Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 30 augustus 2021, nr. VO/29098214, houdende regels voor de verstrekking van aanvullende bekostiging voor geïsoleerde vestigingen in het voortgezet onderwijs (Regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigingen vo)

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 82 van de Wet op het voortgezet onderwijs en artikel 2.2.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

BAG:

basisregistratie adressen en gebouwen als bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistratie adressen en gebouwen;

bevoegd gezag:

bevoegd gezag als bedoeld in artikel 1 van de wet;

brede scholengemeenschap:

scholengemeenschap voor voortgezet onderwijs waarop de schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo worden aangeboden, al dan niet in combinatie met pro;

havo:

hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de wet;

hemelsbreed gemeten afstand:

geografische afstand tussen vestigingen op basis van de adresgegevens opgenomen in de Basisregistratie Instellingen en de bijbehorende coördinaten uit de BAG;

leerling:

leerling als bedoeld in artikel 8 van het Besluit bekostiging WVO 2021;

mavo:

middelbaar algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 9 van de wet;

minister:

Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media;

pro:

praktijkonderwijs als bedoeld in artikel 10f van de wet;

scholengemeenschap:

scholengemeenschap als bedoeld in artikel 1 van de wet;

school:

school voor voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de wet, waaronder begrepen het voorbereidend beroepsonderwijs in een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

teldatum:

1 oktober voorafgaand aan het jaar waarvoor de aanvullende bekostiging wordt verstrekt;

vbo:

voorbereidend beroepsonderwijs als bedoeld in artikel 10a van de wet of voorbereidend beroepsonderwijs in een agrarisch opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

vestiging:

hoofdvestiging als bedoeld in artikel 73a van de wet of nevenvestiging als bedoeld in artikel 73b van de wet, die voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit bekostiging WVO 2021;

voortgezet onderwijs:

voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de wet;

vwo:

voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 van de wet;

wet:

Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2. Reikwijdte

  • 1. De minister verstrekt aan een bevoegd gezag aanvullende bekostiging ten behoeve van geïsoleerde vestigingen in het voortgezet onderwijs. De aanvullende bekostiging bestaat uit:

    • a. een toeslag voor geïsoleerde vestigingen; en

    • b. eventueel een extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen of kleine brede geïsoleerde vestigingen van brede scholengemeenschappen.

  • 2. De aanvullende bekostiging kan slechts worden verstrekt voor vestigingen die voldoen aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit bekostiging WVO 2021.

  • 3. Bovendien wordt geen aanvullende bekostiging verstrekt voor vestigingen die reeds op grond van artikel 2 van de Regeling aanvullende bekostiging vo-scholen in uitzonderlijke omstandigheden voor aanvullende bekostiging in aanmerking komen.

Artikel 3. Afbakening geïsoleerde vestiging

  • 1. Een geïsoleerde vestiging voldoet aan ten minste één van de twee voorwaarden:

    • a. op de teldatum wordt op de vestiging één of meer van de schoolsoorten vwo, havo, mavo, vbo of pro aangeboden en de vestiging ligt op minimaal 8 kilometer hemelsbreed gemeten afstand van een andere vestiging waarop dezelfde schoolsoort wordt aangeboden. In afwijking van de eerste volzin is voor het pro een hemelsbreed gemeten afstand van minimaal 20 kilometer van toepassing; of

    • b. op de teldatum wordt op de vestiging het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs aangeboden en deze vestiging ligt op minimaal 8 kilometer hemelsbreed gemeten afstand van een andere vestiging waarop het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs worden aangeboden.

  • 2. Een schoolsoort, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt op een vestiging aangeboden als op de vestiging in het laatste leerjaar van die schoolsoort minimaal één leerling als werkelijk schoolgaand op de teldatum staat ingeschreven. In afwijking van de eerste volzin geldt dat de schoolsoort pro op een vestiging wordt aangeboden als minimaal één pro-leerling als werkelijk schoolgaand op de vestiging op de teldatum staat ingeschreven.

  • 3. Het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs, als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt aangeboden als op de vestiging in zowel het eerste als in het tweede leerjaar minimaal één leerling als werkelijk schoolgaand op de teldatum staat ingeschreven.

  • 4. De hemelsbreed gemeten afstand tussen twee vestigingen wordt berekend door de afstand in meters te bepalen met de formule: √((x1 – x2)2 + (y1 – y2)2), waarin x1 en y1 de BAG-coördinaten zijn van het ene adres en x2 en y2 de BAG-coördinaten zijn van het andere adres.

Artikel 4. Toeslag voor geïsoleerde vestigingen

  • 1. De minister verstrekt aan het bevoegd gezag van een geïsoleerde vestiging, bedoeld in artikel 3, daarvoor een toeslag. De hoogte van de toeslag is gelijk aan het vaste bedrag voor de hoofdvestiging van een school, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Regeling bekostiging vo-scholen.

  • 2. Indien onder een bevoegd gezag meerdere geïsoleerde vestigingen vallen die binnen 5 kilometer hemelsbreed gemeten afstand van één of meer andere geïsoleerde vestigingen van het bevoegd gezag zijn gevestigd, delen deze geïsoleerde vestigingen de in het eerste lid bedoelde toeslag.

Artikel 5. Extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen

  • 1. Een kleine geïsoleerde brede scholengemeenschap is een brede scholengemeenschap die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. op de scholengemeenschap wordt onderwijs in de schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo aangeboden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, alsmede onderwijs in het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 3, derde lid;

    • b. op de teldatum staan op het niveau van de scholengemeenschap als geheel minder dan 1.200 leerlingen als werkelijk schoolgaand ingeschreven; en

    • c. de brede scholengemeenschap heeft minimaal één geïsoleerde vestiging waarvoor de toeslag, bedoeld in artikel 4 wordt verstrekt.

  • 2. De minister verstrekt aan het bevoegd gezag van kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen een extra toeslag. De hoogte van de extra toeslag wordt berekend overeenkomstig de formule X = A * (1.200 – LLX), waarbij:

    X = de extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen;

    A = 40 procent van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling bekostiging vo-scholen, waarbij de uitkomst wordt afgerond op twee decimalen; en

    LLX = het aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaand op de scholengemeenschap op de teldatum staat ingeschreven.

  • 3. Indien het aantal leerlingen op de school lager ligt dan 900, wordt in afwijking van het aantal dat volgt uit LLX gerekend met een aantal van 900 leerlingen.

Artikel 6. Extra toeslag voor kleine brede geïsoleerde vestigingen van brede scholengemeenschappen

  • 1. Indien op een brede scholengemeenschap op de teldatum 1.200 leerlingen of meer als werkelijk schoolgaand staan ingeschreven, verstrekt de minister aan het bevoegd gezag een extra toeslag voor een vestiging die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a. op de vestiging zijn op de teldatum minder dan 1.200 leerlingen ingeschreven;

    • b. op de vestiging wordt onderwijs in de schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo aangeboden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, alsmede onderwijs in het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 3, derde lid;

    • c. de vestiging ligt op minimaal 8 kilometer hemelsbreed gemeten afstand af van een andere vestiging waarop één of meer van de schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo worden aangeboden, bedoeld in artikel 3, tweede lid, alsmede onderwijs in het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs, bedoeld in artikel 3, derde lid.

  • 2. De hoogte van de extra toeslag, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend overeenkomstig de formule Y = A * (1.200 – LLY), waarbij:

    Y = de extra toeslag voor kleine brede geïsoleerde vestigingen van brede scholengemeenschappen;

    A = 40 procent van het bedrag per leerling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling bekostiging vo-scholen, waarbij de uitkomst wordt afgerond op twee decimalen;

    LLY = het aantal leerlingen dat als werkelijk schoolgaand op de vestiging op de teldatum staat ingeschreven.

  • 3. Indien het aantal leerlingen op de vestiging lager ligt dan 900, wordt in afwijking van het aantal dat volgt uit LLY gerekend met een aantal van 900 leerlingen.

Artikel 7. Beschikking en betaling

  • 1. De aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, wordt jaarlijks ambtshalve uiterlijk in de maand mei verstrekt.

  • 2. De aanvullende bekostiging wordt uiterlijk in de maand december van het jaar waarop de bekostiging betrekking heeft gewijzigd vastgesteld en wordt berekend op basis van:

    • a. het definitieve aantal leerlingen dat op de teldatum stond ingeschreven bij de school; en

    • b. de bijdrage voor loon- en prijsontwikkeling.

  • 3. De minister betaalt de aanvullende bekostiging ineens.

Artikel 8. Besteding en verantwoording

  • 1. Het bevoegd gezag besteedt de aanvullende bekostiging, bedoeld in de artikelen 4, 5 en 6, overeenkomstig artikel 99 van de wet.

  • 2. De verantwoording van de aanvullende bekostiging geschiedt in de jaarverslaggeving overeenkomstig de Regeling jaarverslaggeving onderwijs.

Artikel 9. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2022.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanvullende bekostiging geïsoleerde vestigingen vo.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemene toelichting

Achtergrond

Het voortgezet onderwijs wordt sinds enige jaren geconfronteerd met een daling van het aantal leerlingen. Deze daling is niet overal gelijk. Waar in de grote steden sprake is van vaak beperkte daling van het aantal leerlingen of soms zelf een groei, is de terugloop in leerlingenaantal met name zichtbaar in dunbevolkte gebieden. Dit stelt schoolbesturen voor de grote uitdaging om het onderwijsaanbod, ondanks de leerlingendaling, kwalitatief goed en bereikbaar te houden.

Het zorgdragen voor een robuust en toekomstbestendig regionaal onderwijsaanbod vraagt een verschuiving van concurrentie naar samenwerking en soms om stevige keuzes. Soms is het omwille van een toekomstbestendig aanbod van belang dat er scholen en vestigingen worden samengevoegd of worden opgeheven. In tijden van leerlingendaling is het in stand houden van scholen en vestigingen geen doel op zich. Het garanderen van een bereikbaar en kwalitatief goed onderwijsaanbod moet centraal staan. Daarbij is het van belang dat besturen over de grenzen van het eigenbelang en de denominatie heen kijken.

Er zijn echter situaties waarin er meer nodig is. Er zijn scholen, met name in dunbevolkte gebieden, die dusdanig geïsoleerd liggen dat verdere samenwerking (bijvoorbeeld fusie) niet mogelijk is. Deze scholen, vaak de laatste brede scholengemeenschap in de regio, zijn onmisbaar omwille van de leefbaarheid in het gebied en het handhaven van acceptabele reisafstanden voor leerlingen. Deze scholen verdienen dus extra aandacht. Daar heeft de commissie-Dijkgraaf, die onderzoek heeft gedaan naar leerlingendaling in het voortgezet onderwijs, op gewezen.1 Ook de Tweede Kamer heeft haar zorgen op dit punt uitgesproken door de regering op te roepen om in het kader van de vereenvoudiging van de bekostiging een oplossing te zoeken voor de negatieve herverdeeleffecten van (kleine) brede scholengemeenschappen in krimpregio’s (motie-Rog c.s.).2 Tegen die achtergrond is deze regeling ontwikkeld, waardoor structurele aanvullende bekostiging wordt verstrekt voor geïsoleerde vestigingen in het voortgezet onderwijs.

Uitwerking van de regeling

De regeling bestaat uit twee componenten: (1) een toeslag voor geïsoleerde vestigingen en (2) een extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen.

1. Toeslag voor geïsoleerde vestigingen

De eerste component vloeit voort uit het rapport van de commissie-Dijkgraaf. Het is een toeslag voor geïsoleerde vestigingen in het voortgezet onderwijs, ongeacht het type onderwijs dat op die vestiging wordt gegeven. Voor deze regeling is de vraag of een vestiging geïsoleerd is of niet geoperationaliseerd door de hemelsbreed gemeten afstand tussen vestigingen te hanteren. Een geïsoleerde vestiging is een vestiging waarop minstens één van de aangeboden schoolsoorten meer dan een bepaalde afstand af ligt van een andere vestiging waarop die schoolsoort(en) wordt aangeboden. Het maakt daarbij niet uit of dit vestigingen van dezelfde school dan wel van hetzelfde bevoegd gezag zijn of niet.

In het rapport van de commissie-Dijkgraaf wordt een reisafstand van 10 kilometer genoemd. Omdat reisafstand lastig te operationaliseren is in een geautomatiseerde bekostigingsregeling, is gekozen voor een hemelsbrede afstand van 8 kilometer. Door uit te gaan van 8 kilometer hemelsbreed, zal de feitelijke reisafstand in verreweg de meeste gevallen onder de 10 kilometer liggen. De afstand van 8 kilometer geldt voor de schoolsoorten vwo, havo, mavo en vbo (dat betekent dat leerlingen voor die schoolsoort eindexamen kunnen doen) en het onderwijs in de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs. Voor het praktijkonderwijs geldt een afstand van 20 kilometer. De reden voor deze grotere afstand is dat het praktijkonderwijs naar zijn aard regionaal georganiseerd is.

Er wordt gesproken over het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs, omdat leerlingen in de eerste twee leerjaren vaak in heterogene klassen zitten. In dergelijke klassen zijn leerlingen niet altijd naar een specifieke schoolsoort te herleiden, omdat de selectie voor een bepaald niveau nog even wordt uitgesteld. Voor de uitvoering van deze regeling wordt gekeken naar de vraag of er op de vestiging leerlingen staan ingeschreven in het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs, ongeacht de schoolsoort. Het praktijkonderwijs kent geen leerjaren en wordt dus niet meegerekend bij de eerste twee leerjaren van het voortgezet onderwijs.

In de uitvoering van deze regeling wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende leerwegen en profielen in het vmbo. De basisberoepsgerichte en kaderberoepsgerichte leerweg worden samen tot het vbo gerekend. De theoretische leerweg wordt tot het mavo gerekend. De gemengde leerweg wordt niet als een aparte schoolsoort beschouwd. Een vestiging kan dus niet geïsoleerd liggen voor de gemengde leerweg in het vmbo. Verder wordt binnen het vwo geen onderscheid gemaakt tussen atheneum en gymnasium. Tot slot wordt bij het bepalen of een vestiging geïsoleerd is of niet geen rekening gehouden met denominatie.

Bij de genoemde kilometerafstanden van 8 en 20 kilometer geldt een harde grens, waarbij wordt afgerond naar beneden. Er is pas sprake van een geïsoleerde ligging als er sprake is van een hemelsbreed gemeten afstand van minimaal 8 of 20 kilometer. De hemelsbreed te meten afstand wordt bepaald met de formule √((x1 – x2)2 + (y1 – y2)2). Hierin zijn x1 en y1 de BAG-coördinaten van het ene adres en x2 en y2 de BAG-coördinaten van het andere adres.3 Onderstaande figuur verduidelijkt deze formule met een voorbeeld van de hemelsbrede afstand tussen Utrecht en Groningen:

In een aantal gevallen komt het voor dat een bevoegd gezag het onderwijsaanbod over meerdere dicht elkaar gelegen vestigingen heeft verspreid. Als gevolg daarvan kan een bevoegd gezag meerdere, voor minimaal één schoolsoortgeïsoleerde vestigingen op korte afstand van elkaar hebben liggen. Het is onwenselijk als er een prikkel ontstaat om zoveel mogelijk vestigingen open te houden, of om een school of scholengemeenschap op te splitsen in zoveel mogelijk vestigingen die allemaal voor de betreffende schoolsoort geïsoleerd zijn. Het is ook onwenselijk dat deze scholen meer aanvullende bekostiging krijgen dan scholen die in één afgelegen plaats het volledige aanbod op één vestiging hebben georganiseerd. Daarom wordt in situaties waarbij een bevoegd gezag een geïsoleerde vestiging heeft binnen een straal van 5 kilometer van een andere geïsoleerde vestiging van hetzelfde bevoegd gezag, één keer de toeslag verstrekt voor beide geïsoleerde vestigingen.

Onderstaande afbeelding laat aan de hand van een fictief voorbeeld zien hoe meerdere geïsoleerde vestigingen onder hetzelfde bestuur in de uitvoering van deze regeling in verschillende clusters terecht komen. Een cluster is een fictieve verzameling vestigingen onder hetzelfde bestuur die onderling binnen een straal van 5 kilometer hemelsbreed liggen. Er is in onderstaand voorbeeld sprake van vier geïsoleerde clusters en per cluster wordt één toeslag verstrekt. In het voorbeeld van cluster 1 ontvangt iedere vestiging een kwart van de toeslag. In het voorbeeld van cluster 2 ontvangen beide vestigingen de helft van de toeslag. Vestigingen D en H, die ieder in een eigen cluster vallen, ontvangen de volledige toeslag.

Alleen geïsoleerde hoofd- en nevenvestigingen komen in aanmerking voor het bedrag. Tijdelijke nevenvestigingen worden van deze regeling uitgesloten. Tijdelijke nevenvestigingen hebben naar hun aard een tijdelijk karakter en worden opgericht als vestigingen wegens snelle groei van het aantal leerlingen te klein worden. Deze vestigingen liggen altijd dicht in de buurt van andere vestigingen van de school. Deze regeling is juist bedoeld om extra steun te bieden aan vestigingen die geïsoleerd liggen en wegens een daling van het aantal leerlingen kwetsbaar worden. Tijdelijke nevenvestigingen vallen niet onder die doelgroep.

De hoogte van de toeslag is gelijk aan het vaste bedrag voor de hoofdvestiging van een school, zoals vastgelegd in de Regeling bekostiging vo-scholen.

2. Extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen

De tweede component van deze regeling vloeit voort uit de motie Rog c.s., die specifiek spreekt over (kleine) brede scholengemeenschappen (in krimpregio’s). Daarom bevat deze regeling een extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen. Een kleine brede scholengemeenschap is een scholengemeenschap voor vwo, havo, mavo en vbo, met op het niveau van de scholengemeenschap minder dan 1.200 leerlingen. Deze kleine brede scholengemeenschap is geïsoleerd als deze kleine brede scholengemeenschap minimaal één geïsoleerde vestiging heeft.

Binnen het voortgezet onderwijs is het een breed gedeelde ervaring dat dat brede scholengemeenschappen financieel kwetsbaar worden als zij onder de 1.200 leerlingen komen. De vaste kosten voor het in stand houden van een breed onderwijsaanbod kunnen dan niet meer door de inkomsten worden gedekt (de klassen zijn bijvoorbeeld een stuk kleiner dan gemiddeld). Als een brede scholengemeenschap onder de 1.200 leerlingen komt, is dat in beginsel een goede stimulans voor vergaande samenwerking dan wel fusie met andere scholen. Als er echter geen andere scholen in de regio zijn, zijn die mogelijkheden er niet. Dan komt deze brede scholengemeenschap in aanmerking voor een extra toeslag.

De extra toeslag bestaat uit een bedrag per leerling. Daarbij geldt een omgekeerd evenredige systematiek, waarbij de totale extra toeslag toeneemt naarmate het leerlingenaantal op schoolniveau verder onder de 1.200 leerlingen zakt. Bij een leerlingenaantal van 1.199 wordt één keer het bedrag per leerling verstrekt, bij 1.198 leerlingen twee keer het bedrag per leerling, etc. Dit loopt door tot en met 900 leerlingen. Dan wordt 300 keer het bedrag per leerling verstrekt. Als het leerlingenaantal op de school onder de 900 leerlingen zakt, wordt voor deze extra toeslag het aantal van 900 leerlingen constant gehouden. De extra toeslag wordt dus voor maximaal 300 leerlingen verstrekt. Voor budgettaire beheersbaarheid van de regeling is het wenselijk dat de extra toeslag een plafond per school kent.

Het bedrag per leerling is gelijk aan een percentage van het bedrag per leerling zoals vastgelegd in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling bekostiging vo-scholen. Dat is het reguliere bekostigingsbedrag voor leerlingen in het algemeen vormend onderwijs.

Er is bewust gekozen voor een extra bedrag per leerling en niet voor vaste bedragen per school. Bij vaste bedragen per school is het onontkoombaar om met een gestaffeld systeem te werken. Eén leerling meer of minder kan dan het verschil betekenen tussen een extra vast bedrag of niet. Dat brengt ongewenste prikkels met zich mee. Door te kiezen voor een bedrag per leerling, loopt de extra toeslag geleidelijk mee met de daling van het aantal leerlingen. Als er sprake is van toename van het aantal leerlingen, neemt de extra toeslag juist geleidelijk af.

Extra toeslag voor kleine brede geïsoleerde vestigingen van brede scholengemeenschappen

Het kan voorkomen dat een kleine geïsoleerde vestiging met een breed onderwijsaanbod geen zelfstandige school met een eigen BRIN-nummer is, maar een onderdeel van een school met in totaal meer dan 1.200 leerlingen. Dergelijke kleine brede geïsoleerde vestigingen zijn van groot belang voor het behoud van het laatste brede onderwijsaanbod in de regio. Daarom komen ook deze vestigingen in aanmerking voor de extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen, als deze vestiging voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • op het niveau van de scholengemeenschap is er op de teldatum sprake van minstens 1.200 leerlingen;

  • op de vestiging zijn op de teldatum minder dan 1.200 leerlingen ingeschreven;

  • op de vestiging wordt afsluitend onderwijs gegeven van vwo tot en met vbo (dus tot en met het eindexamen) en onderwijs in het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs; en

  • binnen een straal van 8 kilometer zijn er geen andere vestigingen waar deze vier schoolsoorten en het eerste en tweede leerjaar van het voortgezet onderwijs worden aangeboden.

Bij het bepalen of er binnen een straal van 8 kilometer geen andere vestigingen zijn waarop er sprake is van vervangend aanbod, maakt het niet uit of dit vestigingen van dezelfde school dan wel van hetzelfde bevoegd gezag zijn of niet.

De extra toeslag voor deze vestigingen is gelijk aan de systematiek voor de extra toeslag voor kleine scholengemeenschappen, met dien verstande dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag wordt gekeken naar het aantal leerlingen op deze specifieke vestigingen. Als het aantal leerlingen op de vestiging onder de 900 zakt, wordt ook hier aantal 900 leerlingen constant gehouden. Tot slot geldt ook hier dat het bedrag per leerling gelijk is aan een percentage van het bedrag per leerling zoals vastgelegd in artikel 2, tweede lid, onderdeel a, van de Regeling bekostiging vo-scholen.

Definitieve vaststelling na definitief leerlingenaantal

De extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen en voor kleine brede geïsoleerde vestigingen van brede scholengemeenschappen is afhankelijk van het aantal leerlingen op de school of vestiging, zoals gemeten op de teldatum van 1 oktober voorafgaand aan het jaar waar de aanvullende bekostiging betrekking op heeft. Voor de definitie van leerling wordt in de begripsbepaling in artikel 1 overigens verwezen naar artikel 8 van het Besluit bekostiging WVO 2021. Hiermee wordt vastgelegd dat het leerlingen zijn die als werkelijk schoolgaand zijn ingeschreven en voor de bekostiging worden meegeteld.

Omdat de telling, net als bij de reguliere bekostiging, pas definitief is na de accountantscontrole, kan het voorkomen dat de minister achteraf vaststelt dat het aantal leerlingen dat op de teldatum werkelijk schoolgaand was op de school, lager of hoger is dan bij de voorlopige leerlingentelling. Als de accountantsverklaring daartoe aanleiding geeft, stelt de minister het bekostigingsbedrag voor het bevoegd gezag lager of hoger vast. Als het bedrag lager wordt vastgesteld, vordert de minister het teveel betaalde bedrag (met inachtneming van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht) terug.

Caribisch Nederland

De vo-scholen in Caribisch Nederland komen niet voor deze regeling in aanmerking. In de bekostiging van de vo-scholen in Caribisch Nederland is al rekening gehouden met de uitzonderlijke situatie waarin deze scholen zich bevinden.

Administratieve lasten

De aanvullende bekostiging, die op grond van deze regeling aan het bevoegd gezag wordt verstrekt, moet worden besteed conform artikel 99 van de Wet op het voortgezet onderwijs. Deze regeling vergt geen aanvullende verantwoordingseisen en leidt niet tot een toename van administratieve lasten.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In dit artikel zijn de begripsbepalingen opgenomen. De meeste begripsbepalingen verwijzen naar de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2

Dit artikel ziet op de reikwijdte van deze regeling. Het maakt duidelijk dat de regeling uit twee componenten bestaat: een toeslag voor geïsoleerde vestigingen en een extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen. Om in aanmerking te komen voor aanvullende bekostiging moeten op de vestiging minimaal 130 leerlingen zijn ingeschreven. Voor vestigingen waar alleen pro wordt aangeboden geldt een minimum aantal leerlingen van 60. Hiermee wordt voorkomen dat er vanuit deze regeling aanvullende bekostiging wordt verstrekt voor vestigingen die in de reguliere bekostiging niet in aanmerking komen voor het vaste bedrag per vestiging. Ook regelt dit artikel dat er geen aanvullende bekostiging wordt verstrekt aan de zes uitzonderingsscholen (de vier vo-scholen op de Friese Waddeneilanden en de twee joodse vo-scholen in Amsterdam). Deze scholen ontvangen immers al aanvullende bekostiging omdat zij een uitzonderingsschool zijn.

Artikelen 3 en 4

Deze artikelen zien op de eerste component van deze regeling, namelijk de toeslag voor geïsoleerde vestigingen. In artikel 3 wordt het begrip ‘geïsoleerde vestiging’ afgebakend. In artikel 4 wordt de hoogte van de toeslag voor geïsoleerde vestigingen vastgelegd. Voor een nadere toelichting op deze punten wordt verwezen naar de algemene toelichting bij deze regeling.

Artikelen 5 en 6

Deze artikelen zien op de tweede component van deze regeling, namelijk de extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen. In artikel 5 wordt het begrip ‘kleine geïsoleerde brede scholengemeenschap’ afgebakend en wordt de hoogte van de extra toeslag voor kleine geïsoleerde brede scholengemeenschappen vastgelegd. Artikel 6 ziet op de extra toeslag voor kleine brede geïsoleerde vestigingen van brede scholengemeenschappen. In dit artikel worden allereerst de voorwaarden geschetst waar kleine brede geïsoleerde vestigingen van brede scholengemeenschappen aan moeten voldoen om voor deze extra toeslag in aanmerking te komen. Vervolgens wordt in dat artikel de hoogte van deze extra toeslag vastgelegd. Voor een nadere toelichting op deze punten wordt verwezen naar de algemene toelichting bij deze regeling.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt dat de aanvullende bekostiging ieder jaar in het voorjaar wordt beschikt en betaald, op basis van de voorlopige leerlingentelling van 1 oktober het jaar daarvoor. In het najaar vindt herrekening van deze bekostiging plaats. Aanleiding hiervoor kan zijn dat het definitieve leerlingenaantal na accountantscontrole anders is dan de voorlopige telling. Ook kunnen de bekostigingsbedragen in de Regeling bekostiging vo-scholen, die bepalend zijn voor de hoogte van de aanvullende bekostiging vanuit deze regeling, zijn aangepast als gevolg van de kabinetsbijdrage voor loon- en prijsontwikkeling.

Artikel 8

De aanvullende bekostiging, die op grond van deze regeling aan het bevoegd gezag wordt verstrekt, moet worden besteed overeenkomstig artikel 99 van de wet. Er hoeft over de besteding hiervan geen aparte verantwoording plaats te vinden.

Artikel 9

De regeling treedt in werking op 1 januari 2022. Dat is gelijktijdig met de inwerkingtreding van het vereenvoudigde bekostigingsmodel voor het voortgezet onderwijs.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Het rapport van de commissie-Dijkgraaf is op 5 maart 2019 samen met een beleidsreactie naar de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2018/19, 31 289, nr. 393).

X Noot
2

Kamerstukken II 2018/19, 31 289, nr. 385.

X Noot
3

Het adres van elk schoolgebouw in Nederland is in de BAG van geodetische coördinaten voorzien. De website van de BAG heeft het volgende adres: https://bagviewer.kadaster.nl. Daarin is zichtbaar dat elke BAG-locatie een x en een y-coördinaat heeft (waarde in daadwerkelijke meters vanaf een punt van oorsprong).

Naar boven