TOELICHTING
1. Aanleiding
In de Kamerbrief van 15 februari 2021 is aangekondigd dat de inspectie de leerresultaten
in het schooljaar 2021–2022 niet zal beoordelen.1 De eindtoetsresultaten 2021 – die de basis vormen voor dit oordeel – zijn als gevolg
van de COVID-19-pandemie geen betrouwbare indicator voor de beoordeling van de onderwijskwaliteit
van een school. Om dit mogelijk te maken, is aan artikel 34.6 van het Besluit bekostiging
WPO een tweede lid toegevoegd, waarin is geregeld dat het aanvullend onderzoek in
het schooljaar 2021–2022 achterwege blijft, indien er geen of onvoldoende gegevens
beschikbaar zijn voor een betrouwbaar oordeel over de leerresultaten.
Deze ministeriële regeling dient ertoe vast te leggen dat er in 2021–2022 geen oordeel
over de leerresultaten wordt gegeven, en om de Regeling leerresultaten PO 2020 in
overeenstemming te brengen met het genoemde artikel 34.6, tweede lid, van het Besluit
bekostiging WPO.
2. Probleemschets
Jaarlijks bezoekt en beoordeelt de inspectie een deel van de scholen. De beoordeling
van de leerresultaten van drie schooljaren is één aspect van het eindoordeel over
de school. Artikel 10a van de Wet op het primair onderwijs (hierna: WPO) vormt de
basis voor de beoordeling van de leerresultaten. Scholen die onvoldoende leerresultaten
hebben en in verband daarmee een deugdelijkheidseis overtreden, krijgen het oordeel
‘zeer zwak’. Soms is het niet mogelijk om een (betrouwbaar) oordeel over de leerresultaten
te geven. Het gaat bijvoorbeeld om nieuwe of zeer kleine scholen. Onder normale omstandigheden
wordt een dergelijk ‘geen oordeel’ niet vaak gegeven. In de regel zijn er immers voldoende
gegevens voor een betrouwbaar oordeel over de leerresultaten van de school. Vanwege
de bijzondere omstandigheden die door de COVID-19-pandemie zijn ontstaan, ligt dat
thans anders.
De eindtoetsresultaten van 2021 zijn door de coronapandemie geen betrouwbare indicator
voor de beoordeling van de onderwijskwaliteit van de school. De eindtoetsresultaten
zijn namelijk veel meer dan in ‘normale’ jaren beïnvloed door de omgeving rond de
leerling en de mate waarin ouders en omgeving het afstandsonderwijs hebben weten te
ondersteunen. De mate waarin die omgeving onder deze bijzondere omstandigheden het
beeld vertekent, is onduidelijk. Er is sprake van een bijzondere omstandigheid die
maakt dat er met de huidige signaleringswaarden geen betrouwbaar oordeel over de leerresultaten
op schoolniveau kan worden gegeven.
Scholen hebben recht op een fair oordeel en duidelijkheid over de wijze waarop de
inspectie oordeelt. Dat laatste is juist nu van groot belang, omdat er veel onzekerheid
is in het veld over de mate waarin de inspectie rekening houdt met de gevolgen van
COVID-19. Daarom heeft de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, in
samenspraak met de inspectie en na consultatie van de PO-Raad, besloten geen enkele
school in het schooljaar 2021–2022 een oordeel te geven op de leerresultaten. Het
onverkort blijven beoordelen van scholen aan de hand van de leerresultaten zou immers
onterecht zijn, nu de gegevens over de leerresultaten in de huidige, door COVID-19
ontstane situatie, vooral iets zeggen over omstandigheden die zich buiten de invloedssfeer
van de scholen bevinden. Het gaat om een generieke maatregel. Zo weten scholen waar
zij aan toe zijn. Dit is gecommuniceerd aan de scholen en de Tweede Kamer in de eerder
genoemde Kamerbrief.2
3. Hoofdlijnen van de wijziging van de Regeling leerresultaten PO 2020
3.1 Niet beoordelen leerresultaten
De wijze van beoordeling van de leerresultaten is geregeld in deel 1 van bijlage A
van de Regeling leerresultaten PO 2020. Om tot uitdrukking te brengen dat er in het
schooljaar 2021–2022 geen oordeel over de leerresultaten van scholen wordt gegeven,
wordt aan deze bijlage een paragraaf toegevoegd, waarin dit wordt bepaald (zie artikel
I, onderdeel B, subonderdeel 4, van onderhavige regeling).
Artikel 2 van de Regeling leerresultaten PO 2020 is ook aangepast. Voorheen was daarin
(imperatief) neergelegd dat de inspectie een aanvullend onderzoek verricht, indien
er geen of onvoldoende gegevens zijn voor een betrouwbaar oordeel over de leerresultaten
als bedoeld in artikel 34.6 van het Besluit bekostiging WPO. Omdat genoemd artikel 34.6
inmiddels (in het tweede lid) voorschrijft dat het aanvullend onderzoek in 2021–2022
achterwege blijft, past het niet meer om in artikel 2 te blijven bepalen dat de inspectie
verplicht is een aanvullend onderzoek te verrichten. De bepaling is dus aangepast,
om deze in overeenstemming te brengen met het nieuwe artikel 34.6, tweede lid, van
het Besluit bekostiging WPO.
3.2 Overige wijzigingen
Daarnaast is een aantal overige wijzigingen aangebracht in de bijlagen. Ten eerste
is het CBS voornemens de jaarlijkse peildatum waarop het de verwachte onderwijsscores
– die de basis vormen voor de schoolweging – berekent, te wijzigen. Dit heeft geen
consequenties voor de wijze waarop de inspectie de leerresultaten beoordeelt. Vooruitlopend
op deze aanpassing wordt de exacte peildatum uit bijlage A van de regeling geschrapt.
Tevens wordt een aantal tekstuele aanpassingen doorgevoerd in de bijlagen om de leesbaarheid
te verbeteren. Bij de totstandkoming van de regeling zijn de opsommingstekens in bijlage
A en B weggevallen, dit wordt hersteld.
4. Gevolgen
De inspectie zal de andere standaarden in het onderzoekskader bij een schoolbezoek
blijven onderzoeken en beoordelen. Aan de hand daarvan zal de inspectie nog steeds
een oordeel geven over de onderwijskwaliteit van de school en daarover rapporteren.
Daarbij kunnen nog steeds de oordelen zeer zwak (op grond van artikel 10a, vierde
lid, WPO), onvoldoende en voldoende worden gegeven. De inspectie blijft ook monitoren
of sprake is van risico’s op scholen en of er aanleiding is voor een schoolbezoek
en -onderzoek. De basiskwaliteit van het onderwijs blijft aldus geborgd en scholen
die in een hersteltraject zitten, kunnen weer voldoende worden. Ook dat is van belang.
De inspectie neemt de leerresultaten mee in haar jaarlijkse risicodetectie. Waar de
inspectie risico’s ziet, zal zij risicogericht kwaliteitsonderzoek verrichten.
Als gevolg van het niet beoordelen van de leerresultaten, zal artikel 164b, eerste
lid, van de WPO niet kunnen worden toegepast door de minister. Dat betekent dat een
zeer zwakke school die onvoldoende herstel laat zien niet door de minister zal kunnen
worden opgeheven of, in het geval van bijzonder onderwijs, de bekostiging niet kan
worden beëindigd. Hoewel deze ultieme sanctie zeer zelden voor toepassing in aanmerking
komt, neemt dat niet weg dat het wel van belang is dat de minister binnen afzienbare
tijd weer kan beschikken over deze sanctiemogelijkheid. Dat was immers de reden dat
de wetgever het vorig jaar met de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19 mogelijk heeft
gemaakt dat de inspectie, ondanks het wegvallen van de eindtoets in 2020, vanaf mei
2021 de leerresultaten weer zou kunnen beoordelen. Op dat moment kon niet worden voorzien
wat de situatie in mei 2021 zou zijn. Ondanks dat in mei 2021 de eindtoetsen dus wel
zijn afgenomen, zal in het schooljaar 2021–2022 geen oordeel worden gegeven op de
leerresultaten.
Vanaf het schooljaar 2022–2023, wil de inspectie de leerresultaten weer beoordelen.
Dat zal zij dan doen op basis van de eindtoetsresultaten van 2019, 2021 en 2022.3 In het najaar van 2021 zal de inspectie onderzoeken welke correctie voor de eindtoetsresultaten
van 2021 nodig is. Met deze correctie wordt het mogelijk om de leerresultaten weer
op een eerlijke wijze te beoordelen.
5. Administratieve lasten
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de uitvoeringsorganisaties DUO en de Inspectie
van het Onderwijs. Ook veranderen de administratieve lasten voor de scholen niet.
6. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
Op basis van de uitvoeringstoets is de verwachting dat de impact van de deze regeling
op de uitvoering bij DUO en de handhaafbaarheid bij Inspectie en ADR gering tot nul
zal zijn.
7. Inwerkingtreding
De uitzondering op het beoordelen van de leerresultaten gaat in met ingang van het
schooljaar 2021–2022. Het is daarom nodig om deze regeling met terugwerkende kracht
tot en met 1 augustus in werking te laten treden. Dit is mogelijk, omdat de regeling
geen nadelige effecten heeft voor scholen.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob