TOELICHTING
1. Inleiding
Deze ministeriële regeling strekt tot wijziging van de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering
en educatie (Sabe) in titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES)
en tot een nieuwe openstelling van de subsidiemodules kennisoverdracht binnen een
samenwerkingsverband.
2. Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
De regeling bevat een onderscheid tussen kennisoverdracht binnen samenwerkingsverbanden,
demonstratiebedrijven en vouchers voor bedrijfsplannen.
Samenwerkingsverbanden bij praktijknetwerken
Uit ervaringen blijkt dat een groepsaanpak de kennisdoorwerking en het leren versterkt.
Landbouwondernemers hebben grote behoefte aan leren in groepsverband. De Sabe faciliteert
advisering en kennisoverdracht in groepsverband door subsidie te verlenen voor kennisoverdracht
binnen een samenwerkingsverband van onder andere landbouwondernemingen. Advisering
in groepsverband heeft als voordeel dat boeren veel van elkaars ervaringen en kennis
kunnen leren.
Duurzame dierlijke marktconcepten is een nieuwe categorie voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband. Voor
de verduurzaming van de markt zijn nieuwe initiatieven nodig om de vraag en het aanbod
naar duurzame dierlijke producten te vergroten door de ontwikkeling van nieuwe marktconcepten.
Het doel van de regeling is om door middel van deze samenwerkingsverbanden kennis
te delen, te verspreiden en toe te passen om op deze manier samen te kunnen werken
aan duurzame nieuwe marktconcepten, die bijdragen aan een nieuw duurzaam verdienmodel
en de verduurzaming van de veehouderij.
De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming ten behoeve van het uitvoeren van
trainingen, workshops, coaching, voorlichtings- en demonstratieactiviteiten. Deze
onderneming kan geen landbouwonderneming, verwerker, afzetkanaal of een onderneming
zijn die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten
of meststoffen verkoopt of in een groep verbonden is aan een onderneming die deze
producten verkoopt. De onderneming verricht een adviesdienst ten behoeve van een samenwerkingsverband
bestaande uit tenminste een landbouwonderneming, verwerker of afzetkanaal.
Initiatieven om de vraag naar duurzame dierlijke producten te vergroten hebben meer
kans van slagen wanneer er met verschillende partijen in de keten wordt samengewerkt.
Daarbij beschikt een samenwerkingsverband bestaande uit verschillende partijen uit
de keten over een groter vermogen om van invloed te zijn op de gehele voedselketen.
Vanwege staatssteunregels kunnen enkel kleine, middelgrote en/of micro-ondernemingen
onderdeel uitmaken van de samenwerkingsverbanden. Grote ondernemingen kunnen niet
de begunstigde zijn van de steunmaatregel. De opgedane kennis uit de trainingen, workshops,
coaching-, voorlichtings- en demonstratieactiviteiten kan wel benut worden in samenwerking
met grote ondernemingen.
Demonstratiebedrijven Duurzame Landbouw
Demonstratiebedrijven zijn een onderdeel uit het bredere Omschakelprogramma dat omschakeling
naar stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame landbouw bevordert (zie ook
Kamerbrief Contouren van het Omschakelprogramma duurzame landbouw (omschakelfonds) van 18 november
2020, Kamerstuk 35 334 nr. 126). De minister heeft toegezegd bedrijven die al maatregelen hebben genomen in hun
bedrijfsvoering en die als voorbeeld kunnen dienen voor andere agrarische ondernemers
te ondersteunen, om te bevorderen dat hun kennis en ervaring worden uitgewisseld met
collega-agrariërs en zo omschakeling wordt gestimuleerd naar een stikstofarmere, meer
extensieve en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering.
Boeren, boerenvertegenwoordigers en beleidsmedewerkers van andere overheidsorganen
die soortgelijke regelingen beheren of hebben beheerd, zijn geconsulteerd bij het
opstellen van het gedeelte demonstratiebedrijven van deze regeling. In deze consultaties
werd onderschreven dat praktijkvoorbeelden in de eigen omgeving van agrarische ondernemers
inspirerend werken. Uitwisseling van kennis en ervaring helpt.
Demonstratiebedrijven zijn agrarische ondernemingen die al grotendeels een omschakeling
naar duurzame landbouw hebben doorgemaakt, en als inspirerend praktijkvoorbeeld van
een duurzame omschakeling voor andere agrariërs kunnen dienen. Sommige van deze agrarische
ondernemingen geven in de praktijk al rondleidingen of voorlichting aan andere agrariërs.
De regeling ondersteunt deze ambitieuze duurzame agrarische ondernemers door demonstratieprojecten
te subsidiëren waarin zij kennis en ervaring delen en hun bedrijf openstellen om collega-agrariërs
te informeren en te inspireren.
De aanvrager kan een onderneming of een landbouwonderneming zijn. Als de aanvrager
een landbouwonderneming is, dient zij een aanvraag in voor een demonstratieproject
waarin de landbouwonderneming zelf demonstratiebedrijf is en ook zelf als aanbieder
van de kennisoverdracht of voorlichting fungeert. De landbouwonderneming kan ook een
aanvraag voor een demonstratieproject indienen voor drie demonstratiebedrijven, waarvan
de aanvrager zelf een van de drie demonstratiebedrijven is. Als de aanvrager een onderneming
(niet zijnde een landbouwonderneming) is, kan deze onderneming voor maximaal twee
aanvragen subsidie ontvangen. De onderneming organiseert de voorlichtings- en demonstratieactiviteiten
voor de demonstratiebedrijven. Dit gebeurt in overleg met de demonstratiebedrijven.
Elke demonstratiebedrijf draagt op het moment van aanvraag substantieel bij aan minimaal
5 van de 8 hieronder genoemde doelen (ook benoemd in de kamerbrief over de voortgang
op de verschillende instrumenten onder het Omschakelprogramma, Kamerstuk 35 334 nr. 163), waaronder in elk geval emissiereductie stikstof:
-
• Emissiereductie stikstof
-
• Reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen
-
• Emissiereductie broeikasgassen
-
• Emissiereductie nitraat
-
• Vergroten biodiversiteit
-
• Versterken duurzaam bodembeheer
-
• Circulair veevoergebruik
-
• Verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid
In de aanvraag wordt in elk geval een beschrijving gegeven van de uitgangssituatie
van de betrokken landbouwondernemingen op het gebied van duurzame landbouw aan de
hand van bovengenoemde doelen en de motivatie van de betrokken landbouwonderneming(en)
om een demonstratiebedrijf te willen worden.
Daarnaast wordt beschreven welke kennis en ervaring de agrariër(s) van de demonstratiebedrijven
hebben in het geven van voorlichting en delen van kennis, en of hiervoor eigen of
ingehuurd personeel wordt ingezet met kennis en ervaring in voorlichting of demonstratieactiviteiten.
In het projectplan beschrijft de aanvrager hoe het demonstratiebedrijf gedurende drie
jaar kennis en ervaring zal delen, welke doelgroepen worden bereikt, hoeveel agrariërs
dit zullen zijn, en welke voorlichtingsactiviteiten worden uitgevoerd. Dat kunnen
o.a. zijn rondleidingen, open dagen, workshops, lezingen, presentaties en interviews.
Ook wordt van de demonstratiebedrijven verwacht dat zij meewerken aan communicatie-activiteiten
over het project samen met een organisatie die de centrale communicatie verzorgt over
alle demonstratiebedrijven. Deze organisatie wordt aangewezen door het Ministerie
van LNV. De beschikbare informatie wordt ook op Groen Kennisnet gezet.
Tevens wordt in het projectplan duidelijk gemaakt welke demonstratieactiviteiten worden
uitgevoerd. Elk demonstratiebedrijf geeft hierin aan of het voor bepaalde demonstratieactiviteiten
noodzakelijk is om te beschikken over data en analyses, die de bezoekers/deelnemers
meer inzicht geven in het effect van een (nieuwe) maatregel of toepassing die gericht
is op verdere verduurzaming. Data en analyses kunnen de voorlichting, aangeboden door
het demonstratiebedrijf, verduidelijken voor de toehoorders. De betreffende (nieuwe)
maatregelen of toepassingen dragen bij aan verdere verduurzaming op het bedrijf, passend
binnen de doelen van het Omschakelprogramma. Het demonstratiebedrijf kan een kennispartij
inhuren voor het monitoren en het maken van analyses (zoals dataverzameling, analyse,
en verslaglegging van de resultaten) als dit noodzakelijk is voor een demonstratie.
In het projectplan wordt beschreven wat zal worden gemonitord, hoe en door welke kennis-
of adviespartij deze monitoring en analyses plaatsvinden, hoe deze gegevens worden
benut in de voorlichting en demonstratieactiviteiten, en waarom deze gegevens noodzakelijk
zijn voor het demonstratieproject. De opgeleverde resultaten worden door het demonstratiebedrijf
ingezet in de voorlichting.
De looptijd van de subsidie voor demonstratiebedrijven is drie jaar. De subsidie bedraagt
min. € 75.000 en max. € 120.000,– per demonstratiebedrijf voor een periode van drie
jaar en is 100% subsidiabel. Subsidiabel zijn de tijd die de aanvrager besteedt aan
het organiseren en uitvoeren van voorlichting en demonstratieactiviteiten, de materiaalkosten
voor de voorlichting zoals drukwerk en advertenties voor bijeenkomsten, de materiaalkosten
ten behoeve van ontvangst op het bedrijf en inhuur van een kennis- of adviespartij
voor het monitoren van een toepassing ten behoeve van demonstratieactiviteiten en
voorlichting. Niet gesubsidieerd worden investeringen voor aanschaf of aanleg van
de ‘omschakel’-maatregel(en).
Bedrijfsplanvouchers
In de kamerbrief van 18 november 2020 (Kamerstuk 35 334 nr. 126) is het Omschakelprogramma aangekondigd waarmee agrarische ondernemers worden gestimuleerd
en ondersteund om versneld om te schakelen naar een stikstofarmere, meer extensieve
en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld naar biologische of natuurinclusieve
landbouw. Het bedrijfsplan moet een middel worden voor de ondernemer om een omschakeling
naar een meer duurzame bedrijfsvoering concreet te maken. De bedrijfsplannen vergroten
de kans om toegang te krijgen tot financiering voor omschakeling. Verder stimuleren
ze agrarische ondernemers om de omschakeling te maken op basis van weloverwogen, solide
en sociaal, economisch en ecologisch goed onderbouwde plannen. Het maken van een goed
bedrijfsplan vergt echter veel tijd, energie, financiële middelen en kennis. Om agrarische
ondernemers hierbij te ondersteunen kunnen zij een bedrijfsplanvoucher aanvragen.
Met het bedrijfsplan in de hand kan de ondernemer, zo is de verwachting, vervolgens
de omschakeling realiseren door het plan door te voeren en hiervoor ook financiering
aan te vragen bij een private financiële instelling of bij het Investeringsfonds (onderdeel
van het Omschakelprogramma).
De Sabe-regeling bevat reeds de submodules advies-, cursus- en opleidingsvouchers.
Bedrijfsplanvouchers zijn hier als nieuwe submodule aan toegevoegd.
De bedrijfsplanvouchers geven agrariërs de mogelijkheid om met behulp van een bedrijfsadviseur
een bedrijfsplan op te stellen voor integrale verduurzaming op meerdere aspecten van
het bedrijf. Het doel van dit bedrijfsplan is omschakeling naar een duurzaam bedrijfsmodel.
Bedrijfsplanvouchers verschillen daarmee van de adviesvouchers; daarmee kunnen agrariërs
advies inwinnen van een bedrijfsadviseur dat primair gericht is op één specifiek aandachtsgebied.
Een adviesvoucher levert een advies op en een bedrijfsplanvoucher levert een bedrijfsplan
op.
3. Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021
Naast een nieuwe openstelling in 2021 van kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband,
zijn de eerste openstellingen van de nieuwe onderdelen bedrijfsplannen en demonstratiebedrijven
opgenomen in dit onderdeel van de regeling. Er komen voor (landbouw)ondernemingen
vijf aparte subsidieplafonds:
-
– een voor bedrijfsplannen;
-
– drie voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband, namelijk de categorieën
stikstofemissie en hergebruik nutriënten, duurzame dierlijke marktconcepten, alle
categorieën;
-
– een voor demonstratiebedrijven.
4. Regeldruk
Bedrijfsplannen
De hoogte van de subsidie bij vouchers voor bedrijfsplannen is maximaal € 6.000,–.
Met betrekking tot de administratieve lasten wordt geschat dat de aanvragers van bedrijfsplanvouchers
(agrariërs) de aanvraag in één uur hebben opgesteld. Daarnaast moet ook contact worden
gelegd met de erkende onafhankelijke bedrijfsadviseur bij wie de voucher wordt verzilverd.
Bovendien moet de aanvrager ook een de-minimisverklaring opstellen en overleggen.
Daarom is het de verwachting dat de totale tijdsbesteding van de voucheraanvrager
1 tot 1.5 uur is.
Bij agrariërs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,–. In totaal bedraagt
de verwachte administratieve last voor agrariërs € 15.861,–. Dit bedrag komt tot stand
door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding
van 1.5 uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 311.
Er wordt geschat dat er een half uur nodig is voor de verzilvering van de bedrijfsplanvouchers
(bedrijfsadviseurs). Bij de verzilvering moet aangegeven worden op welke onderwerpen
(minimaal 5) is ingegaan in het bedrijfsplan. Bij adviseurs wordt uitgegaan van een
standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last
voor bedrijfsadviseurs € 8.397,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief
van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 0.5 uur, vermenigvuldigd
met het verwachte aantal aanvragen van 311.
Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,3 procent van het beschikbaar
gestelde budget.
Samenwerkingsverband
Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor kennisoverdracht
binnen een samenwerkingsverband van agrariërs. De subsidie wordt aangevraagd door
een onderneming die de kennisoverdracht verzorgt. Dit mag geen landbouwonderneming
zijn. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:
-
a. het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;
-
b. het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband waarin
de behoefte voor kennisoverdracht wordt uitgesproken;
-
c. gedurende het project het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en
eindrapportages door de subsidieontvanger indien het budget van het project groter
is dan € 25.000,–.
Er wordt verwacht dat het de aanvrager twaalf tot zestien uur kost om de aanvraag
te doen. Hierbij zal de aanvrager bovenstaande handelingen moeten uitvoeren (schatting
8 tot 12 uur) en contact leggen met het samenwerkingsverband (schatting 4 uur). Uitgegaan
wordt van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve
last € 19.440,– tot € 25.920,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief
van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 12 tot 16 uur per
aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 30. Met deze inschatting
bedraagt de totale administratieve last 1,1 tot 1,5 procent van het beschikbaar gestelde
budget.
Demonstratiebedrijven
Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor demonstratiebedrijven.
De subsidie wordt aangevraagd door een agrariër die demonstratiebedrijf wil worden
of een onderneming die het demonstratieproject verzorgt. De volgende handelingen worden
voorzien voor de aanvrager:
-
a. het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;
-
b. het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband;
-
c. gedurende het project het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en
eindrapportages door de subsidieontvanger indien het budget van het project groter
is dan € 25.000,–.
Er wordt verwacht dat het de aanvrager acht tot zestien uur kost om de aanvraag te
doen. Hierbij zal de aanvrager bovenstaande handelingen moeten uitvoeren (schatting
8 tot 12 uur). Als de aanvrager geen landbouwonderneming is zal de aanvrager ook contact
moeten leggen met agrarische ondernemers die demonstratiebedrijf kunnen zijn (schatting
4 uur).
Voor een onderneming wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal
bedraagt de verwachte administratieve last € 22.680,– tot € 30.240,–. Dit bedrag komt
tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte
tijdsbesteding van 12 tot 16 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal
goedgekeurde aanvragen van 35. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve
last 0,65 tot 0,87 procent van het beschikbaar gestelde budget wanneer enkel aanvragen
van ondernemingen toegekend worden.
Voor een agrariër wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,– voor een onderneming.
In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 9.520,– tot € 19.040,–. Dit
bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met
de verwachte tijdsbesteding van 8 tot 16 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het
verwachte aantal goedgekeurde aanvragen van 35. Met deze inschatting bedraagt de totale
administratieve last 0,28 tot 0,55 procent van het beschikbaar gestelde budget wanneer
enkel aanvragen van agrariërs toegekend worden.
De subsidiemodule is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (Atr). Atr
heeft de subsidiemodule niet geselecteerd voor een formeel advies, mede gelet op de
analyse dat kwantitatief beschreven is dat er geen omvangrijke regeldrukeffecten aan
de orde zullen zijn als gevolg van het voorstel. De standaarduurtarieven en de berekeningen
zijn gebaseerd op het Handboek meting regeldrukkosten van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat.
5. Inwerkingtreding
De inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld op 1 november 2021. Van het kabinetsbeleid
inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309) wordt dus afgeweken. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de openstelling
van de volgende subsidieronde nog in 2021 moet plaatsvinden om de jaarlijks hiervoor
uitgetrokken bedragen te kunnen toekennen.
6. Artikelsgewijs
Artikel 2.4.1.
In dit artikel worden een paar definities toegevoegd. Belangrijkste daarvan is duurzaam
dierlijk marktconcept.
Een marktconcept is een concept voor een product of dienst dat vermarkt kan worden.
Dierlijk is het wanneer het concept betrekking heeft op dieren of dierlijke producten.
Duurzaam is het concept wanneer dit een bijdrage levert aan tenminste één van de genoemde
onderwerpen in artikel 2.4.24, derde lid, zonder afbreuk te doen aan de overige in
dat artikel genoemde onderwerpen. Het is van belang voor zowel veehouders als andere
ondernemers uit de dierlijke voedselketen die zich bezighouden met de verwerking of
de afzet van landbouwproducten om een afzetmarkt te hebben die een duurzaam verdienvermogen
oplevert. LNV wil daarom subsidie verlenen voor kennisverspreidingsactiviteiten die:
-
• het ontstaan stimuleren van nieuwe samenwerkingsverbanden tussen partijen binnen de
agrarische ketens (producenten, verwerkers, afzetters),
-
• waarin kennis en expertise wordt gedeeld, verspreid en toegepast over nieuwe marktconcepten
voor duurzame dierlijke producten,
zodat ze een strategie kunnen ontwikkelen om verdienvermogen te creëren en rendabele
duurzame marktconcepten met meerkosten op de markt kunnen brengen die zich terugverdienen
in de toekomst.
Artikel 2.4.24
In artikel 2.4.24, lid 1, worden samenwerkingsverbanden onderverdeeld in samenwerkingsverbanden
bestaande uit enkel landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden bestaande uit
tenminste een landbouwonderneming en een verwerker of afzetkanaal uit de dierlijke
agroketen.
In artikel 2.4.24, lid 2, worden de onderwerpen voor het onderdeel 2.4.24, lid 1,
onderdeel a, beschreven. De definities van deze onderwerpen zijn als volgt:
Onderwerp
|
Definitie
|
A Kringlooplandbouw
|
|
A1 (Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten
|
Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, methaan, nitraat en fosfaat naar
bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders,
weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen
en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater,
slib en andere organische reststromen.
|
A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen
|
Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor koolstofopslag
in de bodem, (grond)waterkwaliteit, watermanagement en het teeltsysteem.
|
A3 Weerbare teeltsystemen en gewasbescherming
|
Het werken aan weerbare teeltsystemen waardoor de behoefte aan gewasbescherming zal
afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kans door het benutten van natuurlijke systemen.
Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gebeurt dit nagenoeg zonder emissies
en residuen. Bij gesloten teelten is tevens aandacht voor het verminderen van klimaatemissies.
|
A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen
|
Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan
optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf of de regio. Nieuwe,
diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en -bronnen.
|
A5 Natuurinclusieve landbouw
|
De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit
op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en
landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.
|
A6 Precisielandbouw
|
De inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor dataverwerking en autonome
en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te realiseren. Het verlagen van (externe)
input en van uitspoeling van grondstoffen en nutriënten, het verminderen van uitstoot
van schadelijke emissies, het verbeteren van productkwaliteit en het versterken van
biodiversiteit op en rond het erf.
|
E Duurzaam Ondernemerschap
|
|
E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf
|
De ontwikkeling van vaardigheden van ondernemers en medewerkers van de landbouwonderneming
die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van
het bedrijf.
|
E2 Horizontale samenwerking
|
Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel samenwerking
tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen als samenwerking
tussen bedrijven die binnen een zelfde sector in een telersvereniging opereren.
|
E3 Bedrijfsopvolging
|
Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming.
|
E4 Verdienvermogen
|
Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken door deelname
in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (zoals biologische producten, milieukeur en sterrenvlees), keten- en/of gebiedsorganisaties. Of door de agrarische productie te combineren
met het leveren van diensten aan de samenleving zoals korte ketens, multifunctionele
landbouw en sociale en/of ecosysteemdiensten.
|
In artikel 2.4.24, lid 3, worden de onderwerpen voor het onderdeel 2.4.24, lid 1,
onderdeel b beschreven. Deze definities verschillen van artikel 2.4.24, lid 2, omdat
dit artikel betrekking heeft op zowel akkerbouw als veehouderij.
Artikel 2.4.24, lid 3, heeft enkel betrekking op de veehouderij. De definities van
deze onderwerpen zijn als volgt:
Onderwerp
|
Definitie
|
A Kringlooplandbouw
|
|
A1 (Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten
|
Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, methaan, nitraat en fosfaat naar
bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders,
weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen
en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater,
slib en andere organische reststromen.
|
A2 Gezonde bodem en water
|
Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor koolstofopslag
in de bodem, (grond)waterkwaliteit en watermanagement).
|
A3 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen
|
Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan
optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf of de regio. Nieuwe,
diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en -bronnen.
|
A4 Natuurinclusieve landbouw
|
De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit
op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en
landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.
|
A5 Verbeteren van diergezondheid
|
Verbeteren van de gezondheid waardoor het dier vrij is van ziekte en letsel en het
zelfstandig in staat is met fysieke, mentale en sociale invloeden uit de omgeving
om te gaan.
|
A6 Verbeteren van dierenwelzijn
|
Het verbeteren van de kwaliteit van leven zoals ervaren door het dier zelf. Een dier
moet in staat zijn om positieve ervaringen op te doen. Hierbij horen het kunnen uitvoeren
van soort-specifiek gedrag, maar ook positieve ervaringen als verzadigings-gevoel
of zich niet vervelen.
|
E Duurzaam Ondernemerschap
|
|
E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf
|
De ontwikkeling van vaardigheden van ondernemers en medewerkers van de landbouwonderneming
die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van
het bedrijf.
|
E2 Horizontale samenwerking
|
Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel samenwerking
tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen als samenwerking
tussen bedrijven die binnen een zelfde sector in een telersvereniging opereren.
|
E3 Verticale samenwerking
|
Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten, verwerkers en afzetkanalen.
Dit kan zowel samenwerking tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren
betreffen als samenwerking tussen bedrijven die binnen een zelfde sector opereren.
|
E4 Duurzaam verdienvermogen
|
Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken door deelname
in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (nieuwe mogelijkheden gelijksoortig
aan sterrenvlees, biologische producten en milieukeur), keten- en/of gebiedsorganisaties.
Of door de agrarische productie te combineren met het leveren van diensten aan de
samenleving.
|
Artikel 2.4.27
Artikel 2.4.27 bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt
het subsidieplafond voor projecten voor kennisoverdracht op volgorde van rangschikking
van de aanvragen (eerste lid). Voor de projecten is een algemeen budget beschikbaar
met een subsidieplafond van € 1.400.000. Voor een aantal projecten met een bepaald
onderwerp zijn daarnaast specifieke subsidieplafonds vastgesteld. Projecten met een specifiek subsidieplafond worden in eerste
instantie gefinancierd binnen het desbetreffende specifieke subsidieplafond. Voor
projecten die betrekking hebben op (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten is een
specifiek subsidieplafond van € 1.400.000 vastgesteld. Indien blijkt dat het totale
bedrag van de te verlenen subsidies voor deze projecten lager is dan € 1.400.000,
wordt het overgebleven budget toegevoegd aan het algemene subsidieplafond (artikel
2.4.24, tweede lid). Voor Duurzame dierlijke marktconcepten is een apart subsidieplafond
vastgesteld van € 500.000. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen
subsidies voor deze projecten lager is dan € 500.000 wordt het overgebleven budget
toegevoegd aan het algemene subsidieplafond (artikel 2.4.24, tweede lid).
Artikel 2.4.29
In artikel 2.4.29 worden drie afwijsgronden toegevoegd. Ten eerste zullen projecten
die niet passen binnen het ingediende onderwerp, zoals genoemd in artikel 2.4.24,
tweede of derde lid, worden afgewezen. Ten tweede zullen projecten met samenwerkingsverbanden,
zoals bedoeld in artikel 2.4.24, eerste lid, onderdeel b, die niet bestaan uit tenminste
een landbouwonderneming, een verwerker en/of een afzetkanaal uit de dierlijke agroketen,
worden afgewezen. Ten derde worden projecten afgewezen waarvan de kennisoverdracht
binnen het samenwerkingsverband niet tot doel heeft te komen tot de ontwikkeling van
een nieuw duurzaam dierlijk marktconcept.
Artikel 2.4.30.
Op basis van de evaluatie van de beoordeling van de eerste openstelling is besloten
om in artikel 2.4.30 enkel het criterium ‘impact van het project’ dubbel te wegen
ten opzichte van de andere criteria. Het criterium kwaliteit van de combinatie van
het samenwerkingsverband en de aanvrager werd niet belangrijker geacht dan de andere
twee criteria, namelijk kwaliteit van het projectplan en kosteneffectiviteit.
Artikel 2.4.31.
In artikel 2.4.31 wordt toegevoegd dat informatie over projecten wordt gedeeld op
Groen Kennisnet. Groen Kennisnet is vernieuwd tot het landelijke, interactieve, digitale
platform voor het groene domein, waar kennis uit veel verschillende bronnen wordt
gebundeld en ontsloten.
Artikel 2.4.33.
Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat de minister subsidie kan verstrekken voor
de uitvoering van demonstratieprojecten in het kader van omschakeling naar duurzame
landbouw aan een landbouwonderneming die demonstratiebedrijf wil zijn of aan een onderneming ten behoeve van
een samenwerkingsverband, bestaande uit maximaal drie landbouwondernemingen die demonstatiebedrijf
willen zijn. Dit brengt de volgende aanvraagopties met zich mee:
-
– Een individuele landbouwonderneming die een aanvraag indient om zelf demonstratiebedrijf
te willen zijn.
-
– Een landbouwonderneming die een aanvraag indient voor zichzelf en maximaal twee andere
landbouwondernemingen die alle demonstratiebedrijf willen zijn.
-
– Een onderneming niet zijnde een landbouwonderneming die een aanvraag indient voor
maximaal drie landbouwondernemingen die alle demonstratiebedrijf willen zijn.
Het begrip ‘onderneming’ is gedefinieerd in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies:
‘iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische
activiteit uitoefent’. Het kan hier dus bijvoorbeeld ook gaan om organisaties zonder
winstoogmerk.
De subsidie wordt verstrekt in het kader van omschakeling naar duurzame landbouw.
Het demonstratieproject heeft betrekking op minimaal vijf van de volgende onderwerpen,
waarvan emissiereductie stikstof één van de vijf onderwerpen moet zijn.
Onderwerp
|
Definitie
|
Emissiereductie stikstof
|
Brongericht verminderen van stikstofemissie (ammoniak en stikstofoxide) op bedrijfsniveau.
Het verminderen van (externe) inputs kan hier onderdeel van zijn.
|
Reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen
|
Een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen en een sterkere verbinding
tussen land- en tuinbouw en natuur, waardoor ziekten en plagen minder kansen krijgen
en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk kan worden voorkomen.
Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, is dit nagenoeg zonder emissies
naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op voedselproducten. Preventieve maatregelen
en alternatieve gewasbeschermingsmaatregelen (zoals ruimere gewasrotaties, stroken/mengteelten,
precisietechniek en natuurlijke vijanden) kunnen hier onderdeel van zijn.
|
Emissiereductie broeikasgassen
|
Het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (koolstofdioxide, methaan of lachgas,)
op bedrijfsniveau, en/of een toename van koolstofvastlegging op het bedrijf. Voor
de koolstofvastlegging geldt daarbij dat niet dit méér uitstoot van broeikasgassen
mag veroorzaken of in de plaats kan komen voor de vermindering van uitstoot van broeikasgassen
|
Emissiereductie nitraat
|
De verbetering van de waterkwaliteit door het verminderen van de uit- en afspoeling
van nitraat en fosfaat, door maatregelen op het bedrijf. Dat kan in kaart gebracht
worden met een bedrijfswaterplan (bijvoorbeeld via DAW). Dit ook gecombineerd worden
met het volledig plaatsen van mest op eigen grond of binnen samenwerkingsverband,
of het afvoeren van mest naar een mestverwerker voor verwerking tot hoogwaardige meststof.
|
Vergroten biodiversiteit
|
De (door)ontwikkeling naar een (meer) natuurinclusieve bedrijfsvoering: op het bedrijf
wordt gestuurd op het sluiten van kringlopen door verbeterde bodem- en gewascycli-,
aanleg en beheer van landschapselementen, ondersteuning voor functionele agrobiodiversiteit
en maatregelen voor specifieke boerenland-soorten.
|
Versterken duurzaam bodembeheer
|
De bodems op het bedrijf worden duurzaam beheerd en bevatten door het toepassen van
maatregelen voor duurzaam bodembeheer en koolstofvastlegging meer organische stof,
meer bodemleven, zijn niet meer of minder verdicht en hebben meer waterbufferend vermogen.
|
Circulair veevoergebruik
|
In het veevoer neemt het aandeel niet-voor-humane-consumptie geschikte gewasproducten
en het aandeel reststromen een steeds prominentere rol in. De afhankelijkheid van
import van veevoergrondstoffen uit derde landen wordt afgebouwd door een toenemend
gebruik van alternatieve eiwitgewassen uit NL/EU en/of alternatieve eiwitbronnen.
|
Verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid
|
Diergezondheid en dierenwelzijn op het bedrijf worden substantieel verbeterd. Diermanagementsystemen
richten zich daarbij op vermindering van antibioticagebruik. Voor inbreuk op het welzijn van gehouden dieren geldt momenteel al het ‘nee,
tenzij’-principe van de Wet Dieren. Daar bovenop komt aandacht voor het stimuleren
van positieve ervaringen voor het dier.
|
In het derde lid is bepaald dat de subsidie niet kan worden verstrekt aan een landbouwonderneming
of een onderneming die gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten
of meststoffen verkoopt. Ten tweede mag de onderneming niet in een groep zijn verbonden
aan een onderneming die deze producten verkoopt.
Artikel 2.4.34.
In dit artikel is de hoogte van de subsidie vastgelegd. De subsidie bedraagt 100%
van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag een lager percentage is vermeld.
In artikel 2.4.35 is bepaald wat de subsidiabele kosten zijn.
De subsidie bedraagt ten minste € 75.000 en ten hoogste € 360.000 per aanvraag.
De subsidie bedraagt ten minste € 75.000 en ten hoogste € 120.000 per demonstratiebedrijf.
Artikel 2.4.35.
In dit artikel is opgenomen welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat
om kosten van de uitvoering van voorlichtings- en demonstratieactiviteiten, met inbegrip
van kosten voor inhuur van derden voor het verzamelen en analyseren van data noodzakelijk
voor de voorlichting over het effect van duurzame maatregelen en toepassingen, kosten
voor de inrichting van ontvangstruimte en materiaalkosten ten behoeve van deze activiteiten
door de aanvragers, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw.
Indien derden worden ingehuurd om de demonstratieactiviteiten te verzorgen of om demonstratieactiviteiten
van inhoud te voorzien door het verzamelen en analyseren van data, dan is dit subsidiabel.
Inhuur van adviseurs en experts teneinde de landbouwondernemer te begeleiden bij de
omschakeling en verdere verduurzaming is niet subsidiabel.
Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals
opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
Artikel 2.4.36.
Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt
het subsidieplafond voor demonstratieprojecten voor demonstratiebedrijven op volgorde
van rangschikking van de aanvragen (eerste lid). Indien blijkt dat het totale bedrag
van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.33, eerste
lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende
bedrag gereserveerd voor een volgende openstelling.
De subsidieplafonds zijn opgenomen in de Regeling opstelling EZK- en LNV-subsidies
2021.
Artikel 2.4.37.
In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de projecten die op grond van deze
paragraaf worden gesubsidieerd uiterlijk binnen drie maanden na de subsidieverlening
dienen te starten.
Uit het tweede lid volgt dat de landbouwonderneming(en) gedurende drie jaar een demonstratiebedrijf is. Een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien onaannemelijk wordt
geacht dat het project in drie jaar wordt afgerond. Hiermee wordt toepassing gegeven
aan artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.
Artikel 2.4.38.
Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen
indien:
-
a. de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid
personeel als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening
landbouw. Het personeel hoeft niet bij de aanvrager zelf in dienst te zijn, de aanvrager
mag deze ook inhuren.
-
b. na toepassing van artikel 2.4.39. op één van de onderdelen a tot en met e van het
eerste lid minder dan drie punten zijn toegekend;
-
c. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming
verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan
het project;
-
d. projecten niet passen binnen het ingediende onderwerp, zoals benoemd in artikel 2.4.33,
lid 2.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een aanvrager die geen landbouwonderneming
is voor maximaal twee aanvragen subsidie toegewezen kan krijgen, maar een aanvrager
die tevens landbouwonderneming is slechts voor één aanvraag subsidie kan krijgen.
Artikel 2.4.39.
Dit artikel bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt.
Aan een subsidieaanvraag wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate:
-
a. de uitgangssituatie van de landbouwonderneming(en) bij indiening meer bijdragen aan
minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 2.4.33, lid 2;
-
b. de impact van het demonstratieproject groter is;
-
c. de motivatie en combinatie van de aanvrager en eventueel andere betrokkenen bij het
demonstratieproject beter is;
-
d. de kwaliteit van het projectplan hoger is;
-
e. de kosteneffectiviteit van het demonstratieproject hoger is.
Ten eerste wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de uitgangssituatie
van de betrokken landbouwonderneming(en) bij indiening meer bijdraagt aan minimaal
vijf van de onderwerpen in artikel 2.4.33, tweede lid. Demonstratiebedrijven zijn
landbouwondernemingen die al grotendeels een omschakeling naar een stikstofarmere,
meer extensieve en meer duurzame landbouw hebben doorgemaakt en als praktijkvoorbeeld
van een duurzame omschakeling voor andere agrariërs kunnen dienen.
De landbouwonderneming betrokken bij de aanvraag, beschrijft op welke manier en in
hoeverre hij integraal en op substantieel niveau bijdraagt aan minimaal 5 van de 8
doelen uit het Omschakelprogramma.
Een voorstel scoort hoger wanneer de uitgangssituatie van de landbouwonderneming bij
indiening meer bijdraagt aan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 2.4.33, tweede
lid. De beschrijving van de uitgangssituatie scoort hoger als ook aandacht wordt besteed
aan hoe integraal de landbouwonderneming omgaat met de maatregelen ter verduurzaming, en er geen afwenteling van
negatieve effecten plaatsvindt. De aanvraag scoort hoger als er aanvullende informatie
over de duurzame bedrijfsvoering wordt bijgevoegd, zoals de Kringloopwijzer, certificeringen
zoals SKAL, on the way to Planet Proof, en/of aanbeveling(en) door organisaties werkzaam
in verduurzaming van de landbouw over hoe passend de inspiratierol als demonstratiebedrijf
is voor deze landbouwonderneming(en).
Ten tweede wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de impact
van het demonstratieproject groter is. Een voorstel scoort hoger naarmate het demonstratieproject
meer bijdraagt aan een toename van kennis bij deelnemers aan voorlichtings- en demonstratieactiviteiten.
Een projectvoorstel geeft aan welke activiteiten plaatsvinden, welke doelgroepen worden
bereikt en hoe veel agrariërs worden bereikt. Een voorstel scoort hoger naarmate de
communicatie-uitingen bijdragen aan het bereik en het inspireren van andere agrariërs.
Een projectvoorstel scoort ook hoger op dit criterium naarmate in het voorstel meer
aannemelijk wordt gemaakt dat de lessen die voortkomen uit de begeleiding bij inzet
van duurzame maatregelen gedeeld zullen worden met deelnemers aan voorlichtings- en
demonstratieactiviteiten. Het voorstel scoort hoger als er in de voorlichting aan
minimaal vijf van de acht onderwerpen aandacht wordt gegeven. Het voorstel scoort
hoger als er in de voorlichting ook wordt ingegaan op het verdienvermogen van het
demonstratiebedrijf en de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar duurzame
landbouw.
Ten derde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de motivatie
en combinatie van de aanvrager en eventueel andere betrokkenen beter is. Van de aanvragers
wordt affiniteit en ervaring verwacht met verduurzaming van de landbouw. Van de aanvragers
wordt ook verwacht dat zij beschikken over voldoende kennis en ervaring om het project
uit te kunnen voeren. Dit wordt beoordeeld aan de hand van het projectplan, waarin
de kennis en ervaring van de aanbieders van de kennisoverdrachtsactiviteiten wordt
beschreven. Aanvragers die deze ervaring kunnen aantonen onder verwijzing naar eerdere
soortgelijke projecten en samenwerking met agrariër(s) scoren hoger. Bij een aanvraag
kunnen maximaal drie landbouwondernemingen worden betrokken. De combinatie van landbouwondernemingen
scoort hoger indien de betrokken ondernemingen van aard verschillen, niet allemaal
dezelfde omschakeling doormaken, hetzelfde produceren, maar een goede aanvulling op
elkaar zijn door bijv. verschillende grondsoorten, andere producten, verschillende
toegepaste duurzame maatregelen. Indien op bedrijven dezelfde type op verduurzaming
gerichte maatregelen wordt gemonitord, moet aannemelijk worden gemaakt dat de omstandigheden
tussen de bedrijven substantieel van elkaar verschillen. De motivatie wordt sterker
als wordt beschreven waarom de agrariër(s) demonstratiebedrijf wil worden, en waarom
juist deze samenwerking een meerwaarde biedt in het demonstreren van verschillende
duurzame bedrijfsvormen.
Ten vierde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit
van het voorstel hoger is. Dit criterium gaat over wat de aanvrager(s) gaan doen.
Een voorstel scoort hoger naarmate de activiteiten meer een samenhangend geheel vormen
en tot een gezamenlijk resultaat leiden dan wanneer er sprake is van een verzameling
losse deelprojecten. Een projectplan scoort ook hoger naarmate het projectplan de
uitgangssituatie, de doelen, de inhoudelijke aanpak, de uit te voeren activiteiten,
de projectfases inclusief mijlpalen, de te gebruiken middelen en de resultaten, beter
beschrijft. Ook de maatregelen of toepassingen die het demonstratiebedrijf laat monitoren,
om de kwaliteit van de voorlichting te verhogen, moeten passen binnen het geheel van
demonstratieactiviteiten. Voor deze te monitoren maatregelen is een goede onderbouwing
nodig waarom deze dataverzameling en analyse noodzakelijk is voor het geven van goede
voorlichting over verduurzaming van de landbouwpraktijk. Ten aanzien van de activiteiten
in het projectplan is het van belang dat deze bijdragen aan het vergroten van kennis.
Indien er in het projectplan meet- of evaluatiemomenten worden opgenomen ten behoeve
van de kwaliteitsborging van de demonstratieactiviteiten, wordt dit als een positief
punt beoordeeld.
Ten vijfde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kosteneffectiviteit
van het voorstel hoger is. Een voorstel scoort beter als de financiële middelen effectiever
en efficiënter worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen van het voorstel.
Om te voorkomen dat eonnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling
meegewogen welke impact het voorstel kan hebben op de doelstellingen en het te verwachten
bereik van het project, in verhouding tot de totale subsidiabele kosten die opgevoerd
worden. Een voorstel scoort lager naarmate het aandeel inrichting van ontvangstruimte
onredelijk is ten opzichte van de totaal opgevoerde projectkosten. Een voorstel is
kosteneffectiever als reeds ontwikkelde kennis of ondersteunende tools worden benut.
Voorstellen die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde kosten
scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder impact hebben.
Per criterium kunnen ten hoogste vijf punten worden toegekend. De criteria ‘impact
van het demonstratieproject’ en ‘uitgangssituatie van de landbouwonderneming(en)’
hebben een dubbele weging ten opzichte van de andere criteria.
De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan advies
worden gevraagd van een beoordelingscommissie.
De aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, worden vervolgens hoger gerangschikt
naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.
Artikel 2.4.40.
Het eerste lid van dit artikel bepaalt welke gegevens moeten worden verstrekt bij
het indienen van een aanvraag voor een subsidie. Bij de aanvraag worden ten minste
verstrekt:
-
a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn
onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;
-
b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer
en het e-mailadres;
-
c. gegevens van de landbouwondernemingen die deelnemen in het samenwerkingsverband;
-
d. het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie
wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling
van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie
en een samenvatting van het project.
Het tweede lid van dit artikel is van toepassing op subsidies met een bedrag van € 125.000
en meer. Het tweede lid regelt dat de aanvraag tot vaststelling van deze subsidies
niet vergezeld hoeft te gaan van een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsultent.
Hiermee wordt artikel 50, zevende lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies
toegepast.
In artikel 2.4.40. wordt gesteld dat informatie over projecten wordt gedeeld op Groen
Kennisnet. Groen Kennisnet is vernieuwd tot het landelijke, interactieve, digitale
platform voor het groene domein, waar kennis uit veel verschillende bronnen wordt
gebundeld en ontsloten.
Deelnemers delen de informatie over hun ervaringen en het demonstratiebedrijf in het
openbaar. Elk demonstratiebedrijf wordt uitgenodigd tot medewerking aan centrale projectcommunicatie
in de communicatielijn van LNV, zodat de informatie open en toegankelijk wordt gemaakt.
In overleg met het demonstratiebedrijf worden communicatie-uitingen ontwikkeld waar
elk demonstratiebedrijf in de periode van drie jaar een keer aan bijdraagt, zoals
een bedrijfsportret, video, interview, podcast etc. Deze centrale projectcommunicatie
ondersteunt demonstratiebedrijven bij het vertellen van het eigen verhaal. Het bundelen
van deze ervaringen over het doormaken van een omschakeling naar duurzame landbouw
is belangrijk ter inspiratie van andere vakgenoten. Daarnaast wordt verwacht dat demonstratiebedrijven
zullen deelnemen aan twee netwerkbijeenkomsten per jaar.
Artikel 2.4.41.
Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor demonstratieprojecten kwalificeert
als staatssteun, zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd
door de groepsvrijstellingsverordening landbouw.
Artikel 2.4.42.
Dit artikel bepaalt dat een bedrijfsplanvoucher voor bedrijfsadvies op aanvraag wordt
verstrekt aan een landbouwonderneming. De voucher heeft een waarde van ten hoogste
€ 6.000,– en een maximaal subsidiepercentage van 80 procent. De hoogte van dit subsidiebedrag
is gebaseerd op een inventarisatie bij diverse organisaties van de gemiddelde kosten
voor het opstellen van een bedrijfsplan. Twintig procent van de kosten van het bedrijfsplan
is voor de rekening van de landbouwonderneming.
De agrarische adviseur die de agrarische ondernemer ondersteunt bij het opstellen
van het bedrijfsplan moet erkend zijn op het aandachtsgebied ‘E3 Bedrijfsopvolging’
of ‘E4 Verdienvermogen’ in het BAS-register om zo de kwaliteit van het onafhankelijk
advies te kunnen waarborgen.
Aangezien de waarde van de bedrijfsplanvoucher hoger is dan de landbouwvrijstelling
van € 1.500 zal de aanvraag vergezeld dienen te worden van een zogenaamde de-minimisverklaring
als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013
inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352). Hierin
verklaart de aanvrager met deze voucher en eventueel andere de-minimissteun binnen
de maximale ruimte van de de-minimis van € 20.000 te zullen blijven, gerekend over
het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren.
Artikel. 2.4.46.
Bij de bedrijfsplanvouchers is er voor gekozen om 80 procent te vergoeden met een
maximumbedrag van € 6.000,–. De andere 20 procent zal moeten worden vergoed door de
agrarische ondernemer.
Artikel 2.4.47.
Net zoals bij de adviesvouchers is het toegestaan dat erkende adviseurs een andere
persoon inhuren om verdieping te bieden bij de geselecteerde onderwerpen van het bedrijfsplan.
Deze kosten komen niet in aanmerking voor subsidie indien deze persoon organisatorisch
of financieel niet onafhankelijk is van de landbouwonderneming waaraan het bedrijfsplan
wordt verstrekt. Op deze manier wordt de objectiviteit van het advies zo goed mogelijk
gewaarborgd
Artikel 2.4.48.
Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag van de bedrijfsplanvoucher,
oftewel subsidie. Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de
advisering moet worden ingediend door de erkende bedrijfsadviseur. Het tweede lid
bepaalt dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen een jaar nadat de voucher aan de
landbouwonderneming is verstrekt. Dit impliceert ook dat de advisering binnen een
jaar na verstrekking van de voucher moet hebben plaatsgevonden. Het derde lid bepaalt
vervolgens dat de voucher van rechtswege vervalt, indien de subsidieaanvraag niet
binnen een jaar na verstrekking van de voucher is ontvangen.
Artikel 2.4.49.
In dit artikel staat omschreven onder welke omstandigheden de verzilvering van een
bedrijfsplanvoucher kan worden afgewezen.
Om de integraliteit van het bedrijfsplan te bevorderen is het van belang om gewenste
maatregelen voor omschakeling op verschillende onderwerpen uit te werken. Daarom is
het verplicht om in het bedrijfsplan minimaal 5 onderwerpen op te nemen, waarvan emissie
reductiestikstof verplicht is. In de toelichting op artikel 2.4.33 zijn deze onderwerpen
toegelicht.
Tevens zal bij de verzilvering van de bedrijfsplanvoucher moeten worden aangegeven
welke onderwerpen er gekozen zijn in het bedrijfsplan.
In onderdeel c is benoemd dat een bedrijfsplan aan een aantal inhoudelijke eisen moet
voldoen namelijk:
-
* de aard en omvang van het huidige bedrijf inclusief een sterkte/zwakte analyse ook
wel genaamd SWOT analyse: Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats.
-
* de beoogde en onderbouwde vermarkting van de meerwaarde van de omschakeling (producten
/ diensten, markten, doelgroepen, promotie, ketenpartners, verdienmodel);
-
* welke maatregelen of investeringen door het bedrijf, per minimaal 5 gekozen onderwerp,
worden getroffen;
-
* de vertaling van de maatregelen en investeringen in een reële en zo mogelijk sluitende
begroting voor de exploitatie, investeringen, financiering en liquiditeit.
-
* informatie over de (juridische) haalbaarheid van het initiatief (bijvoorbeeld aan
te tonen met een bestemmingsplan, vergunningen of contracten met afnemers over de
afzet); en indien er belemmeringen zijn om het plan te realiseren welke ondersteuningsmogelijkheden
of oplossingsrichtingen er zijn om het plan te realiseren (bijvoorbeeld door gebruik
te maken van een subsidieregeling of door nieuwe afspraken met afnemers te maken).
In onderdeel f is bepaald dat een agrarische ondernemer maar eens per 3 jaar gebruik
mag maken van bedrijfsplanvoucher. Deze afwijzingsgrond is ingesteld om zoveel mogelijk
agrarische ondernemers een kans te geven om deze voucher aan te vragen.
Artikel 2.4.50
De aanvrager dient een de-minimis verklaring in te vullen en deze bij de subsidie-aanvraag
voor vouchers bedrijfsplannen toe te voegen. Deze verklaring kan men downloaden vanaf
de RVO site (www.rvo.nl). Bij het invullen van deze verklaring wordt uitgegaan van het huidig belastingjaar
(lees jaar van aanvraag Sabe subsidie) en de twee voorgaande belastingjaren. Er mag
over deze periode van drie jaar niet meer dan € 20.000 aan subsidies zijn ontvangen
die vallen onder de landbouw de-minimisverordening.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten