De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
Gelet op artikel 1.11, vierde lid, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II;
Besluit:
ARTIKEL I
De bedragen, genoemd in artikel 1.11, eerste lid, van de Wet maatregelen woningmarkt
2014 II worden als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel k wordt ‘€ 10.000’ vervangen door ‘€ 0’.
2. In onderdeel l wordt ‘€ 7.000’ vervangen door ‘€ 0’.
3. In onderdeel m wordt ‘€ 5.000’ vervangen door ‘€ 0’.
4. In onderdeel n wordt ‘€ 3.000’ vervangen door ‘€ 0’.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2021.
TOELICHTING
In de memorie van toelichting bij de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II is aangegeven
dat de uitputting van het voor de heffingsvermindering beschikbare budget aan de hand
van voorlopige investeringsverklaringen van heffingsvermindering wordt bewaakt. Teneinde
zo veel mogelijk evenwicht te bereiken tussen de toekenningen op basis van de voorlopige
investeringsverklaringen en het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag, kunnen
op basis van artikel 1.11, vierde lid, van de Wet maatregelen woningmarkt 2014 II,
bij ministeriële regeling met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober van
enig jaar de bedragen van de heffingsvermindering worden verhoogd of verlaagd, dan
wel op nihil worden gesteld. Dit betekent dat, afhankelijk van de hoogte van de inmiddels
verstrekte voorlopige investeringsverklaringen voor heffingsvermindering, de hoogte
van de heffingsvermindering aangepast kan worden. Als het beschikbare budget voor
de heffingsvermindering dreigt te worden overschreden kan bij ministeriële regeling
bepaald worden dat voor volgende aanvragen voor voorlopige investeringsverklaringen
de hoogte van de heffingsvermindering per woning beperkt wordt of op 0 gesteld. Het
gaat hier om een mogelijkheid tot aanpassing van de heffingsvermindering per de eerste
dag van elk kwartaal.
Dat de aanpassing van de bedragen slechts eens per kwartaal kan plaatsvinden, betekent
dat deze aanpassing ofwel per aanstaande 1 oktober plaats moet vinden, ofwel pas per
1 januari 2022. Gegeven de ervaringen met de regeling in 2019 is het risico op overschrijding
van het budget per 1 januari 2022 dermate groot dat dit noodzaakt tot het per 1 oktober
a.s. aanpassen van de bedragen. In 2019 werd in de laatste maand voor sluiting circa
€ 190 miljoen aangevraagd. Dit leidt tot de verwachting dat het nu nog 4 maanden openhouden
van de regeling tot een overschrijding zal leiden, ook al is op dit moment met een
bedrag van € 19,5 miljoen aan ingediende- en conceptaanvragen het beschikbare budget
nog niet bereikt.
Daarom worden de bedragen, genoemd in artikel 1.11, eerste lid, onderdelen k, l, m
en n per 1 oktober 2021 op nihil gesteld. Gevolg hiervan is dat vanaf 1 oktober 2021
geen voorlopige investeringsverklaringen meer kunnen worden aangevraagd. Het op nihil
stellen van de bedragen heeft geen gevolgen voor investeringsverklaringen die reeds
vóór 1 oktober 2021 zijn ingediend. Reeds afgegeven voorlopige investeringsverklaringen
kunnen na realisatie van de investering nog steeds worden omgezet in een definitieve
investeringsverklaring en nadien in mindering worden gebracht op de te betalen verhuurderheffing.
Aangemelde investeringen vóór 1 oktober 2021 worden beoordeeld en, indien ze voldoen
aan de voorwaarden, wordt hiervoor een voorlopige investeringsverklaring verstrekt
aan de belastingplichtige.
Indien op 1 januari 2022 blijkt dat nog niet alle beschikbare middelen voor 2021 zijn
aangevraagd, zal de regeling opnieuw per 1 januari worden opengesteld. Vanaf 2023
is structureel € 104 miljoen per jaar beschikbaar voor de regeling. Er wordt onderzocht
of voor die tijd verdere verbeteringen doorgevoerd kunnen worden in de budgettaire
beheersing en de effectieve inzet van het budget. Specifiek wordt er, conform de analyse
van de Studiegroep Begrotingsruimte naar gebudgetteerde fiscale regelingen, gekeken
naar het omzetten van deze structurele reeks voor verduurzaming naar een tariefsverlaging
in de verhuurderheffing of een subsidie.
Het voornemen om de regeling voor nieuwe aanvragen voor investeringsverklaringen per
1 oktober 2021 te sluiten is bij brief van 1 september 2021 aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaal meegedeeld. Vanuit het oogpunt van rechtszekerheid wordt deze regeling
in lijn met de systematiek van de vaste verandermomenten ruim voor inwerkingtreding
gepubliceerd in de Staatscourant.
Deze regeling brengt geen gevolgen voor de regeldruk met zich mee.
De inwerkingtreding is in lijn met de vaste verandermomenten. Van de minimuminvoeringstermijn
wordt afgeweken. Eerdere publicatie in de Staatscourant is niet mogelijk gebleken.
Het is echter van groot belang dat deze regeling inwerking treedt op het eerst beschikbare
verandermoment, zijnde 1 oktober 2021, gelet op het risico op ontstaan van onvoldoende
evenwicht tussen het aantal ingediende aanvragen en het beschikbare budget.
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
K.H. Ollongren