOPBO, Postbus 7377, 2701 AJ Zoetermeer

REKENING EN VERANTWOORDING VAN DE VEREFFENING VAN HET VERMOGEN VAN HET PRODUCTSCHAP ZUIVEL

Met de inwerkingtreding van de Wet opheffing bedrijfslichamen (hierna: Wob) op 1 januari 2015 zijn de zeventien Product- en bedrijfschappen opgeheven. In artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogens van de schappen. Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Voor u ligt de Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap Zuivel (PV). Het schriftelijk verslag, opgenomen in Deel I, gaat vergezeld van een slotbalans op 31 december 2017 en een rekening van baten en lasten over de periode 2015 – 2017 die zijn opgenomen in Deel II, een bijlage waarin het stappenplan van de vereffening wordt toegelicht en een tweede bijlage waarin het effect van het verloop van de IBR-claim op het resterend vermogen van PZ is uitgewerkt.

Het Ontwerp van de Rekening en verantwoording heeft conform artikel XLVI, vierde lid, van de Wob 8 weken ter inzage gelegen op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hiervan is op 23 april 2021 mededeling gedaan in de Staatscourant nr. 21190. In deze periode hebben zich geen nieuwe schuldeisers gemeld. Het voorliggende document is de definitief vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap Zuivel.

Na vereffening resteert voor PZ een batig saldo van € 3.035.631.

Conform artikel XLVII van de Wob draagt de Minister er zorg voor dat het saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PZ.

Conform artikel XLVI, achtste lid, van de Wob zendt de Minister de vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PZ aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Inhoudsopgave

Deel I, Schriftelijk verslag

  • 1. Achtergrond

  • 2. Het Productschap Zuivel

  • 3. Verplichtingen jegens oud-werknemers

  • 4. Vorderingen van het schap

  • 5. Vorderingen op het schap

  • 6. Projectsubsidies

  • 7. Overgedragen financiële middelen

  • 8. Juridische claims

  • 9. Materiële vaste activa

  • 10. Financiële vaste activa

  • 11. Overige zaken in het kader van de vereffening

  • 12. Archiefbescheiden

  • 13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

  • 14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

  • 15. Bestemming van het resterende vermogen

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Slotbalans per 31-12-2017

Toelichting op de Slotbalans

Staat van Baten en Lasten, periode 2015 – 2017

Toelichting op de Staat van Baten en Lasten

Bijlagen

I. Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend.

II. Effect van nagekomen baten en lasten op het resterende vermogen van PZ.

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap Zuivel

Deel I, Schriftelijk verslag

1. Achtergrond
1.1 De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving. Deze taken werden door de betreffende Minister opgedragen aan een schap en gefinancierd door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca. Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het bedrijfsleven wel een schap en andere niet.

Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna: PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van 17: 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.

Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de Wbo, ingesteld bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij wet respectievelijk bij verordening van de sociaaleconomische Raad (SER). De betrokken Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.

De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van de schappen.

1.2 Politieke ontwikkelingen

Al jarenlang waren er in het parlement langlopende discussies over het bestaansrecht van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer aangenomen motie Aptroot c.s. van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie van Aptroot aangenomen waarin het Kabinet werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015.

Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken (EZ) en naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd, zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.

1.3 Wet opheffing bedrijfslichamen

Met de inwerkingtreding van de Wob op 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat: hierna de Minister) bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste komen van het vermogen van het desbetreffende schap.

In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de stand van de vereffening over de periode 2015 – 2016 (vergaderjaar 2016–2017, 33 910, nr. 27).

Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover verslag uit aan de Minister van LNV in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording. Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.

2. Het Productschap Zuivel

Op grond van de Wbo werd in 2003 het Productschap Zuivel (hierna: PZ) opnieuw ingesteld als opvolger van het Productschap Zuivel uit 1995, voortgekomen uit het Bedrijfschap voor de detailhandel in melk en melkproducten van 1956. De werkingssfeer van het productschap was voorheen beperkt tot melk van runderen. Vanaf 2003 werd de melk van geiten aan de werkingssfeer toegevoegd.

Net als de andere schappen kreeg PZ tot taak om een het algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld maar ook het behartigen van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen. Meer specifiek lagen de activiteiten op het gebied van markt en maatschappij zoals databank melkveehouderij, publicaties en studies, voorlichting en promotie en afzetbevordering maar ook op het gebied van arbeidsmarkt en opleiding en maatschappelijk verantwoord ondernemen.

PZ voerde van oudsher medebewindstaken uit, zoals bijvoorbeeld de melkquoteringsregeling die werd ingevoerd om de EU-melkproductie te beperken en regelingen die relevant waren voor de steun aan schoolmelk. Maar ook waren er taken op het gebied van restituties in het kader van de uitvoer van zuivelproducten.

3. Verplichtingen jegens oud-werknemers

De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZ als rechtsverhouding naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht). Op deze arbeidsovereenkomsten zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.

3.1 Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Productschappen

Op 1 januari 2015 ontvingen 14 oud-medewerkers van PZ een uitkering in het kader van het Sociaal Plan Productschappen. In de jaren daarna zijn twee oud-medewerkers met pensioen gegaan of maken om andere redenen geen gebruik meer van de regelingen. Vanaf 2018 maken 12 oud-medewerkers van PZ nog aanspraak op een uitkering. Naar verwachting zal het Sociaal Plan voor PZ doorlopen tot in 2024.

3.2 Pensioen

De pensioenaanspraken van de voormalige werknemers van PZ waren ondergebracht bij het Pensioenfonds Productschappen (PfP). Vanaf 2015 zijn de pensioenaanspraken verzekerd bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in een collectief pensioencontract met levenslange uitkeringsgarantie. Voor de oud-werknemers met recht op een wachtgelduitkering is de pensioenopbouw voortgezet voor de duur van de voor hen resterende wachtgeldperiode.

4. Vorderingen van het schap

Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van PZ overgenomen tot zowel het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.

4.1 Opleggen van achterstallige heffingen

Voor PZ zijn na 31 december 2014 geen (achterstallige) heffingen opgelegd.

4.2 Innen van (achterstallige) vorderingen

Er stond op 31 december 2014 nog één vordering open. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.1 van dit verslag.

4.3 Overige vorderingen

Er waren op 31 december 2014 nog een aantal overige vorderingen. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.2 van dit verslag.

5. Vorderingen op het schap

Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening op 1 oktober 2015 bekend gemaakt in de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding van de grondslag van de vordering.

Voor PZ heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.

6. Projectsubsidies

Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden. In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80% opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren na de opheffing van het schap doorliepen.

De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan hun verplichtingen voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie, zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen) tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap

Op 1 januari 2015 had PZ nog 57 projectsubsidies uitstaan. In de periode 2015 – 2017 zijn 54 projectsubsidies vastgesteld. Er was € 1.723.092 vrijval. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf A.5 van dit verslag.

In 2018 zijn de laatste 3 projectsubsidies vastgesteld. Er was € 104.878 vrijval. Dit bedrag is toegevoegd aan het resterend vermogen ultimo 2017 van PZ. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 7.1 van dit verslag.

7. Overgedragen financiële middelen

Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.

Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, zo nodig, controleverklaringen. Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden, konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd. Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover informatie te verstrekken aan de VOPBO.

Op 1 januari 2015 had PZ geen ‘Overgedragen middelen’ die nog afgehandeld moesten worden.

8. Juridische claims

Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZK, met daar waar opportuun inschakeling van de Landsadvocaat.

Uit hoofde van heffingen had PZ op 1 januari 2015 geen juridische procedures lopen die afgehandeld moesten worden. In de periode 2015 – 2017 zijn geen nieuwe procedures aangemeld.

Op 1 januari 2015 liep nog een civiele procedure bij het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) die afgehandeld moest worden en waarbij PZ ook was betrokken. Dit dossier wordt hieronder toegelicht.

Op grond van de Verordening Bestrijding IBR 1998 hebben veehouders ter voorkoming van Infectieuze Bovine Rhinotrachetis (IBR) hun runderen in het verleden jaarlijks ingeënt. Het betrof een verordening van het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) waarbij PVV en PZ afspraken hadden gemaakt over gedeelde financiële verantwoordelijkheid. De fabrikant van het gebruikte vaccin was Bayer. Bij het inentingsbeleid en de voorbereiding van de inentingscampagne waren naast PVV ook het Ministerie van LNV, LTO Nederland en de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) betrokken. In 2003 zijn deze partijen door veehouders aansprakelijk gesteld voor ziekte en sterfte in hun rundveestapel door toediening van het vaccin. In het geval van PVV betrof dit ongeveer 100 veehouders met claims. Aansprakelijkheidsstellingen en claims werden ook ingediend bij het Ministerie van LNV en de GD. De GD heeft vervolgens in december 2003 een claim op PVV en LNV gelegd. De verjaring tegen deze claim is jegens PVV (en PZ) niet meer gestuit.

Op verschillende momenten hebben advocaten van de veehouders schriftelijk de verjaringstermijn van de claims van hun cliënten jegens PVV (en PZ) gestuit. In februari 2016 werd voor 26 boeren de verjaringstermijn van de claim laatstelijk gestuit. De advocaat van de boeren heeft in april 2021 bevestigd dat in februari 2021 niet opnieuw stuitingsbrieven zijn gestuurd (binnen de wettelijke termijn van vijf jaar) zodat de claim van de boeren jegens PVV (en PZ) daarmee is komen te vervallen.

Ter zekerheidsstelling heeft PVV in het verleden ook een claim bij Bayer ingediend. Voor deze claim is de verjaringstermijn in juni 2019 schriftelijk gestuit.

9. Materiële vaste activa

Niet van toepassing.

10. Financiële vaste activa

Niet van toepassing.

11. Overige zaken in het kader van de vereffening

Ten tijde van de vereffening kwamen dossiers aan de orde die een niet-reguliere vordering bevatten, of die niet direct naar een vordering van of op PZ waren te herleiden en evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken. De meest relevante c.q. omvangrijkste daarvan zijn hieronder kort beschreven.

11.1 Resterend vermogen van het Landbouwschap na vereffening in 2017 uitgekeerd

Bij koninklijk besluit van 28 september 2000 is het Landbouwschap opgeheven. De SER werd aangesteld als vereffenaar van het vermogen en PZ aangewezen als een van de vijf ‘Erfschappen’ van het resterend vermogen na vereffening. Dit waren de Productschappen Pluimvee en Eieren (PPE), Vee en Vlees (PVV), Tuinbouw (hierna PT), Zuivel (PZ) en het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA).

Een belangrijk onderdeel van de vereffening was het geschil inzake ‘Aujeszky’ tussen de vereffenaar enerzijds en vijf varkenshouders en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) anderzijds. De achtergrond van het geschil was dat ter bestrijding van de ziekte van Aujeszky bij varkens, deze bij verordening van het Landbouwschap ingeënt moesten worden. In deze verordening was tevens per inenting de door de varkenshouder te betalen prijs aan veeartsen bepaald. Volgens de vijf varkenshouders en de NVV was deze prijs te hoog. Hierin werden zij in juli 2009 door de rechter in het gelijk gesteld. In het arrest was ook een verklaring voor recht opgenomen ten aanzien van de varkenshouders die destijds lid waren van de NVV. In totaal werd ruim € 16 mln. uitgekeerd.

De SER en de NVV hadden in het verlengde hiervan een geschil over de ingangsdatum voor de te berekenen wettelijke rente, volgens de SER 2003 volgens de NVV 1993. In hoger beroep stelde het gerechtshof in Den Haag in maart 2016 de NVV in het gelijk. Na beraad ging de SER hiertegen niet meer in cassatie en keerde het bedrag aan wettelijke rente uit (€ 11,5 mln.). Toen dit geschil was afgehandeld, kon de vereffening van het vermogen van het Landbouwschap worden afgerond.

Het resterend vermogen (€ 6.440.001) moest conform het koninklijk besluit terug vloeien naar de vermogens van de Erfschappen. Hiervoor was indertijd een verdeelsleutel bepaald. Voor PZ betrof dit 29,18% van het resterend vermogen, te weten € 1.897.192. Na ontvangst in februari 2017 werd dit via de baten toegevoegd aan de algemene reserve van PZ.

11.2 Overdracht bestemmingsfonds Veeziekten wet naar Diergezondheidsfonds

PZ, PPE en PVV inden in het verleden op basis van heffingsverordeningen gelden die bestemd waren voor het Diergezondheidsfonds (hierna: DGF) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

De gelden in het DGF zijn geoormerkt voor het bestrijden van dierziekten en eventueel daarmee gepaard gaande ruimingen bij bedrijven. De (financierings)afspraken waren vastgelegd in het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV-PVV-PPE-PZ, 2010 – 2014.

In het najaar van 2015 hebben de VOPBO, RVO.nl en de directie Financieel Economische Zaken van toenmalig EZ afspraken gemaakt om de procedure voor de definitieve verrekening van de bedragen over de jaren 2013 en 2014 in goede banen te leiden. Een belangrijk onderwerp was dat er geen kosten in rekening werden gebracht van de bestemmingsfondsen van PZ, PPE en PVV die voortvloeiden uit DGF-betalingen ten behoeve van 2015.

Op de balansen van 31 december 2014 waren bij PPE, PVV en PZ nog bestemmingsfondsen aanwezig, die conform de Wob, artikel XXXVIII, overgeboekt moesten worden naar het DGF. PZ had in 2014 al een bedrag van € 3.300.000 als voorschot uitgekeerd aan het ministerie in afwachting van de definitieve décharge. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragrafen 2.6 en 5.1 van dit verslag.

Medio 2015 zijn de Productschap declaraties voor PPE, PVV en PZ over de jaren 2013 en 2014 opgesteld en voorzien van een controleverklaring. De hieruit voortvloeiende door het schap teveel betaalde voorschotten aan het DGF over 2013 en 2014 zijn via het resultaat toegevoegd aan de bestemmingsfondsen van de diverse sectoren in het DGF van het schap. In 2017 is de definitieve décharge van het ministerie ontvangen. Voor PZ is het volledige bestemmingsfonds DGF overgeboekt naar het DGF.

12. Archiefbescheiden

In 2014 heeft het voormalig PZ alle daarvoor in aanmerking komende archiefbescheiden over de periode 1954 – 2014 overgedragen aan het Nationaal Archief.

Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995.

De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren en vernietigen’ van 30 november 2017 is toestemming verleend voor het vernietigen van de documenten per januari 2025 (einde wettelijke bewaartermijn voor de documenten van PZ). Na de vereffening wordt de overeenkomst overgedragen aan het Ministerie van LNV.

De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren bewaard moeten blijven, zijn op 28 juni 2021 opgeslagen bij de firma Oasis.

Alle archiefbescheiden die aan de VOPBO waren overgedragen en voor digitale archivering in aanmerking kwamen, zijn – onder de naam PZ – opgeslagen in een digitaal archief dat na de vereffening zal worden overgedragen aan het Ministerie van LNV.

13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

In overeenstemming met artikel XLV, vierde lid, van de Wob is in de Staatscourant nr. 21190 van 23 april 2021 bekend gemaakt dat de Ontwerp Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PZ gedurende 8 weken op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter inzage is gelegd en digitaal is op te vragen. Een en ander met het doel gelegenheid te bieden tot het indienen van bezwaren.

13.1 Aantal ingediende bezwaren

Er zijn geen bezwaren ingediend.

13.2 Behandeling van de ingediende bezwaren

Niet van toepassing.

14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

Niet van toepassing.

15. Bestemming van het resterende vermogen

Na de vereffening van het vermogen van PZ is op 31-12-2017 overgebleven:

een batig saldo van € 2.954.105

In 2018 zijn de laatste drie projectsubsidies vastgesteld. Er was € 104.878 vrijval. Ten behoeve van de IBR-claim is een bedrag in mindering gebracht van 23.352 voor aanvullend juridisch advies en beheerskosten VOPBO na 2017. Voor een toelichting wordt verwezen naar Bijlage II.

Per saldo wordt een bedrag ad € 81.526 toegevoegd aan het vermogen ultimo 2017, zodat resteert

een batig saldo van € 3.035.631

De Minister van LNV draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PZ.

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap Zuivel

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Namens de Minister – aanvankelijk de Minister van EZ(K), later de Minister van LNV – heeft de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO) de vereffening uitgevoerd. De opdracht was om op doelmatige en zorgvuldige wijze alle (mogelijke) verplichtingen met betrekking tot de vermogens van de schappen af te wikkelen. De veelal financiële werkzaamheden werden uitgevoerd door oud-medewerkers van de schappen die goed waren ingewerkt in de materie en in de historie. Alle werkzaamheden op personeel en facilitair gebied werden eveneens door oud-medewerkers uitgevoerd. Daarnaast was een oud-medewerker van een van de schappen overgekomen voor de afwikkeling van de projectsubsidies en een oud-medewerker van de sociaaleconomische Raad (SER) voor de afwikkeling van de meer algemene dossiers. Specialistische werkzaamheden op juridisch, personeels- en (incidenteel) op financieel gebied werden in overleg met de VOPBO uitgevoerd door medewerkers van de daarvoor door de Minister gemandateerde directies van EZ(K)/LNV. Voor enkele juridisch zeer specialistische dossiers werd de Landsadvocaat ingehuurd. In bijlage I. is het stappenplan opgenomen waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend.

Begin 2015 werden allereerst de afsluitende jaarrekeningen 2014 van de schappen opgesteld. Daarna kon een start gemaakt worden met de vereffeningswerkzaamheden. Begonnen werd met het opleggen van (achterstallige) heffingen en het actief innen van de vorderingen. De niet voorziene opbrengsten zijn als incidentele baten toegevoegd aan het vermogen van de desbetreffende schappen. Ook het afhandelen van de subsidieprojecten door de jaren heen heeft veel vrijval opgeleverd dat als incidentele baten weer is toegevoegd aan de vermogens van de schappen. In de vereffeningsverslagen van de desbetreffende schappen is dit zichtbaar gemaakt.

In 2014 hebben de besturen van de schappen overdrachtsdocumenten opgesteld en daarin aangegeven welke werkzaamheden na 1 januari 2015 nog uitgevoerd moesten worden. In de loop van de vereffening werd duidelijk dat een deel van de vereffeningswerkzaamheden niet was voorzien in deze documenten. Begin 2015 was niet duidelijk hoeveel projectsubsidies afgewikkeld moesten worden. In de loop van de vereffening bleken dit er ruim 550 te zijn: sommige vrij overzichtelijk om financieel vast te stellen maar andere zeer ingewikkeld. Een aantal juridische claims was (zeer) complex, wat veel tijd vergde om ze goed af te handelen. Voor deze uitvoeringskosten waren geen voorzieningen getroffen. De uitvoering van de sociale plannen werd extern belegd en loopt voor de meeste schappen nog jaren door. De kosten van deze werkzaamheden waren veelal niet meegenomen in de voorzieningen. In zijn algemeenheid had bijna geen enkel schap een voorziening getroffen voor de afwikkeling van de archiefbescheiden. Dit gold ook voor de kosten van de ICT-voorzieningen die nodig waren om de vereffeningswerkzaamheden goed uit te kunnen voeren. Alle kosten van de vereffening zijn conform artikel XL van de Wob ten laste gebracht van de vermogens van de schappen.

Bij de berekeningen voor het vaststellen van de voorzieningen waren de schappen uitgegaan van het worst case scenario (100% voorzien). Voor enkele schappen werden de voorzieningen voor de sociale plannen in de loop van 2014 naar beneden bijgesteld.

Dit alles heeft er toe geleid dat er in de loop van de vereffening voor de meeste schappen meerdere keren extra dotaties gedaan moesten worden aan de voorzieningen voor de kosten van de vereffeningswerkzaamheden en/of voor de uitvoering van de sociale plannen.

Samenvattend heeft de vereffening van de vermogens van de schappen langer geduurd dan in 2014 was voorzien en waren de voorzieningen voor de vereffeningskosten te laag ingeschat. Ook waren de kosten van de werkzaamheden voor de uitvoering van de sociale plannen na de vereffening niet of nauwelijks in de voorzieningen opgenomen.

Op verzoek van de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van EZK heeft de Auditdienst Rijk (ADR) een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden bij de VOPBO uitgevoerd. Deze opdracht was op basis van negen onderzoeksvragen gericht op de inrichting van de slotbalansen op 31 december 2017 en de onderbouwing van de daarin opgenomen vermogensposities. De opdracht is in maart 2019 afgerond.

In oktober 2019 heeft de Minister van LNV de Rekening en verantwoording van de vermogens van de eerste dertien voormalige schappen vastgesteld, in juni 2020 de Rekening en verantwoording van het vermogen van het 14de schap.

In februari 2021 is de IBR-claim tegen PVV (en PZ) komen te vervallen. Daarom heeft de Minister van LNV de Rekening en verantwoording van het vermogen van PZ in augustus 2021 vastgesteld. En separaat ook dat van PVV.

Voor het 17de en laatste schap van de voormalige PBO lopen in najaar 2021 nog juridische procedures waardoor het vermogen van dit schap nog niet vereffend kan worden.

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Discontinuïteit

Met opheffing van de bedrijfslichamen per 1 januari 2015 is de continuïteitsveronderstelling komen te vervallen. De jaarrekening 2014 van PZ is dan ook opgesteld uitgaande van liquidatie van het geheel der werkzaamheden van de organisatie. Ook ten aanzien van de financiële verantwoording over de vereffening van het vermogen van PZ is dit van toepassing.

Waarderingsgrondslagen

De grondslagen van waardering zijn op liquidatiebasis en zijn als volgt:

  • vaste activa zijn gewaardeerd op basis van opbrengstwaarde;

  • vorderingen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een voorziening voor oninbaarheid;

  • liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde;

  • schulden zijn gewaardeerd tegen de bedragen die noodzakelijk zijn om de desbetreffende posten contractueel af te wikkelen;

  • voorzieningen zijn gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat dit leidt tot een uitstroom van middelen en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is in te schatten en zijn gewaardeerd tegen nominale waarde tegen de beste schatting van de bedragen die nodig zijn om de verplichtingen af te wikkelen;

  • baten en lasten zijn verantwoord in het jaar waarop deze betrekking hebben.

Slotbalans per 31 december 2017 Productschap Zuivel

ACTIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

1. Vaste activa

         

1.1 Materiele vaste activa

 

   

           

1.2 Financiële vaste activa

 

   

           

2. Vlottende activa

         
           

Vorderingen op korte termijn

         

2.1 Uit hoofde van heffingen

   

10.623

 

2.2 Overige vorderingen

   

402.666

 

2.3 Te verrekenen inzake subsidies

   

 

2.4 Lopende interest

   

36.236

 

2.5 Rekeningen courant

2.529

   

 

2.6 Overige overlopende activa

   

3.300.000

 

Totaal vlottende activa

 

2.529

   

3.749.525

           

3. Liquide middelen

         
           

Tegoeden bij banken

5.162.460

   

11.177.428

 

Totaal Liquide middelen

 

5.162.460

   

11.177.428

           

TOTAAL ACTIVA

 

5.164.989

   

14.926.953

PASSIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

4. Eigen vermogen

         

4.1 Algemene reserve

2.954.105

   

 

4.2 Bestemmingsreserve

   

 

Totaal eigen vermogen

 

2.954.105

   

           

5. Bestemmingsfondsen

         

5.1 Diergezondheidsfonds

   

3.300.000

 

Totaal Bestemmingsfondsen

 

   

3.300.000

           

6. Voorzieningen

         

6.1 Voorziening sociaal plan

1.383.367

   

2.066.479

 

6.2 Voorziening vereffeningskosten

134.075

   

101.711

 

6.3 Voorziening risico's

   

 

6.4 Voorziening WGA

78.279

   

 

6.5 Overige voorzieningen

   

 

Totaal voorzieningen

 

1.595.721

   

2.168.190

           

7. Vlottende passiva

         

7.1 Te betalen inzake subsidies

547.055

   

9.171.063

 

7.2 Diverse crediteuren en transitoria

68.108

   

287.700

 

Totaal vlottende passiva

 

615.163

   

9.458.763

           

TOTAAL PASSIVA

 

5.164.989

   

14.926.953

Toelichting op de Slotbalans per 31 december 2017
1. Vaste activa
1.1 Materiele vaste activa

Niet van toepassing.

1.2 Financiële vaste activa

Niet van toepassing.

2. Vlottende activa
2.1 Vorderingen uit hoofde van heffingen
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Openstaande vorderingen

10.623

10.623

10.623

Voorziening dubieuze debiteuren

–10.623

–10.623

Balans

10.623

De VOPBO heeft een actief invorderingsbeleid gevoerd waardoor in 2017 de per 1 januari 2015 openstaande vordering volledig is geïncasseerd en de voorziening dubieuze debiteuren is vrijgevallen. Omdat in 2015 een voorziening is getroffen is er per saldo in de periode 2015 – 2017 geen sprake van resultaat op de vorderingen uit hoofde van heffingen.

2.2 Overige vorderingen
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Ministerie van Economische Zaken inzake Medebewind

159.152

Zuivel.NL

131.032

Pensioenfonds PBO-D

102.148

Overige vorderingen

10.334

Balans

402.666

De op 1 januari 2015 openstaande vorderingen zijn allen in de loop van 2015 ontvangen.

2.3 Te verrekenen inzake subsidies

Niet van toepassing.

2.4 Lopende interest

De lopende interest betreft de in de maand januari ontvangen interest over het voorgaande boekjaar.

2.5 Rekening courant

Dit betreft een te ontvangen bedrag van het Pensioenfonds Productschappen (PfP) inzake de eindafrekening van het resterend vermogen van PfP na afwikkeling van alle verplichtingen.

2.6 Overige overlopende activa.
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Vordering MinEZ inzake het Diergezondheidsfonds

3.514.000

3.514.000

3.300.000

Te vorderen vooruitbetaalde pensioenpremie

112.588

151.806

Overige overlopende activa

6.560

Balans

3.633.148

3.665.806

3.300.000

Het te ontvangen bedrag op 1 januari 2015 inzake het Diergezondheidsfonds (DGF) betreft de – conform de Wob – vooruitbetaling van de reserves aan het DGF aan het Ministerie van EZK (RVO).

In 2015 is van het Ministerie de afrekening over de jaren 2013 en 2014 ontvangen waaruit is gebleken dat PZ teveel voorschotten over beide jaren heeft betaald. De afrekening heeft geleid tot een aanvullende de vordering van € 214.000.

In 2017 is door het Ministerie decharge verleend en is de vordering afgewikkeld. Zie ook hieronder paragraaf 5.1.

De vooruitbetaalde pensioenpremie betreft een vordering op oud medewerkers die een uitkering sociaal plan ontvangen volgens de ouderenregeling. Het schap heeft deze premies in 2014 ingekocht bij het pensioenfonds. Maandelijks vind inhouding bij de oud-medewerkers plaats.

Vanaf 2017 is de vooruitbetaalde pensioenpremie onderdeel van de voorziening sociaal plan.

3. Liquide middelen
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Spaartegoeden

2.095.070

2.085.332

2.066.480

Rekening(en) courant

5.162.460

4.023.953

7.696.987

9.110.949

Balans

5.162.460

6.119.023

9.782.319

11.177.429

De liquide middelen worden aangehouden bij de RABO bank. Per 31 december 2017 is nog één bankrekening aangehouden.

4. Eigen vermogen
4.1 Algemene reserve
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

392.338

46.493

Exploitatie resultaat

2.561.767

345.845

46.493

Balans 31-12

2.954.105

392.338

46.493

Het exploitatieresultaat over de periode 2015 – 2017 is € 3.168.105. Hiervan is € 2.954.105 ten gunste gekomen van de Algemene reserve en € 214.000 ten gunste van het bestemmingsfonds Diergezondheid.

4.2 Bestemmingsreserve

Niet van toepassing.

5. Bestemmingsfonds
5.1 Diergezondheidfonds
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

3.514.000

3.514.000

3.300.000

Afrekening 2013–2014

214.000

Decharge

–3.514.000

Balans 31-12

3.514.000

3.514.000

Het bestemmingsfonds op 1 januari 2015 is door PZ bestemd voor de kosten, voorafgaand aan 2015, van het Diergezondheidsfonds.

In 2015 is de Productschap declaratie over de jaren 2013 en 2014 ontvangen waaruit bleek dat PZ teveel voorschotten over beide jaren heeft betaald. Het bestemmingsfonds is via het resultaat aangevuld met € 45.000 (2013) en € 169.000 (2014), zie A.9 van dit verslag.

In 2017 is na decharge verlening door het Ministerie het resterend saldo van het bestemmingsfonds (€ 3.514.000) overgedragen aan het DGF.

Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 11.2,

6. Voorzieningen
6.1 Voorziening sociaal plan
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

1.554.512

1.865.492

2.066.479

Correctie Beginbalans

198.888

Onttrekkingen

–300.273

–310.980

–384.769

Dotatie

129.128

Vrijval

–15.106

Balans 31-12

1.383.367

1.554.512

1.865.492

De voorziening is getroffen ter dekking van de verplichtingen voortvloeiende uit het sociaal plan.

In 2017 is de voorziening sociaal plan herijkt. Voor PZ heeft dit geleid tot een dotatie van € 129.128. Naar verwachting zal voor PZ het sociaal plan doorlopen tot in 2024.

6.2 Voorziening vereffeningskosten
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

69.267

144.341

101.711

Onttrekkingen

–65.761

–75.074

–66.496

Dotatie

130.569

109.126

Vrijval

 

Balans 31-12

134.075

69.267

144.341

In 2014 is door PZ een voorziening getroffen voor de kosten van de vereffening op basis van eigen inschattingen. Gebleken is dat de kosten van de vereffening hoger uitvallen dan de oorspronkelijk getroffen voorziening. In 2015 heeft de vereffeningsorganisatie een nieuwe begroting opgesteld ten behoeve van de vereffeningskosten tot en met 31 december 2016, de op dat moment verwachte einddatum van de vereffeningsperiode. Voor PZ heeft dit in 2015 geleid tot een dotatie van € 109.126. In 2017 is de voorziening vereffeningskosten opnieuw herijkt. Deze herijking omvat alle kosten van de vereffening tot het einde van de looptijd van het sociaal plan. Voor PZ heeft dit geleid tot een extra dotatie van € 130.569. In totaal is er € 239.695 extra gedoteerd.

6.3 Voorziening risico’s afbouw schap

Niet van toepassing.

6.4 Voorziening WGA
 

2017

 

Stand per 1-1

Onttrekkingen

–36.721

Dotatie

115.000

Balans 31-12

78.279

Omdat het Ministerie van EZK, en daarmee ook de VOPBO, eigenrisicodrager in het kader van de wet ‘Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten’ WGA is, is in 2017 een voorziening getroffen voor de te betalen uitkeringen tot aan het eind van de periode waarop de oud medewerkers recht hebben op een uitkering of totdat de maximale periode dat het eigenrisico wordt gedragen, tien jaar, is bereikt.

6.5 Overige voorzieningen

Niet van toepassing.

7. Vlottende passiva
7.1 Te betalen inzake subsidies

Op 1 januari 2015 waren er nog 57 subsidies door de VOPBO af te wikkelen. Op 31-12-2017 waren dit er nog 3. In 2018 zijn deze laatste drie vastgesteld. Er was € 104.878 vrijval en dit bedrag is in 2018 alsnog toegevoegd aan het resterende vermogen ultimo 2017. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 15 van dit verslag.

7.2 Diverse crediteuren en transitoria
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Crediteuren

6.560

4.265

287.021

Rekening courant

68.090

79.175

65.721

Overlopende passiva

18

3.096

533

679

Balans

68.108

88.831

70.519

287.700

Voor alle jaren geldt dat de op 31 december openstaande crediteuren in het begin van het volgende jaar volledig zijn betaald.

De Rekening Courant betreft de verrekening van de kosten van de vereffeningsorganisatie en van de medewerkers die vanuit de schappen zijn gaan werken voor de VOPBO. De kosten van deze medewerkers zijn op basis van urenregistratie doorberekend aan het schap waarvoor werkzaamheden zijn verricht.

De overlopende passiva betreffen:

 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Nog te verrekenen met personeel

3.078

533

533

Overige overlopende passiva

18

18

146

Balans

18

3.096

533

679

8. Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Niet van toepassing.

Staat van Baten en Lasten over de periode 2015 – 2017
     

1-1-2015 t/m 31-12-2017

     

 

A.

BATEN

       

1

Algemene Heffing

     

2

Bestemmingsheffing

     

3

Retributies

     

4

Rente

     

13.237

5

Niet bestede subsidies

     

1.723.092

6

Diensten aan derden

     

7

Vergoeding voor opgedragen taken

     

8

Afrekening vereffening Landbouwschap

     

1.879.192

9

Afrekening DGF 2013 en 2014

     

214.000

10

Overige baten

     

21.919

 

Totaal baten

     

3.851.440

           

B.

LASTEN

       

1

Voorzitter/personeelskosten

 

79.446

   

2

Reis,-verblijf-en repres.kosten

 

   

3

Huisvestingskosten

 

4.332

   

4

Bureaukosten

 

2.995

   

5

Vergaderkosten

 

   

6

Subsidies ingekochte diensten tbv de sector

 

   
 

a) Subsidies

 

14.601

   
 

b) Ingekochte diensten

 

   

7

Ingekochte diensten tbv het schap

 

32.005

   

8

Dotatie voorziening sociaal plan

 

114.022

   

9

Dotatie voorziening vereffeningskosten

 

239.695

   

10

Dotatie voorziening WGA

 

115.000

   

11

Incidentele last vooruitbetaalde pensioenpremie

 

78.425

   

12

Overige lasten

 

2.814

   
 

Totaal lasten

 

683.335

   
           
 

Exploitatie resultaat (A minus B)

 

3.168.105

   
           
 

Algemene reserve 1-1-2015

 

   
 

Bestemmingsfonds 1-1-2015

 

3.300.000

   
 

Eigen Vermogen 1-1-2015

 

3.300.000

   
           
 

Algemene reserve 31-12-2017

 

2.954.105

   
 

Bestemmingsfonds 31-12-2017

 

   
 

Eigen Vermogen 31-12-2017

 

2.954.105

   
Toelichting op de Staat van Baten en Lasten over de periode 2015 – 2017
A. Baten

A.1 Algemene heffing

Niet van toepassing.

A.2 Bestemmingsheffing

Niet van toepassing.

A.3 Retributies

Niet van toepassing.

A.4 Rente

Dit betreft de ontvangen rente over de tegoeden bij de banken.

A.5 Niet bestede subsidies

De vrijgevallen bedragen vanuit project subsidies hebben betrekking op 19 van de 54 vastgestelde projecten.

A.6 Diensten aan derden

Niet van toepassing.

A.7 Vergoeding opgedragen taken

Niet van toepassing.

A.8 Afrekening vereffening Landbouwschap

Dit bedrag is in 2017 ontvangen van de SER. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 11.1 van dit verslag.

A.9 Afrekening DGF 2013 en 2014

In 2015 is de afrekening over beide jaren ontvangen wat heeft geleid tot een vrijval van € 214.000. Dit bedrag is toegevoegd aan het bestemmingsfonds Diergezondheid. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 11.2 van dit verslag.

A.10 Overige baten

De overige baten betreffen grotendeels een terug ontvangen waarborgsom (€ 9.265) en baten uit de verkoop van inventaris (€ 5.715).

B. Lasten

B.1 Voorzitter/personeelskosten

Het bedrag is volledig het gevolg van het eigen risicodragerschap inzake de WGA. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 6.4 van dit verslag.

B.2 Reis, -verblijf en representatiekosten

Niet van toepassing.

B.3 Huisvestingskosten

Deze kosten vloeien voort uit door het schap afgesloten contracten die niet waren opgezegd op 31 december 2014.

B.4 Bureaukosten

Deze kosten vloeien voort uit door het schap afgesloten contracten die niet waren opgezegd op 31 december 2014.

B.5 Vergaderkosten

Niet van toepassing.

B.6.a Subsidies ten behoeve van de sector

Het bedrag vermeld onder B.6.a.1 betreft overbestedingen op twee in 2016 betaalde projectsubsidies.

B.6.b Ingekocht diensten ten behoeve van de sector

Niet van toepassing.

B.7 Ingekochte diensten ten behoeve van het schap

Dit bedrag betreft accountantskosten (€ 30.250) en kosten voor juridisch advies (€ 1.755).

B.8 Dotatie voorziening sociaal plan

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.2.

B.9 Dotatie voorziening vereffeningskosten.

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.1.

B.10 Dotatie voorziening WGA

Zie de toelichting op de balans onder 6.4.

B.11 Incidentele last vooruitbetaalde pensioenpremie

Vanaf 2017 is de vooruitbetaalde pensioenpremie onderdeel van de voorziening sociaal plan. Inhouding vindt maandelijks plaats en wordt verrekend met de kosten van de wachtgelduitkeringen. De VOPBO heeft in 2015 de te ontvangen pensioenpremies van oud-werknemers als balanspost opgenomen onder de overlopende activa. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.6 van dit verslag. In 2017 is deze vordering afgeboekt en als incidentele last genomen. De dotatie aan de voorziening sociaal plan verlaagd is met eenzelfde bedrag.

B.12 Overige lasten

De overige lasten zijn als volgt opgebouwd:

Nagekomen pensioenkosten

€ 1.010

Bankkosten

€ 720

Diverse overige lasten

€ 1.084

 

€ 2.814

Bijlage 1

Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend

  • 1. Het opstellen van de jaarrekeningen 2014 van de afzonderlijke schappen, voorzien van controleverklaringen door onafhankelijk accountants, en de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van Economische Zaken (thans EZK) (afgerond juli 2015).

  • 2. Het ter inzage leggen van de jaarrekeningen 2014 en de controleverklaringen van externe accountants door de Minister van EZK en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 3. Het opstellen van boedelbeschrijvingen op bedrijfslichaam terstond na de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van EZK, het ter inzage leggen daarvan op het ministerie en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 4. Het bekendmaken van het tijdstip van de aanvang van vereffening met de oproep tot het indienen van vorderingen binnen een nader te bepalen termijn van minstens zes maanden na bekendmaking (de aanvang van de vereffening werd gesteld op 1 oktober 2015, vorderingen konden worden ingediend tot 1 juli 2016, nieuwe vorderingen werden niet gemeld).

  • 5. Het voldoen van bekende vorderingen (afgerond 31-12-2017).

  • 6. Het toezenden van een tussentijds verslag over het verloop van de vereffening van de vermogens van de bedrijfslichamen door de Minister van EZK naar beide Kamers der Staten-Generaal (toegezonden juli 2017).

  • 7. In het geval dat bekende vorderingen op het vermogen van een voormalig bedrijfslichaam zijn voldaan en geen toekomstige vorderingen meer bekend zijn, het beëindigen van de vereffening van het vermogen van het schap (31 december 2017).

  • 8. Ten behoeve van het beëindigen van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam, het opstellen van de ontwerp rekening en verantwoording en het ter inzage leggen van de rekening en verantwoording door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)

    (13 schappen ter inzage legging in 2de kwartaal 2019, nieuwe vorderingen werden niet gemeld),

    (1 schap in 1ste kwartaal 2020, nieuwe vorderingen werden niet gemeld),

    (2 schappen in voorjaar 2021, nieuwe vorderingen werden niet gemeld),

    (1 schap nog ongewis).

  • 9. Het vaststellen van de rekening en verantwoording inzake het vereffende vermogen van een bedrijfslichaam door de Minister van LNV

    (13 schappen op 7 oktober 2019, waartegen gedurende 6 weken geen bezwaren zijn ingediend),

    (1 schap op 12 mei 2020, waartegen gedurende 6 weken geen bezwaren zijn ingediend),

    (2 schappen in augustus 2021, waartegen gedurende 6 weken geen bezwaren zijn ingediend),

    (1 schap nog ongewis).

  • 10. Het toezenden van de door de Minister van LNV vastgestelde rekening en verantwoording inzake het vermogen van een bedrijfslichaam aan beide Kamers der Staten-Generaal

    (13 schappen in oktober 2019) (1 schap in mei 2020) (2 schappen in najaar 2021)

    (1 schap nog ongewis).

Bijlage II

Effect van nagekomen baten en lasten op het resterende vermogen van PZ.

Het resterende vermogen is bepaald op 31-12-2017.

Er zijn na 31-12-2017 nog baten en lasten opgekomen die direct te herleiden zijn naar de vereffening van PZ. Deze baten en lasten worden alsnog toegevoegd respectievelijk onttrokken aan het resterende vermogen en worden in deze bijlage toegelicht.

Het financiële effect betreft:

  • 1) Vrijval projectsubsidies: Dit betreft projecten waarvan pas ná 31-12-2017 duidelijk werd dat niet het gehele subsidie bedrag was benut waardoor een vrijval ontstond.

  • 2) Beheerskosten VOPBO: Als gevolg van het niet afronden van de vereffening van een drietal schappen in 2020 lopen de beheerskosten van de VOPBO langer door dan was voorzien. Een deel van de kosten is aan PZ toe te rekenen.

  • 3) Juridische kosten: PZ kon pas vereffend worden nadat de IBR claim was afgehandeld, zie hiervoor Deel I, paragraaf 8. De afhandeling heeft extra juridische kosten tot gevolg gehad. Deze zijn evenredig verdeeld over PZ en PVV.

De effecten op het resterende vermogen zijn:

 

2018

2019

2020

2021

TOTAAL

 

Bij: Vrijval projectsubsidies

104.878

     

104.878

Af: Beheerskosten VOPBO

 

–7.044

–14.097

p.m.

–21.141

Af: Juridische kosten IBR claim

 

–1.512

–699

 

–2.211

           

Totaal effect nagekomen baten en lasten

       

81.526

Dit bedrag wordt toegevoegd aan het resterende vermogen. Voor een samenvatting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 15 van dit verslag.

Naar boven