Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2021, 41049 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) | Staatscourant 2021, 41049 | ander besluit van algemene strekking |
DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID,
Gelet op de Rijkswet op het Nederlanderschap, het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap, de Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap;
Besluit:
De Handleiding voor de toepassing van de Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 wordt als volgt gewijzigd:
A
6-3 Paragraaf 2.2.5. Toelichting ad artikel 6, derde lid komt te luiden:
De burgemeester die de optieverklaring in ontvangst neemt, verlangt in beginsel van de optant dat hij gegevens bewijst door middel van documenten. Zie ook artikel 6, vijfde lid, BVVN.
Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die opteert voor het Nederlanderschap, moet deze vreemdeling nationaliteit- en identiteitvaststellende documenten overleggen (zie onder meer artikel 6 BvvN en de paragrafen hieronder). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.
De vreemdeling met een verblijfsvergunning regulier die is vrijgesteld van het paspoortvereiste, kan, als hij verkrijging van het Nederlanderschap door optie beoogt, ruimschoots voorafgaand aan het starten van de optieprocedure zorg dragen voor verkrijging van de daarvoor noodzakelijke bewijsstukken; waarmee een geldig nationaal paspoort en een (voor zover nodig: gelegaliseerde/van apostille voorziene) buitenlandse geboorteakte zijn bedoeld.
Uit art. 3:2 Awb vloeit voort dat de bevestiging van de optie zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat Nederlander worden plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond.1 Ook als een optant is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 2.2.5.5. bij artikel 6, derde lid, RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing. Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan bijvoorbeeld bestaan op grond van een taalanalyse door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT)2, documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED)3, een leeftijdsonderzoek 4 of een combinatie van meerdere van voornoemde onderzoeken. Ook kan gerede twijfel ontstaan op grond van de (overige) inhoud van het (vreemdelingrechtelijke) dossier van de optant, dan wel op grond van andere bekende feiten en omstandigheden. De eerder genoemde onderzoeken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. In beginsel mag op het advies van een deskundige worden afgegaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.5
Verzoeker stelt afkomstig te zijn uit Sierra Leone en heeft een Sierra Leoons paspoort en een geboorteakte overgelegd. Een in de vreemdelingrechtelijke procedure uitgevoerde taalanalyse had uitgewezen dat betrokkene eenduidig niet uit Sierra Leone afkomstig is maar mogelijk uit Nigeria. Daarnaast is uit stempels in het paspoort gebleken dat betrokkene veelvuldig naar Nigeria is gereisd. Op basis van deze bevindingen is gerede twijfel ontstaan aan de gestelde nationaliteit van betrokkene en is het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek ongegrond verklaard. In de bezwaarprocedure is onderzoek verricht naar de overgelegde documenten waaruit naar voren is gekomen dat de documenten echt zijn maar dat niet kan worden vastgesteld of ze ook inhoudelijk juist zijn. Het bezwaar en het daarop volgende beroep en Hoger beroep zijn ongegrond verklaard omdat de overgelegde documenten de ontstane gerede twijfel aan de nationaliteit van betrokkene niet hebben kunnen wegnemen.
Een Guinese houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd legt in het kader van zijn naturalisatieprocedure geen documenten over. De geboortedatum waarmee hij is ingeschreven in de BRP is 6 juli 1985. Deze geboortedatum komt overeen met de in zijn vreemdelingrechtelijke procedure opgegeven datum. Omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd destijds niet geloofwaardig werd geacht, is in het kader van dezelfde verblijfsrechtelijke procedure leeftijdsonderzoek verricht waaruit is gebleken dat de opgegeven geboortedatum 6 juli 1985 niet juist kan zijn omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd te laag was. Nu op basis van dit leeftijdsonderzoek, dat onderdeel is van zijn vreemdelingendossier, gerede twijfel bestaat aan de door betrokkene gestelde geboortedatum, en betrokkene deze geboortedatum op geen enkele andere manier aannemelijk heeft gemaakt, staat de identiteit van betrokkene onvoldoende vast en wordt zijn naturalisatieverzoek afgewezen.
In de optieprocedure wordt zoveel mogelijk gestreefd naar inontvangstneming van optieverklaringen die worden ondersteund door alle benodigde (bewijs)stukken. Dit is ook in het belang van de optant, aangezien bij weigering van de bevestiging van de optie, de reeds betaalde optiegelden niet worden gerestitueerd. Als de optant een aantal benodigde gegevens niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met het afleggen van de optieverklaring tot het moment dat alle verlangde gegevens kunnen worden verstrekt. Mocht de optant er echter op staan zijn optieverklaring, ondanks het niet overleggen van de door de burgemeester gevraagde documenten af te leggen, dan dient de burgemeester de verklaring in ontvangst te nemen.
B
6-3 Paragraaf 2.2.5.5. Toelichting ad artikel 6, derde lid komt te luiden:
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het afleggen van een optieverklaring zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
– Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
– Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
– Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:
– Betrokkene staatloos is;
– Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.
De optant, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte, toont dat op de volgende wijze aan. De optant legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.
Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de optant niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het optiedossier gevoegd. De burgemeester beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij het afleggen van de optieverklaring in principe niet ouder zijn dan zes maanden.
Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.
In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.
De optant heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te kunnen tonen bij zijn optieverklaring. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft de optant geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de gemeente over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.
Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het afleggen van haar optieverklaring overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.
Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.
Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.
Tot 1 oktober 2018 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De vrijstelling blijft gelden als op het naturalisatieverzoek na 1 oktober 2018 nog moet worden beslist, al dan niet na een rechterlijke procedure over het verzoek. Deze maatregel is tijdelijk omdat een groot deel van de Syrische ambassades in West-Europa is gesloten en de Syrische ambassade in Brussel levert nog maar beperkt consulaire diensten. Mocht een in Syrië geboren vreemdeling wel een uit Syrië afkomstige geboorteakte hebben, dan wordt deze door de bevoegde autoriteiten, na de gebruikelijke controle en akkoordbevinding, geregistreerd in de desbetreffende bevolkingsbasisregistratie.
Geboorteakte en paspoort
Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.
Als de optant bij het afleggen van een optieverklaring stelt etnisch Armeen te zijn kan de gemeente via de Ketenservice telefoonlijn van de IND hierover navraag doen. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.
De optant die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe moet de optant documenten overleggen waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.
Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.
Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.
Vreemdelingen, die in de BRP zijn opgenomen als staatloos, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker volgens de BRP staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker het betreffende document niet kan verkrijgen.
Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.
Geboorteakte en paspoort
Met ingang van 1 november 2021 is de optant die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van:
• het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit);en
• het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/ geboorteregistratiebewijs.
Om hiervoor in aanmerking te komen, moet betrokkene sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.
De optant die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.
In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:
• de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;
• op verzoek van de verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of
• de verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.
Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.
Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierboven staande beleidsregels.
C
6a-1. Toelichting ad artikel 6a, eerste lid komt te luiden:
De in artikel 6, derde lid, bedoelde bevestiging wordt geweigerd indien de vreemdeling als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder e, een andere nationaliteit bezit en niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de bevestiging, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
Een vreemdeling die een optieverklaring op grond van artikel 6, eerste lid, onder e, RWN aflegt (vanaf het vierde levensjaar toelating en hoofdverblijf in een land van het Koninkrijk), moet in beginsel afstand doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit. Dit is alleen anders als het doen van afstand redelijkerwijs niet van hem verlangd kan worden. Daarnaast zijn er categorieën optanten waarop het vereiste van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit niet van toepassing is (zie artikel 6a, tweede lid, RWN).
Gronden om geen afstand van de oorspronkelijke nationaliteit te vragen of te hoeven doen.
Een optant die in beginsel afstandsplichtig is, hoeft als één van de onderstaande situaties zich voordoet toch geen afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit:
1. de optant die door verkrijging van het Nederlanderschap zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;
2. de optant die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;
3. de optant die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij Nederlander is geworden. Na de verkrijging van het Nederlanderschap dient de optant wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;
4. de optant die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;
5. de optant die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;
6. de optant die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;
7. de optant van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de staat waarvan hij de nationaliteit bezit;
8. de optant die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;
9. de optant die onderdaan is van een staat welke niet door Nederland wordt erkend;
10. de optant die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen, sinds de Ranov-vergunning het hoofdverblijf in Nederland heeft gehad en wiens optieverklaring op of na 1 juni 2021 is bevestigd;
11. de optant die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol;
12. de optant die is geboren in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van de optieverklaring;
13. de optant die is gehuwd met een Nederlander;
14. de optant die in Nederland, Aruba, Curaçao of Sint Maarten is erkend als vluchteling.
Voor de toelichtingen wordt verwezen naar artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN, paragraaf 3. Zie tevens artikel 6 Regeling verkrijging en verlies Nederlanderschap.
Een optant die in de BRP is ingeschreven als staatloze en daarom wordt aangemerkt als staatloze in de zin van de RWN (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN), kan logischerwijs geen afstand doen. Hij wordt immers door geen enkele staat als onderdaan beschouwd. Dit geldt niet voor een optant die in de BRP is ingeschreven als zijnde van onbekende nationaliteit, omdat zijn nationaliteit niet kan worden vastgesteld (zie de toelichting bij artikel 1, eerste lid, aanhef en onder f, RWN). Hij zal in de meeste gevallen immers wel in het bezit zijn van een nationaliteit. Pas als deze optant aan de hand van de daarvoor geldende regels (artikel 2.15 Wet BRP) in de BRP wordt opgenomen als zijnde staatloos, kan worden aangenomen dat hij geen afstand van een nationaliteit kan doen.
D
Toelichting ad artikel 7, paragraaf 3.5., RWN komt te luiden:
Het verzoek om naturalisatie moet zoveel mogelijk worden ondersteund door (bewijs)stukken. De burgemeester kan van de verzoeker verlangen dat hij gegevens bewijst door middel van documenten (artikel 31, vijfde lid, BvvN).
Naast het zo goed mogelijk toepassen van de nationaliteitsbepalingen vloeit uit art. 3:2 Awb voort dat het naturalisatiebesluit zo zorgvuldig mogelijk is voorbereid en genomen. Er bestaat bovendien een rechtsbelang bij het zoveel mogelijk zorgen dat naturalisatie tot Nederlander plaatsvindt op juiste persoonsgegevens en juiste nationaliteit. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan verzoeker of optant om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en aan de staatssecretaris om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker of optant met de door hem overgelegde stukken zijn aangetoond.6 Ook als een verzoeker is vrijgesteld van het documentenvereiste (zie paragraaf 3.5.5. bij artikel 7 RWN), kan gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit daarom een reden vormen voor afwijzing. Gerede twijfel aan de gestelde identiteit of nationaliteit kan bijvoorbeeld bestaan op grond van een taalanalyse door Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT)7, documentonderzoek door Team onderzoek en Expertise Documenten (TOED)8, een leeftijdsonderzoek 9 of een combinatie van meerdere van voornoemde onderzoeken. Ook kan er gerede twijfel ontstaan op grond van de (overige) inhoud van het (vreemdelingrechtelijke) dossier van de verzoeker, dan wel op grond van andere bekende feiten en omstandigheden. De eerder genoemde onderzoeken worden aangemerkt als een deskundigenadvies aan de staatssecretaris ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. In beginsel mag op het advies van een deskundige worden afgegaan, nadat is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten.10
Verzoeker stelt afkomstig te zijn uit Sierra Leone en heeft een Sierra Leoons paspoort en een geboorteakte overgelegd. Een in de vreemdelingrechtelijke procedure uitgevoerde taalanalyse had uitgewezen dat betrokkene eenduidig niet uit Sierra Leone afkomstig is maar mogelijk uit Nigeria. Daarnaast is uit stempels in het paspoort gebleken dat betrokkene veelvuldig naar Nigeria is gereisd. Op basis van deze bevindingen is gerede twijfel ontstaan aan de gestelde nationaliteit van betrokkene en is het bezwaar van betrokkene tegen de afwijzing van zijn naturalisatieverzoek ongegrond verklaard. In de bezwaarprocedure is onderzoek verricht naar de overgelegde documenten waaruit naar voren is gekomen dat de documenten echt zijn maar dat niet kan worden vastgesteld of ze ook inhoudelijk juist zijn. Het bezwaar en het daarop volgende beroep en Hoger beroep zijn ongegrond verklaard omdat de overgelegde documenten de ontstane gerede twijfel aan de nationaliteit van betrokkene niet hebben kunnen wegnemen.
Een Guinese houder van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd legt in het kader van zijn naturalisatieprocedure geen documenten over. De geboortedatum waarmee hij is ingeschreven in de BRP is 6 juli 1985. Deze geboortedatum komt overeen met de in zijn vreemdelingrechtelijke procedure opgegeven datum. Omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd destijds niet geloofwaardig werd geacht is in het kader van dezelfde verblijfsrechtelijke procedure leeftijdsonderzoek verricht waaruit is gebleken dat de opgegeven geboortedatum 6 juli 1985 niet juist kan zijn omdat de door betrokkene opgegeven leeftijd te laag was. Nu op basis van dit leeftijdsonderzoek, dat onderdeel is van zijn vreemdelingendossier, gerede twijfel bestaat aan de door betrokkene gestelde geboortedatum, en betrokkene deze geboortedatum op geen enkele andere manier aannemelijk heeft gemaakt, staat de identiteit van betrokkene onvoldoende vast en wordt zijn naturalisatieverzoek afgewezen.
Mocht binnen twaalf jaar na de naturalisatie blijken dat sprake is geweest van valse verklaringen, bedrog of het verzwijgen van enig voor de verkrijging van het Nederlanderschap relevant feit dan dient te worden onderzocht of de verkrijging van het Nederlanderschap moet worden ingetrokken.
Om zekerheid te verkrijgen over de identiteit en nationaliteit van de vreemdeling die door naturalisatie het Nederlanderschap wil verkrijgen, overlegt de vreemdeling nationaliteit en -identiteit vaststellende documenten (zie onder meer artikel 31 BvvN en paragraaf 3.5.1 en 3.5.3 bij artikel 7 RWN). Dit geldt ook voor de vreemdeling aan wie een regulier verblijfsrecht is verstrekt, waarbij hij, al dan niet ambtshalve, is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’.
Als de verzoeker een aantal benodigde gegevens of vereiste documenten niet kan verstrekken, wordt hem geadviseerd te wachten met de indiening van het verzoek tot het moment waarop alle vereiste gegevens en documenten kunnen worden verstrekt. Mocht verzoeker er toch op staan om zijn verzoek in te dienen, ondanks het niet overleggen van de door de burgemeester gevraagde documenten of het niet voldoen aan de voorwaarden voor naturalisatie, dan neemt de burgemeester het verzoek in ontvangst. In dat geval ondertekent de verzoeker model 2.21 HRWN. Volledigheid van de stukken is in het belang van de verzoeker, aangezien in geval van afwijzing van het verzoek om naturalisatie de naturalisatiegelden niet worden terugbetaald.
E
Toelichting ad artikel 7, paragraaf 3.5.5., RWN komt te luiden:
De houder van een reguliere verblijfsvergunning is op grond van artikel 7 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) en de lagere regelgeving, als hoofdregel verplicht om bij het indienen van een naturalisatieverzoek zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen. Dit moet hij doen met een gelegaliseerde of van een apostillestempel voorziene geboorteakte alsmede met een geldig buitenlands paspoort. Van deze hoofdregel wordt afgeweken als sprake is van bewijsnood dan wel als het in het individuele geval het onevenredig zou zijn om vast te houden aan de hoofdregel.
Inzake buitenlandse akten van de burgerlijke stand wordt bewijsnood aangenomen als:
– Het bewuste document nooit is opgemaakt omdat in het desbetreffende land nimmer geboorteakten worden/werden opgemaakt;
– Het bewuste document wel is opgemaakt, maar het register waarin het was opgenomen, is verloren gegaan;
– Op basis van een ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat in dat land akten (of andere bewijsstukken) worden overgelegd.
Inzake een buitenlands paspoort wordt bewijsnood aangenomen als:
– Betrokkene staatloos is;
– Op basis van een ambtsbericht van BZ is besloten om vanwege de politieke situatie in een land (tijdelijk) niet te verlangen dat van dat land een geldig reisdocument wordt overgelegd.
De verzoeker, niet zijnde houder van een verblijfsvergunning asiel, die zich erop beroept dat hij door de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont dat op volgende wijze aan. De verzoeker legt een schriftelijke verklaring over van de autoriteiten van het land waarvan hij onderdaan is (of waar hij geboren is), waarin gemotiveerd wordt aangegeven waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument (paspoort) en/of geboorteakte.
Als er geen verklaring is van de buitenlandse autoriteiten waarom de verzoeker niet in het bezit wordt gesteld van een geldig buitenlands reisdocument en/of geboorteakte, toont hij met andere, objectieve en verifieerbare bewijsstukken aan wat hij heeft gedaan om in het bezit te komen van deze documenten. Deze bewijsstukken worden in het naturalisatiedossier gevoegd. De IND beslist vervolgens of voldoende is aangetoond dat de verzoeker niet of niet meer in het bezit kan worden gesteld van het gevraagde document. De bewijsstukken mogen bij de indiening van het verzoek om naturalisatie in principe niet ouder zijn dan zes maanden.
Een Vietnamese wil Nederlander worden, maar heeft geen Vietnamees paspoort en geen geboorteakte. Zij vraagt bij de Vietnamese ambassade een paspoort en geboorteakte aan. Zij krijgt twee verklaringen dat deze documenten niet kunnen worden gegeven. In de verklaringen staat als reden: ‘after you left the locality without declaration, therefore we did not have any record’. Dit betekent dat de autoriteiten geen registratie meer hebben van betrokkene, omdat zij zich niet heeft afgemeld toen zij wegging uit Vietnam. Daarnaast is bekend dat Vietnamezen die langer dan twee jaar in het buitenland wonen, verwijderd worden uit de HuKau. Vietnamezen die niet meer in de HuKau staan, kunnen alleen documenten krijgen als zij eerst opnieuw zijn geregistreerd. Dit kan alleen als zij zelf naar Vietnam gaan.
In dit geval kan bewijsnood worden verleend omdat er verklaringen zijn van de Vietnamese overheid en er ook geen twijfel is over de identiteit van betrokkene.
Verzoeker heeft zich gewend tot de ambassade van het land waarvan hij onderdaan is. Hij heeft daar verzocht in het bezit te worden gesteld van een geboorteakte teneinde zijn identiteit aan te tonen bij de indiening van zijn verzoek om naturalisatie. Van de ambassade heeft betrokkene een brief ontvangen waarin is opgenomen dat hij door de ambassade niet in het bezit kan worden gesteld van de geboorteakte, aangezien deze enkel door de bevoegde instanties in het land van herkomst kunnen worden afgegeven, met een verwijzing naar de afgevende instantie. Naar aanleiding van deze brief heeft verzoeker geen actie ondernomen, maar legt hij de brief bij de IND over als zijnde een bewijsstuk van bewijsnood. In dit geval is géén sprake van bewijsnood omdat de geboorteakte in beginsel kan worden geleverd, de buitenlandse overheid functioneert voor de afgifte ervan. Daarnaast heeft betrokkene zich niet tot de juiste instantie gericht.
Betrokkene heeft regulier verblijfsrecht gekregen, nadat haar asielverzoek was afgewezen. Bij het verkrijgen van die reguliere verblijfsvergunning werd zij indertijd vrijgesteld van het paspoortvereiste. Bij het indienen van het verzoek om naturalisatie overlegt zij nu een Engelstalige verklaring van de ambassade van het land van herkomst. Uit de verklaring blijkt dat betrokkene een geboorteakte heeft proberen op te vragen en dat haar verzoek door is gestuurd naar het land van herkomst. Daar is echter gebleken dat haar geboortegegevens onvindbaar zijn in de betreffende archieven.
Deze verklaring op zich is niet voldoende om bewijsnood aan te tonen. Het zou immers kunnen dat betrokkene niet werkelijk geboren is in het land waar zij vandaan stelt te komen. Slechts wanneer er geen indicaties zijn dat betrokkene wellicht afkomstig is uit een ander land dan gesteld en wanneer de gegevens van betrokkene op de verklaring overeenkomen met de gegevens die zij eerder op heeft gegeven bij het indienen van haar asielverzoek en bij het afleggen van de VOE kan op grond van een dergelijke verklaring eventueel bewijsnood aangenomen worden. Andere stukken (zoals een schooldiploma of een doopakte uit het land van herkomst) waar ook dezelfde gegevens op vermeld staan, zouden het in dit geval makkelijker maken om het beroep op bewijsnood te accepteren.
Betrokkene heeft in 2007 samen met zijn ouders regulier verblijfsrecht gekregen, waarbij sprake was van vrijstelling van het ‘paspoortvereiste’. Inmiddels is hij 23 jaar en wil graag naturaliseren. Zijn ouders zijn afkomstig uit Irak. Betrokkene is geboren in een Iraaks vluchtelingenkamp. Geboorten werden volgens betrokkene niet geregistreerd in de plaats waar het vluchtelingenkamp stond en evenmin in het kamp zelf. Als hetgeen wordt gesteld door betrokkene inderdaad zo is, is bij de geboorteakte/bewijsstuk van de geboorteregistratie sprake van bewijsnood, want het gevraagde document is nooit opgemaakt.
Tot 1 oktober 2018 geldt dat in Syrië geboren vreemdelingen tijdelijk geen Syrisch paspoort noch een uit Syrië afkomstige geboorteakte hoeven te overleggen. De vrijstelling blijft gelden als op het naturalisatieverzoek na 1 oktober 2018 nog moet worden beslist, al dan niet na een rechterlijke procedure over het verzoek. Deze maatregel is tijdelijk omdat een groot deel van de Syrische ambassades in West-Europa is gesloten en de Syrische ambassade in Brussel levert nog maar beperkt consulaire diensten. Mocht een in Syrië geboren vreemdeling wel een uit Syrië afkomstige geboorteakte hebben, dan wordt deze door de bevoegde autoriteiten, na de gebruikelijke controle en akkoordbevinding, geregistreerd in de desbetreffende bevolkingsbasisregistratie.
Geboorteakte en paspoort
Met ingang van 26 oktober 2015 zijn etnisch Armenen die geboren zijn in Azerbeidzjan, vrijgesteld van het overleggen van een geboorteakte uit Azerbeidzjan alsook van een Azerbeidzjaans paspoort (Kamerstuk 19 637, nr. 2072). Van etnisch Armenen uit Azerbeidzjan wordt aangenomen dat zijn in bewijsnood verkeren nu de Azerbeidzjaanse autoriteiten het (juridische) bezit van de Azerbeidzjaanse nationaliteit in het algemeen niet erkennen als het een etnisch Armeen betreft.
Bij het in ontvangstnemen van het naturalisatieverzoek beoordeelt de gemeente niet of de verzoeker daadwerkelijk etnisch Armeniër is. Bij het behandelen van het naturalisatieverzoek zal de IND aan de hand van het vreemdelingenrechtelijke dossier onderzoeken of de verzoeker etnisch Armeens is en afkomstig uit Azerbeidzjan. Het gegeven dat betrokkene uit Azerbeidzjan afkomstig is, volgt uit de BRP aan de hand van de bij betrokkene geregistreerde geboorteplaats.
De verzoeker die vanwege het ontbreken van centraal gezag of door Nederland erkend centraal gezag in de verblijfsrechtelijke procedure is vrijgesteld van het ‘paspoortvereiste’ en die in het bezit is van een regulier verblijfsdocument, moet eveneens zijn identiteit en nationaliteit aantonen. Hiertoe overlegt de verzoeker documenten waarover hij wel de beschikking heeft, bijvoorbeeld een (oud) paspoort, identiteitsbewijs, geboortebewijs en/of huwelijksakte. Conform de ‘Circulaire legalisatie en verificatie buitenlandse bewijsstukken, alsmede toepassing DNA-onderzoek in gevallen waarin bewijsstukken ontbreken’, kan niet om legalisatie en verificatie van deze documenten worden verzocht. Voor de vraag of sprake is van een land zonder (erkend) centraal gezag kan de burgemeester contact opnemen met de ketenpartnerlijn van de IND.
Er vindt geen uitwisseling van officiële stukken plaats met staten die door Nederland niet erkend zijn. De verzoeker mag daarom het naturalisatieverzoek indienen zonder een document (bij voorbeeld een geboorteakte) uit een dergelijk land. Dit geldt op dit moment voor documenten die uit Abchazië, Noord-Cyprus, Zuid-Ossetië of Taiwan zouden moeten komen.
Wel moet de verzoeker bij het naturalisatieverzoek een geldig nationaal paspoort overleggen van het land, waartoe de niet-erkende staat feitelijk behoort. Dit hoeft niet als de verzoeker volgens de IND voldoende heeft aangetoond dat hij niet kan beschikken over een geldig nationaal paspoort (bewijsnood). Ook moet de verzoeker daarbij aantonen, dat hij uit het gebied van de niet-erkende staat afkomstig is.
Vreemdelingen, van wie is vastgesteld dat zij als staatloos moeten worden aangemerkt, en die in het bezit zijn van een reguliere verblijfsvergunning, moeten bij hun verzoek om naturalisatie een geboorteakte overleggen. Zij kunnen echter wel tegen problemen aanlopen bij het verkrijgen van een geboorteakte. Als een verzoeker vastgesteld staatloos is, wordt bij de vraag of sprake is van bewijsnood mede betrokken wat de oorzaak is van de staatloosheid. Afhankelijk daarvan kan de aannemelijkheid worden bepaald of de verzoeker de betreffende documenten niet kan verkrijgen.
Op www.ind.nl is een rapport uit 2016 opgenomen over staatloosheid in de wereld. Daarin is ook informatie opgenomen over mogelijkheden van geboorteregistratie bij staatlozen.
Geboorteakte en paspoort
Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-verblijfsvergunning heeft gekregen en meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht, vrijgesteld van:
• het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit);en
• het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/ geboorteregistratiebewijs.
Om hiervoor in aanmerking te komen, moet betrokkene sinds de Ranov-vergunning hoofdverblijf in Nederland hebben gehad. Dit omdat het huidige verblijfsrecht rechtstreeks moet kunnen worden herleid tot de eerder verstrekte Ranov-vergunning.
De verzoeker die in 2007 of 2008 een Ranov-vergunning heeft gekregen en minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht kwam sinds 1 juni 2021 in aanmerking voor de genoemde vrijstellingen.
In principe wordt geen bewijsnood aangenomen indien gebleken is dat sprake is van één van de onderstaande omstandigheden:
• de verzoeker beschikt over een document (bijvoorbeeld een identiteitsbewijs) dat ná de datum van de verleende reguliere verblijfsvergunning aan hem in persoon is afgegeven door de autoriteiten van het land van herkomst;
• op verzoek van de verzoeker een rechtsfeit of rechtshandeling heeft plaatsgevonden waarbij de autoriteiten waarvan de optant de nationaliteit bezit betrokken waren; of
• de verzoeker vrijwillig naar het land van herkomst is gereisd, waarvan hij de nationaliteit bezit.
Er kunnen echter omstandigheden zijn dat ondanks één van bovenstaande omstandigheden zich heeft voorgedaan, toch sprake is van bewijsnood.
Indien er geen bewijsnood wordt aangenomen dan kan beoordeeld worden of de zaak ingewilligd kan worden met toepassing van artikel 4:84 Awb. Dit houdt in dat er bezien wordt in hoeverre het in het individuele geval bij reguliere vergunninghouders wegens bijzondere omstandigheden onredelijk is om vast te houden aan de hierbovenstaande beleidsregels.
F
9-1-b Toelichting ad artikel 9-1-b, paragraaf 3 komt te luiden:
Het verzoek van een vreemdeling die voldoet aan de artikelen 7 en 8 wordt niettemin afgewezen, indien de verzoeker die een andere nationaliteit bezit, niet het mogelijke heeft gedaan om die nationaliteit te verliezen dan wel niet bereid is het mogelijke te zullen doen om, na de totstandkoming van de naturalisatie, die nationaliteit te verliezen, tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden verlangd.
Niet alle verzoekers zijn verplicht om afstand te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en). In artikel 9, derde lid, RWN wordt een viertal uitzonderingen genoemd. Daarnaast zijn er vreemdelingen van wie redelijkerwijs niet kan worden verlangd dat zij afstand doen van hun oorspronkelijke nationaliteit(en) (artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, RWN). Samengevat komt het erop neer dat de hieronder genoemde categorieën verzoekers geen afstand hoeven te doen van hun oorspronkelijke nationaliteit:
1. de verzoeker die door de naturalisatie tot Nederlander zijn oorspronkelijke nationaliteit automatisch verliest;
2. de verzoeker die onderdaan is van een staat die niet toestaat dat afstand van die nationaliteit wordt gedaan;
3. de verzoeker die volgens de wetgeving van het land waarvan hij de nationaliteit bezit eerst afstand van die nationaliteit kán doen nadat hij is genaturaliseerd. Na de totstandkoming van de naturalisatie dient de verzoeker wél afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;
4. de verzoeker die voor het doen van afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit een zodanig hoog bedrag moet betalen dat hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;
5. de verzoeker die door het doen van afstand vermogensrechtelijke rechten zal verliezen, waardoor hij een substantieel financieel nadeel zal lijden;
6. de verzoeker die eerst afstand van zijn oorspronkelijke nationaliteit kan doen, nadat hij in het land waarvan hij de nationaliteit bezit zijn militaire dienstplicht heeft verricht of deze heeft afgekocht;
7. de verzoeker van wie niet kan worden verlangd dat hij contact opneemt met de autoriteiten van de Staat waarvan hij de nationaliteit bezit;
8. de verzoeker die bijzondere en objectief waardeerbare redenen heeft om geen afstand te doen van zijn oorspronkelijke nationaliteit;
9. de verzoeker die onderdaan is van een staat welke niet door Nederland wordt erkend;
10. de verzoeker die minderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht en op wiens naturalisatieverzoek op of na 1 juni 2021 positief is beslist;
11. de verzoeker die meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht en op wiens naturalisatieverzoek op of na 1 november 2021 positief is beslist;
12. de verzoeker die onderdaan is van een staat die partij is bij het zogenaamde Tweede Protocol (zie hierna);
13. de verzoeker die is geboren in Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba en daar zijn hoofdverblijf heeft ten tijde van het indienen van het verzoek om naturalisatie;
14. de verzoeker is gehuwd met een Nederlander;
15. de verzoeker die in Nederland, Curaçao en Sint Maarten of Aruba is erkend als vluchteling.
Hieronder worden de uitzonderingscategorieën 1 tot en met 11 toegelicht. De overige vier categorieën worden behandeld bij artikel 9, derde lid, RWN.
G
9-1-b Toelichting ad artikel 9-1-b, paragraaf 3.11 wordt toegevoegd en komt te luiden:
Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker die meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht en sinds de Ranov-vergunning zijn hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, vrijgesteld van de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit (en daarvan een bewijsstuk te overleggen).
De verzoeker hoeft geen bereidheidsverklaring tot afstand van de oorspronkelijke nationaliteit (model 2.4) te ondertekenen.
H
Model 2.22 Adviesblad naturalisatie wordt gewijzigd als in de bijlage.
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 november 2021.
Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.
’s-Gravenhage, 7 september 2021
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie
De Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (RANOV) is ook wel bekend onder de term pardonregeling. Deze regeling was bedoeld voor vreemdelingen die onder de oude Vreemdelingenwet (dus voor 1 april 2001) een asielaanvraag hebben ingediend en sindsdien ononderbroken in Nederland hebben verbleven. Deze vreemdelingen kwamen onder bepaalde voorwaarden in aanmerking voor een reguliere verblijfsvergunning, die bekend is als de Ranov-vergunning.
Op 26 april 2021 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid per brief (Kamerstuk 19 637, nr. 2725) aan de Tweede Kamer meegedeeld dat met ingang van 1 juni 2021 de nog niet-genaturaliseerde Ranov-vergunninghouder die als minderjarige samen met de ouder(s) of zelfstandig een Ranov-vergunning heeft gekregen, en inmiddels meerderjarig is, in de optie- en naturalisatieprocedure vrijgesteld wordt van het documentenvereiste en de afstandsplicht. Op basis van een onderzoek door het WODC en de IND naar mogelijke belemmeringen die Ranov-vergunninghouders ondervinden bij naturalisatie, zou een besluit worden genomen ten aanzien van de overige Ranov-vergunninghouders.
Bij brief van 7 juli 2021 (kenmerk 3306851) heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de Tweede Kamer meegedeeld dat ze op grond van de onderzoeksresultaten van het genoemde onderzoek en op grond van de specifieke en uitzonderlijke omstandigheden van deze groep reden ziet om tevens de overige Ranov-vergunninghouders in de optie- en naturalisatieprocedure vrij te stellen van:
a) het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit) en
b) het overleggen van een (buitenlandse) geboorteakte/geboorteregistratiebewijs en
c) indien van toepassing van de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit [en daarvan een bewijsstuk te overleggen].
De overige optie- en naturalisatievoorwaarden gelden onverminderd.
Met dit WBN is het aangegeven beleid in de HRWN (artikel 6-3, paragraaf 2.2.5. en paragraaf 2.2.5.5, artikel 6a-1, paragraaf 3, artikel 7, paragraaf 3.5. en paragraaf 3.5.5, artikel 9-1-b, de paragrafen 3 en 3.11) opgenomen. Om uitvoeringstechnische redenen is ook model 2.22 aangepast.
De bestaande regel dat de IND bij gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens of nationaliteit een verzoek afwijst, waarnaar in de Kamerbrief van 7 juli 2021 wordt verwezen, was nog niet eerder opgenomen in de Handleiding en wordt nu volledigheidshalve, in aan de optieprocedure aangepaste vorm, opgenomen in Artikel 6-3, paragraaf 2.2.5.
Artikel 6-3 Paragraaf 2.2.5.5. HRWN is aangepast en in lijn gebracht met het beleid als opgenomen in de genoemde brief van 7 juli 2021 aan de Tweede Kamer. Met ingang van 1 november 2021 is de optant, die als meerderjarige een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en sinds de verlening daarvan zijn of haar hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, vrijgesteld van:
– het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit);en
– het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/ geboorteregistratiebewijs.
In de toelichting ad artikel 6a, eerste lid HRWN is de uitzonderingscategorie die was toegevoegd door middel van WBN 2021/3 geherformuleerd, zodat de formulering in lijn is met de rest van de paragraaf en zodat duidelijk is dat de vrijstelling alleen geldt als de optieverklaring op of na 1 juni 2021 is bevestigd. De datum van 1 november 2021 is hier niet relevant omdat optanten die meerderjarig waren op de ingangsdatum van hun Ranov-vergunning niet kunnen opteren op grond van artikel 6, eerste lid, onder e, RWN, omdat zij niet voldoen aan het vereiste van toelating en hoofdverblijf sinds de leeftijd van 4 jaar.
De bestaande regel dat de IND bij gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens of nationaliteit een verzoek afwijst, waarnaar in de Kamerbrief van 7 juli 2021 wordt verwezen, was nog niet eerder opgenomen in de Handleiding en wordt nu volledigheidshalve opgenomen in Artikel 7, paragraaf 3.5.
Artikel 7, paragraaf 3.5.5. HRWN is aangepast en in lijn gebracht met het beleid als opgenomen in de hiervoor genoemde brief van 7 juli 2021 aan de Tweede Kamer. Met ingang van 1 november 2021 is de verzoeker, die als meerderjarige een Ranov-verblijfsvergunning kreeg en sinds de verlening daarvan zijn of haar hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, vrijgesteld van:
– het overleggen van een geldig buitenlands paspoort (of anderszins een bewijs van het actuele bezit van een vreemde nationaliteit);en
– het overleggen van een (buitenlands) geboorteakte/ geboorteregistratiebewijs.
In de toelichting ad artikel 9-1-b, paragraaf 3 HRWN is een nieuwe uitzonderingscategorie opgenomen die geen afstand hoeft te doen van de oorspronkelijke nationaliteit. Conform de genoemde Kamerbrief van 7 juli 2021 is namelijk toegevoegd: de verzoeker die meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht en op wiens verzoek op of na 1 november 2021 positief is beslist.
De op de nieuwe categorie volgende uitzonderingscategorieen zijn vernummerd.
Ook is de uitzonderingscategorie die was toegevoegd door middel van WBN 2021/3 geherformuleerd, zodat duidelijk is dat de uitzondering op deze groep van toepassing is als op of na 1 juni 2021 op het naturalisatieverzoek is beslist.
Aan de Toelichting ad artikel 9-1-b, is paragraaf 3.11 toegevoegd. In deze paragraaf is opgenomen dat met ingang van 1 november 2021 de verzoeker, die meerderjarig was op de ingangsdatum van zijn Ranov-verblijfsrecht en sinds de Ranov-vergunningverlening zijn of haar hoofdverblijf in Nederland heeft gehad, is vrijgesteld van de verplichting om afstand te doen van de oorspronkelijke nationaliteit (en daarvan een bewijsstuk te overleggen).
Om de als gevolg van de beleidswijziging te verwachten extra instroom van naturalisatieverzoeken goed te kunnen verwerken en om te kunnen rapporteren over de resultaten van de beleidswijziging, heeft de IND in haar informatiesysteem een nieuwe kwalificatie toegevoegd. Om te zorgen dat naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders met die nieuwe kwalificatie bij de IND instromen is het adviesblad, model 2.22, aangepast.
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-41049.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.