Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 4 september 2021, nr. WJZ/ 21202971, houdende vaststelling van de rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap voor Vee en Vlees

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel XLVI van de Wet opheffing bedrijfslichamen;

Besluit:

Artikel 1

De rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het voormalig Productschap voor Vee en Vlees wordt vastgesteld overeenkomstig de bijlage bij dit besluit.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de datum na die waarop het is bekendgemaakt.

Dit besluit wordt met de bijlagen geplaatst in de Staatscourant en toegezonden aan beide Kamers der Staten-Generaal.

’s-Gravenhage, 4 september 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Tegen dit besluit kan degene wiens belang daarbij rechtstreeks is betrokken, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is bekendgemaakt een gemotiveerd bezwaarschrift indienen bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, t.a.v. de afdeling Juridische Zaken, p/a VOPBO, Postbus 7377, 2701 AJ Zoetermeer

REKENING EN VERANTWOORDING VAN DE VEREFFENING VAN HET VERMOGEN VAN HET PRODUCTSCHAP VOOR VEE EN VLEES

Met de inwerkingtreding van de Wet opheffing bedrijfslichamen (hierna: Wob) op 1 januari 2015 zijn de zeventien Product- en bedrijfschappen opgeheven. In artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogens van de schappen. Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de Minister) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Voor u ligt de Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Vee en Vlees (PVV). Het schriftelijk verslag, opgenomen in Deel I, gaat vergezeld van een slotbalans op 31 december 2017 en een rekening van baten en lasten over de periode 2015 – 2017 die zijn opgenomen in Deel II, een bijlage waarin het stappenplan van de vereffening wordt toegelicht en een tweede bijlage waarin het effect van het verloop van de IBR-claim op het resterend vermogen van PVV is uitgewerkt.

Het Ontwerp van de Rekening en verantwoording heeft conform artikel XLVI, vierde lid, van de Wob 8 weken ter inzage gelegen op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Hiervan is op 23 april 2021 mededeling gedaan in de Staatscourant nr. 21190. In deze periode hebben zich geen nieuwe schuldeisers gemeld. Het voorliggende document is de definitief vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Vee en Vlees.

Na vereffening resteert voor PVV een batig saldo van € 1.202.899.

Conform artikel XLVII van de Wob draagt de Minister er zorg voor dat het saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PVV.

Conform artikel XLVI, achtste lid, van de Wob zendt de Minister de vastgestelde Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PVV aan de beide Kamers der Staten-Generaal.

Inhoudsopgave

Deel I, Schriftelijk verslag

  • 1. Achtergrond

  • 2. Het Productschap voor Vee en Vlees

  • 3. Verplichtingen jegens oud-werknemers

  • 4. Vorderingen van het schap

  • 5. Vorderingen op het schap

  • 6. Projectsubsidies

  • 7. Overgedragen financiële middelen

  • 8. Juridische claims

  • 9. Materiële vaste activa

  • 10. Financiële vaste activa

  • 11. Overige zaken in het kader van de vereffening

  • 12. Archiefbescheiden

  • 13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

  • 14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

  • 15. Bestemming van het resterende vermogen

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Slotbalans per 31-12-2017

Toelichting op de Slotbalans

Staat van Baten en Lasten, periode 2015 – 2017

Toelichting op de Staat van Baten en Lasten

Bijlagen

I. Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend.

II. Effect van nagekomen baten en lasten op het resterende vermogen van PVV.

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor vee en Vlees

Deel I, Schriftelijk verslag

1. Achtergrond
1.1 De publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

Product- en bedrijfschappen, ook wel schappen genoemd, waren publiekrechtelijke samenwerkingsverbanden van representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties die activiteiten ontplooiden ten behoeve van een branche of sector van het bedrijfsleven. Een schap verrichtte taken die individuele ondernemers of verenigingen van ondernemers en werknemers ieder voor zich niet konden verrichten, maar die met het oog op het algemeen belang of het belang van de branche of sector noodzakelijk werden geacht. Deze taken werden gefinancierd door, op basis van verordeningen, heffingen op te leggen aan alle ondernemingen in de betreffende sector. Schappen voerden ook taken in medebewind uit, die voortvloeiden uit overheidswet- en regelgeving en die ten goede kwamen aan de hele samenleving. Deze taken werden door de betreffende Minister opgedragen aan een schap en gefinancierd door het departement en/of de Europese Unie (EU). Het merendeel van de medebewindstaken diende ter uitvoering van Europese regelgeving op het gebied van de landbouw, waaronder marktordeningsmaatregelen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU. Maar het betrof ook taken op het gebied van plant- en diergezondheid, dierenwelzijn en voedselveiligheid en gezondheid. Schappen waren er in uiteenlopende branches en sectoren zoals onder meer de tuinbouw, de akkerbouw, de detailhandel en de horeca. Representatieve organisaties van ondernemers en werknemers in een bedrijfstak bepaalden zelf of zij een schap wilden laten instellen. Daarom hadden sommige sectoren van het bedrijfsleven wel een schap en andere niet.

Het stelsel van schappen werd ook wel de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie (hierna: PBO) genoemd. Voor de schappen vormde de Wet op de bedrijfsorganisatie (1950) (hierna: Wbo) de juridische basis. Vanaf de oprichting van het eerste schap in 1954, het inmiddels opgeheven Landbouwschap, zijn tot de jaren ’60 van de vorige eeuw uiteindelijk 56 schappen ontstaan. Dit aantal is in de loop der jaren teruggelopen naar 37. Met een hergroeperingsoperatie in 1997 is het aantal schappen vervolgens via opheffing en samenvoeging verder teruggebracht tot het uiteindelijke aantal van 17: 11 productschappen en 6 bedrijfschappen.

Een schap (in de Wbo: bedrijfslichaam) werd, volgens de laatstelijk daarvoor geldende bepalingen in de Wbo, ingesteld bij algemene maatregel van bestuur (AMvB) op voordracht van de betrokken Minister(s). In eerdere versies van de Wbo heeft instelling ook plaatsgevonden bij wet respectievelijk bij verordening van de sociaaleconomische Raad (SER). De betrokken Minister(s) wonnen over het voornemen een schap in te stellen, eerst advies in van de SER. De SER hoorde, voordat hij advies uitbracht, de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties uit de betreffende marktsector. De leden van het bestuur van een schap werden benoemd door de representatieve ondernemers- en werknemersorganisaties.

De SER had wettelijk de taak om toezicht op de schappen uit te oefenen. De Bestuurskamer van de SER had onder meer taken op het terrein van de samenstelling en representativiteit van de besturen van de schappen. De Toezichtkamer van de SER hield onder meer toezicht op de verordeningen en besluiten, de financiën (heffingsverordeningen, begrotingen en jaarrekeningen) en de bevoegdheden (inclusief de principes van goed bestuur) van de schappen.

1.2 Politieke ontwikkelingen

Al jarenlang waren er in het parlement langlopende discussies over het bestaansrecht van de schappen. Destijds zijn door het Kabinet, mede gelet op de door de Tweede Kamer aangenomen motie Aptroot c.s. van 16 februari 2011, meerdere alternatieven tot omvorming respectievelijk voortzetting van de schappen onderzocht. Op 20 december 2011 werd door een meerderheid van de Tweede Kamer de motie van Aptroot aangenomen waarin het Kabinet werd opgeroepen om de schappen af te schaffen. In het regeerakkoord ‘Bruggen slaan’ van oktober 2012 werd vastgelegd dat de schappen zouden worden opgeheven. Hieraan is gevolg gegeven met het ontwerp van de Wet opheffing bedrijfslichamen (Wob), het daarop volgende parlementaire traject en de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015.

Als gevolg van het opheffen van de schappen is hoofdstuk 2 van de Wbo komen te vervallen. De publieke taken van de schappen, onder meer op het gebied van plant-, dier- en volksgezondheid, zijn met een deel van de betrokken medewerkers van de desbetreffende schappen overgegaan naar het (toenmalige) Ministerie van Economische Zaken (EZ) en naar het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS); in samenhang met deze overgang van taken is de daarop van toepassing zijnde regelgeving gewijzigd. De overige taken van de schappen die niet als publiek werden beschouwd, zijn beëindigd, dan wel in de vorm van private initiatieven voortgezet.

1.3 Wet opheffing bedrijfslichamen

Met de inwerkingtreding van de Wob op 1 januari 2015 zijn de zeventien schappen opgeheven. Conform de Wob, artikel XXXIX, derde lid, werd de Minister van EZ (thans: Economische Zaken en Klimaat; hierna de Minister) bevoegd alle rechtshandelingen te verrichten met het oog op de vereffening van het vermogen van een schap, waaronder het vervreemden van onroerende en roerende zaken en het voldoen en innen van vorderingen. Onder verantwoordelijkheid van de plaatsvervangend secretaris-generaal is de uitvoering van deze taak belegd bij de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO). In artikel XL is bepaald dat de kosten van de vereffening van het vermogen van een schap ten laste komen van het vermogen van het desbetreffende schap.

In juli 2017 heeft de Minister schriftelijk gerapporteerd aan beide Kamers over de stand van de vereffening over de periode 2015 – 2016 (vergaderjaar 2016–2017, 33 910, nr. 27).

Op 1 januari 2019 is de Wob aangepast en werd de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: LNV) verantwoordelijk voor de laatste fase van de vereffening van de vermogens van de schappen.

Zodra de vereffening van het vermogen van een schap is afgerond, brengt de VOPBO daarover verslag uit aan de Minister in de vorm van een Ontwerp Rekening en verantwoording. Nadat de in de Wob vastgelegde hoor- en wederhoor procedure is doorlopen, stelt de Minister de Rekening en verantwoording van een schap vast en stuurt deze naar de Eerste en Tweede Kamer. Op grond van artikel XLVII, vierde lid, van de Wob draagt de Minister er zorg voor dat een batig saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij het desbetreffende schap. In geval van een nadelig saldo geeft de Minister op basis van artikel XLI, vierde lid, van de Wob aan hoe hier mee om te zullen gaan.

2. Het Productschap voor Vee en Vlees

Op grond van de Wbo werd in 2004 het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) opnieuw ingesteld als opvolger van het Productschap voor Vee en Vlees uit 1956, waarbij werden opgenomen het Bedrijfschap voor de Vleeswarenindustrie (1954) en het Bedrijfschap voor de Handel in Vee (1955).

Net als de andere schappen had PVV de taak om een algemeen belang dienende bedrijfsuitoefening te bevorderen bij de ondernemingen waarvoor het was ingesteld. Hierbij hoorde ook het behartigen van het gemeenschappelijk belang van die ondernemingen en van de daarbij betrokken personen. Meer specifiek lagen de taken op het gebied van voedselveiligheid en voedselkwaliteit, waaronder monitoring van schadelijke stoffen, terugdringen van antibioticagebruik, hygiënecodes en integrale ketenbeheersing. Maar ook waren er taken op het gebied diergezondheid en dierenwelzijn, waaronder preventieve diergezondheid, monitoring, identificatie en registratie van dierziekte bestrijding en innovatie en onderzoek op het gebied van onder meer dierziekten, milieu, welzijn en kwaliteit van bedrijfsvoering, arbeidsmarkt en arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en scholing, en afzetbevordering.

Taken in medebewind waren er op het gebied van het ontwikkelen van programma’s voor de bestrijding, beheersing en monitoring van bacteriële besmettingen, zoönosen, milieucontaminanten

en kritische stoffen maar ook was PVV verantwoordelijk voor de identificatie en registratie van paarden.

3. Verplichtingen jegens oud-werknemers

De medewerkers van de voormalige PBO hadden een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht. Met de inwerkingtreding van de Wob per 1 januari 2015 zijn conform artikel XXXVII, vierde lid, de rechten en verplichtingen uit de arbeidsovereenkomsten van de voormalige medewerkers van de PBO ongewijzigd overgegaan op de Staat (lees: de Minister van EZ als rechtsverhouding naar burgerlijk recht, dus niet naar ambtelijk recht). Op deze arbeidsovereenkomsten zijn de collectieve arbeidsovereenkomst (cao) voor de PBO van toepassing en de in het kader van de opheffing van de PBO afgesloten Sociale Plannen.

3.1 Verloop uitkeringen in het kader van het Sociaal Plan Productschappen

In 1993 werd het Gezamenlijk Secretariaat Productschappen Vee, Vlees en Eieren (GS PVE) ingesteld door de Productschappen Pluimvee en Eieren (PPE) en Vee en Vlees (PVV) voor de uitvoering van een aantal gemeenschappelijke werkzaamheden die voorheen door de afzonderlijke secretariaten werden uitgevoerd. De taken van het GS PVE vielen nagenoeg samen met de zogenaamde PIOFACH-taken (Personeel, Inkoop, Organisatie, Financiën, Automatisering, Communicatie en Huisvesting). Alle medewerkers van PPE, PVV en het gemeenschappelijk secretariaat waren in dienst van het GS PVE. Op 1 januari 2015 was het GS PVE ondergebracht bij PVV. Daarom worden de gegevens met betrekking tot de verloningen en de pensioenen van de oud-medewerkers van PPV en PPE verantwoord in het vereffeningsverslag van PVV. De kosten van de verloningen ten behoeve van PPE werden via een rekeningcourantverhouding bij PPE in rekening gebracht.

Op 1 januari 2015 ontvingen 35 oud-medewerkers van het GS PVE een uitkering in het kader van Productschappen. In de jaren daarna zijn 13 oud-medewerkers met pensioen gegaan of maken om andere redenen geen gebruik meer van de regelingen. Vanaf 2018 maken 22 oud-medewerkers van PVV nog aanspraak op een uitkering, waaronder één oud-medewerker die tot 1 juli 2018 werkzaam was bij de VOPBO. Naar verwachting zal het Sociaal Plan voor het GS PVE doorlopen tot in 2028. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 6.1 van dit verslag.

3.2 Pensioen

De pensioenaanspraken van de voormalige werknemers van de productschappen waren ondergebracht bij het Pensioenfonds Productschappen (PfP). Vanaf 2015 zijn de pensioenaanspraken verzekerd bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP) in een collectief pensioencontract met levenslange uitkeringsgarantie. Voor de oud-werknemers met recht op een wachtgelduitkering is de pensioenopbouw voortgezet voor de duur van de voor hen resterende wachtgeldperiode.

4. Vorderingen van het schap

Op 1 januari 2015 heeft de VOPBO de rechten en plichten van PVV overgenomen tot zowel het opleggen als het innen van (achterstallige) heffingen.

4.1 Opleggen van achterstallige heffingen

Voor PVV zijn na 31 december 2014 geen (achterstallige) heffingen opgelegd.

4.2 Innen van (achterstallige) vorderingen

Alle nog openstaande vorderingen uit hoofde van heffingen zijn voor eind 2016 geïncasseerd of bij gebleken oninbaarheid afgeboekt. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.1 van dit verslag.

4.3 Overige vorderingen

Er waren op 31 december 2014 nog een aantal overige vorderingen. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf 2.2 van dit verslag.

5. Vorderingen op het schap

Ter uitvoering van artikel XLV, eerste lid, van de Wob is de datum van de aanvang van de vereffening op 1 oktober 2015 bekend gemaakt in de Staatscourant nr. 31964 van 29 september 2015. Hierbij zijn degenen die een (nog niet bekende) vordering op een schap hadden, opgeroepen deze vordering binnen negen maanden (derhalve voor 1 juli 2016) schriftelijk in te dienen bij de VOPBO onder vermelding van de grondslag van de vordering.

Voor PVV heeft bovengenoemde bekendmaking geen reacties opgeleverd.

6. Projectsubsidies

Subsidies werden toegekend onder het regiem van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waarbij de besturen van de voormalige schappen voorwaarden stelden aan de begunstigden. In de regel werd de toekenning van het volledige subsidiebedrag over een aantal jaren verdeeld waarbij jaarlijks op basis van een aantal voorwaarden een voorschot van 80% opgevraagd kon worden. Dit gold ook voor de toegekende subsidies die nog enkele jaren na de opheffing van het schap doorliepen.

De VOPBO voerde uit wat in de beschikkingen tot subsidieverlening was vastgelegd en had geen bevoegdheid tot het toekennen van wijzigingen daarin. Periodiek (en bij de uiteindelijke vaststelling van een subsidie) werd nagegaan of de begunstigden aan de voorwaarden voldeden. Dit gebeurde op basis van jaarlijks over te leggen verantwoordingsinformatie, zoals inhoudelijke tussentijdse- en eindrapportages, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, indien van toepassing, controleverklaringen. Ook diende tijdig gerapporteerd te worden als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de gestelde subsidievoorwaarden, zodat noodzakelijke maatregelen ter voorkoming of beperking van de gevolgen (vertraging, bijstellen van doelstellingen) tijdig getroffen konden worden. Bleek bij de vaststelling van een project dat niet alle gelden volledig besteed waren aan de gestelde doelen dan werden deze gelden in de vorm van vrijval weer toegevoegd aan het vermogen van het voormalig schap.

Op 1 januari 2015 had PVV nog 56 projectsubsidies uitstaan. In de periode 2015 – 2017 zijn 51 projectsubsidies vastgesteld. Er was € 661.363 vrijval. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragraaf A.5 van dit verslag.

In de periode 2018 – 2020 zijn de resterende 5 projectsubsidies vastgesteld. Er was € 24.917 vrijval. Dit bedrag is toegevoegd aan het resterend vermogen ultimo 2017 van het schap.

7. Overgedragen financiële middelen

Voor de opheffing van de schappen had een aantal besturen bij privaatrechtelijke overeenkomst financiële middelen overgedragen aan private partijen. In deze overeenkomsten waren verplichtingen gesteld aan de ontvangende partij.

Periodiek werd door de VOPBO nagegaan of de ontvangende partijen aan deze verplichtingen voldeden. Centraal daarbij stond de vraag of de overgedragen middelen waren besteed aan de overeengekomen doelstellingen: de uitvoering en financiering van activiteiten ten behoeve van de sector. Dit gebeurde op basis van verantwoordingsinformatie, zoals begrotingen, kostenverantwoordingen, jaarrekeningen en, zo nodig, controleverklaringen. Indien ontvangende partijen niet aan de bij overeenkomst gestelde verplichtingen voldeden, konden sancties worden opgelegd als deze in de overdrachtsovereenkomsten waren vastgelegd. Een mogelijke sanctie was het terugvorderen van (een deel van) de eerder overgedragen middelen. Als er zich gebeurtenissen voordeden die van negatieve invloed konden zijn op de naleving van de verplichtingen (zoals dreigende discontinuïteit, onderbesteding of liquiditeitsproblemen) dan diende de ontvangende partij zo snel mogelijk hierover informatie te verstrekken aan de VOPBO.

Op 1 januari 2015 had PVV geen ‘Overgedragen middelen’ die afgehandeld moesten worden.

8. Juridische claims

Met het Besluit mandaat, volmacht en machtiging Vereffeningsorganisatie PBO van 27 februari 2015 heeft de Minister mandaat, volmacht en machtiging verleend aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) voor het behandelen van bezwaar- en beroepschriften van de voormalige PBO. Dit betreft het nemen van beslissingen op bezwaarschriften, het instellen van (hoger) beroep en het behandelen van eventueel hieruit voortkomende verzoeken om informatie op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob-verzoeken). Voor de behandeling van civiele zaken is mandaat en machtiging verleend aan de Directie Wetgeving en Juridische Zaken (WJZ) van EZK, met daar waar opportuun inschakeling van de Landsadvocaat.

Uit hoofde van heffingen had PVV op 1 januari 2015 geen juridische procedures lopen die afgehandeld moesten worden. In de periode 2015 – 2017 zijn geen nieuwe procedures aangemeld.

In de periode 2015 – 2017 werden twee subsidieprojecten op € 0 vastgesteld. Beide keren werd hiertegen bezwaar ingediend bij RVO.nl. Hieronder worden beide juridische procedures toegelicht.

In 2013 had het bestuur van PVV een subsidie toegekend voor de campagne ‘SKV kwaliteitslabel’ en voor 80% bevoorschot (€ 140.000). In de aanloop naar de vaststelling van het subsidieproject bleek in 2016 dat de toegekende subsidie niet was besteed aan de campagne waarvoor het bestuur van PVV de subsidie had verstrekt. Tevens bleek dat het volledige van PVV ontvangen voorschot op de balans van SKV was geplaatst. SKV stelde voor de subsidietermijn te verlengen voor een bijgesteld doel. Uitgelegd is dat de vereffenaar uitvoerde wat de voormalige besturen in de beschikkingsverleningen hadden vastgesteld maar niet bevoegd was tot het toekennen van wijzigingen of aanvullingen daarop. Dit heeft er toe geleid dat eind 2016 de in 2013 verleende subsidie op € 0 werd vastgesteld waarna het verleende voorschot werd teruggevorderd. Begin 2017 ging het SKV hiertegen in bezwaar. Medio 2017 verklaarde RVO.nl het bezwaar ongegrond en handhaafde het bestreden besluit. Het SKV is hiertegen niet in beroep gegaan. Het voorschot van € 140.000 is in najaar 2017 teruggestort en via de baten toegevoegd aan de algemene reserve van PVV.

In 2017 verzocht de WUR het project ‘Onderhoud database Sterksel’ vast te stellen. Aangegeven werd dat het bestuur van PVV in 2013 hiervoor een subsidie had toegekend van € 50.000. Na veelvuldig overleg en uitvoerig dossieronderzoek bleek er geen subsidiebeschikking (meer) te zijn. Ook had er in 2013 geen bevoorschotting plaatsgevonden. Aan de WUR is uitgelegd dat de vereffenaar zonder beschikkingsverlening geen geld kon uitkeren. Dit leidde er toe dat eind 2017 de subsidie op € 0 werd vastgesteld. Begin 2018 ging de WUR hiertegen in bezwaar. In juni 2018 verklaarde RVO.nl het bezwaar ongegrond en handhaafde het bestreden besluit. De WUR is hiertegen niet in beroep gegaan.

Op 1 januari 2015 liep nog een civiele procedure die afgehandeld moest worden en waarbij het Productschap Zuivel (PZ) ook was betrokken. Dit dossier wordt hieronder toegelicht.

Op grond van de Verordening Bestrijding IBR 1998 hebben veehouders ter voorkoming van Infectieuze Bovine Rhinotrachetis (IBR) hun runderen in het verleden jaarlijks ingeënt. Het betrof een verordening van het Productschap voor Vee en Vlees (PVV) waarbij PVV en PZ afspraken hadden gemaakt over gedeelde financiële verantwoordelijkheid. De fabrikant van het gebruikte vaccin was Bayer. Bij het inentingsbeleid en de voorbereiding van de inentingscampagne waren naast PVV ook het Ministerie van LNV, LTO Nederland en de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) betrokken. In 2003 zijn deze partijen door veehouders aansprakelijk gesteld voor ziekte en sterfte in hun rundveestapel door toediening van het vaccin. In het geval van PVV betrof dit ongeveer 100 veehouders met claims. Aansprakelijkheidsstellingen en claims werden ook ingediend bij het Ministerie van LNV en de GD. De GD heeft vervolgens in december 2003 een claim op PVV en LNV gelegd. De verjaring van deze claim is jegens PVV niet meer gestuit.

Op verschillende momenten hebben advocaten van de veehouders schriftelijk de verjaringstermijnen van de claims van hun cliënten jegens PVV gestuit. In februari 2016 werd voor 26 boeren de verjaringstermijn van de claim laatstelijk gestuit. De advocaat van de boeren heeft in april 2021 bevestigd dat in februari 2021 niet opnieuw stuitingsbrieven zijn gestuurd (binnen de wettelijke termijn van vijf jaar) zodat de claim van de boeren jegens PVV daarmee definitief is komen te vervallen.

Ter zekerheidsstelling heeft PVV in het verleden ook een claim bij Bayer ingediend. Voor deze claim is de verjaringstermijn in juni 2019 schriftelijk gestuit.

9. Materiële vaste activa

Niet van toepassing.

10. Financiële vaste activa

Niet van toepassing.

11. Overige zaken in het kader van de vereffening

Ten tijde van de vereffening kwamen dossiers aan de orde die een niet-reguliere vordering bevatten, of die niet direct naar een vordering van of op een schap waren te herleiden en evenmin als personele aangelegenheid waren aan te merken. De meest relevante c.q. omvangrijkste daarvan worden hieronder kort beschreven.

11.1 Resterend vermogen van het Landbouwschap na vereffening in 2017 uitgekeerd

Bij koninklijk besluit van 28 september 2000 is het Landbouwschap opgeheven. De SER werd aangesteld als vereffenaar van het vermogen en PPE aangewezen als een van de vijf ‘Erfschappen’ van het resterend vermogen na vereffening. Dit waren de Productschappen Pluimvee en Eieren (PPE), Vee en Vlees (PVV), Tuinbouw (hierna PT), Zuivel (PZ) en het Hoofdproductschap Akkerbouw (HPA).

Een belangrijk onderdeel van de vereffening was het geschil inzake ‘Aujeszky’ tussen de vereffenaar enerzijds en vijf varkenshouders en de Nederlandse Vakbond Varkenshouders (NVV) anderzijds. De achtergrond van het geschil was dat ter bestrijding van de ziekte van Aujeszky bij varkens, deze bij verordening van het Landbouwschap ingeënt moesten worden. In deze verordening was tevens per inenting de door de varkenshouder te betalen prijs aan veeartsen bepaald. Volgens de vijf varkenshouders en de NVV was deze prijs te hoog. Hierin werden zij in juli 2009 door de rechter in het gelijk gesteld. In het arrest was ook een verklaring voor recht opgenomen ten aanzien van de varkenshouders die destijds lid waren van de NVV. In totaal werd ruim € 16 mln. uitgekeerd.

De SER en de NVV hadden in het verlengde hiervan een geschil over de ingangsdatum voor de te berekenen wettelijke rente, volgens de SER 2003 volgens de NVV 1993. In hoger beroep stelde het gerechtshof in Den Haag in maart 2016 de NVV in het gelijk. Na beraad ging de SER hiertegen niet meer in cassatie en keerde het bedrag aan wettelijke rente uit (€ 11,5 mln.). Toen dit geschil was afgehandeld, kon de vereffening van het vermogen van het Landbouwschap worden afgerond.

Het resterend vermogen van het Landbouwschap (€ 6.440.001) moest conform het koninklijk besluit terugvloeien naar de vermogens van de Erfschappen. Hiervoor was indertijd een verdeelsleutel bepaald. Voor PVV betrof dit 14,77% van het resterend vermogen, te weten € 951.188. Na ontvangst in februari 2017 werd dit via de baten toegevoegd aan de algemene reserve van PVV.

11.2 Overdracht bestemmingsfonds Veeziekten wet naar het Diergezondheidsfonds

PZ, PPE en PVV inden in het verleden op basis van heffingsverordeningen gelden die bestemd waren voor het Diergezondheidsfonds (DGF) van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV).

De gelden in het DGF zijn geoormerkt voor het bestrijden van dierziekten en eventueel daarmee gepaard gaande ruimingen bij bedrijven. De (financierings)afspraken waren vastgelegd in het Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten LNV-PVV-PPE-PZ, 2010 – 2014.

In het najaar van 2015 hebben de VOPBO, RVO.nl en de directie Financieel Economische Zaken van het toenmalige Ministerie van EZ afspraken gemaakt om de procedure voor de definitieve verrekening van de bedragen over de jaren 2013 en 2014 in goede banen te leiden. Een belangrijk onderwerp was dat er geen kosten in rekening werden gebracht van de bestemmingsfondsen van PZ, PPE en PVV die voortvloeiden uit DGF-betalingen ten behoeve van 2015.

Op de balansen van 31 december 2014 waren bij PPE, PVV en PZ nog bestemmingsfondsen aanwezig, die conform de Wob, artikel XXXVIII, overgeboekt moesten worden naar het DGF. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel II, paragrafen 2.6 en 5.1 van dit verslag.

Medio 2015 zijn de Productschap declaraties voor PPE, PVV en PZ over de jaren 2013 en 2014 opgesteld en voorzien van een controleverklaring. De hieruit voortvloeiende door het schap teveel betaalde voorschotten aan het DGF over 2013 en 2014 zijn via het resultaat toegevoegd aan de bestemmingsfondsen van de diverse sectoren in het DGF van het schap. In 2017 is de definitieve décharge van het ministerie ontvangen.

11.3 Betalingen aan een Belgische BV in Brussel

In 2014 had PVV een bedrag van bijna € 900.000 overgemaakt aan de Stichting Internationale Dienstverlening Nederlandse Vleessector in België ten behoeve van toekomstige werkzaamheden van een oud-medewerker van PVV. Bij de controle van de Jaarrekening 2014 had de externe accountant twijfels geuit bij de juridische titel van de overdracht en de fiscale houdbaarheid van de wijze waarop een en ander gestalte had gekregen. Met het risico dat PVV overeenkomstig de van toepassing zijnde fiscale wet- en regelgeving, een naheffing zou krijgen van de Nederlandse of Belgische fiscus. Na uitvoerig overleg met alle betrokken partijen werd geconcludeerd dat het een betaling betrof in het kader van het beëindigen van de arbeidsovereenkomst met betrokkene (maatwerk binnen het sociaal plan) en waarvoor op grond van het Belgisch-Nederlands Belastingverdrag door PVV geen loonbelasting diende te worden ingehouden. De betaling was geschied met inachtneming van de Nederlandse en Belgische fiscale en juridische wetgeving.

12. Archiefbescheiden

Alle archiefbescheiden die vanaf januari 2015 zijn overgedragen aan de VOPBO, zijn behandeld en geselecteerd overeenkomstig de Archiefwet 1995. Op 16 januari 2018 ontving de VOPBO de door de Algemeen Rijksarchivaris ondertekende verklaring van overbrenging als bedoeld in artikel 9, lid 3, van het Archiefbesluit 1995, van het archief van PVV over de periode 1955 – 2014 en van het GS PVE over de periode 1993 – 2013.

Op 12 oktober 2017 ontving de VOPBO de door de waarnemend algemeen directeur van het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid ondertekende verklaring van overneming van de VHS-videoband: De Estafette.

De archiefbescheiden die niet in aanmerking kwamen voor overbrenging naar het Nationaal Archief maar wel nog een aantal jaren (wettelijk) bewaard moeten blijven, zijn opgeslagen bij de firma Oasis in Leidschendam. Door het tekenen van de ‘Overeenkomst bewaren en vernietigen’ van 30 november 2017 heeft de VOPBO toestemming verleend voor het vernietigen van de documenten per januari 2031 (einde wettelijke bewaartermijn voor de documenten van PVV). Na de vereffening wordt de overeenkomst overgedragen aan het Ministerie van LNV.

De archiefbescheiden die na 1 januari 2015 zijn opgebouwd en nog een aantal jaren bewaard moeten blijven, zijn op 28 juni 2021 opgeslagen bij de firma Oasis.

Alle archiefbescheiden die aan de VOPBO waren overgedragen en voor digitale archivering in aanmerking kwamen, zijn – onder de naam PVV – opgeslagen in een digitaal archief dat na de vereffening wordt overgedragen aan het Ministerie van LNV.

13. Bezwaren ingediend naar aanleiding van de terinzagelegging door de Minister

In overeenstemming met artikel XLV, vierde lid, van de Wob is in de Staatscourant nr. 21190 van 23 april 2021 bekend gemaakt dat de Ontwerp Rekening en verantwoording van de vereffening van het vermogen van PVV gedurende 8 weken op het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ter inzage is gelegd en digitaal is op te vragen. Een en ander met het doel gelegenheid te bieden tot het indienen van bezwaren.

13.1 Aantal ingediende bezwaren

Er zijn geen bezwaren ingediend.

13.2 Behandeling van de ingediende bezwaren

Niet van toepassing.

14. Verwerking van de ingediende bezwaren in de Rekening en verantwoording

Niet van toepassing.

15. Bestemming van het resterende vermogen

Na de vereffening van het vermogen van PVV is op 31-12-2017 overgebleven:

een batig saldo van € 1.201.334

In 2018 en 2019 zijn vijf projectsubsidies vastgesteld. Er was € 24.917 vrijval. Ten behoeve van de IBR-claim is een bedrag in mindering gebracht van € 23.352 voor aanvullend juridisch advies en beheerskosten VOPBO na 2017. Voor een toelichting wordt verwezen naar Bijlage II.

Per saldo wordt een bedrag ad € 1.565 toegevoegd aan het vermogen ultimo 2017, zodat resteert

een (aangepast) batig saldo van € 1.202.899

De Minister van LNV draagt er zorg voor dat dit saldo een bestemming krijgt die ten nutte komt van het deel van het bedrijfsleven dat betrokken was bij PVV.

Verslag van de vereffening van het vermogen van het Productschap voor Vee en Vlees

Deel II, Financiële gegevens

Algemeen

Namens de Minister – aanvankelijk de Minister van EZ(K), later de Minister van LNV – heeft de Vereffeningsorganisatie PBO (VOPBO) de vereffening uitgevoerd. De opdracht was om op doelmatige en zorgvuldige wijze alle (mogelijke) verplichtingen met betrekking tot de vermogens van de schappen af te wikkelen. De veelal financiële werkzaamheden werden uitgevoerd door oud-medewerkers van de schappen die goed waren ingewerkt in de materie en in de historie. Alle werkzaamheden op personeel en facilitair gebied werden eveneens door oud-medewerkers uitgevoerd. Daarnaast was een oud medewerker van een van de schappen overgekomen voor de afwikkeling van de projectsubsidies en een oud-medewerker van de sociaaleconomische Raad (SER) voor de afwikkeling van de meer algemene dossiers. Specialistische werkzaamheden op juridisch, personeels- en (incidenteel) op financieel gebied werden in overleg met de VOPBO uitgevoerd door medewerkers van de daarvoor door de Minister gemandateerde directies van EZ(K)/LNV. Voor enkele juridisch zeer specialistische dossiers werd de Landsadvocaat ingehuurd. In bijlage I is het stappenplan opgenomen waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend.

Begin 2015 werden allereerst de afsluitende jaarrekeningen 2014 van de schappen opgesteld. Daarna kon een start gemaakt worden met de vereffeningswerkzaamheden. Begonnen werd met het opleggen van (achterstallige) heffingen en het actief innen van de vorderingen. De niet voorziene opbrengsten zijn als incidentele baten toegevoegd aan het vermogen van de desbetreffende schappen. Ook het afhandelen van de subsidieprojecten door de jaren heen heeft veel vrijval opgeleverd dat als incidentele baten weer is toegevoegd aan de vermogens van de schappen. In de vereffeningsverslagen van de desbetreffende schappen is dit zichtbaar gemaakt.

In 2014 hebben de besturen van de schappen overdrachtsdocumenten opgesteld en daarin aangegeven welke werkzaamheden na 1 januari 2015 nog uitgevoerd moesten worden. In de loop van de vereffening werd duidelijk dat een deel van de vereffeningswerkzaamheden niet was voorzien in deze documenten. Begin 2015 was niet duidelijk hoeveel subsidieprojecten afgewikkeld moesten worden. In de loop van de vereffening bleken dit er ruim 550 te zijn: sommige vrij overzichtelijk om financieel vast te stellen maar andere zeer ingewikkeld. Een aantal juridische claims was (zeer) complex, wat veel tijd vergde om ze goed af te handelen. Voor deze uitvoeringskosten waren geen voorzieningen getroffen. De uitvoering van de sociale plannen werd extern belegd en loopt voor de meeste schappen nog jaren door. De kosten van deze werkzaamheden waren veelal niet meegenomen in de voorzieningen. In zijn algemeenheid had bijna geen enkel schap een voorziening getroffen voor de afwikkeling van de archiefbescheiden. Dit gold ook voor de kosten van de ICT-voorzieningen die nodig waren om de vereffeningswerkzaamheden goed uit te kunnen voeren. Alle kosten van de vereffening zijn conform artikel XL van de Wob ten laste gebracht van de vermogens van de schappen.

Bij de berekeningen voor het vaststellen van de voorzieningen waren de schappen uitgegaan van het worst case scenario (100% voorzien). Voor enkele schappen werden de voorzieningen voor de sociale plannen in de loop van 2014 naar beneden bijgesteld.

Dit alles heeft er toe geleid dat er in de loop van de vereffening voor de meeste schappen meerdere keren extra dotaties gedaan moesten worden aan de voorzieningen voor de kosten van de vereffeningswerkzaamheden en/of voor de uitvoering van de sociale plannen.

Samenvattend heeft de vereffening van de vermogens van de schappen langer geduurd dan in 2014 was voorzien en waren de voorzieningen voor de vereffeningskosten te laag ingeschat. Ook waren de kosten van de werkzaamheden voor de uitvoering van de sociale plannen na de vereffening niet of nauwelijks in de voorzieningen opgenomen.

Op verzoek van de plaatsvervangend secretaris-generaal van het Ministerie van EZK heeft de Auditdienst Rijk (ADR) een opdracht tot het verrichten van overeengekomen specifieke werkzaamheden bij de VOPBO uitgevoerd. Deze opdracht was op basis van negen onderzoeksvragen gericht op de inrichting van de slotbalansen op 31 december 2017 en de onderbouwing van de daarin opgenomen vermogensposities. De opdracht is in maart 2019 afgerond.

In oktober 2019 heeft de Minister van LNV de Rekening en verantwoording van de vermogens van de eerste dertien voormalige schappen vastgesteld, in juni 2020 de Rekening en verantwoording van het vermogen van het 14de schap.

In februari 2021 is de IBR-claim tegen PVV (en PZ) komen te vervallen. Daarom heeft de Minister van LNV de Rekening en verantwoording van het vermogen van PVV in augustus 2021 vastgesteld. En separaat ook dat van PZuivel.

Voor het 17de en laatste schap van de voormalige PBO lopen in najaar 2021 nog juridische procedures waardoor het vermogen van dit schap nog niet vereffend kan worden.

Grondslagen voor waardering en resultaatbepaling

Discontinuïteit

Met opheffing van de bedrijfslichamen per 1 januari 2015 is de continuïteitsveronderstelling komen te vervallen. De jaarrekening 2014 van PZ is dan ook opgesteld uitgaande van liquidatie van het geheel der werkzaamheden van de organisatie. Ook ten aanzien van de financiële verantwoording over de vereffening van het vermogen van PZ is dit van toepassing.

Waarderingsgrondslagen

De grondslagen van waardering zijn op liquidatiebasis en zijn als volgt:

  • vaste activa zijn gewaardeerd op basis van opbrengstwaarde;

  • vorderingen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde onder aftrek van een voorziening voor oninbaarheid;

  • liquide middelen zijn gewaardeerd tegen nominale waarde;

  • schulden zijn gewaardeerd tegen de bedragen die noodzakelijk zijn om de desbetreffende posten contractueel af te wikkelen;

  • voorzieningen zijn gevormd voor in rechte afdwingbare of feitelijke verplichtingen die op balansdatum bestaan waarbij het waarschijnlijk is dat dit leidt tot een uitstroom van middelen en waarvan de omvang op betrouwbare wijze is in te schatten en zijn gewaardeerd tegen nominale waarde tegen de beste schatting van de bedragen die nodig zijn om de verplichtingen af te wikkelen;

  • baten en lasten zijn verantwoord in het jaar waarop deze betrekking hebben.

Slotbalans per 31 december 2017 Productschap Vee en Vlees

ACTIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

1. Vaste activa

         

1.1 Materiele vaste activa

 

   

           

1.2 Financiële vaste activa

 

   

           

2. Vlottende activa

         
           

Vorderingen op korte termijn

         

2.1 Uit hoofde van heffingen

   

622.236

 

2.2 Overige vorderingen

   

165.558

 

2.3 Te verrekenen inzake subsidies

   

182.259

 

2.4 Lopende interest

   

103

 

2.5 Rekeningen courant

333.313

   

 

2.6 Overlopende activa

356

   

3.776.211

 

Totaal vlottende activa

 

333.669

   

4.746.367

           

3. Liquide middelen

         
           

Tegoeden bij banken

2.822.666

   

4.753.043

 

Totaal Liquide middelen

 

2.822.666

   

4.753.043

           

TOTAAL ACTIVA

 

3.156.335

   

9.499.410

PASSIVA

31-12-2017

 

1-1-2015

 

 

4. Eigen vemogen

         

4.1 Algemene reserve

1.201.334

   

224.220

 

4.2 Bestemmingsreserve

   

 

Totaal eigen vermogen

 

1.201.334

   

224.220

           

5. Bestemmingsfondsen

         

5.1 Diergezondheidsfonds

   

600.134

 

Totaal Bestemmingsfondsen

 

   

600.134

           

6. Voorzieningen

         

6.1 Voorziening sociaal plan

1.156.108

   

4.092.284

 

6.2 Voorziening vereffeningskosten

232.256

   

97.007

 

6.3 Voorziening risico's afbouw schap

   

 

6.4 Voorziening WGA

63.883

   

 

6.5 Overige voorzieningen

   

 

Totaal voorzieningen

 

1.452.247

   

4.189.291

           

7. Vlottende passiva

         

7.1 Te betalen inzake subsidies

188.870

   

2.672.037

 

7.2 Diverse crediteuren en transitoria

313.884

   

1.813.728

 

Totaal vlottende passiva

 

502.754

   

4.485.765

           

TOTAAL PASSIVA

 

3.156.335

   

9.499.410

Toelichting op de Slotbalans per 31 december 2017
1. Vaste activa
1.1 Materiele vaste activa

Niet van toepassing.

1.2 Financiële vaste activa

Niet van toepassing.

2. Vlottende activa
2.1 Vorderingen uit hoofde van heffingen.
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Openstaande vorderingen

19.321

39.200

655.936

Voorziening dubieuze debiteuren

–19.321

–26.535

–33.700

Balans

12.665

622.236

De VOPBO heeft een actief invorderingsbeleid gevoerd waardoor in de periode 2015–2017 de op 1 januari 2015 openstaande vorderingen grotendeels zijn geïncasseerd.

2.2 Overige vorderingen

Dit betreft de nog te ontvangen retributies welke in de loop van 2015 zijn ontvangen.

2.3 Te verrekenen inzake subsidies
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Arbeidsmarktproject

158.609

Pelsdierengezondheidszorg

23.650

23.650

Balans

23.650

182.259

De bijdragen betreffen de cofinanciering van twee projecten en zijn beide ontvangen.

2.4 Lopende interest

De lopende interest betreft de in de maand januari ontvangen interest over het voorgaande boekjaar.

2.5 Rekening courant

De Rekening Courant betreft de verrekening van de kosten van de vereffeningsorganisatie en van de medewerkers die vanuit de schappen zijn gaan werken voor de VOPBO. De nog te verrekenen kosten van deze medewerkers op 31 december 2017 (€ 36.715) zijn op basis van urenregistratie doorberekend aan het schap waarvoor werkzaamheden zijn verricht.

PPE en PVV voerden een gemeenschappelijk secretariaat (GSPVE) waarin het personeel van beide schappen in dienst was. Via een rekening courant verhouding werden deze kosten onderling verrekend. De nog te verrekenen kosten vanuit de voorzieningen sociaal plan, vereffeningskosten en WGA bedragen op 31 december 2017 € 296.598.

2.6 Overlopende activa.
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Vordering MinEZ inzake het MB aandeel sociaal plan

4.140

1.434.612

3.475.353

Vordering MinEZ inzake het Diergezondheidsfonds

347.000

347.000

Vordering MinEZ inzake detachering

67.728

Vordering MinEZ inzake Aujeszky

17.879

17.879

Vordering MinEZ inzake Fokkerij

4.085

Te ontvangen pensioenpremies

160.685

PVV aandeel GS PVE:

       

Nog te facturen bedragen

74.323

Nog te ontvangen bedragen

1.333

52.766

27.864

Nog te ontvangen waarborgsommen

18.380

13.786

Overige overlopende activa

356

38.858

2.236

Balans

356

459.059

1.870.637

3.776.211

De begrote vordering op het Ministerie van Economische Zaken inzake het medebewindaandeel in het sociaal plan PVV (en PPE) betreft de kosten van medewerkers die in het verleden medebewindtaken uitvoerden bij het schap. Deze vordering op EZ wordt met ingang van 31 december 2016 in mindering gebracht op naar de Voorziening Sociaal Plan (zie 6.2). De vordering op 31december 2016 betreft de afrekening 2016 waarvoor bevoorschotting te laag bleek.

Het te ontvangen bedrag op 31 december 2015 en 2016 inzake het Diergezondheidsfonds (DGF) vloeit voort uit de in 2015 ontvangen afrekening over de jaren 2013 en 2014 waaruit bleek dat PVV teveel voorschotten over beide jaren heeft betaald (zie 7.6).

In 2017 heeft de definitieve afstemming met betrekking tot de reserves plaatsgevonden en is de vordering afgewikkeld (zie 5.1).

De te ontvangen pensioenpremies betreft de afrekening met het Pensioenfonds Productschappen over 2014.

PPE en PVV voerden een gemeenschappelijk secretariaat (GSPVE) waarin het personeel van beide schappen in dienst was. Via een rekening courant verhouding werden deze kosten onderling verrekend. De vorderingen betreffen allerlei nog te ontvangen bedragen uit hoofde van apparaatskosten van het GSPVE.

3. Liquide middelen
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Spaartegoeden

2.170.154

2.168.000

14.232

Rekening(en) courant

2.822.666

1.371.526

3.066.774

4.738.811

Balans

2.822.666

3.541.680

5.234.774

4.753.043

De liquide middelen worden aangehouden bij de ING bank. Per 31 december 2017 is nog één bankrekening aangehouden.

4. Eigen vermogen
4.1. Algemene reserve
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

454.028

–65.934

224.220

Exploitatie resultaat

747.306

519.962

–290.154

Balans 31-12

1.201.334

454.028

–65.934

Van het exploitatieresultaat over de periode 2015 – 2017 ad € 1.324.114 is € 977.114 ten gunste gekomen van de Algemene reserve en € 347.000 ten gunste van het bestemmingsfonds (zie 5.1).

4.2 Bestemmingsreserve

Niet van toepassing.

5. Bestemmingsfonds
5.1. Diergezondheidfonds
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

347.000

947.134

600.134

Decharge

–347.000

–600.134

Afrekening 2013–2014

347.000

Balans 31-12

347.000

947.134

Het bestemmingsfonds op 1 januari 2015 is door PVV, conform de Wob, bestemd voor de kosten met ingang van 2015, van het DGF.

In 2015 is de Productschap declaratie over de jaren 2013 en 2014 ontvangen waaruit bleek dat PVV teveel voorschotten over 2013 (€ 405.000) en te weinig over 2014 (€ 58.000) heeft betaald. Het bestemmingsfonds is via het resultaat aangevuld met per saldo € 347.000 (zie A.9).

In 2016 is de reserve van 1 januari 2015 (€ 600.134) overgedragen aan het DGF. In 2017 is na dechargeverlening door het Ministerie het resterend saldo van het bestemmingsfonds (€ 347.000) overgedragen aan het DGF. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 11.2.

6. Voorzieningen
6.1 Voorziening sociaal plan
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

1.466.228

3.103.414

4.092.284

PPE aandeel

1.280.857

1.449.412

1.834.511

Medebewind aandeel

1.234.823

   

Correctie vooruitbetaalde pensioenpremie

104.688

Onttrekkingen

–610.677

–675.606

–1.103.648

Dotatie

90.665

Vrijval

–270.321

Medebewind aandeel

–1.186.995

–1.234.823

 

PPE aandeel

–1.118.793

–1.280.857

–1.449.412

Balans 31-12

1.156.108

1.466.228

3.103.414

De voorziening Sociaal Plan wordt, evenals de voorzieningen Vereffeningskosten en WGA, door PVV uitgevoerd maar is een gezamenlijk getroffen voorziening met PPE ter dekking van de verplichtingen voortvloeiende uit het sociaal plan.

Tot en met 31 december 2014 was er een Gemeenschappelijk Secretariaat (GS PVE) waarin het personeel was ondergebracht en dat alle algemene werkzaamheden ten behoeve van beide schappen uitvoerde. De kosten van oud- medewerkers worden via in 2014 vastgestelde sleutels verdeeld over PPE, PVV en de door te berekenen kosten aan het Ministerie van Landbouw in het kader van tot 31 december 2014 uitgevoerde medebewindstaken. De bedragen per 31-12 betreffen het PVV aandeel.

In 2017 is de voorziening sociaal plan herijkt. Voor de totale voorziening, inclusief de aandelen PPE en medebewind, heeft dit geleid tot een dotatie van € 90.665. Het PVV aandeel in de herijking heeft tot een vrijval geleid van € 180.195. Bij PPE heeft de herijking tot een dotatie geleid van € 99.742 en voor het aandeel medebewind tot een dotatie van € 171.118. Naar verwachting zal voor PVV het sociaal plan doorlopen tot in 2028.

De vooruitbetaalde pensioenpremie betreft een re-classificatie van de vordering op oud-medewerkers die een wachtgelduitkering ontvangen in het kader van de ouderenregeling.

6.2 Voorziening vereffeningskosten
 

2017

2016

2015

 

Stand per 1-1

44.515

202.603

97.007

PPE aandeel

165.946

302.042

27.993

Onttrekkingen

–331.554

–294.184

–280.992

Dotatie

415.668

660.637

Vrijval

PPE aandeel

–62.319

–165.946

–302.042

Balans 31-12

232.256

44.515

202.603

In 2014 is door PVV een voorziening getroffen voor de kosten van vereffening op basis van eigen inschattingen. Gebleken is dat de kosten van vereffening hoger uitvallen dan de oorspronkelijk getroffen voorziening.

In 2015 heeft de vereffeningsorganisatie een nieuwe begroting opgesteld ten behoeve van de vereffeningskosten tot en met 31 december 2016, de op dat moment verwachte einddatum van de vereffeningsperiode. Voor de schappen PPE en PVV heeft dit in 2015 geleid tot een dotatie van € 660.637 waarvan het PVV aandeel € 358.649 en PPE € 301.988 bedraagt.

In 2017 is de voorziening vereffeningskosten opnieuw herijkt. Deze herijking omvat alle kosten van vereffening tot het einde van de looptijd van het sociaal plan. Voor beide schappen heeft dit geleid tot een dotatie van € 415.668. Het PVV aandeel is € 439.492. (Bij PPE heeft dit geleid tot een vrijval van € 23.824) In totaal is er € 1.076.305 extra gedoteerd waarvan het PVV aandeel € 798.141 bedraagt.

6.3 Voorziening risico’s afbouw schap

Niet van toepassing.

6.4 Voorziening WGA
 

2017

 

Stand per 1-1

Onttrekkingen

–24.739

Dotatie

150.000

Aandeel medebewind

–6.263

PPE aandeel

–55.115

Balans 31-12

63.883

Omdat het Ministerie van EZK, en daarmee ook de VOPBO, eigenrisicodrager in het kader van de wet ‘Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsongeschikten’ (WGA) is, is in 2017 een voorziening getroffen voor de te betalen uitkeringen tot aan het eind van de periode waarop de oud- medewerkers recht hebben op een uitkering of totdat de maximale periode dat het eigenrisico wordt gedragen (tien jaar) is bereikt.

Voor beide schappen heeft dit geleid tot een dotatie van € 150.000. Het PVV aandeel is € 76.500. (Aandeel PPE is € 66.000 en Medebewind € 7.500).

De verdeling van de onttrekking is: PVV € 12.617, PPE € 10.885 en Medebewind € 1.237.

6.5 Overige voorzieningen

Niet van toepassing.

7. Vlottende passiva
7.1 Te betalen inzake subsidies

Op 1 januari 2015 waren er nog 56 subsidies door de VOPBO af te wikkelen. Op 31 december 2017 waren dit er nog 5.

In de periode 2018 – 2019 zijn 5 projectsubsidies vastgesteld. Er was € 24.917 vrijval. Dit bedrag is toegevoegd aan het resterend vermogen ultimo 2017. Voor een toelichting wordt verwezen naar Deel 1, paragraaf 15 van dit verslag.

7.2 Diverse crediteuren en transitoria
 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Crediteuren

300.127

6.004

828.573

Rekening courant

273.499

250.448

113.236

Rekening courant PPE

109.399

Overlopende passiva

40.385

19.632

519.206

984.874

Balans

313.884

570.207

747.845

1.813.447

De per 31 december openstaande crediteuren zijn begin in het volgende boekjaar volledig betaald.

De Rekening Courant betreft de verrekening van de kosten van de vereffeningsorganisatie en van de medewerkers die vanuit de schappen zijn gaan werken voor de VOPBO. De kosten van deze medewerkers zijn op basis van urenregistratie doorberekend aan het schap waarvoor werkzaamheden zijn verricht.

PPE en PVV voerden een gemeenschappelijk secretariaat (GS PVE) waarin het personeel van beide schappen in dienst was. Via een rekening courant verhouding werden deze kosten onderling verrekend. Vanaf 1-1-2015 is het GS opgeheven en worden alle kosten volledig in rekening gebracht bij PVV waarna verrekening via een vooraf door de besturen van beide schappen vastgestelde verdeelsleutel plaats vindt. Ook de doorberekening van de kosten van de VOPBO loopt via PVV. Afrekening van de rekening-courant vindt na afloop van een boekjaar plaats.

De overlopende passiva betreffen:

 

31-12-2017

31-12-2016

31-12-2015

1-1-2015

 

Te betalen kosten Diergezond-heidsfonds

192.106

192.106

NTB kosten inzake Aujeszki

150.155

150.155

NTB kosten inzake VVL

95.713

NTB kosten inzake Medirund

 

19.926

19.926

Te betalen MinEZ inzake sociaal plan aandeel medebewind

37.995

Ov.te betalen kosten PVV aandeel GS:

       

Af te dragen loonheffing

287.581

Te betalen salarissen

105.000

Te betalen inzake personeel

2.254

6.167

138.638

4.033

NTB facturen

 

59.942

NTB accountantskosten

14.218

NTB bedragen

13.465

4.163

68.523

Bankkosten

136

1.895

Balans

40.385

19.632

519.206

984.874

Het te betalen bedrag op 1 januari 2015 inzake het DGF betreft de geschatte nog te betalen kosten over 2013. In 2016 is dit bedrag, € 192.106, tezamen met de reserves van het bestemmingsfonds op 1 januari 2015 overgemaakt aan het DGF. De gereserveerde bedragen voor ‘Aujeszky’ en Medirund bleken ten onrechte te zijn gereserveerd en zijn vrijgevallen. Het bedrag inzake ‘VVL’ is betaald in 2015. Het te betalen bedrag inzake personeel betreft nog uit te betalen verlof.

8. Niet uit de balans blijkende verplichtingen

Niet van toepassing

Staat van Baten en Lasten over de periode 2015 – 2017
     

1-1-2015 t/m 31-12-2017

     

 

A.

BATEN

       

1

Algemene Heffing

     

48

2

Bestemmingsheffing

     

3

Retributies

     

21.550

4

Rente

     

9.891

5

Niet bestede subsidies

     

661.363

6

Diensten aan derden

     

7

Vergoeding voor opgedragen taken

     

242.536

8

Afrekening vereffening Landbouwschap

     

951.188

9

Afrekening DGF 2013 en 2014

     

347.000

10

Vrijval sociaal plan

     

271.769

11

Overige baten

     

46.446

 

Totaal baten

     

2.551.791

           

B.

LASTEN

       

1

Voorzitter/personeelskosten

 

34.763

   

2

Reis,-verblijf-en repres.kosten

 

2.015

   

3

Huisvestingskosten

 

5.012

   

4

Bureaukosten

 

17.944

   

5

Vergaderkosten

 

   

6

Subsidies ingekochte diensten tbv de sector

       
 

a) Subsidies

 

190.523

   
 

b) Ingekochte diensten

 

   

7

Ingekochte diensten tbv het schap

 

49.574

   

8

Dotatie voorziening vereffeningskosten

 

798.141

   

9

Dotatie voorziening WGA

 

76.500

   

10

Incidentele last vooruitbetaalde pensioenpremie

 

10.337

   

11

Overige lasten

 

42.868

   
 

Totaal lasten

 

1.227.677

   
           
 

Exploitatie resultaat (A minus B)

 

1.324.114

   
           
 

Algemene reserve 1-1-2015

 

224.220

   
 

Bestemmingsfonds 1-1-2015

 

600.134

   
 

Eigen Vermogen 1-1-2015

 

824.354

   
           
 

Algemene reserve 31-12-2017

 

1.201.334

   
 

Bestemmingsfonds 31-12-2017

 

   
 

Eigen Vermogen 31-12-2017

 

1.201.334

   
Toelichting op de Staat van Baten en Lasten over de periode 2015 – 2017
A. Baten

A.1 Algemene heffing

De nog op te leggen heffingen per 31 december 2014 waren te hoog ingeschat wat heeft geleid tot een last van € 14.938. Door een vrijval op de voorziening dubieuze debiteuren van € 14.986 is per saldo een bate van € 48 op heffingen ontstaan.

A.2 Bestemmingsheffing

Niet van toepassing.

A.3 Retributies

Dit betreft een nagekomen bate inzake de ‘I&R Varkensheffing’ over 2005.

A.4 Rente

Dit betreft de ontvangen rente over de tegoeden bij banken.

A.5 Niet bestede subsidies

De vrijgevallen bedragen vanuit project subsidies hebben betrekking op 17 van de 47 vastgestelde projecten.

A.6 Diensten aan derden

Niet van toepassing.

A.7 Vergoeding opgedragen taken

In 2016 is een bedrag van het Ministerie van Economische Zaken ontvangen inzake de vergoeding van door het schap uitgevoerde medebewindtaken in 2014. PVV had dit niet als nog te ontvangen bedrag opgenomen in de balans.

A.8 Afrekening vereffening Landbouwschap

Dit bedrag is in 2017 ontvangen van de SER. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 11.1 van deel I.

A.9 Afrekening DGF 2013 en 2014

In 2015 is de afrekening over beide jaren ontvangen wat heeft geleid tot een vrijval van € 347.000. Dit bedrag is toegevoegd aan het bestemmingsfonds Diergezondheid. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar Deel!, paragraaf 11.2 van dit verslag.

A.10 Vrijval voorziening sociaal plan

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.1.

A.11 Overige baten

De overige baten betreffen een nagekomen bate vanuit in 2014 op de balans opgenomen verplichtingen (€ 25.140), een terugontvangen waarborgsom (€ 18.381) en het aandeel van het schap in de overgebleven reserves van het Pensioenfonds Productschappen (€ 2.925).

B. Lasten

B.1 Voorzitter/personeelskosten

Het bedrag is volledig het gevolg van het eigen risicodragerschap inzake de WGA. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar paragraaf 6.4 van dit verslag.

B.2 Reis, -verblijf en representatiekosten

Dit betreft een naheffing van de belastingdienst in verband met de fiscale bijtelling van een leaseauto.

B.3 Huisvestingskosten

Deze kosten betreffen de afrekening van de huur over 2014.

B.4 Bureaukosten

Deze kosten vloeien voort uit door het schap afgesloten contracten die niet waren opgezegd per 31 december 2014 (€ 5.940) en de kosten voor archivering (€ 12.004).

B.5 Vergaderkosten

Niet van toepassing.

B.6.a Subsidies ten behoeve van de sector

Deze kosten betreffen de afrekening van de Salmonella declaratie over 2014. Dit bedrag was door PVV per 31 december 2014 niet als overlopend passief opgenomen in de balans.

B.6.b Ingekocht diensten ten behoeve van de sector

Niet van toepassing.

B.7 Ingekochte diensten ten behoeve van het schap

Dit bedrag betreft ten behoeve juridisch advies (€ 7.148)), kosten deurwaarder (€ 4.961) en kosten ten behoeve van het tuchtgerecht (€ 37.465).

B.8 Dotatie voorziening vereffeningskosten

Zie de toelichting op de balans onder paragraaf 6.2.

B.9 Dotatie voorziening WGA

Zie de toelichting op de balans onder 6.4.

B.10 Incidentele last vooruitbetaalde pensioenpremie

Vanaf 2017 is de vooruitbetaalde pensioenpremie onderdeel van de voorziening sociaal plan. Inhouding vindt maandelijks plaats en wordt verrekend met de kosten van de wachtgelduitkeringen. De VOPBO heeft in 2015 de te ontvangen pensioenpremies van oud-werknemers als balanspost opgenomen onder de overlopende activa (zie 2.6). In 2017 is deze vordering afgeboekt en als de incidentele last genomen. De dotatie aan de voorziening sociaal plan is verlaagd met dit bedrag.

B.11 Overige lasten

De overige lasten zijn als volgt opgebouwd:

Correctie op de voorziening vereffeningskosten (voor 2015)

€ 32.441

Nagekomen pensioenkosten

€ 2.767

Bankkosten

€ 2.149

Diverse nagekomen lasten 2014

€ 5.511

 

€ 42.868

Bijlage 1

Stappenplan waarlangs de vermogens van de schappen zijn vereffend

  • 1. Het opstellen van de jaarrekeningen 2014 van de afzonderlijke schappen, voorzien van controleverklaringen door onafhankelijk accountants, en de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van Economische Zaken (thans EZK) (afgerond juli 2015).

  • 2. Het ter inzage leggen van de jaarrekeningen 2014 en de controleverklaringen van externe accountants door de Minister van EZK en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 3. Het opstellen van boedelbeschrijvingen op bedrijfslichaam terstond na de vaststelling van de jaarrekeningen 2014 door de Minister van EZK, het ter inzage leggen daarvan op het ministerie en het daarvan mededeling doen in de Staatscourant (afgerond juli 2015).

  • 4. Het bekendmaken van het tijdstip van de aanvang van vereffening met de oproep tot het indienen van vorderingen binnen een nader te bepalen termijn van minstens zes maanden na bekendmaking (de aanvang van de vereffening werd gesteld op 1 oktober 2015, vorderingen konden worden ingediend tot 1 juli 2016, nieuwe vorderingen werden niet gemeld).

  • 5. Het voldoen van bekende vorderingen (afgerond 31-12-2017).

  • 6. Het toezenden van een tussentijds verslag over het verloop van de vereffening van de vermogens van de bedrijfslichamen door de Minister van EZK naar beide Kamers der Staten-Generaal (toegezonden juli 2017).

  • 7. In het geval dat bekende vorderingen op het vermogen van een voormalig bedrijfslichaam zijn voldaan en geen toekomstige vorderingen meer bekend zijn, het beëindigen van de vereffening van het vermogen van het schap (31 december 2017).

  • 8. Ten behoeve van het beëindigen van de vereffening van het vermogen van een bedrijfslichaam, het opstellen van de ontwerp rekening en verantwoording en het ter inzage leggen van de rekening en verantwoording door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV)

    (13 schappen ter inzage legging in 2de kwartaal 2019, nieuwe vorderingen werden niet gemeld),

    (1 schap in 1ste kwartaal 2020, nieuwe vorderingen werden niet gemeld),

    (2 schappen in voorjaar 2021, nieuwe vorderingen werden niet gemeld),

    (1 schap nog ongewis).

  • 9. Het vaststellen van de rekening en verantwoording inzake het vereffende vermogen van een bedrijfslichaam door de Minister van LNV

    (13 schappen op 7 oktober 2019, waartegen gedurende 6 weken geen bezwaren zijn ingediend),

    (1 schap op 12 mei 2020, waartegen gedurende 6 weken geen bezwaren zijn ingediend), (2 schappen in augustus 2021, waartegen gedurende 6 weken geen bezwaren zijn ingediend),

    (1 schap nog ongewis).

  • 10. Het toezenden van de door de Minister van LNV vastgestelde rekening en verantwoording inzake het vermogen van een bedrijfslichaam aan beide Kamers der Staten-Generaal (13 schappen in oktober 2019) (1 schap in mei 2020) (2 schappen in augustus 2021) (1 schap nog ongewis).

Bijlage II

Effect van nagekomen baten en lasten op het resterende vermogen van PVV.

Het resterende vermogen is bepaald op 31-12-2017.

Er zijn na 31-12-2017 nog baten en lasten opgekomen die direct te herleiden zijn naar de vereffening van PVV. Deze baten en lasten worden alsnog toegevoegd respectievelijk onttrokken aan het resterende vermogen en worden in deze bijlage toegelicht.

Het financiële effect betreft:

  • 1) Vrijval projectsubsidies: Dit betreft projecten waarvan pas ná 31-12-2017 duidelijk werd dat niet het gehele subsidiebedrag was benut waardoor een vrijval ontstond.

  • 2) Beheerskosten VOPBO: Als gevolg van het niet afronden van de vereffening van een drietal schappen in 2020 lopen de beheerskosten van de VOPBO langer door dan was voorzien. Een deel van de kosten is aan PVV toe te rekenen, m.n. vanwege de IBR-claim.

  • 3) Juridische kosten: PVV kon pas vereffend worden nadat de IBR claim was afgehandeld, zie hiervoor Deel I, paragraaf 8. De afhandeling heeft extra juridische kosten tot gevolg gehad. Deze zijn evenredig verdeeld over PVV en PZ.

De effecten op het resterende vermogen zijn:

 

2018

2019

2020

2021

TOTAAL

 

Vrijval projectsubsidies

14.176

10.741

   

24.917

Af: Beheerskosten VOPBO

 

–7.044

–14.097

p.m.

–21.141

Af: Juridische kosten IBR claim

 

–1.513

–698

 

–2.211

Totaal effect nagekomen baten en lasten

       

1.565

Dit bedrag wordt toegevoegd aan het resterende vermogen. Voor een samenvatting wordt verwezen naar Deel I, paragraaf 15 van dit verslag.

Naar boven