Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 september 2021, nr. WJZ/ 21124175, houdende wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 in verband met subsidiemodule bedrijfsplannen en projectsubsidies praktijknetwerken en demonstratiebedrijven voor duurzame landbouw

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies en de artikelen 4, 5, 16, 17, 19, 23, onderdeel b, en 50, zevende lid, van het Kaderbesluit nationale EZK-en LNV-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.4.1. worden in de alfabetische volgorde de volgende definities ingevoegd:

afzetkanaal:

onderneming of groep ondernemingen, actief in de afzet van landbouwproducten;

afzet van landbouwproducten:

het in voorraad hebben of uitstallen met het oog op het verkopen, te koop aanbieden, leveren of op enige andere wijze verhandelen, met uitzondering van de eerste verkoop door een primaire producent aan wederverkopers of verwerkingsbedrijven en alle activiteiten waarmee een product voor een dergelijke eerste verkoop wordt voorbereid; verkoop door een primaire producent aan eindverbruikers wordt als afzet van landbouwproducten beschouwd indien die verkoop plaatsvindt in speciaal daarvoor bestemde afzonderlijke ruimten;

dierlijke agroketen:

de productieketen van dierlijke producten bestaande uit landbouwondernemingen, verwerkers en afzetkanalen;

duurzaam dierlijk marktconcept:

concept voor een product of dienst dat vermarkt kan worden, dat betrekking heeft op dieren of dierlijke producten en een bijdrage levert aan tenminste één van de genoemde onderwerpen in artikel 2.4.24, derde lid, zonder afbreuk te doen aan de overige in dat artikel genoemde onderwerpen;

verwerker:

onderneming die actief is in de verwerking van landbouwproducten;

verwerking van landbouwproducten:

elke bewerking van een landbouwproduct die een product oplevert dat nog steeds een landbouwproduct is, met uitzondering van activiteiten op het landbouwbedrijf die nodig zijn om een dierlijk of plantaardig product klaar te maken voor de eerste verkoop.

B

Artikel 2.4.24. komt te luiden:

Artikel 2.4.24. Subsidieverstrekking

  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie aan een onderneming voor de uitvoering van trainingen, workshops, coaching, voorlichtingsactiviteiten en demonstratieactiviteiten ten behoeve van een samenwerkingsverband, bestaande uit:

    • a. landbouwondernemingen;

    • b. tenminste een landbouwonderneming en een verwerker of een afzetkanaal in de dierlijke agroketen, voor zover het daarbij gaat om kmo’s of kleine, middelgrote en micro-ondernemingen als bedoeld in artikel 2, onderdeel (2), van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben voor een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, als onderwerp:

    • a. Kringlooplandbouw:

      • 1°. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • 2°. gezonde bodem, water en teeltsystemen;

      • 3°. weerbare teeltsystemen en gewasbescherming;

      • 4°. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • 5°. natuurinclusieve landbouw;

      • 6°. precisielandbouw.

    • b. Duurzaam Ondernemerschap:

      • 1°. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • 2°. horizontale samenwerking;

      • 3°. bedrijfsopvolging;

      • 4°. duurzaam verdienvermogen.

  • 3. De activiteiten, bedoeld in het eerste lid, hebben voor een samenwerkingsverband als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, in het kader van een duurzaam dierlijk marktconcept een of meer van de volgende onderwerpen:

    • a. Kringlooplandbouw:

      • 1°. (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten;

      • 2°. gezonde bodem en water;

      • 3°. circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen;

      • 4°. natuurinclusieve landbouw;

      • 5°. verbeteren van diergezondheid;

      • .Verbeteren van dierenwelzijn.

    • b. Duurzaam Ondernemerschap:

      • 1°. persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf;

      • 2°. horizontale samenwerking;

      • 3°. verticale samenwerking;

      • 4°. duurzaam verdienvermogen.

  • 4. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt aan:

    • a. een landbouwonderneming of een schakel in de dierlijke agroketen;

    • b. een onderneming, die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt; of

    • c. een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die producten als bedoeld onder b verkoopt.

C

Artikel 2.4.27. wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.24, tweede lid, onderdeel a, subonderdeel 1°, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig aan het subsidieplafond toegevoegd voor overige projecten als bedoeld in artikel 2.4.24, tweede lid.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.24, derde lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag zo nodig toegevoegd voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.24, tweede lid.

D

Onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel c door een puntkomma worden aan artikel 2.4.29. de volgende onderdelen toegevoegd:

  • d. het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 2.4.24, tweede of derde lid;

  • e. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 2.4.24, eerste lid, onderdeel b, niet bestaat uit ten minste twee van de drie genoemde schakels van de dierlijke agroketen;

  • f. het project, bedoeld in artikel 2.4.24, derde lid, geen duurzaam dierlijk marktconcept betreft.

E

In artikel 2.4.30. wordt in het derde lid ‘onderdelen a en b’ vervangen door ‘ onderdeel a’.

F

In artikel 2.4.31. wordt na het tweede lid een lid toegevoegd luidende:

  • 3. De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de projecten, waaraan subsidie als bedoeld in artikel 2.4.24. wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

G

Na artikel 2.4.32. worden drie paragrafen toegevoegd, luidende:

§ 2.4.7. Demonstratiebedrijven duurzame landbouw

Artikel 2.4.33. Subsidieverstrekking kennisoverdracht door demonstratiebedrijven duurzame landbouw
  • 1. De minister verstrekt op aanvraag subsidie voor kennisoverdracht over de omschakeling naar duurzame landbouw in de vorm van demonstratieprojecten aan:

    • a. een individuele landbouwonderneming die een aanvraag indient om zelf demonstratiebedrijf en daarmee aanbieder van kennisoverdracht en voorlichting te willen zijn;

    • b. een landbouwonderneming die een aanvraag indient voor zichzelf en maximaal twee andere landbouwondernemingen die alle demonstratiebedrijf willen zijn;

    • c. een onderneming niet zijnde een landbouwonderneming die een aanvraag indient voor maximaal drie landbouwondernemingen die alle demonstratiebedrijf willen zijn.

  • 2. De omschakeling naar duurzame landbouw, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op vijf van de volgende onderwerpen, waarvan emissiereductie stikstof één van de vijf onderwerpen moet zijn:

    • a. emissiereductie stikstof;

    • b. reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen;

    • c. emissiereductie broeikasgassen;

    • d. emissiereductie nitraat;

    • e. vergroten biodiversiteit;

    • f. versterken duurzaam bodembeheer;

    • g. verhogen aandeel circulair veevoergebruik;

    • h. verbeteren dierenwelzijn en diergezondheid.

  • 3. De subsidie, bedoeld in het eerste lid, wordt niet verstrekt aan:

    • a. een onderneming die gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt;

    • b. een onderneming die in een groep verbonden is aan een onderneming die producten als bedoeld in onderdeel b verkoopt.

Artikel 2.4.34. Hoogte subsidie
  • 1. De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten.

  • 2. De subsidie bedraagt ten minste € 75.000,– en ten hoogste € 360.000,– per demonstratieproject.

  • 3. De subsidie bedraagt ten minste € 75.000,– en ten hoogste € 120.000 per demonstratiebedrijf in drie jaar.

Artikel 2.4.35. Subsidiabele kosten
  • 1. Voor subsidie komen in aanmerking kosten van de uitvoering van voorlichtings- en demonstratieactiviteiten, met inbegrip van kosten voor inhuur van derden voor het verzamelen en analyseren van data noodzakelijk voor de voorlichting over het effect van duurzame maatregelen en toepassingen, kosten voor de inrichting van ontvangstruimte en materiaalkosten ten behoeve van deze activiteiten door de aanvragers, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

  • 2. Voor subsidie komen niet in aanmerking kosten voor de ontwikkeling, aanschaf of aanleg van middelen ten behoeve van demonstratieprojecten in verband met investeringen, ten behoeve van de omschakelmaatregelen, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel d, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.4.36. Verdeling van het subsidieplafond
  • 1. De minister verdeelt het subsidieplafond op volgorde van rangschikking van de aanvragen.

  • 2. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.33, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag gereserveerd voor een volgende openstelling.

Artikel 2.4.37. Start- en realisatietermijn
  • 1. Met de uitvoering van de op grond van deze paragraaf gesubsidieerde activiteiten wordt gestart binnen drie maanden na de subsidieverlening.

  • 2. De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is drie jaar.

Artikel 2.4.38. Afwijzingsgronden
  • 1. De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien:

    • a. de aanvrager niet beschikt over voor het demonstratieproject gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw of zelf over deze kwalificaties beschikt;

    • b. na toepassing van artikel 2.4.39. op één van de onderdelen a tot en met e van het eerste lid van dat artikel minder dan drie punten zijn toegekend;

    • c. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project;

    • d. het project niet past binnen de onderwerpen van artikel 2.4.33, tweede lid.

  • 2. De aanvrager, bedoeld in artikel 2.4.33, eerste lid, onderdeel a of b, kan voor maximaal een aanvraag subsidie toegewezen krijgen, de aanvrager, bedoeld in artikel 2.4.33, eerste lid, onderdeel c, kan voor maximaal twee aanvragen subsidie toegewezen krijgen.

Artikel 2.4.39. Rangschikkingscriteria
  • 1. De minister kent aan een project een hoger aantal punten toe naarmate:

    • a. de uitgangssituatie van de landbouwonderneming(en) bij indiening meer bijdraagt aan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 2.4.33, tweede lid;

    • b. de impact van het demonstratieproject groter is;

    • c. de motivatie en combinatie van de aanvrager en eventueel andere betrokkenen bij het demonstratieproject beter is;

    • d. de kwaliteit van het projectplan hoger is;

    • e. de kosteneffectiviteit van het demonstratieproject hoger is.

  • 2. Het aantal punten bedraagt per onderdeel van het eerste lid ten hoogste vijf punten.

  • 3. Voor de rangschikking wordt het aantal punten gegeven voor het eerste lid, onderdelen a en b, vermenigvuldigd met twee.

  • 4. De minister rangschikt de aanvragen waarop niet afwijzend is beslist hoger naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend, waarbij een gelijke verdeling van minimaal twee demonstratiebedrijven per provincie wordt nagestreefd.

Artikel 2.4.40. Informatieverplichtingen
  • 1. Een aanvraag voor subsidie als bedoeld in artikel 2.4.33. bevat ten minste:

    • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming geregistreerd is bij de Kamer van Koophandel;

    • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

    • c. gegevens van de landbouwondernemingen die geen aanvrager zijn en deelnemen in het samenwerkingsverband;

    • d. het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

  • 2. Artikel 50, tweede lid, onderdeel c, van het besluit is niet van toepassing op de aanvraag voor vaststelling van een subsidie als bedoeld in artikel 2.4.33.

  • 3. De aanvrager werkt eraan mee dat informatie over de demonstratieprojecten, waaraan subsidie als bedoeld in artikel 2.4.33. wordt verstrekt, wordt gedeeld op Groen Kennisnet.

  • 4. De aanvrager werkt mee aan centrale projectcommunicatie door een door de minister aangewezen communicatiebureau.

Artikel 2.4.41. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.33, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door artikel 21 van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

§ 2.4.8. Verstrekken bedrijfsplanvoucher voor omschakeling

Artikel 2.4.42. Aanvraag, verstrekking en besteding bedrijfsplanvoucher
  • 1. Een bedrijfsplanvoucher heeft een waarde van ten hoogste € 6.000,– en wordt door de minister op aanvraag verstrekt aan een landbouwonderneming voor het verkrijgen van een bedrijfsplan.

  • 2. De landbouwonderneming vermeldt bij de aanvraag een erkende bedrijfsadviseur naar keuze, geregistreerd in tenminste een van de volgende aandachtsgebieden in het Bedrijfsadviseringssysteem: E3 bedrijfsopvolging, (bedrijfsovername & bedrijfsplannen) of E4 verdienvermogen.

  • 3. De landbouwonderneming dient een de-minimisverklaring in als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352).

Artikel 2.4.43. Verdeling subsidieplafond

De minister bepaalt op volgorde van binnenkomst aan welke landbouwondernemingen, binnen het subsidieplafond voor bedrijfsplanvouchers, vouchers worden verstrekt, uitgaande van de waarde per voucher.

Artikel 2.4.44. Besteding bedrijfsplanvoucher

De landbouwonderneming draagt de door de minister verstrekte voucher over aan de in de aanvraag opgenomen erkende bedrijfsadviseur.

§ 2.4.9. Verstrekking subsidie aan een erkende bedrijfsadviseur
Artikel 2.4.45. Verzilvering bedrijfsplanvoucher

Subsidie wordt verstrekt aan een erkende bedrijfsadviseur die ten behoeve van een landbouwonderneming een bedrijfsplan heeft opgesteld met daarin minimaal vijf onderwerpen, genoemd in 2.4.49., onderdeel b, waarop het bedrijfsplan gericht zal zijn en in verband daarmee een geldige voucher overlegt.

Artikel 2.4.46. Hoogte subsidie

De subsidie bedraagt ten hoogste 80% van de subsidiabele kosten en niet meer dan € 6.000,– per voucher.

Artikel 2.4.47. Subsidiabele kosten

Voor subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.4.42, eerste lid, komen niet in aanmerking kosten die de erkende bedrijfsadviseur maakt voor de inhuur van personen die organisatorisch of financieel niet onafhankelijk zijn van de landbouwonderneming waaraan het advies is verstrekt.

Artikel 2.4.48. Aanvraag verzilvering bedrijfsplanvoucher
  • 1. Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend na afloop van het opstellen van een bedrijfsplan als bedoeld in artikel 2.4.42, eerste lid, door een erkende bedrijfsadviseur.

  • 2. De aanvraag moet binnen een jaar zijn ontvangen na de dagtekening van een aan de landbouwonderneming verstrekte voucher. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend verzoek kan de minister besluiten deze termijn eenmalig te verlengen met ten hoogste zes maanden.

  • 3. Indien de aanvraag niet door de minister is ontvangen binnen de termijn, bedoeld in het tweede lid, vervalt de voucher van rechtswege.

Artikel 2.4.49. Afwijzingsgronden

De minister beslist afwijzend op een aanvraag voor subsidie voor het opstellen van een bedrijfsplan indien:

  • a. het opstellen van een bedrijfsplan in groepsverband heeft plaatsgevonden aan meer dan één landbouwonderneming;

  • b. het niet ingaat op minimaal vijf van de volgende onderwerpen, waarvan emissiereductie stikstof één van de onderwerpen moet zijn:

    • 1°. emissiereductie stikstof;

    • 2°. reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen;

    • 3°. emissiereductie broeikasgassen;

    • 4°. emissiereductie nitraat;

    • 5°. vergroten biodiversiteit;

    • 6°. versterken duurzaam bodembeheer;

    • 7°. verhogen aandeel circulair veevoergebruik;

    • 8°. verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid.

  • c. het bedrijfsplan geen uitgewerkte beschrijving van de onderdelen 1 tot en met 5 bevat met betrekking tot:

    • 1°. de aard en omvang van het huidige bedrijf inclusief SWOT-analyse;

    • 2°. de beoogde en onderbouwde vermarkting van de meerwaarde van de omschakeling (producten / diensten, markten, doelgroepen, promotie, ketenpartners, verdienmodel);

    • 3°. welke maatregelen of investeringen er door het bedrijf per onderwerp worden voorgesteld;

    • 4°. de maatregelen en investeringen, en de uitwerking daarvan, in een reële en zo mogelijk sluitende begroting voor de exploitatie, investeringen, financiering en liquiditeit;

    • 5°. de (juridische) haalbaarheid van het initiatief en indien er belemmeringen zijn om het plan te realiseren, hoe er hiervoor ondersteuning of oplossingsrichtingen kunnen worden geboden.

  • d. de erkende bedrijfsadviseur financieel niet onafhankelijk is van de aanvrager;

  • e. de erkende bedrijfsadviseur niet deskundig of onvoldoende betrouwbaar is;

  • f. de agrarische onderneming al in de afgelopen 3 kalenderjaren van een bedrijfsplanvoucher gebruik heeft gemaakt.

Artikel 2.4.50. Staatssteun

De subsidie, bedoeld in artikel 2.4.42, bevat staatssteun en wordt gerechtvaardigd door overlegging van een de-minimisverklaring als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352) waaruit blijkt dat het totale bedrag van de-minimissteun dat wordt verleend niet hoger is dan € 20.000,– gerekend over het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren.

ARTIKEL II

In de tabel van artikel 1 van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 worden in titel 2.4 de volgende rijen toegevoegd:

2.4.24, eerste en tweede lid, onderdeel a, subonderdeel 1

§ 2.4.6.

kennisoverdracht ten behoeve van projectsubsidies praktijknetwerken

(Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten

1 november 2021 t/m 15 december 2021

€ 1.400.000

2.4.24, eerste en tweede lid

 

kennisoverdracht ten behoeve van projectsubsidies praktijknetwerken

alle genoemde onderwerpen

1 november 2021 t/m 15 december 2021

€ 1.400.000

2.4.24, eerste en derde lid

 

kennisoverdracht ten behoeve van projectsubsidies duurzame dierlijke marktconcepten

alle genoemde onderwerpen

1 november 2021 t/m 15 december 2021

€ 500.000

2.4.33

§ 2.4.7.

kennisoverdracht ten behoeve van projectsubsidies demonstratiebedrijven

alle genoemde onderwerpen

1 november 2021 t/m 15 december 2021

€ 3.440.000

2.4.42

§ 2.4.8.

bedrijfsplanvoucher uit het Omschakelprogramma

alle genoemde onderwerpen

1 november 2021 t/m 15 december 2021

€ 1.866.000

ARTIKEL III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 november 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 22 september 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

TOELICHTING

1. Inleiding

Deze ministeriële regeling strekt tot wijziging van de Subsidiemodule agrarische bedrijfsadvisering en educatie (Sabe) in titel 2.4 van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies (RNES) en tot een nieuwe openstelling van de subsidiemodules kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband.

2. Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies

De regeling bevat een onderscheid tussen kennisoverdracht binnen samenwerkingsverbanden, demonstratiebedrijven en vouchers voor bedrijfsplannen.

Samenwerkingsverbanden bij praktijknetwerken

Uit ervaringen blijkt dat een groepsaanpak de kennisdoorwerking en het leren versterkt. Landbouwondernemers hebben grote behoefte aan leren in groepsverband. De Sabe faciliteert advisering en kennisoverdracht in groepsverband door subsidie te verlenen voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van onder andere landbouwondernemingen. Advisering in groepsverband heeft als voordeel dat boeren veel van elkaars ervaringen en kennis kunnen leren.

Duurzame dierlijke marktconcepten is een nieuwe categorie voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband. Voor de verduurzaming van de markt zijn nieuwe initiatieven nodig om de vraag en het aanbod naar duurzame dierlijke producten te vergroten door de ontwikkeling van nieuwe marktconcepten.

Het doel van de regeling is om door middel van deze samenwerkingsverbanden kennis te delen, te verspreiden en toe te passen om op deze manier samen te kunnen werken aan duurzame nieuwe marktconcepten, die bijdragen aan een nieuw duurzaam verdienmodel en de verduurzaming van de veehouderij.

De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming ten behoeve van het uitvoeren van trainingen, workshops, coaching, voorlichtings- en demonstratieactiviteiten. Deze onderneming kan geen landbouwonderneming, verwerker, afzetkanaal of een onderneming zijn die landbouwproducten, gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt of in een groep verbonden is aan een onderneming die deze producten verkoopt. De onderneming verricht een adviesdienst ten behoeve van een samenwerkingsverband bestaande uit tenminste een landbouwonderneming, verwerker of afzetkanaal.

Initiatieven om de vraag naar duurzame dierlijke producten te vergroten hebben meer kans van slagen wanneer er met verschillende partijen in de keten wordt samengewerkt. Daarbij beschikt een samenwerkingsverband bestaande uit verschillende partijen uit de keten over een groter vermogen om van invloed te zijn op de gehele voedselketen.

Vanwege staatssteunregels kunnen enkel kleine, middelgrote en/of micro-ondernemingen onderdeel uitmaken van de samenwerkingsverbanden. Grote ondernemingen kunnen niet de begunstigde zijn van de steunmaatregel. De opgedane kennis uit de trainingen, workshops, coaching-, voorlichtings- en demonstratieactiviteiten kan wel benut worden in samenwerking met grote ondernemingen.

Demonstratiebedrijven Duurzame Landbouw

Demonstratiebedrijven zijn een onderdeel uit het bredere Omschakelprogramma dat omschakeling naar stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame landbouw bevordert (zie ook Kamerbrief Contouren van het Omschakelprogramma duurzame landbouw (omschakelfonds) van 18 november 2020, Kamerstuk 35 334 nr. 126). De minister heeft toegezegd bedrijven die al maatregelen hebben genomen in hun bedrijfsvoering en die als voorbeeld kunnen dienen voor andere agrarische ondernemers te ondersteunen, om te bevorderen dat hun kennis en ervaring worden uitgewisseld met collega-agrariërs en zo omschakeling wordt gestimuleerd naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering.

Boeren, boerenvertegenwoordigers en beleidsmedewerkers van andere overheidsorganen die soortgelijke regelingen beheren of hebben beheerd, zijn geconsulteerd bij het opstellen van het gedeelte demonstratiebedrijven van deze regeling. In deze consultaties werd onderschreven dat praktijkvoorbeelden in de eigen omgeving van agrarische ondernemers inspirerend werken. Uitwisseling van kennis en ervaring helpt.

Demonstratiebedrijven zijn agrarische ondernemingen die al grotendeels een omschakeling naar duurzame landbouw hebben doorgemaakt, en als inspirerend praktijkvoorbeeld van een duurzame omschakeling voor andere agrariërs kunnen dienen. Sommige van deze agrarische ondernemingen geven in de praktijk al rondleidingen of voorlichting aan andere agrariërs. De regeling ondersteunt deze ambitieuze duurzame agrarische ondernemers door demonstratieprojecten te subsidiëren waarin zij kennis en ervaring delen en hun bedrijf openstellen om collega-agrariërs te informeren en te inspireren.

De aanvrager kan een onderneming of een landbouwonderneming zijn. Als de aanvrager een landbouwonderneming is, dient zij een aanvraag in voor een demonstratieproject waarin de landbouwonderneming zelf demonstratiebedrijf is en ook zelf als aanbieder van de kennisoverdracht of voorlichting fungeert. De landbouwonderneming kan ook een aanvraag voor een demonstratieproject indienen voor drie demonstratiebedrijven, waarvan de aanvrager zelf een van de drie demonstratiebedrijven is. Als de aanvrager een onderneming (niet zijnde een landbouwonderneming) is, kan deze onderneming voor maximaal twee aanvragen subsidie ontvangen. De onderneming organiseert de voorlichtings- en demonstratieactiviteiten voor de demonstratiebedrijven. Dit gebeurt in overleg met de demonstratiebedrijven.

Elke demonstratiebedrijf draagt op het moment van aanvraag substantieel bij aan minimaal 5 van de 8 hieronder genoemde doelen (ook benoemd in de kamerbrief over de voortgang op de verschillende instrumenten onder het Omschakelprogramma, Kamerstuk 35 334 nr. 163), waaronder in elk geval emissiereductie stikstof:

  • Emissiereductie stikstof

  • Reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen

  • Emissiereductie broeikasgassen

  • Emissiereductie nitraat

  • Vergroten biodiversiteit

  • Versterken duurzaam bodembeheer

  • Circulair veevoergebruik

  • Verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid

In de aanvraag wordt in elk geval een beschrijving gegeven van de uitgangssituatie van de betrokken landbouwondernemingen op het gebied van duurzame landbouw aan de hand van bovengenoemde doelen en de motivatie van de betrokken landbouwonderneming(en) om een demonstratiebedrijf te willen worden.

Daarnaast wordt beschreven welke kennis en ervaring de agrariër(s) van de demonstratiebedrijven hebben in het geven van voorlichting en delen van kennis, en of hiervoor eigen of ingehuurd personeel wordt ingezet met kennis en ervaring in voorlichting of demonstratieactiviteiten.

In het projectplan beschrijft de aanvrager hoe het demonstratiebedrijf gedurende drie jaar kennis en ervaring zal delen, welke doelgroepen worden bereikt, hoeveel agrariërs dit zullen zijn, en welke voorlichtingsactiviteiten worden uitgevoerd. Dat kunnen o.a. zijn rondleidingen, open dagen, workshops, lezingen, presentaties en interviews. Ook wordt van de demonstratiebedrijven verwacht dat zij meewerken aan communicatie-activiteiten over het project samen met een organisatie die de centrale communicatie verzorgt over alle demonstratiebedrijven. Deze organisatie wordt aangewezen door het Ministerie van LNV. De beschikbare informatie wordt ook op Groen Kennisnet gezet.

Tevens wordt in het projectplan duidelijk gemaakt welke demonstratieactiviteiten worden uitgevoerd. Elk demonstratiebedrijf geeft hierin aan of het voor bepaalde demonstratieactiviteiten noodzakelijk is om te beschikken over data en analyses, die de bezoekers/deelnemers meer inzicht geven in het effect van een (nieuwe) maatregel of toepassing die gericht is op verdere verduurzaming. Data en analyses kunnen de voorlichting, aangeboden door het demonstratiebedrijf, verduidelijken voor de toehoorders. De betreffende (nieuwe) maatregelen of toepassingen dragen bij aan verdere verduurzaming op het bedrijf, passend binnen de doelen van het Omschakelprogramma. Het demonstratiebedrijf kan een kennispartij inhuren voor het monitoren en het maken van analyses (zoals dataverzameling, analyse, en verslaglegging van de resultaten) als dit noodzakelijk is voor een demonstratie. In het projectplan wordt beschreven wat zal worden gemonitord, hoe en door welke kennis- of adviespartij deze monitoring en analyses plaatsvinden, hoe deze gegevens worden benut in de voorlichting en demonstratieactiviteiten, en waarom deze gegevens noodzakelijk zijn voor het demonstratieproject. De opgeleverde resultaten worden door het demonstratiebedrijf ingezet in de voorlichting.

De looptijd van de subsidie voor demonstratiebedrijven is drie jaar. De subsidie bedraagt min. € 75.000 en max. € 120.000,– per demonstratiebedrijf voor een periode van drie jaar en is 100% subsidiabel. Subsidiabel zijn de tijd die de aanvrager besteedt aan het organiseren en uitvoeren van voorlichting en demonstratieactiviteiten, de materiaalkosten voor de voorlichting zoals drukwerk en advertenties voor bijeenkomsten, de materiaalkosten ten behoeve van ontvangst op het bedrijf en inhuur van een kennis- of adviespartij voor het monitoren van een toepassing ten behoeve van demonstratieactiviteiten en voorlichting. Niet gesubsidieerd worden investeringen voor aanschaf of aanleg van de ‘omschakel’-maatregel(en).

Bedrijfsplanvouchers

In de kamerbrief van 18 november 2020 (Kamerstuk 35 334 nr. 126) is het Omschakelprogramma aangekondigd waarmee agrarische ondernemers worden gestimuleerd en ondersteund om versneld om te schakelen naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame agrarische bedrijfsvoering, bijvoorbeeld naar biologische of natuurinclusieve landbouw. Het bedrijfsplan moet een middel worden voor de ondernemer om een omschakeling naar een meer duurzame bedrijfsvoering concreet te maken. De bedrijfsplannen vergroten de kans om toegang te krijgen tot financiering voor omschakeling. Verder stimuleren ze agrarische ondernemers om de omschakeling te maken op basis van weloverwogen, solide en sociaal, economisch en ecologisch goed onderbouwde plannen. Het maken van een goed bedrijfsplan vergt echter veel tijd, energie, financiële middelen en kennis. Om agrarische ondernemers hierbij te ondersteunen kunnen zij een bedrijfsplanvoucher aanvragen. Met het bedrijfsplan in de hand kan de ondernemer, zo is de verwachting, vervolgens de omschakeling realiseren door het plan door te voeren en hiervoor ook financiering aan te vragen bij een private financiële instelling of bij het Investeringsfonds (onderdeel van het Omschakelprogramma).

De Sabe-regeling bevat reeds de submodules advies-, cursus- en opleidingsvouchers. Bedrijfsplanvouchers zijn hier als nieuwe submodule aan toegevoegd.

De bedrijfsplanvouchers geven agrariërs de mogelijkheid om met behulp van een bedrijfsadviseur een bedrijfsplan op te stellen voor integrale verduurzaming op meerdere aspecten van het bedrijf. Het doel van dit bedrijfsplan is omschakeling naar een duurzaam bedrijfsmodel. Bedrijfsplanvouchers verschillen daarmee van de adviesvouchers; daarmee kunnen agrariërs advies inwinnen van een bedrijfsadviseur dat primair gericht is op één specifiek aandachtsgebied. Een adviesvoucher levert een advies op en een bedrijfsplanvoucher levert een bedrijfsplan op.

3. Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021

Naast een nieuwe openstelling in 2021 van kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband, zijn de eerste openstellingen van de nieuwe onderdelen bedrijfsplannen en demonstratiebedrijven opgenomen in dit onderdeel van de regeling. Er komen voor (landbouw)ondernemingen vijf aparte subsidieplafonds:

  • een voor bedrijfsplannen;

  • drie voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband, namelijk de categorieën stikstofemissie en hergebruik nutriënten, duurzame dierlijke marktconcepten, alle categorieën;

  • een voor demonstratiebedrijven.

4. Regeldruk

Bedrijfsplannen

De hoogte van de subsidie bij vouchers voor bedrijfsplannen is maximaal € 6.000,–. Met betrekking tot de administratieve lasten wordt geschat dat de aanvragers van bedrijfsplanvouchers (agrariërs) de aanvraag in één uur hebben opgesteld. Daarnaast moet ook contact worden gelegd met de erkende onafhankelijke bedrijfsadviseur bij wie de voucher wordt verzilverd. Bovendien moet de aanvrager ook een de-minimisverklaring opstellen en overleggen. Daarom is het de verwachting dat de totale tijdsbesteding van de voucheraanvrager 1 tot 1.5 uur is.

Bij agrariërs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor agrariërs € 15.861,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 1.5 uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 311.

Er wordt geschat dat er een half uur nodig is voor de verzilvering van de bedrijfsplanvouchers (bedrijfsadviseurs). Bij de verzilvering moet aangegeven worden op welke onderwerpen (minimaal 5) is ingegaan in het bedrijfsplan. Bij adviseurs wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last voor bedrijfsadviseurs € 8.397,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 0.5 uur, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 311.

Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,3 procent van het beschikbaar gestelde budget.

Samenwerkingsverband

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor kennisoverdracht binnen een samenwerkingsverband van agrariërs. De subsidie wordt aangevraagd door een onderneming die de kennisoverdracht verzorgt. Dit mag geen landbouwonderneming zijn. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:

  • a. het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;

  • b. het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband waarin de behoefte voor kennisoverdracht wordt uitgesproken;

  • c. gedurende het project het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en eindrapportages door de subsidieontvanger indien het budget van het project groter is dan € 25.000,–.

Er wordt verwacht dat het de aanvrager twaalf tot zestien uur kost om de aanvraag te doen. Hierbij zal de aanvrager bovenstaande handelingen moeten uitvoeren (schatting 8 tot 12 uur) en contact leggen met het samenwerkingsverband (schatting 4 uur). Uitgegaan wordt van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 19.440,– tot € 25.920,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 12 tot 16 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal aanvragen van 30. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 1,1 tot 1,5 procent van het beschikbaar gestelde budget.

Demonstratiebedrijven

Er zijn administratieve lasten te verwachten bij de aanvraag van subsidies voor demonstratiebedrijven. De subsidie wordt aangevraagd door een agrariër die demonstratiebedrijf wil worden of een onderneming die het demonstratieproject verzorgt. De volgende handelingen worden voorzien voor de aanvrager:

  • a. het invullen en aanleveren van het projectplan via het digitale formulier van RVO;

  • b. het opstellen en aanleveren van een verklaring van het samenwerkingsverband;

  • c. gedurende het project het verstrekken en publiceren van tussentijdse rapportages en eindrapportages door de subsidieontvanger indien het budget van het project groter is dan € 25.000,–.

Er wordt verwacht dat het de aanvrager acht tot zestien uur kost om de aanvraag te doen. Hierbij zal de aanvrager bovenstaande handelingen moeten uitvoeren (schatting 8 tot 12 uur). Als de aanvrager geen landbouwonderneming is zal de aanvrager ook contact moeten leggen met agrarische ondernemers die demonstratiebedrijf kunnen zijn (schatting 4 uur).

Voor een onderneming wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 54,–. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 22.680,– tot € 30.240,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 54,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 12 tot 16 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal goedgekeurde aanvragen van 35. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 0,65 tot 0,87 procent van het beschikbaar gestelde budget wanneer enkel aanvragen van ondernemingen toegekend worden.

Voor een agrariër wordt uitgegaan van een standaarduurtarief van € 34,– voor een onderneming. In totaal bedraagt de verwachte administratieve last € 9.520,– tot € 19.040,–. Dit bedrag komt tot stand door het standaarduurtarief van € 34,– te vermenigvuldigen met de verwachte tijdsbesteding van 8 tot 16 uur per aanvraag, vermenigvuldigd met het verwachte aantal goedgekeurde aanvragen van 35. Met deze inschatting bedraagt de totale administratieve last 0,28 tot 0,55 procent van het beschikbaar gestelde budget wanneer enkel aanvragen van agrariërs toegekend worden.

De subsidiemodule is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (Atr). Atr heeft de subsidiemodule niet geselecteerd voor een formeel advies, mede gelet op de analyse dat kwantitatief beschreven is dat er geen omvangrijke regeldrukeffecten aan de orde zullen zijn als gevolg van het voorstel. De standaarduurtarieven en de berekeningen zijn gebaseerd op het Handboek meting regeldrukkosten van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat.

5. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van deze regeling is vastgesteld op 1 november 2021. Van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten (Kamerstukken II 2009/10, 29 515, nr. 309) wordt dus afgeweken. Dit wordt gerechtvaardigd door het feit dat de openstelling van de volgende subsidieronde nog in 2021 moet plaatsvinden om de jaarlijks hiervoor uitgetrokken bedragen te kunnen toekennen.

6. Artikelsgewijs

Artikel 2.4.1.

In dit artikel worden een paar definities toegevoegd. Belangrijkste daarvan is duurzaam dierlijk marktconcept.

Een marktconcept is een concept voor een product of dienst dat vermarkt kan worden. Dierlijk is het wanneer het concept betrekking heeft op dieren of dierlijke producten. Duurzaam is het concept wanneer dit een bijdrage levert aan tenminste één van de genoemde onderwerpen in artikel 2.4.24, derde lid, zonder afbreuk te doen aan de overige in dat artikel genoemde onderwerpen. Het is van belang voor zowel veehouders als andere ondernemers uit de dierlijke voedselketen die zich bezighouden met de verwerking of de afzet van landbouwproducten om een afzetmarkt te hebben die een duurzaam verdienvermogen oplevert. LNV wil daarom subsidie verlenen voor kennisverspreidingsactiviteiten die:

  • het ontstaan stimuleren van nieuwe samenwerkingsverbanden tussen partijen binnen de agrarische ketens (producenten, verwerkers, afzetters),

  • waarin kennis en expertise wordt gedeeld, verspreid en toegepast over nieuwe marktconcepten voor duurzame dierlijke producten,

zodat ze een strategie kunnen ontwikkelen om verdienvermogen te creëren en rendabele duurzame marktconcepten met meerkosten op de markt kunnen brengen die zich terugverdienen in de toekomst.

Artikel 2.4.24

In artikel 2.4.24, lid 1, worden samenwerkingsverbanden onderverdeeld in samenwerkingsverbanden bestaande uit enkel landbouwondernemingen en samenwerkingsverbanden bestaande uit tenminste een landbouwonderneming en een verwerker of afzetkanaal uit de dierlijke agroketen.

In artikel 2.4.24, lid 2, worden de onderwerpen voor het onderdeel 2.4.24, lid 1, onderdeel a, beschreven. De definities van deze onderwerpen zijn als volgt:

Onderwerp

Definitie

A Kringlooplandbouw

 

A1 (Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten

Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, methaan, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische reststromen.

A2 Gezonde bodem, water en teeltsystemen

Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor koolstofopslag in de bodem, (grond)waterkwaliteit, watermanagement en het teeltsysteem.

A3 Weerbare teeltsystemen en gewasbescherming

Het werken aan weerbare teeltsystemen waardoor de behoefte aan gewasbescherming zal afnemen. Ziekten en plagen krijgen minder kans door het benutten van natuurlijke systemen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, gebeurt dit nagenoeg zonder emissies en residuen. Bij gesloten teelten is tevens aandacht voor het verminderen van klimaatemissies.

A4 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf of de regio. Nieuwe, diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en -bronnen.

A5 Natuurinclusieve landbouw

De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.

A6 Precisielandbouw

De inzet van data uit diverse bronnen, benodigde software voor dataverwerking en autonome en precisiewerktuigen om de kringloopdoelen te realiseren. Het verlagen van (externe) input en van uitspoeling van grondstoffen en nutriënten, het verminderen van uitstoot van schadelijke emissies, het verbeteren van productkwaliteit en het versterken van biodiversiteit op en rond het erf.

E Duurzaam Ondernemerschap

 

E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf

De ontwikkeling van vaardigheden van ondernemers en medewerkers van de landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf.

E2 Horizontale samenwerking

Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel samenwerking tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen als samenwerking tussen bedrijven die binnen een zelfde sector in een telersvereniging opereren.

E3 Bedrijfsopvolging

Het starten, overnemen of beëindigen van een agrarische onderneming.

E4 Verdienvermogen

Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken door deelname in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (zoals biologische producten, milieukeur en sterrenvlees), keten- en/of gebiedsorganisaties. Of door de agrarische productie te combineren met het leveren van diensten aan de samenleving zoals korte ketens, multifunctionele landbouw en sociale en/of ecosysteemdiensten.

In artikel 2.4.24, lid 3, worden de onderwerpen voor het onderdeel 2.4.24, lid 1, onderdeel b beschreven. Deze definities verschillen van artikel 2.4.24, lid 2, omdat dit artikel betrekking heeft op zowel akkerbouw als veehouderij.

Artikel 2.4.24, lid 3, heeft enkel betrekking op de veehouderij. De definities van deze onderwerpen zijn als volgt:

Onderwerp

Definitie

A Kringlooplandbouw

 

A1 (Stikstof)emissie en hergebruik nutriënten

Brongericht verminderen van de emissie van ammoniak, methaan, nitraat en fosfaat naar bodem, water en lucht, met name door: aanpassing van het gebruik van diervoeders, weidegang, het gebruik van dierlijke meststoffen, het gebruik van emissiearme stallen en het vergroten van het gebruik van nutriënten uit meststoffen, drainage- en afvalwater, slib en andere organische reststromen.

A2 Gezonde bodem en water

Duurzaam bodembeheer of groeimediumbeheer met integrale aandacht voor koolstofopslag in de bodem, (grond)waterkwaliteit en watermanagement).

A3 Circulair gebruik van gewassen, grondstoffen en nieuwe plantaardige eiwitbronnen

Nieuwe en aangepaste gewassen, grondstoffen en bewerkingen hiervan die bijdragen aan optimaal, volledig en hoogwaardig hergebruiken binnen het bedrijf of de regio. Nieuwe, diverse en verbeterde plantaardige en eiwitteelten en -bronnen.

A4 Natuurinclusieve landbouw

De (door)ontwikkeling van natuurinclusieve landbouw en het herstel van biodiversiteit op en rondom agrarische bedrijven met inbegrip van lokale en regionale wateren en landschap in aansluiting op nieuwe verdienmodellen en samenwerkingsvormen.

A5 Verbeteren van diergezondheid

Verbeteren van de gezondheid waardoor het dier vrij is van ziekte en letsel en het zelfstandig in staat is met fysieke, mentale en sociale invloeden uit de omgeving om te gaan.

A6 Verbeteren van dierenwelzijn

Het verbeteren van de kwaliteit van leven zoals ervaren door het dier zelf. Een dier moet in staat zijn om positieve ervaringen op te doen. Hierbij horen het kunnen uitvoeren van soort-specifiek gedrag, maar ook positieve ervaringen als verzadigings-gevoel of zich niet vervelen.

E Duurzaam Ondernemerschap

 

E1 Persoonlijke ontwikkeling van ondernemers en hun bedrijf

De ontwikkeling van vaardigheden van ondernemers en medewerkers van de landbouwonderneming die verband houden met hun persoonlijke ontwikkeling en de duurzame ontwikkeling van het bedrijf.

E2 Horizontale samenwerking

Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten. Dit kan zowel samenwerking tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen als samenwerking tussen bedrijven die binnen een zelfde sector in een telersvereniging opereren.

E3 Verticale samenwerking

Het stimuleren van samenwerking tussen primaire producenten, verwerkers en afzetkanalen. Dit kan zowel samenwerking tussen individuele bedrijven uit verschillende sectoren betreffen als samenwerking tussen bedrijven die binnen een zelfde sector opereren.

E4 Duurzaam verdienvermogen

Het toekomstperspectief en inkomen van agrarische ondernemers versterken door deelname in vernieuwende duurzame product-markt-combinaties (nieuwe mogelijkheden gelijksoortig aan sterrenvlees, biologische producten en milieukeur), keten- en/of gebiedsorganisaties. Of door de agrarische productie te combineren met het leveren van diensten aan de samenleving.

Artikel 2.4.27

Artikel 2.4.27 bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt het subsidieplafond voor projecten voor kennisoverdracht op volgorde van rangschikking van de aanvragen (eerste lid). Voor de projecten is een algemeen budget beschikbaar met een subsidieplafond van € 1.400.000. Voor een aantal projecten met een bepaald onderwerp zijn daarnaast specifieke subsidieplafonds vastgesteld. Projecten met een specifiek subsidieplafond worden in eerste instantie gefinancierd binnen het desbetreffende specifieke subsidieplafond. Voor projecten die betrekking hebben op (stikstof)emissie en hergebruik nutriënten is een specifiek subsidieplafond van € 1.400.000 vastgesteld. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor deze projecten lager is dan € 1.400.000, wordt het overgebleven budget toegevoegd aan het algemene subsidieplafond (artikel 2.4.24, tweede lid). Voor Duurzame dierlijke marktconcepten is een apart subsidieplafond vastgesteld van € 500.000. Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor deze projecten lager is dan € 500.000 wordt het overgebleven budget toegevoegd aan het algemene subsidieplafond (artikel 2.4.24, tweede lid).

Artikel 2.4.29

In artikel 2.4.29 worden drie afwijsgronden toegevoegd. Ten eerste zullen projecten die niet passen binnen het ingediende onderwerp, zoals genoemd in artikel 2.4.24, tweede of derde lid, worden afgewezen. Ten tweede zullen projecten met samenwerkingsverbanden, zoals bedoeld in artikel 2.4.24, eerste lid, onderdeel b, die niet bestaan uit tenminste een landbouwonderneming, een verwerker en/of een afzetkanaal uit de dierlijke agroketen, worden afgewezen. Ten derde worden projecten afgewezen waarvan de kennisoverdracht binnen het samenwerkingsverband niet tot doel heeft te komen tot de ontwikkeling van een nieuw duurzaam dierlijk marktconcept.

Artikel 2.4.30.

Op basis van de evaluatie van de beoordeling van de eerste openstelling is besloten om in artikel 2.4.30 enkel het criterium ‘impact van het project’ dubbel te wegen ten opzichte van de andere criteria. Het criterium kwaliteit van de combinatie van het samenwerkingsverband en de aanvrager werd niet belangrijker geacht dan de andere twee criteria, namelijk kwaliteit van het projectplan en kosteneffectiviteit.

Artikel 2.4.31.

In artikel 2.4.31 wordt toegevoegd dat informatie over projecten wordt gedeeld op Groen Kennisnet. Groen Kennisnet is vernieuwd tot het landelijke, interactieve, digitale platform voor het groene domein, waar kennis uit veel verschillende bronnen wordt gebundeld en ontsloten.

Artikel 2.4.33.

Dit artikel bepaalt in het eerste lid dat de minister subsidie kan verstrekken voor de uitvoering van demonstratieprojecten in het kader van omschakeling naar duurzame landbouw aan een landbouwonderneming die demonstratiebedrijf wil zijn of aan een onderneming ten behoeve van een samenwerkingsverband, bestaande uit maximaal drie landbouwondernemingen die demonstatiebedrijf willen zijn. Dit brengt de volgende aanvraagopties met zich mee:

  • Een individuele landbouwonderneming die een aanvraag indient om zelf demonstratiebedrijf te willen zijn.

  • Een landbouwonderneming die een aanvraag indient voor zichzelf en maximaal twee andere landbouwondernemingen die alle demonstratiebedrijf willen zijn.

  • Een onderneming niet zijnde een landbouwonderneming die een aanvraag indient voor maximaal drie landbouwondernemingen die alle demonstratiebedrijf willen zijn.

Het begrip ‘onderneming’ is gedefinieerd in het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies: ‘iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm of wijze van financiering, die een economische activiteit uitoefent’. Het kan hier dus bijvoorbeeld ook gaan om organisaties zonder winstoogmerk.

De subsidie wordt verstrekt in het kader van omschakeling naar duurzame landbouw. Het demonstratieproject heeft betrekking op minimaal vijf van de volgende onderwerpen, waarvan emissiereductie stikstof één van de vijf onderwerpen moet zijn.

Onderwerp

Definitie

Emissiereductie stikstof

Brongericht verminderen van stikstofemissie (ammoniak en stikstofoxide) op bedrijfsniveau. Het verminderen van (externe) inputs kan hier onderdeel van zijn.

Reductie gebruik gewasbeschermingsmiddelen

Een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen en een sterkere verbinding tussen land- en tuinbouw en natuur, waardoor ziekten en plagen minder kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zoveel mogelijk kan worden voorkomen. Daar waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, is dit nagenoeg zonder emissies naar het milieu en nagenoeg zonder residuen op voedselproducten. Preventieve maatregelen en alternatieve gewasbeschermingsmaatregelen (zoals ruimere gewasrotaties, stroken/mengteelten, precisietechniek en natuurlijke vijanden) kunnen hier onderdeel van zijn.

Emissiereductie broeikasgassen

Het verminderen van de uitstoot van broeikasgassen (koolstofdioxide, methaan of lachgas,) op bedrijfsniveau, en/of een toename van koolstofvastlegging op het bedrijf. Voor de koolstofvastlegging geldt daarbij dat niet dit méér uitstoot van broeikasgassen mag veroorzaken of in de plaats kan komen voor de vermindering van uitstoot van broeikasgassen

Emissiereductie nitraat

De verbetering van de waterkwaliteit door het verminderen van de uit- en afspoeling van nitraat en fosfaat, door maatregelen op het bedrijf. Dat kan in kaart gebracht worden met een bedrijfswaterplan (bijvoorbeeld via DAW). Dit ook gecombineerd worden met het volledig plaatsen van mest op eigen grond of binnen samenwerkingsverband, of het afvoeren van mest naar een mestverwerker voor verwerking tot hoogwaardige meststof.

Vergroten biodiversiteit

De (door)ontwikkeling naar een (meer) natuurinclusieve bedrijfsvoering: op het bedrijf wordt gestuurd op het sluiten van kringlopen door verbeterde bodem- en gewascycli-, aanleg en beheer van landschapselementen, ondersteuning voor functionele agrobiodiversiteit en maatregelen voor specifieke boerenland-soorten.

Versterken duurzaam bodembeheer

De bodems op het bedrijf worden duurzaam beheerd en bevatten door het toepassen van maatregelen voor duurzaam bodembeheer en koolstofvastlegging meer organische stof, meer bodemleven, zijn niet meer of minder verdicht en hebben meer waterbufferend vermogen.

Circulair veevoergebruik

In het veevoer neemt het aandeel niet-voor-humane-consumptie geschikte gewasproducten en het aandeel reststromen een steeds prominentere rol in. De afhankelijkheid van import van veevoergrondstoffen uit derde landen wordt afgebouwd door een toenemend gebruik van alternatieve eiwitgewassen uit NL/EU en/of alternatieve eiwitbronnen.

Verbeteren dierenwelzijn/diergezondheid

Diergezondheid en dierenwelzijn op het bedrijf worden substantieel verbeterd. Diermanagementsystemen richten zich daarbij op vermindering van antibioticagebruik. Voor inbreuk op het welzijn van gehouden dieren geldt momenteel al het ‘nee, tenzij’-principe van de Wet Dieren. Daar bovenop komt aandacht voor het stimuleren van positieve ervaringen voor het dier.

In het derde lid is bepaald dat de subsidie niet kan worden verstrekt aan een landbouwonderneming of een onderneming die gewasbeschermingsmiddelen, diervoeders, landbouwmechanisatieproducten of meststoffen verkoopt. Ten tweede mag de onderneming niet in een groep zijn verbonden aan een onderneming die deze producten verkoopt.

Artikel 2.4.34.

In dit artikel is de hoogte van de subsidie vastgelegd. De subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten, tenzij in de aanvraag een lager percentage is vermeld. In artikel 2.4.35 is bepaald wat de subsidiabele kosten zijn.

De subsidie bedraagt ten minste € 75.000 en ten hoogste € 360.000 per aanvraag.

De subsidie bedraagt ten minste € 75.000 en ten hoogste € 120.000 per demonstratiebedrijf.

Artikel 2.4.35.

In dit artikel is opgenomen welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Het gaat om kosten van de uitvoering van voorlichtings- en demonstratieactiviteiten, met inbegrip van kosten voor inhuur van derden voor het verzamelen en analyseren van data noodzakelijk voor de voorlichting over het effect van duurzame maatregelen en toepassingen, kosten voor de inrichting van ontvangstruimte en materiaalkosten ten behoeve van deze activiteiten door de aanvragers, als bedoeld in artikel 21, derde lid, onderdeel a, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Indien derden worden ingehuurd om de demonstratieactiviteiten te verzorgen of om demonstratieactiviteiten van inhoud te voorzien door het verzamelen en analyseren van data, dan is dit subsidiabel. Inhuur van adviseurs en experts teneinde de landbouwondernemer te begeleiden bij de omschakeling en verdere verduurzaming is niet subsidiabel.

Hiernaast zijn ook van toepassing de voorschriften over subsidiabele kosten zoals opgenomen in hoofdstuk 4 van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

Artikel 2.4.36.

Dit artikel bepaalt het verdelingsmechanisme voor de subsidies. De minister verdeelt het subsidieplafond voor demonstratieprojecten voor demonstratiebedrijven op volgorde van rangschikking van de aanvragen (eerste lid). Indien blijkt dat het totale bedrag van de te verlenen subsidies voor projecten als bedoeld in artikel 2.4.33, eerste lid, lager is dan het daarvoor vastgestelde subsidieplafond, wordt het overblijvende bedrag gereserveerd voor een volgende openstelling.

De subsidieplafonds zijn opgenomen in de Regeling opstelling EZK- en LNV-subsidies 2021.

Artikel 2.4.37.

In het eerste lid van dit artikel is bepaald dat de projecten die op grond van deze paragraaf worden gesubsidieerd uiterlijk binnen drie maanden na de subsidieverlening dienen te starten.

Uit het tweede lid volgt dat de landbouwonderneming(en) gedurende drie jaar een demonstratiebedrijf is. Een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien onaannemelijk wordt geacht dat het project in drie jaar wordt afgerond. Hiermee wordt toepassing gegeven aan artikel 23, onderdeel b, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies.

Artikel 2.4.38.

Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat een aanvraag voor subsidie wordt afgewezen indien:

  • a. de aanvrager niet beschikt over voor het project gekwalificeerd en geregeld opgeleid personeel als bedoeld in artikel 21, zesde lid, van de groepsvrijstellingsverordening landbouw. Het personeel hoeft niet bij de aanvrager zelf in dienst te zijn, de aanvrager mag deze ook inhuren.

  • b. na toepassing van artikel 2.4.39. op één van de onderdelen a tot en met e van het eerste lid minder dan drie punten zijn toegekend;

  • c. de aanvrager een producentengroepering of -organisatie is die een landbouwonderneming verplicht lid te zijn van de groepering of organisatie om deel te kunnen nemen aan het project;

  • d. projecten niet passen binnen het ingediende onderwerp, zoals benoemd in artikel 2.4.33, lid 2.

Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat een aanvrager die geen landbouwonderneming is voor maximaal twee aanvragen subsidie toegewezen kan krijgen, maar een aanvrager die tevens landbouwonderneming is slechts voor één aanvraag subsidie kan krijgen.

Artikel 2.4.39.

Dit artikel bevat de criteria aan de hand waarvan de subsidieaanvragen worden gerangschikt. Aan een subsidieaanvraag wordt een hoger aantal punten toegekend naarmate:

  • a. de uitgangssituatie van de landbouwonderneming(en) bij indiening meer bijdragen aan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 2.4.33, lid 2;

  • b. de impact van het demonstratieproject groter is;

  • c. de motivatie en combinatie van de aanvrager en eventueel andere betrokkenen bij het demonstratieproject beter is;

  • d. de kwaliteit van het projectplan hoger is;

  • e. de kosteneffectiviteit van het demonstratieproject hoger is.

Ten eerste wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de uitgangssituatie van de betrokken landbouwonderneming(en) bij indiening meer bijdraagt aan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 2.4.33, tweede lid. Demonstratiebedrijven zijn landbouwondernemingen die al grotendeels een omschakeling naar een stikstofarmere, meer extensieve en meer duurzame landbouw hebben doorgemaakt en als praktijkvoorbeeld van een duurzame omschakeling voor andere agrariërs kunnen dienen.

De landbouwonderneming betrokken bij de aanvraag, beschrijft op welke manier en in hoeverre hij integraal en op substantieel niveau bijdraagt aan minimaal 5 van de 8 doelen uit het Omschakelprogramma.

Een voorstel scoort hoger wanneer de uitgangssituatie van de landbouwonderneming bij indiening meer bijdraagt aan minimaal vijf van de onderwerpen in artikel 2.4.33, tweede lid. De beschrijving van de uitgangssituatie scoort hoger als ook aandacht wordt besteed aan hoe integraal de landbouwonderneming omgaat met de maatregelen ter verduurzaming, en er geen afwenteling van negatieve effecten plaatsvindt. De aanvraag scoort hoger als er aanvullende informatie over de duurzame bedrijfsvoering wordt bijgevoegd, zoals de Kringloopwijzer, certificeringen zoals SKAL, on the way to Planet Proof, en/of aanbeveling(en) door organisaties werkzaam in verduurzaming van de landbouw over hoe passend de inspiratierol als demonstratiebedrijf is voor deze landbouwonderneming(en).

Ten tweede wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de impact van het demonstratieproject groter is. Een voorstel scoort hoger naarmate het demonstratieproject meer bijdraagt aan een toename van kennis bij deelnemers aan voorlichtings- en demonstratieactiviteiten. Een projectvoorstel geeft aan welke activiteiten plaatsvinden, welke doelgroepen worden bereikt en hoe veel agrariërs worden bereikt. Een voorstel scoort hoger naarmate de communicatie-uitingen bijdragen aan het bereik en het inspireren van andere agrariërs. Een projectvoorstel scoort ook hoger op dit criterium naarmate in het voorstel meer aannemelijk wordt gemaakt dat de lessen die voortkomen uit de begeleiding bij inzet van duurzame maatregelen gedeeld zullen worden met deelnemers aan voorlichtings- en demonstratieactiviteiten. Het voorstel scoort hoger als er in de voorlichting aan minimaal vijf van de acht onderwerpen aandacht wordt gegeven. Het voorstel scoort hoger als er in de voorlichting ook wordt ingegaan op het verdienvermogen van het demonstratiebedrijf en de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar duurzame landbouw.

Ten derde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de motivatie en combinatie van de aanvrager en eventueel andere betrokkenen beter is. Van de aanvragers wordt affiniteit en ervaring verwacht met verduurzaming van de landbouw. Van de aanvragers wordt ook verwacht dat zij beschikken over voldoende kennis en ervaring om het project uit te kunnen voeren. Dit wordt beoordeeld aan de hand van het projectplan, waarin de kennis en ervaring van de aanbieders van de kennisoverdrachtsactiviteiten wordt beschreven. Aanvragers die deze ervaring kunnen aantonen onder verwijzing naar eerdere soortgelijke projecten en samenwerking met agrariër(s) scoren hoger. Bij een aanvraag kunnen maximaal drie landbouwondernemingen worden betrokken. De combinatie van landbouwondernemingen scoort hoger indien de betrokken ondernemingen van aard verschillen, niet allemaal dezelfde omschakeling doormaken, hetzelfde produceren, maar een goede aanvulling op elkaar zijn door bijv. verschillende grondsoorten, andere producten, verschillende toegepaste duurzame maatregelen. Indien op bedrijven dezelfde type op verduurzaming gerichte maatregelen wordt gemonitord, moet aannemelijk worden gemaakt dat de omstandigheden tussen de bedrijven substantieel van elkaar verschillen. De motivatie wordt sterker als wordt beschreven waarom de agrariër(s) demonstratiebedrijf wil worden, en waarom juist deze samenwerking een meerwaarde biedt in het demonstreren van verschillende duurzame bedrijfsvormen.

Ten vierde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kwaliteit van het voorstel hoger is. Dit criterium gaat over wat de aanvrager(s) gaan doen. Een voorstel scoort hoger naarmate de activiteiten meer een samenhangend geheel vormen en tot een gezamenlijk resultaat leiden dan wanneer er sprake is van een verzameling losse deelprojecten. Een projectplan scoort ook hoger naarmate het projectplan de uitgangssituatie, de doelen, de inhoudelijke aanpak, de uit te voeren activiteiten, de projectfases inclusief mijlpalen, de te gebruiken middelen en de resultaten, beter beschrijft. Ook de maatregelen of toepassingen die het demonstratiebedrijf laat monitoren, om de kwaliteit van de voorlichting te verhogen, moeten passen binnen het geheel van demonstratieactiviteiten. Voor deze te monitoren maatregelen is een goede onderbouwing nodig waarom deze dataverzameling en analyse noodzakelijk is voor het geven van goede voorlichting over verduurzaming van de landbouwpraktijk. Ten aanzien van de activiteiten in het projectplan is het van belang dat deze bijdragen aan het vergroten van kennis. Indien er in het projectplan meet- of evaluatiemomenten worden opgenomen ten behoeve van de kwaliteitsborging van de demonstratieactiviteiten, wordt dit als een positief punt beoordeeld.

Ten vijfde wordt aan het voorstel een hoger aantal punten toegekend naarmate de kosteneffectiviteit van het voorstel hoger is. Een voorstel scoort beter als de financiële middelen effectiever en efficiënter worden ingezet met het oog op de te bereiken doelen van het voorstel. Om te voorkomen dat eonnodig veel kosten opgevoerd worden, wordt bij de beoordeling meegewogen welke impact het voorstel kan hebben op de doelstellingen en het te verwachten bereik van het project, in verhouding tot de totale subsidiabele kosten die opgevoerd worden. Een voorstel scoort lager naarmate het aandeel inrichting van ontvangstruimte onredelijk is ten opzichte van de totaal opgevoerde projectkosten. Een voorstel is kosteneffectiever als reeds ontwikkelde kennis of ondersteunende tools worden benut. Voorstellen die meer impact zullen hebben ten opzichte van de totale opgevoerde kosten scoren hoger dan voorstellen die met dezelfde kosten minder impact hebben.

Per criterium kunnen ten hoogste vijf punten worden toegekend. De criteria ‘impact van het demonstratieproject’ en ‘uitgangssituatie van de landbouwonderneming(en)’ hebben een dubbele weging ten opzichte van de andere criteria.

De beoordeling zal door RVO namens de minister worden gedaan. Hiervoor kan advies worden gevraagd van een beoordelingscommissie.

De aanvragen waarop niet afwijzend is beslist, worden vervolgens hoger gerangschikt naarmate in totaal meer punten aan het project zijn toegekend.

Artikel 2.4.40.

Het eerste lid van dit artikel bepaalt welke gegevens moeten worden verstrekt bij het indienen van een aanvraag voor een subsidie. Bij de aanvraag worden ten minste verstrekt:

  • a. gegevens over de aanvrager, waaronder contactgegevens en het nummer waaronder zijn onderneming is geregistreerd bij de Kamer van Koophandel;

  • b. gegevens over de contactpersoon bij de aanvrager, waaronder de naam, het telefoonnummer en het e-mailadres;

  • c. gegevens van de landbouwondernemingen die deelnemen in het samenwerkingsverband;

  • d. het projectplan, waarin onder meer is opgenomen de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd, de doelstellingen van het project, de start- en einddatum, de samenstelling van het samenwerkingsverband, de totale kosten, de omvang van de gevraagde subsidie en een samenvatting van het project.

Het tweede lid van dit artikel is van toepassing op subsidies met een bedrag van € 125.000 en meer. Het tweede lid regelt dat de aanvraag tot vaststelling van deze subsidies niet vergezeld hoeft te gaan van een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsultent. Hiermee wordt artikel 50, zevende lid, van het Kaderbesluit nationale EZ-subsidies toegepast.

In artikel 2.4.40. wordt gesteld dat informatie over projecten wordt gedeeld op Groen Kennisnet. Groen Kennisnet is vernieuwd tot het landelijke, interactieve, digitale platform voor het groene domein, waar kennis uit veel verschillende bronnen wordt gebundeld en ontsloten.

Deelnemers delen de informatie over hun ervaringen en het demonstratiebedrijf in het openbaar. Elk demonstratiebedrijf wordt uitgenodigd tot medewerking aan centrale projectcommunicatie in de communicatielijn van LNV, zodat de informatie open en toegankelijk wordt gemaakt. In overleg met het demonstratiebedrijf worden communicatie-uitingen ontwikkeld waar elk demonstratiebedrijf in de periode van drie jaar een keer aan bijdraagt, zoals een bedrijfsportret, video, interview, podcast etc. Deze centrale projectcommunicatie ondersteunt demonstratiebedrijven bij het vertellen van het eigen verhaal. Het bundelen van deze ervaringen over het doormaken van een omschakeling naar duurzame landbouw is belangrijk ter inspiratie van andere vakgenoten. Daarnaast wordt verwacht dat demonstratiebedrijven zullen deelnemen aan twee netwerkbijeenkomsten per jaar.

Artikel 2.4.41.

Dit artikel maakt duidelijk dat de subsidie voor demonstratieprojecten kwalificeert als staatssteun, zoals omschreven in het EU-Werkingsverdrag. Deze staatssteun is gerechtvaardigd door de groepsvrijstellingsverordening landbouw.

Artikel 2.4.42.

Dit artikel bepaalt dat een bedrijfsplanvoucher voor bedrijfsadvies op aanvraag wordt verstrekt aan een landbouwonderneming. De voucher heeft een waarde van ten hoogste € 6.000,– en een maximaal subsidiepercentage van 80 procent. De hoogte van dit subsidiebedrag is gebaseerd op een inventarisatie bij diverse organisaties van de gemiddelde kosten voor het opstellen van een bedrijfsplan. Twintig procent van de kosten van het bedrijfsplan is voor de rekening van de landbouwonderneming.

De agrarische adviseur die de agrarische ondernemer ondersteunt bij het opstellen van het bedrijfsplan moet erkend zijn op het aandachtsgebied ‘E3 Bedrijfsopvolging’ of ‘E4 Verdienvermogen’ in het BAS-register om zo de kwaliteit van het onafhankelijk advies te kunnen waarborgen.

Aangezien de waarde van de bedrijfsplanvoucher hoger is dan de landbouwvrijstelling van € 1.500 zal de aanvraag vergezeld dienen te worden van een zogenaamde de-minimisverklaring als bedoeld in Verordening (EU) nr. 1408/2013 van de Commissie van 18 december 2013 inzake de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun in de landbouwsector (PbEU 2013, L 352). Hierin verklaart de aanvrager met deze voucher en eventueel andere de-minimissteun binnen de maximale ruimte van de de-minimis van € 20.000 te zullen blijven, gerekend over het huidige belastingjaar en de twee voorgaande belastingjaren.

Artikel. 2.4.46.

Bij de bedrijfsplanvouchers is er voor gekozen om 80 procent te vergoeden met een maximumbedrag van € 6.000,–. De andere 20 procent zal moeten worden vergoed door de agrarische ondernemer.

Artikel 2.4.47.

Net zoals bij de adviesvouchers is het toegestaan dat erkende adviseurs een andere persoon inhuren om verdieping te bieden bij de geselecteerde onderwerpen van het bedrijfsplan. Deze kosten komen niet in aanmerking voor subsidie indien deze persoon organisatorisch of financieel niet onafhankelijk is van de landbouwonderneming waaraan het bedrijfsplan wordt verstrekt. Op deze manier wordt de objectiviteit van het advies zo goed mogelijk gewaarborgd

Artikel 2.4.48.

Dit artikel bevat een aantal voorschriften ten aanzien van de aanvraag van de bedrijfsplanvoucher, oftewel subsidie. Het eerste lid bepaalt dat de subsidieaanvraag na afloop van de advisering moet worden ingediend door de erkende bedrijfsadviseur. Het tweede lid bepaalt dat de aanvraag moet zijn ontvangen binnen een jaar nadat de voucher aan de landbouwonderneming is verstrekt. Dit impliceert ook dat de advisering binnen een jaar na verstrekking van de voucher moet hebben plaatsgevonden. Het derde lid bepaalt vervolgens dat de voucher van rechtswege vervalt, indien de subsidieaanvraag niet binnen een jaar na verstrekking van de voucher is ontvangen.

Artikel 2.4.49.

In dit artikel staat omschreven onder welke omstandigheden de verzilvering van een bedrijfsplanvoucher kan worden afgewezen.

Om de integraliteit van het bedrijfsplan te bevorderen is het van belang om gewenste maatregelen voor omschakeling op verschillende onderwerpen uit te werken. Daarom is het verplicht om in het bedrijfsplan minimaal 5 onderwerpen op te nemen, waarvan emissie reductiestikstof verplicht is. In de toelichting op artikel 2.4.33 zijn deze onderwerpen toegelicht.

Tevens zal bij de verzilvering van de bedrijfsplanvoucher moeten worden aangegeven welke onderwerpen er gekozen zijn in het bedrijfsplan.

In onderdeel c is benoemd dat een bedrijfsplan aan een aantal inhoudelijke eisen moet voldoen namelijk:

  • * de aard en omvang van het huidige bedrijf inclusief een sterkte/zwakte analyse ook wel genaamd SWOT analyse: Strengths, Weaknesses, Opportunities en Threats.

  • * de beoogde en onderbouwde vermarkting van de meerwaarde van de omschakeling (producten / diensten, markten, doelgroepen, promotie, ketenpartners, verdienmodel);

  • * welke maatregelen of investeringen door het bedrijf, per minimaal 5 gekozen onderwerp, worden getroffen;

  • * de vertaling van de maatregelen en investeringen in een reële en zo mogelijk sluitende begroting voor de exploitatie, investeringen, financiering en liquiditeit.

  • * informatie over de (juridische) haalbaarheid van het initiatief (bijvoorbeeld aan te tonen met een bestemmingsplan, vergunningen of contracten met afnemers over de afzet); en indien er belemmeringen zijn om het plan te realiseren welke ondersteuningsmogelijkheden of oplossingsrichtingen er zijn om het plan te realiseren (bijvoorbeeld door gebruik te maken van een subsidieregeling of door nieuwe afspraken met afnemers te maken).

In onderdeel f is bepaald dat een agrarische ondernemer maar eens per 3 jaar gebruik mag maken van bedrijfsplanvoucher. Deze afwijzingsgrond is ingesteld om zoveel mogelijk agrarische ondernemers een kans te geven om deze voucher aan te vragen.

Artikel 2.4.50

De aanvrager dient een de-minimis verklaring in te vullen en deze bij de subsidie-aanvraag voor vouchers bedrijfsplannen toe te voegen. Deze verklaring kan men downloaden vanaf de RVO site (www.rvo.nl). Bij het invullen van deze verklaring wordt uitgegaan van het huidig belastingjaar (lees jaar van aanvraag Sabe subsidie) en de twee voorgaande belastingjaren. Er mag over deze periode van drie jaar niet meer dan € 20.000 aan subsidies zijn ontvangen die vallen onder de landbouw de-minimisverordening.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

Naar boven