De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
Gelet op de artikelen 2.2, eerste lid, 3.4 eerste lid, 3.24 eerste lid, en 3.25, derde
lid van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013;
BESLUIT:
ARTIKEL I
De Regeling genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 wordt als volgt
gewijzigd:
A
Artikel 2, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In de begripsomschrijving van ‘derde generatie SIN lentiviraal vectorsysteem’ komt onderdeel d te luiden:
2. In de begripsomschrijving van ‘translentiviraal vectorsysteem’ komt onderdeel e te luiden:
3. In de begripsomschrijving van ‘tweede generatie SIN lentiviraal vectorsysteem’ komt onderdeel d te luiden:
B
Na artikel 39b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 39c
Als categorie van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 3.24,
eerste lid, in samenhang met artikel 3.26a, van het Besluit, worden aangewezen humane
cellen genetisch gemodificeerd met virale vectoren afgeleid van humaan immunodeficiëntievirus
1 en gepseudotypeerd met Vesicular stomatitis virus glycoproteïne (VSV-G), waarbij
er geen risico bestaat op de vorming van replicatiecompetent virus en waarbij residuele
infectieuze SIN lentivirale partikels in het medisch product aanwezig kunnen zijn.
Artikel 39d
Als categorie van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 3.24,
eerste lid, in samenhang met artikel 3.26a, van het Besluit, worden aangewezen humane
cellen genetisch gemodificeerd met virale vectoren afgeleid van Adeno-associated dependoparvovirus
A of B zonder schadelijke sequenties.
C
Na artikel 40b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 40c
Als over te leggen gegevens bij een aanvraag om een vergunning onder vaste voorschriften,
als bedoeld in artikel 3.25, derde lid, van het Besluit die betrekking heeft op de
categorie van genetisch gemodificeerde organismen, aangewezen in artikel 39c worden
aangewezen:
-
a. gegevens betreffende de aanvrager, waaronder de naam en het adres van de rechtspersoon;
-
b. gegevens over de plaats(en) van uitvoering;
-
c. de titel van de aanvraag;
-
d. het doel van de aanvraag;
-
e. een beschrijving van het productiesysteem van de in artikel 39c aangewezen lentivirale
vectoren;
-
f. een beschrijving van de in artikel 39c aangewezen lentivirale vectoren en de daarin
aangebrachte modificaties;
-
g. gegevens betreffende de moleculaire karakterisering van de in artikel 39c aangewezen
lentivirale vectoren;
-
h. gegevens betreffende het medisch product, bedoeld in artikel 39c, dat aan de proefpersonen
wordt toegediend;
-
i. gegevens over de afwezigheid van replicatiecompetent lentivirus;
-
j. gegevens over de hoeveelheid residuele infectieuze partikels in het medisch product,
bedoeld in artikel 39c, dat aan de proefpersoon wordt toegediend;
-
k. een ingevuld deel B Summary Notification Information Format.
Artikel 40d
Als over te leggen gegevens bij een aanvraag om een vergunning onder vaste voorschriften
als bedoeld in artikel 3.25, derde lid, van het Besluit die betrekking heeft op de
categorie van genetisch gemodificeerde organismen, aangewezen in artikel 39d, worden
aangewezen:
-
a. gegevens betreffende de aanvrager, waaronder de naam en het adres van de rechtspersoon;
-
b. gegevens over de plaats(en) van uitvoering;
-
c. de titel van de aanvraag;
-
d. het doel van de aanvraag;
-
e. een beschrijving van het productiesysteem van de in artikel 39d bedoelde virale vectoren;
-
f. een beschrijving van de in artikel 39d bedoelde virale vectoren en de daarin aangebrachte
modificaties;
-
g. gegevens betreffende de moleculaire karakterisering van de in artikel 39d bedoelde
virale vectoren;
-
h. gegevens betreffende het medisch product, bedoeld in artikel 39d, dat aan de proefpersoon
wordt toegediend;
-
i. gegevens betreffende de mogelijkheid tot vorming van replicatiecompetent Adeno-associated
dependoparvovirus;
-
j. gegevens over de afwezigheid van infectieus helpervirus;
-
k. een ingevuld deel B Summary Notification Information Format.
D
Na artikel 41b worden twee artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 41c
Activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen aangewezen in artikel 39c, waarvoor
met toepassing van de procedure, aangegeven in de artikelen 3.25 en 3.26a van het
Besluit, een vergunning onder vaste voorschriften is verleend, worden, onverminderd
het elders in deze regeling bepaalde en het bepaalde in de vergunning, uitgevoerd
in overeenstemming met de voorschriften, vermeld in bijlage 10, deel D.
Artikel 41d
Activiteiten met genetisch gemodificeerde organismen aangewezen in artikel 39d, waarvoor
met toepassing van de procedure, aangegeven in de artikelen 3.25 en 3.26a van het
Besluit, een vergunning onder vaste voorschriften is verleend, worden, onverminderd
het elders in deze regeling bepaalde en het bepaalde in de vergunning, uitgevoerd
in overeenstemming met de voorschriften, vermeld in bijlage 10, deel E.
E
Bijlage 5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In inschalingsartikel 5.4.1, onderdeel h, wordt na 'of voor de vorming van een defect
Adeno-associated dependoparvovirus A of B’ ingevoegd ‘of coderend voor een lentivirale
transfervector die afgeleid is van HIV’ en wordt voor de punt aan het slot ingevoegd
‘, ML-I’.
2. Inschalingsartikel 5.4.2 wordt als volgt gewijzigd:
a. Na ‘Virale vectoren afgeleid van virusgroep A’ wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel vi door een puntkomma,
een onderdeel toegevoegd, luidende:
vii. lentivirus dat wordt vervaardigd met een tweede generatie SIN lentiviraal vectorsysteem,
een derde generatie SIN lentiviraal vectorsysteem of een translentiviraal vectorsysteem.
b. Na ‘Virale vectoren afgeleid van virusgroep B’ vervalt, onder vervanging van de puntkomma door een punt aan het slot van onderdeel
ii, onderdeel iii.
3. Inschalingsartikel 5.6.2 onderdeel b, onderdeel iv, vervalt.
4. Aan inschalingsartikel 5.9.2 wordt na onderdeel a een onderdeel ingevoegd, luidende:
-
b. Activiteiten op ML-I met een genetisch gemodificeerd tweede generatie SIN lentiviraal
vectorsysteem, derde generatie SIN lentiviraal vectorsysteem, translentiviraal vectorsysteem
of een lentivirale transfervector die afgeleid is van HIV.
Inschaling: ML-I onder toepassing van de aanvullende voorschriften voor activiteiten met een
tweede generatie SIN lentiviraal vectorsysteem, een derde generatie SIN lentiviraal
vectorsysteem, translentiviraal vectorsysteem of een lentivirale transfervector die
afgeleid is van HIV.
5. Inschalingsartikel 5.10.2, onderdeel c vervalt.
6. Inschalingsartikel 5.10.4, onderdeel b, komt te luiden:
Inschaling: ML-II onder toepassing van de aanvullende voorschriften voor activiteiten met eieren
in associatie met retrovirus of adenovirus.
7. Inschalingsartikel 5.14.1, onderdeel c vervalt.
F
Bijlage 9 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na punt 9.1.1.1.3.5 wordt een nieuw punt ingevoegd, luidende:
9.1.1.1.3.6. Voor activiteiten met een genetisch gemodificeerd tweede generatie SIN
lentiviraal vectorsysteem, derde generatie SIN lentiviraal vectorsysteem, translentiviraal
vectorsysteem of een lentivirale transfervector die afgeleid is van HIV
-
a. Het te gebruiken gastheer materiaal is vrij van HIV-1, HIV-2, HTLV-1 en -2, SIV en
andere lentivirussen.
2. Punt 9.1.1.3.3.5 vervalt.
3. Het opschrift van punt 9.1.1.3.3.15 komt te luiden:
9.1.1.3.3.15. Voor activiteiten met eieren in associatie met genetisch gemodificeerd
retrovirus of adenovirus
4. Punt 9.1.6.2.3.3 vervalt.
G
Bijlage 10 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het opschrift wordt ‘41b’ vervangen door ‘41d’.
2. Na artikel C:10 worden 2 delen toegevoegd, luidende:
Deel D
Deel D van deze bijlage is ingevolge artikel 39c van deze regeling van toepassing
op klinische studies met humane cellen, genetisch gemodificeerd met virale vectoren
afgeleid van humaan immunodeficiëntievirus (HIV) 1 en gepseudotypeerd met Vesicular
stomatitis virus glycoproteïne (VSV-G), waarbij er geen risico bestaat op de vorming
van replicatiecompetent virus en waarbij residuele infectieuze SIN lentivirale partikels
in het medisch product aanwezig kunnen zijn, waarvoor een vergunning onder vaste voorschriften
is verleend krachtens paragraaf 3.3.2 van het Besluit.
Artikel D:1. Looptijd vergunning
De vergunning vervalt na 10 jaar.
Artikel D:2. Zeggenschap over de klinische studie
De vergunninghouder verzekert zich tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van
de volledige zeggenschap over de werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen.
Artikel D:3. Beschrijving van voorgenomen werkzaamheden
De vergunninghouder zendt voor de aanvang van de werkzaamheden een beschrijving van
de voorgenomen werkzaamheden aangetekend aan de Minister.
Artikel D:4. Aanvang van de klinische studie
De klinische studie vindt uitsluitend doorgang voor zover die is opgenomen in een
beschrijving van voorgenomen werkzaamheden als bedoeld in artikel D:3 en voor zover
er minstens 15 dagen zijn verstreken na verzending van die beschrijving conform artikel
D:3 aan de Minister of zodra de ontvangst van de beschrijving van voorgenomen werkzaamheden
schriftelijk is bevestigd.
Artikel D:5. Voorkomen van vermenging en verspreiding
-
1. De genetisch gemodificeerde lentivirale partikels en de genetisch gemodificeerde
humane cellen zijn geproduceerd onder (current) Good Manufacturing Practice (GMP) dan wel onder de principes van (current) GMP.
-
2. De gebruikte productiecellen zijn vrij van HIV-1, HIV-2, HTLV-1, HTLV-2, en andere
relevante lentivirussen die kunnen leiden tot complementatie van dan wel recombinatie
van de lentivirale vector.
-
3. De gebruikte virale vector is een derde generatie lentivirale vector gebaseerd op
HIV-1. De LTR’s in het virale vectorgenoom zijn zelf-inactiverend (SIN).
-
4. Het gebruikte transgen codeert niet voor sequenties die in staat zijn de replicatiedeficiënte
lentivirale vector te complementeren. De expressiecassette bevat geen schadelijke
sequenties.
-
5. Er is geen replicatiecompetent lentivirus aanwezig in het medisch product, bedoeld
in artikel 39c, dat aan de proefpersoon wordt toegediend. In het medisch product zijn
maximaal 1*1012 virusdeeltjes aanwezig.
-
6. Preparatie en toediening van het medisch product, bedoeld in artikel 39c, vinden
plaats conform standaard ziekenhuishygiënische maatregelen.
-
7. Afnemen van monsters van de proefpersonen die het medisch product, bedoeld in artikel
39c, kunnen bevatten en verwerking van die monsters vinden plaats conform standaard
ziekenhuishygiënische maatregelen.
-
8. Niet wegwerpbare materialen worden gedesinfecteerd met een geschikt gevalideerd desinfectans,
dan wel geautoclaveerd.
-
9. In geval van morsen worden besmette oppervlakken gedesinfecteerd met een geschikt
gevalideerd desinfectans.
-
10. Na toediening van het medisch product, bedoeld in artikel 39c, blijft de proefpersoon
minimaal 16 uur in het ziekenhuis opgenomen, zodat de standaard ziekenhuishygiënische
maatregelen in acht genomen kunnen worden.
-
11. Na toediening van het medisch product, bedoeld in artikel 39c, wordt de infuusinsteekplaats
met een adequate methode gedesinfecteerd om resterende virusdeeltjes te inactiveren,
en worden standaard ziekenhuishygiënische maatregelen tijdens de verzorging van de
proefpersoon in acht genomen.
-
12. Proefpersoon, medisch personeel en bezoekers worden voorgelicht hoe de eerste 16
uur na toediening van het medisch product, bedoeld in artikel 39c, met wondverzorging
en besmet materiaal moet worden omgegaan.
Artikel D:6. Opslag
-
1. Het medisch product, bedoeld in artikel 39c, wordt opgeslagen in een gesloten, breukvaste,
lekdichte dubbele houder in een ruimte met beperkte toegang.
-
2. Monsters afkomstig van de proefpersonen die het medisch product, bedoeld in artikel
39c, kunnen bevatten, worden opgeslagen conform de opslag van reguliere patiëntenmonsters.
Artikel D:7. Transport
-
1. Intern transport van het medisch product, bedoeld in artikel 39c, vindt plaats in
een gesloten, breukvaste, lekdichte verpakking.
-
2. Intern transport van monsters afkomstig van de proefpersonen die het medisch product,
bedoeld in artikel 39c, kunnen bevatten, vindt plaats conform het transport van reguliere
patiëntenmonsters.
Artikel D:8. Afvalverwerking
-
1. Afval dat het medisch product, bedoeld in artikel 39c, bevat dan wel in aanraking
is geweest met dat medisch product gedurende preparatie en toediening, wordt afgevoerd
als specifiek ziekenhuisafval dan wel als afval dat ggo’s bevat.
-
2. Afval van monsters, van monsterafname en van verwerking van monsters afkomstig van
de proefpersonen die het medisch product, bedoeld in artikel 39c, kunnen bevatten,
wordt afgevoerd als specifiek ziekenhuisafval dan wel als afval dat ggo’s bevat.
Artikel D:9. Rapportage
De vergunninghouder zendt jaarlijks een verslag van verrichte werkzaamheden aan de
Minister.
Artikel D:10. Controle, afwijkingen en incidenten
-
1. Gedurende het uitvoeren van de werkzaamheden wordt regelmatig en doelmatig gecontroleerd
op afwijkingen ten opzichte van de gegevens in de onderliggende aanvraag. Deze afwijkingen
worden genoteerd in het logboek.
-
2. Afwijkingen die van invloed kunnen zijn op de risico's voor mens en milieu worden
onverwijld telefonisch en schriftelijk aan de Minister gemeld.
-
3. Incidenten worden onverwijld telefonisch en schriftelijk aan de Minister gemeld.
-
4. De telefonische en schriftelijke melding van een afwijking of een incident, bedoeld
in het tweede respectievelijk derde lid, wordt ingediend bij de Inspectie Leefomgeving
en Transport.
Deel E
Deel E van deze bijlage is ingevolge artikel 39d van deze regeling van toepassing
op klinische studies met humane cellen genetisch gemodificeerd met virale vectoren
afgeleid van Adeno-associated dependoparvovirus A of B zonder schadelijke sequenties,
waarvoor een vergunning onder vaste voorschriften is verleend krachtens paragraaf
3.3.2 van het Besluit.
Artikel E:1. Looptijd vergunning
De vergunning vervalt na 10 jaar.
Artikel E:2. Zeggenschap over de klinische studie
De vergunninghouder verzekert zich tijdens de uitvoering van de werkzaamheden van
de volledige zeggenschap over de werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen.
Artikel E:3. Beschrijving van voorgenomen werkzaamheden
De vergunninghouder zendt voor de aanvang van de werkzaamheden een beschrijving van
de voorgenomen werkzaamheden aangetekend aan de Minister.
Artikel E:4. Aanvang van de klinische studie
De klinische studie vindt uitsluitend doorgang voor zover die is opgenomen in een
beschrijving van voorgenomen werkzaamheden als bedoeld in artikel E:3 en voor zover
er minstens 15 dagen zijn verstreken na verzending van die beschrijving conform artikel
E:3 aan de Minister of zodra de ontvangst van de beschrijving van voorgenomen werkzaamheden
schriftelijk is bevestigd.
Artikel E:5. Voorkomen van vermenging en verspreiding
-
1. De genetisch gemodificeerde AAV partikels en de genetisch gemodificeerde humane cellen
zijn geproduceerd onder (current) Good Manufacturing Practice (GMP) dan wel onder de principes van (current) GMP.
-
2. Er is geen infectieus helpervirus aanwezig in het medisch product, bedoeld in artikel
39d, dat aan de proefpersoon wordt toegediend.
-
3. Preparatie en toediening van het medisch product, bedoeld in artikel 39d, vindt plaats
conform standaard ziekenhuishygiënische maatregelen.
-
4. Afnemen van monsters van de proefpersonen die het medisch product, bedoeld in artikel
39d, kunnen bevatten en verwerking van die monsters vinden plaats conform standaard
ziekenhuishygiënische maatregelen.
-
5. Niet wegwerpbare materialen worden gedesinfecteerd met een geschikt gevalideerd desinfectans,
dan wel geautoclaveerd.
-
6. In geval van morsen worden besmette oppervlakken gedesinfecteerd met een geschikt
gevalideerd desinfectans.
Artikel E:6. Opslag
-
1. Het medisch product, bedoeld in artikel 39d, wordt opgeslagen in een gesloten, breukvaste,
lekdichte dubbele houder in een ruimte met beperkte toegang.
-
2. Monsters afkomstig van de proefpersonen die het medisch product, bedoeld in artikel
39d, kunnen bevatten, worden opgeslagen conform de opslag van reguliere patiëntenmonsters.
Artikel E:7. Transport
-
1. Intern transport van het medisch product, bedoeld in artikel 39d, vindt plaats in
een gesloten, breukvaste, lekdichte verpakking.
-
2. Intern transport van monsters afkomstig van de proefpersonen die het medisch product,
bedoeld in artikel 39d, kunnen bevatten, vindt plaats conform het transport van reguliere
patiëntenmonsters.
Artikel E:8. Afvalverwerking
-
1. Afval dat het medisch product, bedoeld in artikel 39d, bevat dan wel in aanraking
is geweest met dat medisch product gedurende preparatie en toediening, wordt afgevoerd
als specifiek ziekenhuisafval dan wel als afval dat ggo’s bevat.
-
2. Afval van monsters, van monsterafname en van verwerking van monsters afkomstig van
de proefpersonen die het medisch product, bedoeld in artikel 39d, kunnen bevatten,
wordt afgevoerd als specifiek ziekenhuisafval dan wel als afval dat ggo’s bevat.
Artikel E:9. Rapportage
De vergunninghouder zendt jaarlijks een verslag van verrichte werkzaamheden aan de
Minister.
Artikel E:10. Controle, afwijkingen en incidenten
-
1. Gedurende het uitvoeren van de werkzaamheden wordt regelmatig en doelmatig gecontroleerd
op afwijkingen ten opzichte van de gegevens in de onderliggende aanvraag. Deze afwijkingen
worden genoteerd in het logboek.
-
2. Afwijkingen die van invloed kunnen zijn op de risico's voor mens en milieu worden
onverwijld telefonisch en schriftelijk aan de Minister gemeld.
-
3. Incidenten worden onverwijld telefonisch en schriftelijk aan de Minister gemeld.
-
4. De telefonische en schriftelijke melding van een afwijking of een incident, bedoeld
in het tweede respectievelijk derde lid, wordt ingediend bij de Inspectie Leefomgeving
en Transport.
ARTIKEL II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2021.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Visser
TOELICHTING
Inleiding
De Regeling genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 (hierna: Regeling
ggo) bevat technische voorschriften voor activiteiten met genetisch gemodificeerde
organismen (hierna: ggo's).
Ten aanzien van het ingeperkt gebruik – werken met ggo’s in geperkte ruimten zoals
laboratoria – bevat de Regeling een aantal bijlagen die van toepassing zijn op het
doen van een risicobeoordeling voor activiteiten met ggo's. Het doel van die risicobeoordeling
en de daaruit voortvloeiende maatregelen is te bewerkstelligen dat het risico voor
de mens en het milieu bij het werken met ggo’s niet hoger is dan verwaarloosbaar klein.
De bijlagen bij de Regeling ggo stellen de gebruikers in staat een risicobeoordeling
op te stellen en op basis daarvan kennisgevingen en vergunningaanvragen te doen. Deze
bijlagen moeten regelmatig aangepast worden om te voldoen aan de laatste stand van
de techniek, dat wil zeggen de laatste wetenschappelijke kennis. De onderhavige wijzigingsregeling
wijzigt hiertoe artikel 2 en de bijlagen 5 en 9 bij de Regeling ggo.
Ten aanzien van de introductie in het milieu van ggo’s – zoals het toepassen van ggo’s
in klinische studies – bevat bijlage 10 bij de Regeling ggo de standaardvoorschriften
voor een vergunning onder vaste voorschriften (hierna: VOV), die gelden voor klinische
studies met categorieën van ggo’s waarvoor de milieugevolgen goed onderzocht zijn
en waarvan de toepassing in alle omstandigheden tot een verwaarloosbaar risico leidt.
In Europees verband is van twee nieuwe categorieën van ggo’s vastgesteld dat toepassing
altijd tot verwaarloosbaar risico leidt, waardoor deze categorieën van ggo’s kunnen
worden aangewezen als ggo’s waarvoor voor klinische studies een VOV verleend kan worden.
De onderhavige wijzigingsregeling voegt daartoe enkele artikelen toe en vult bijlage
10 aan.
De wijzigingen zijn geheel technisch van aard en doen geen afbreuk aan het veilig
werken met ggo’s.
Werking bijlagen 5 en 9 bij de Regeling ggo
Een gebruiker moet, voorafgaand aan het ingeperkt gebruik van ggo’s, een beoordeling
maken van de risico’s van dat gebruik voor de gezondheid van de mens en het milieu.
Voor activiteiten met een groot aantal groepen van soortgelijke ggo’s heeft de Minister
van Infrastructuur en Waterstaat (hierna: Minister) die risicobeoordelingen al uitgevoerd.
De uitkomsten van al die risicobeoordelingen zijn vastgelegd in bijlage 5. Voor voorgenomen
activiteiten met ggo’s die behoren tot een groep van soortgelijke ggo’s die in bijlage
5 is opgenomen, leidt de gebruiker de uitkomst van de risicobeoordeling af uit bijlage
5. Hij hoeft voor deze activiteiten de risicobeoordeling niet zelf uit te voeren.
Bijlage 5 bestaat uit twee delen. De uitkomst van de risicobeoordeling in deel I van
bijlage 5 bepaalt in welke categorie van fysische inperking (het type werkruimte of
de installatie) de activiteiten met ggo’s dienen te worden uitgevoerd. In de bepaling
van de categorie van fysische inperking zit besloten welk inperkingsniveau (welk veiligheidsniveau
en standaard procedure) moet worden toegepast. Dit wordt inschalen genoemd, vastgelegd
in inschalingsartikelen. Indien de inschaling volgens deel I leidt tot inperkingsniveau
I of II, dient in deel II van bijlage 5 te worden nagegaan of er, naast de categorie
van fysische inperking, aanvullende voorschriften dienen te worden toegepast om de
werkzaamheden in specifieke gevallen dan wel met specifieke ggo’s op inperkingsniveau
I of II veilig te kunnen uitvoeren.
In bijlage 9 zijn alle voorschriften opgenomen die aan iedere categorie van fysische
inperking worden gesteld, alsmede de eventuele extra voorschriften die volgen uit
deel II van bijlage 51.
Wijzigingen in artikel 2 en bijlagen 5 en 9 (artikel I, onderdelen A, E en F)
Naar aanleiding van de adviezen van de Commissie Genetische Modificatie (hierna: COGEM)
met gewijzigde inzichten over de inschaling van werkzaamheden met replicatiedeficiënte
lenti- en gammaretrovirale vectordeeltjes2 en het vervolgadvies daarop3, is de uitkomst van de risicobeoordeling voor een aantal groepen van soortgelijke
genetisch gemodificeerde organismen veranderd.
In de genoemde adviezen is geadviseerd om bepaalde activiteiten met het tweede generatie
SIN lentiviraal vectorsysteem, het derde generatie SIN lentiviraal vectorsysteem en
het translentiviraal vectorsysteem op ML-I uit te voeren. De conclusie van de adviezen
is dat bij de transductie met en de productie van deze lentivirale vectoren de risico’s
voor de mens en het milieu verwaarloosbaar klein zijn wanneer deze werkzaamheden op
ML-I worden uitgevoerd, aangezien bij deze systemen de mogelijkheid tot vorming van
replicatiecompetent virus (RCV) op voorhand verwaarloosbaar klein is als aan de voorwaarde
wordt voldaan dat de te gebruiken cellen vrij zijn van wildtype lentivirussen.
De COGEM heeft eveneens in de genoemde adviezen aangegeven dat bij de productie van
de genoemde vectorsystemen meer vreemde (niet-eigen) virale envelop-eiwitten gebruikt
kunnen worden, omdat ook daarvoor is vastgesteld dat het gebruik van deze andere virale
envelop-eiwitten niet leidt tot een hoger dan verwaarloosbaar risico. Hierdoor worden
meer vectorsystemen dan voorheen toegelaten op ML-I niveau.
Als gevolg van deze adviezen zijn wijzigingen aangebracht in de definities van deze
vectorsystemen (artikel 2), de inschalingen ervan in deel I van bijlage 5, de extra
bepalingen in deel II van bijlage 5 en de bijbehorende voorschriften in bijlage 9.
Vergunningen onder vaste voorschriften (VOV)
Het per 23 december 2020 gewijzigde Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer
20134 (hierna: Besluit ggo) biedt de mogelijkheid om ggo’s aan te wijzen waarvoor voor
klinische studies een VOV kan worden verleend met een beslistermijn van maximaal 56
dagen (artikel 3.26a in verbinding met artikel 3.24 Besluit ggo).
Het aanwijzen van ggo’s waarvoor een VOV kan worden verleend, is mogelijk wanneer
de ggo en de te verrichten werkzaamheden onder alle omstandigheden tot een verwaarloosbaar
risico zullen leiden. Ter onderbouwing daarvan wordt gebruik gemaakt van gestandaardiseerde
milieurisicobeoordelingen (MRB’s) die in Europese Interplay traject5 zijn vastgesteld en door Nederland worden onderschreven. Deze gestandaardiseerde
MRB’s zijn de weerslag van de vele eerdere vergunningen die voor dergelijke toepassingen
zijn verleend en de positieve ervaringen ermee. Zie voor uitleg de nota van toelichting
bij de wijziging van het Besluit ggo van 13 oktober 20206.
Toevoeging 2 categorieën ggo’s voor een VOV (artikel I, onderdelen B, C, D en G)
Sinds de laatste aanwijzing van categorieën van ggo’s voor de verlening van een VOV7 is het voor twee nieuwe categorieën van ggo’s mogelijk gebleken om die aan te wijzen
voor de verlening van een VOV voor klinisch onderzoek.
Dit betreft enerzijds het gebruik van met lentivirale vectoren ex vivo getransduceerde humane cellen waarbij in het eindproduct nog residuele lentivirale
partikels aanwezig kunnen zijn en anderzijds het gebruik van met AAV vectoren ex vivo getransduceerde humane cellen. Het document waarin de Europese Interplay afspraken
zijn vastgelegd, is met de generieke milieurisicobeoordeling (MRB) voor deze twee
categorieën uitgebreid8.
In de Europese Interplay afspraken voor de toepassing van met lentivirale vectoren
ex vivo getransduceerde humane cellen waarbij in het eindproduct nog residuele lentivirale
partikels aanwezig zijn, wordt het uitgangspunt gehanteerd dat voor iedere toepassing
individueel een aanvraag met bijbehorende casusspecifieke milieurisicobeoordeling
ingediend moet worden. Dit uitgangspunt is echter ongeschikt als basis voor het opstellen
van standaardregels voor een nieuwe categorie voor een vergunning onder vaste voorwaarden.
Op basis van meerdere COGEM-adviezen“
9
10
11 is vastgesteld dat uitsluitend ex-vivo getransduceerde humane cellen vervaardigd met lentivirale vectoren afgeleid van humaan
immunodeficiëntievirus 1 (HIV-1) en gepseudotypeerd met Vesicular stomatitis virus
glycoproteïne (VSV-G), ook wanneer residuele viruspartikels in het medisch product
aanwezig zijn, een voldoende afgeperkte categorie van ggo’s omschrijft, waarvoor een
generieke milieurisicobeoordeling met verwaarloosbaar risico als uitkomst kan worden
opgesteld. Deze categorie ggo’s is beperkter dan de Europese Interplay afspraken,
maar valt binnen de reikwijdte van de generieke MRB zoals die Europees is afgestemd.
Via de toevoeging van de artikelen 39c, 40c en 41c, alsmede het toevoegen van deel
D aan bijlage 10 bij de Regeling ggo wordt het werken met ex-vivo getransduceerde humane cellen vervaardigd met lentivirale vectoren afgeleid van humaan
immunodeficiëntievirus 1 (HIV-1) en gepseudotypeerd met Vesicular stomatitis virus
glycoproteïne (VSV-G), waarbij residuele viruspartikels in het medisch product aanwezig
kunnen zijn, in klinische studies onder vaste voorschriften mogelijk gemaakt.
De nieuwe categorie van ggo’s van met AAV vectoren ex vivo getransduceerde humane cellen is een andere categorie ggo’s dan waarvoor eerder het
verlenen van een VOV is aangewezen12. Bij die aanwijzing betrof het het directe gebruik van de AAV-vector in het menselijk
lichaam. De nieuwe categorie betreft het gebruik van menselijke cellen die via transductie
met AAV-vectoren buiten het lichaam (ex vivo) genetisch gemodificeerd zijn. Door de gestandaardiseerde MRB voor het directe gebruik
van AAV-vectoren te combineren met de gestandaardiseerde MRB voor (ex vivo) genetisch gemodificeerde cellen13 is een nieuwe gestandaardiseerde MRB opgesteld voor het gecombineerde gebruik van
deze categorieën van ggo’s, waarvan de uitkomst eveneens een verwaarloosbaar risico
is. Deze nieuwe gestandaardiseerde MRB is de basis voor de aanwijzing van deze categorie
van ggo’s voor de verlening van een VOV.
Via de toevoeging van de artikelen 39d, 40d en 41d, alsmede het toevoegen van deel
E aan bijlage 10 bij de Regeling ggo wordt het werken met humane cellen genetisch
gemodificeerd met virale vectoren afgeleid van Adeno-associated dependoparvovirus
A of B zonder schadelijke sequenties in klinische studies onder vaste voorschriften
mogelijk gemaakt.
Voor het gebruik van de MRB’s in de genoemde VOV’s is het van belang dat de MRB’s
algemeen bekend zijn gemaakt, hetgeen geschiedt door de in het Nederlands vertaalde
versies van beide MRB’s op te nemen als twee separate bijlagen bij deze toelichting.
Inspraak op deze wijzigingsregeling omvat derhalve ook inspraak op de beide MRB’s.
Belang en gevolgen van de aanpassingen
Voor degene die activiteiten onder ingeperkt gebruik verrichten, bieden de aanpassingen
van de bijlagen 5 en 9 het voordeel dat de genoemde vectorsystemen direct volgens
de risicobeoordeling van bijlage 5 op het lagere inschalingsniveau kunnen worden ingeschaald.
Het is niet meer nodig dat iedere aanvrager een eigen verzoek doet voor een individueel
besluit op grond van artikel 2.8 van het Besluit ggo om tot de juiste inschaling te
komen.
Bij een dergelijke aanvraag moet een groot aantal gegevens worden aangeleverd. Er
geldt een beslistermijn van 45 dagen. Vervolgens kan men pas een kennisgeving doen
nadat het besluit over de inschaling is genomen en daarna kan pas gebruik worden gemaakt
van die organismen.
De vermindering van de administratieve lasten laat zich als volgt becijferen. Het
uitvoeren van een procedure op grond van artikel 2.8 kost circa 20 uur. Gelet op de
aanvragen van de afgelopen jaren, wordt ingeschat dat circa 40 procedures vermeden
kunnen worden, bij een uurtarief van € 75,–. Daardoor kan een vermindering van administratieve
lasten gerealiseerd worden van 40 x 20 x 75 = € 60.000,- per jaar.
Daarnaast neemt het aantal wachtdagen ook af door de vermeden procedure. Met 40 procedures
per jaar minder, bedraagt de vermindering van wachtdagen per jaar 40 x 45 = 1.800
dagen
Voor degene die klinisch onderzoek met gentherapie verrichten, is het voordeel dat
sneller over een vergunning voor het uitvoeren van het klinische onderzoek beschikt
kan worden en dat de voorwaarden van die vergunning vooraf bekend zijn.
De vermindering van de administratieve lasten laat zich als volgt becijferen. Een
procedure voor het aanvragen van een VOV vereist circa 20 uur minder tijd dan een
standaard vergunningprocedure. Dit is dan de gerealiseerde besparing met de bijzondere
(VOV)procedure. Het aantal procedures dat op korte termijn door deze toevoeging verwacht
wordt is relatief beperkt, namelijk maximaal 10 voor beide VOV’s. Bij een uurtarief
van € 75,– brengt dat de vermindering van de administratieve lasten op jaarbasis op
10 x 20 x 75 = € 15.000. Het aantal wachtdagen neemt af met 65 dagen per procedure,
dus bij circa 10 procedures per jaar, bedraag de reductie 650 dagen.
In totaal wordt met deze wijzigingsregeling een vermindering van administratieve lasten
gerealiseerd van € 75.000 op jaarbasis en reductie van 2450 wachtdagen.
Voorpublicatie ontwerpregeling
Op grond van artikel 1.9, eerste lid, van het Besluit ggo is het ontwerp van deze
wijzigingsregeling voorgepubliceerd in de Staatscourant14 met het doel een ieder in de gelegenheid te stellen over het ontwerp wensen en bedenkingen
ter kennis van de Minister te brengen. Naar aanleiding van die voorpublicatie heeft
de Minister 2 reacties ontvangen. De beide, gelijkluidende, reacties zijn afkomstig
van het BVF-platform (platform van biologischeveiligheidsfunctionarissen) en van een
milieuveiligheidsfunctionaris van een academisch ziekenhuis. De zienswijzen luiden
als volgt:
Zienswijze 1
In de huidige regeling staat in Bijlage 10 onder C5.2 dat HIV positieve proefpersonen
zijn uitgesloten van deelname. Echter in het nieuwe onderdeel D zijn HIV-positieve
proefpersonen niet uitgesloten. Is bij deze nieuwe VOV, waarbij lentivirale deeltjes
wel aanwezig mogen zijn in het eindproduct, het wel toegestaan om HIV positieve proefpersonen
te behandelen met lentiviraal getransduceerde cellen? Dit is namelijk eerder te verwachten
bij onderdeel C van bijlage 10, omdat daar geen lentivirale partikels meer aanwezig
zijn in het eindproduct. In de toelichting wordt niet onderbouwd waarom HIV-positieve
patiënten in tegenstelling tot onderdeel C wel geïncludeerd mogen worden.
Reactie: Terecht wordt opgemerkt dat er een verschil is in de scope van de VOV genoemd in
artikel 39b en die genoemd in artikel 39c (nieuw). Sinds de invoering van de eerstgenoemde
VOV is op basis van voortschrijdend wetenschappelijk inzicht besloten om HIV-positieve
proefpersonen niet (meer) uit te sluiten. Zie hiertoe het COGEM advies CGM 201214-02,
waarin de COGEM de randvoorwaarden voor generieke milieurisicobeoordelingen heeft
samengevat, aangevuld en deels heeft herzien. Het uitsluiten van HIV-1 en HIV-2 patiënten
als randvoorwaarde bij klinische studies met lentivirale vectoren is daarbij komen
te vervallen, hetgeen is verwerkt in Bijlage 10 onderdeel D en de bijbehorende milieurisicobeoordeling.
Een overeenkomstige aanpassing in Bijlage 10, onderdeel C, laat zich niet zo maar
doorvoeren, omdat niet alleen de voorschriften, maar ook de basis van deze VOV, de
gestandaardiseerde MRB daarvoor, herzien moet worden. Dat zal met een separate wijziging
van de Regeling ggo geschieden.
Zienswijze 2
In de toelichting staat onder 1.4 op pagina 13 en onderaan op pagina 15 dat een behandelde
patiënt 16 uur in het ziekenhuis opgenomen moet blijven zodat de standaard ziekenhuishygiënische
maatregelen in achtgenomen kunnen worden. Deze 16 uur blijkt gebaseerd te zijn op
1*1012 deeltjes in het toegediende product. Deze hoeveelheid deeltjes is echter niet opgenomen
als voorwaarde in de tekst van onderdeel D van Regeling ggo. Het maximale aantal deeltjes
dat aanwezig mag zijn in het eindproduct moet mijns inziens opgenomen in onderdeel
D van de Regeling. Dit om aan te geven dat de VOV alleen geldt als er nog maximaal
1*1012 deeltjes in het eindproduct aanwezig zijn. Hogere concentraties vallen dan buiten
de VOV.
Reactie
De in artikel D:5, tiende lid, genoemde 16 uur is inderdaad gebaseerd op de hoeveelheid
virusdeeltjes die maximaal in het medische product aanwezig mag zijn. Dit is echter
ten onrechte niet als (kwaliteits)eis voor dat product opgelegd. Daarom is artikel
D:5, vijfde lid, met het voorschrift dat in het medisch product maximaal 1*1012 virusdeeltjes aanwezig zijn, aangevuld.
Zienswijze 3
De VOV met residuale deeltjes is alleen te gebruiken bij 3e generatie SIN-lentivirale
systemen. Bij de VOV zonder residuale deeltjes mogen er zowel lentivirale deeltjes
van 2e en 3e generatie SIN-lentivirale systemen gebruikt worden. Wat is de rationale
om 2e generatie SIN lentivirale systemen uit te sluiten bij deze nieuwe VOV met residuale
deeltjes. Ons inziens zijn zowel 2e als 3e generatie SIN-lentivirale systemen veilig
in het gebruik voor klinische toepassingen. Dit is in dit voorontwerp ook gebeurd
bij ingeperkt gebruik, waar zowel 2e als 3e generatie SIN-lentivirale systemen op
ML-I gebruikt kunnen gaan worden. Dit geeft aan dat de veiligheid van beide systemen
identiek wordt geacht, mits uiteraard aan de voorwaarden wordt voldaan, zoals opgenomen
in het nieuwe artikel 5.9.2. wat overeenkomt met de artikelen C5.3 en D5.2.
Reactie
Zoals hiervoor reeds is aangegeven, is het uitgangspunt voor de Europese Interplay
afspraken dat voor iedere toepassing individueel een aanvraag met bijbehorende casusspecifieke
milieurisicobeoordeling ingediend moet worden. Een uitgangspunt dat ongeschikt is
als basis voor het opstellen van een VOV. Bij de verdere inperking van de Europese
Interplay afspraken is onder meer gebruik gemaakt van de randvoorwaarden uit bijlage
A bij het COGEM-advies CGM/201214-02: ‘Het generieke advies voor klinische studies met ex vivo… …lentiviraal getransduceerde
cellen is van toepassing wanneer gebruik gemaakt wordt van… … zelf-inactiverende (SIN)
vectoren afgeleid van Human immunodeficiency virus 1 (HIV-1), welke zijn geproduceerd
met behulp van een 3e generatie productiesysteem.’
Deze geadviseerde randvoorwaarden zijn overgenomen.
Gezien de geheel andere aard van de risicobeoordelingen voor ingeperkt gebruik en
introductie in het milieu, kunnen inschalingen voor ingeperkt gebruik niet (zonder
meer) worden toegepast op vergunningvoorwaarden bij de introductie in het milieu van
ggo’s.
Vanwege deze bekendmaking met het oog op inspraak is afgezien van internetconsultatie15.
De ontwerpregeling is aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR) voorgelegd. Het
Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een
formeel advies, omdat het naar verwachting geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk
heeft.
Inwerkingtreding
Overeenkomstig het stelsel van vaste verandermomenten, treedt deze wijzigingsregeling
in werking met ingang van 1 oktober 2021. Er wordt afgeweken van de invoeringstermijn
van ten minste twee maanden. In dit geval is het gerechtvaardigd omdat dit, gelet
op de doelgroep, aanmerkelijke ongewenste private nadelen voorkomt (aanwijzing 4.17,
vijfde lid, onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving). Met het voorkomen
van private nadelen wordt bedoeld dat ieder lid van de doelgroep in staat moet worden
gesteld zo spoedig mogelijk gebruik te maken van de aangepaste bijlagen zodat overbodige
procedures van individuele besluiten, zoals hierboven beschreven onder ‘Belang en
gevolgen van de aanpassingen’, worden voorkomen.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, B. Visser
BIJLAGE 1 BIJ DE TOELICHTING VAN DE REGELING TOT WIJZIGING VAN DE REGELING GGO
Gestandaardiseerde milieurisicobeoordeling voor humane cellen genetisch gemodificeerd
met virale vectoren afgeleid van humaan immunodeficiëntievirus 1 en gepseudotypeerd
met Vesicular stomatitis virus glycoproteïne (VSV-G), waarbij geen risico bestaat
op de vorming van replicatiecompetent virus en waarbij residuele infectieuze SIN lentivirale
partikels in het medisch product aanwezig kunnen zijn.
1. KENMERKEN VAN DE GEBRUIKTE GGO’S EN HUN INTRODUCTIE
1.1 Het uitgangsorganisme
Humane cellen
De humane cellen zijn afkomstig van de proefpersoon zelf (autoloog) dan wel van een
donor (allogeen).
Humaan immunodeficiëntievirus
De lentivirale vector is gebaseerd op humaan immunodeficiëntievirus 1 (HIV-1). Dit
virus behoort tot de familie Retroviridae en het genus Lentivirus. Het wildtype genoom bevat negen open leesramen coderend voor de structurele genen
gag, pol en env, de regulatoire genen tat en rev en de accessoire genen vif, vpr, nef en vpu. Aan het uiteinde van het genoom bevinden zich aan weerszijden de Long Terminal Repeats (LTR’s), welke een rol spelen bij reverse transcriptie, integratie van het provirus
in het genoom van de gastheercel en regulatie van de synthese van het lentivirale
RNA. Verder bevat het genoom cis-acterende sequenties betrokken bij virale replicatie,
packaging en genexpressie.
Het gastheerbereik van HIV is beperkt tot mensen en apen. HIV wordt verspreid via
seksueel contact, bloedtransfusie, besmette injectiespuiten en van moeder naar kind
gedurende de zwangerschap, bevalling en via borstvoeding. Infectie met HIV kan resulteren
in AIDS (Acquired Immune Deficiency Syndrome). Een HIV infectie wordt doorgaans onder controle gehouden met behulp van antiretrovirale
medicatie.
1.2 De modificatie
Het gebruikte transgen codeert niet voor sequenties die in staat zijn de replicatiedeficiënte
lentivirale vector te complementeren. De expressiecassette bevat geen schadelijke
sequenties.
1.3 Het ggo
Constructie van de virale vector
De gebruikte virale vector is een derde generatie lentivirale vector gebaseerd op
HIV-1. De LTR’s in het virale vectorgenoom dienen zelf-inactiverend (SIN) te zijn.
De gebruikte productiecellen zijn vrij van HIV-1, HIV-2, HTLV-1, HTLV-2 en andere
relevante lentivirussen die kunnen leiden tot complementatie dan wel recombinatie
van de lentivirale vector. De virale vector is gepseudotypeerd met Vesicular stomatitis
virus glycoproteïne (VSV-G).
Constructie van de genetisch gemodificeerde cellen
Voor de constructie van de genetisch gemodificeerde cellen is een replicatiedeficiënte
lentivirale vector gebruikt. Het virusdeeltje kan slechts éénmaal een cel infecteren,
waardoor het effect uitdovend zal zijn. Met de virusdeeltjes worden cellen van de
proefpersoon dan wel de donor ex vivo getransduceerd waarna het virale vectorgenoom stabiel geïntegreerd wordt in het genomisch
DNA van de cel.
Virulentie en stabiliteit van het ggo
Het ggo bestaat uit ex vivo lentiviraal getransduceerde humane cellen. De genetisch gemodificeerde cellen kunnen
gedurende lange tijd in de proefpersoon aanwezig blijven. De genetisch gemodificeerde
cellen kunnen vanuit de proefpersoon in het milieu terechtkomen en verspreiden naar
derden via bloed, lymfe of excreta. Echter, de cellen kunnen buiten het lichaam van
de gastheer (de proefpersoon) niet overleven.
Er kunnen als restant van het productieproces residuele infectieuze virusdeeltjes
aanwezig zijn in het toe te dienen medisch product. Deze residuele virusdeeltjes zijn
replicatiedeficiënt en zullen in het lichaam van de proefpersoon worden afgebroken.
De residuele virusdeeltjes kunnen vanuit de proefpersoon verspreiden naar derden via
bloed-bloed contact of contacttransmissie (bijvoorbeeld door het met besmette handen
aanraken van de slijmvliezen van oog, neus of mond).
1.4 Werkzaamheden
Productie
De productie van de genetisch gemodificeerde lentivirale partikels en de genetisch
gemodificeerde humane cellen maakt geen onderdeel uit van de aanvraag. De genetisch
gemodificeerde lentivirale partikels en de genetisch gemodificeerde humane cellen
zijn geproduceerd onder (current) Good Manufacturing Practice (GMP) dan wel onder de principes van (current) GMP.
Het productieproces is van dusdanige aard dat er residuele infectieuze lentivirale
partikels aanwezig kunnen zijn in het medisch product dat aan de proefpersoon wordt
toegediend. Met het medisch product wordt hierna derhalve gedoeld op de genetisch
gemodificeerde humane cellen, inclusief mogelijk aanwezige residuele infectieuze lentivirale
partikels. In het medisch product zijn maximaal 1012 residuele infectieuze lentivirale partikels aanwezig. Er is geen replicatiecompetent
lentivirus aanwezig in het medisch product dat aan de proefpersoon wordt toegediend.
Transport
Intern transport van het medisch product vindt plaats in een gesloten, breukvaste,
lekdichte verpakking. Intern transport van monsters afkomstig van de proefpersonen
die het medisch product kunnen bevatten, vindt plaats conform het transport van reguliere
patiëntenmonsters.
Opslag
Het medisch product wordt opgeslagen in een gesloten, breukvaste, lekdichte dubbele
houder in een ruimte met beperkte toegang. Monsters afkomstig van de proefpersonen
die het medisch product kunnen bevatten, worden opgeslagen conform de opslag van reguliere
patiëntenmonsters.
Preparatie en toediening
Preparatie en toediening van het medisch product vinden plaats conform standaard ziekenhuishygiënische
maatregelen.
Monsterafname en verwerking
Afnemen van monsters van de proefpersonen die het medisch product kunnen bevatten
en verwerking van die monsters vinden plaats conform standaard ziekenhuishygiënische
maatregelen.
Afvalverwerking en besmet materiaal
Afval dat het medisch product bevat dan wel in aanraking is geweest met het medisch
product gedurende preparatie en toediening, wordt afgevoerd als specifiek ziekenhuisafval
dan wel als afval dat ggo’s bevat. Afval van monsters, van monsterafname en van verwerking
van monsters afkomstig van de proefpersonen die het medisch product kunnen bevatten,
wordt afgevoerd als specifiek ziekenhuisafval dan wel als afval dat ggo’s bevat.
Niet wegwerpbare materialen worden gedesinfecteerd met een geschikt gevalideerd desinfectans,
dan wel geautoclaveerd. In geval van morsen worden besmette oppervlakken gedesinfecteerd
met een geschikt gevalideerd desinfectans.
1.5 Interactie met het milieu
De getransduceerde cellen kunnen buiten de gastheer (de proefpersoon) niet overleven.
In de getransduceerde cellen is de virale vector stabiel geïntegreerd. De residuele
virusdeeltjes kunnen gedurende beperkte tijd in de gastheer (de proefpersoon) infectieus
blijven. Vanuit de proefpersoon kunnen deze deeltjes naar derden worden verspreid
via bloed-bloed contact of contacttransmissie.
2. MILIEURISICOBEOORDELING
De milieurisicobeoordeling is een technisch-wetenschappelijk werkproces waarbij de
mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu die verbonden zijn
aan de werkzaamheden inzichtelijk worden gemaakt.
2.1 Algemeen
In de milieurisicobeoordeling wordt beoordeeld of en hoe derden en niet-doelwitorganismen
blootgesteld kunnen worden aan het ggo, en of vervolgens transmissie van het ggo naar
derden en niet-doelwitorganismen op kan treden. Daarnaast wordt ook in beschouwing
genomen welke schadelijke effecten op kunnen treden als het ggo wordt overgedragen
naar derden of niet-doelwitorganismen.
2.2 Het ggo
Het medisch product
Het ggo bestaat uit humane cellen welke getransduceerd zijn met een replicatiedeficiënte
lentivirale vector. Er kunnen residuele infectieuze virusdeeltjes aanwezig zijn in
het toe te dienen medisch product.
2.3 Mogelijke schadelijke effecten van het ggo en de evaluatie van de mogelijke gevolgen
van deze effecten
Schadelijke effecten gerelateerd aan de persistentie van de genetisch gemodificeerde
humane cellen
Na transductie van de cel zal de virale vector in het gastheergenoom integreren. Hierdoor
bestaat de kans op ontregeling van genen betrokken bij proliferatie waardoor tumoren
kunnen ontstaan. De expressiecassette bevat geen schadelijke sequenties, waardoor
mogelijke schadelijke effecten die zouden kunnen optreden door expressie van de genproducten
zoals aanwezig in de expressiecassette niet worden verwacht.
Schadelijke effecten gerelateerd aan recombinatie met of complementatie van virale
sequenties uit het geïntegreerde construct dan wel de residuele deeltjes
Het virale vectorgenoom kan in theorie recombineren indien een lentivirus in dezelfde
cel aanwezig is als het vectorgenoom. Hierdoor is er een theoretische kans op het
ontstaan van recombinant, replicatiecompetent virus en verspreiding naar derden en
niet-doelwitorganismen, waarbij mogelijke schadelijke effecten die dientengevolge
zouden kunnen optreden afhankelijk zullen zijn van de eigenschappen van de gevormde
deeltjes.
De verloren functies van het virale vectorgenoom kunnen in theorie gecomplementeerd
worden indien een lentivirus in dezelfde cel aanwezig is als het vectorgenoom. De
expressie-producten van het wildtype virus kunnen in dat geval gebruikt worden door
de vector, wat de replicatiedeficiënte vector de mogelijkheid biedt te repliceren
en andere cellen te infecteren. Hierdoor is er een theoretische kans op verspreiding
naar derden en niet-doelwitorganismen, waarbij mogelijke schadelijke effecten die
dientengevolge zouden kunnen optreden afhankelijk zullen zijn van de eigenschappen
van de gevormde deeltjes.
Schadelijke effecten gerelateerd aan residuele lentivirale deeltjes
Indien residuele, infectieuze virusdeeltjes een gastheercel van een derde of niet-doelwitorganisme
transduceren zal de virale vector in het gastheergenoom integreren. Hierdoor bestaat
de kans op ontregeling van genen betrokken bij proliferatie waardoor tumoren kunnen
ontstaan. De expressiecassette bevat geen schadelijke sequenties, waardoor mogelijke
schadelijke effecten die zouden kunnen optreden door expressie van de genproducten
zoals aanwezig in de expressiecassette niet worden verwacht.
Kiembaantransmissie
Residuele infectieuze deeltjes kunnen zich in het lichaam van de proefpersoon verspreiden
en kunnen in theorie kiembaancellen transduceren. Na transductie van een kiembaancel
kan de virale vector in het gastheergenoom integreren. Mogelijke schadelijke effecten
die dientengevolge zouden kunnen optreden zullen afhankelijk zijn van het virale vectorgenoom
en de plaats van integratie in het gastheergenoom.
2.4 Waarschijnlijkheid van het optreden van het schadelijke effect
Waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd aan persistentie van de genetisch
gemodificeerde humane cellen zullen optreden
Genetisch gemodificeerde cellen kunnen gedurende lange tijd in de proefpersoon aanwezig
blijven. De genetisch gemodificeerde cellen kunnen vanuit de proefpersoon in het milieu
terechtkomen via bloed, lymfe of excreta. De genetisch gemodificeerde cellen kunnen
onder andere verspreid worden naar derden via accidentele injectie of contact met
een open wond of het slijmvlies van de ogen, neus en mond. De kans op nadelige effecten
van de genetisch gemodificeerde cellen in het milieu is verwaarloosbaar omdat de cellen
buiten het lichaam van de gastheer (de proefpersoon) niet kunnen overleven. Indien
de genetisch gemodificeerde cellen in een ander individu dan de proefpersoon terechtkomen,
dan zullen deze cellen doorgaans vernietigd worden door de afweerreactie tegen deze
lichaamsvreemde cellen. Behalve deze afweerreactie zijn hierbij geen bijwerkingen
te verwachten.
Indien de genetisch gemodificeerde cellen in een immuungecompromitteerd persoon terechtkomen
dan bestaat er een theoretische kans dat deze cellen in deze persoon kunnen persisteren.
In dit geval kunnen dezelfde effecten optreden als in de proefpersoon. Doordat de
hoeveelheid genetisch gemodificeerde cellen in derden vele malen kleiner zal zijn
dan in de proefpersoon en er geen sprake is van preconditionering in derden, wordt
de kans op negatieve effecten verwaarloosbaar geacht.
Geconcludeerd wordt dat de waarschijnlijkheid van het optreden van mogelijke schadelijke
effecten gerelateerd aan persistentie van de genetisch gemodificeerde humane cellen
verwaarloosbaar is.
Waarschijnlijkheid van de kans op mobilisatie van of recombinatie met de virale vector
dan wel het geïntegreerde construct met andere virussen
Wanneer co-infectie optreedt van dezelfde gastheercel kan complementatie optreden,
waarbij het geïntegreerde vectorgenoom gemobiliseerd kan worden. Aangezien de vector
voorzien is van een SIN-deletie in de LTR, wordt de kans op mobilisatie na integratie
in het genoom van de gastheercel aanzienlijk verminderd. Ook zou bij co-infectie met
HIV recombinatie kunnen optreden met de vector, waarbij theoretisch een recombinant
HIV kan ontstaan. Het is zeer onwaarschijnlijk dat in de getransduceerde cellen recombinatie
optreedt tussen de lentivirale vector en humane lentivirussen die mogelijk in de cellen
aanwezig kunnen zijn, aangezien de mate van homologie tussen deze virussen gereduceerd
is door deleties en mutaties in de virale vector. Voor zowel mobilisatie (door complementatie)
als recombinatie dient de lentivirale vector dezelfde cel te infecteren als HIV. Daarnaast
zal eventuele recombinatie meestal resulteren in een slecht replicerend, of zelfs
replicatiedeficiënt virus, aangezien opname van vectorsequenties in HIV zeer waarschijnlijk
de expressie van de virale genen zal verstoren en een negatief effect zal hebben op
het inpakken van het virale genoom in virusdeeltjes door het toenemen van de genoomgrootte.
Verder wordt bij HIV-geïnfecteerden antiretrovirale therapie toegepast, hetgeen niet
alleen het HIV remt, maar ook een eventuele infectie met de lentivirale vector en
daarmee de kans op mobilisatie en recombinatie nog verder verkleint.
In theorie is er ook een mogelijkheid tot het ontstaan van replicatiecompetent virus
door recombinatie van de virale vector met humane endogene retrovirale (HERV) sequenties.
HERV sequenties zijn aanwezig in het humane genoom. Door accumulatie van vele inactiverende
mutaties coderen deze sequenties niet voor replicatiecompetente HERVs. Voor recombinatie
tussen de virale vector en HERV sequenties is de aanwezigheid van sequentiehomologie
noodzakelijk. Aangezien er beperkte sequentiehomologie aanwezig is en de virale vector
slechts een gedeelte van het virale genoom bevat, is het onwaarschijnlijk dat recombinatie
met HERV sequenties zal plaatsvinden.
De kans dat er recombinatie dan wel complementatie optreedt in de proefpersoon dan
wel in derden, en dat hieruit schadelijke effecten voortvloeien is op grond van de
bovenstaande overwegingen verwaarloosbaar.
Waarschijnlijkheid van de kans op schadelijke effecten gerelateerd aan residuele lentivirale
virusdeeltjes
Residuele virusdeeltjes kunnen gedurende beperkte tijd in de gastheer (de proefpersoon)
infectieus blijven. Vanuit de proefpersoon kunnen deze deeltjes naar derden worden
verspreid via bloed-bloed contact of contacttransmissie, waarbij de kans op transmissie
van virusdeeltjes naar derden het grootst wordt geacht bij contact met bloed van de
proefpersoon.
Voor VSV-G gepseudotypeerde lentivirale vectordeeltjes wordt aangenomen dat in de
proefpersoon de reductiefactor per uur in het minst gunstige geval 6 bedraagt. Indien
wordt uitgegaan van een maximaal aantal van 1012 virusdeeltjes in het medisch product, zal het volgens theoretische berekeningen 12
uur duren alvorens het aantal deeltjes de grenswaarde van 0,01 vectordeeltje bereikt
(voor een uitgebreide berekening en onderbouwing zie COGEM advies CGM/200507-01).
Uit voorzichtigheidsoverwegingen wordt aangenomen dat na 16 uur de kans op overdracht
van virusdeeltjes vanuit de proefpersoon verwaarloosbaar is.
Waarschijnlijkheid van kiembaantransmissie
De hoeveelheid residuele deeltjes aanwezig in proefpersonen die behandeld worden met
ex vivo getransduceerde cellen vervaardigd met lentivirale vectordeeltjes zal met de tijd
afnemen ten gevolge van biologisch verval, inactivatie en afbraak in het lichaam van
de proefpersoon. Studies bij muizen, waaraan VSV-G gepseudotypeerde lentivirale vectordeeltjes
intraveneus waren toegediend hebben laten zien dat de vectordeeltjes niet via de kiembaan
worden overgedragen. Op basis van bovenstaande wordt de kans dat kiembaantransmissie
optreedt verwaarloosbaar geacht.
2.5 Schatting van het algehele risico van het ggo
In de bovenstaande overwegingen wordt geconcludeerd dat de risico’s voor de mens en
het milieu bij toepassing van de genetisch gemodificeerde cellen verwaarloosbaar zijn.
Schadelijke effecten van residuele lentivirale virusdeeltjes die via bloed-bloedcontact
of contacttransmissie naar derden kunnen worden overgedragen kunnen niet volledig
worden uitgesloten.
2.6 Maatregelen voor risicobeheer
Op basis van het bovenstaande worden, ten einde de overdracht van residuele lentivirale
virusdeeltjes naar derden te beperken, de volgende risicobeheersmaatregelen opgelegd:
-
– na toediening van het medisch product blijft de proefpersoon minimaal 16 uur in het
ziekenhuis opgenomen, zodat de standaard ziekenhuishygiënische maatregelen in acht
genomen kunnen worden;
-
– na toediening van het medisch product wordt de infuusinsteekplaats met een adequate
methode gedesinfecteerd om resterende virusdeeltjes te inactiveren, en worden standaard
ziekenhuishygiënische maatregelen tijdens de verzorging van de proefpersoon in acht
genomen;
-
– proefpersoon, medisch personeel en bezoekers worden voorgelicht hoe de eerste 16 uur
na toediening van het medisch product er ten aanzien van wondverzorging en besmet
materiaal moet worden omgegaan.
Met inachtneming van deze risicobeheersmaatregelen wordt het algehele milieurisico
van de toepassing van het ggo verwaarloosbaar.
3. CONCLUSIES VAN MOGELIJKE MILIEUEFFECTEN VAN DE INTRODUCTIE
In bijlage II, onder D1, van de Richtlijn 2001/18 wordt een aantal punten opgesomd
die, waar passend, dienen als basis voor de conclusies over de mogelijke milieueffecten
van de voorgenomen introductie van de ggo’s in het milieu. Voor de volledigheid van
de risicobeoordeling worden al deze punten hieronder opgesomd met hun bijbehorende
conclusies.
3.1 Waarschijnlijkheid dat het ggo in natuurlijke habitats persistent en invasief
wordt onder de omstandigheden van de voorgestelde introductie
De waarschijnlijkheid dat de genetisch gemodificeerde cellen persistent en invasief
worden is verwaarloosbaar, omdat de genetisch gemodificeerde cellen op zichzelf, buiten
de proefpersoon, niet levensvatbaar zijn. De genetisch gemodificeerde cellen zullen
in derden naar verwachting geen verhoogde persistentie of invasiviteit hebben in vergelijking
met niet gemodificeerde cellen. Het risico dat de genetisch gemodificeerde cellen
in natuurlijke habitats persistent en invasief worden is verwaarloosbaar.
De kans dat residuele infectieuze deeltjes die mogelijk aanwezig zijn ten tijde van
toediening persistent en invasief worden is verwaarloosbaar. Het betreft immers replicatiedeficiënte
lentivirale virusdeeltjes. Een virusdeeltje kan slechts éénmaal een cel infecteren,
waardoor het effect uitdovend zal zijn.
3.2 Selectieve voordelen of nadelen die op het ggo worden overgedragen en de waarschijnlijkheid
dat zulks geschiedt onder de omstandigheden van de voorgestelde introductie(s)
De waarschijnlijkheid van een verhoogd selectief voordeel bij toepassing van het ggo
is verwaarloosbaar. De genetisch gemodificeerde cellen zijn op zichzelf, buiten de
proefpersoon, niet levensvatbaar en zullen in het milieu niet persisteren. De genetisch
gemodificeerde cellen zullen in derden naar verwachting geen selectieve voordelen
hebben in vergelijking met niet gemodificeerde cellen. De residuele infectieuze virusdeeltjes
die mogelijk aanwezig zijn ten tijde van toediening zijn replicatiedeficiënt. Het
virusdeeltje kan slechts éénmaal een cel infecteren, waardoor het effect uitdovend
zal zijn. Derhalve zijn de risico’s van selectieve voordelen of nadelen die op het
ggo zijn overgedragen verwaarloosbaar.
3.3 Kans op genoverdracht op andere soorten onder de omstandigheden van de voorgestelde
introductie van het ggo en selectieve voordelen of nadelen die op deze soorten worden
overgedragen
De voor de vervaardiging gebruikte virale vector is stabiel geïntegreerd in het cellulaire
genoom. In het medisch product kunnen replicatiedeficiënte virusdeeltjes aanwezig
zijn. Er is echter geen replicatiecompetent lentivirus aanwezig in het medisch product
dat aan de proefpersoon wordt toegediend. De kans dat er recombinatie dan wel complementatie
optreedt in de proefpersoon dan wel in derden, en dat hieruit schadelijke effecten
voortvloeien is verwaarloosbaar.
3.4 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde milieueffecten van de directe en indirecte
interacties tussen het ggo en doelwitorganismen (indien van toepassing)
Het doelwitorganisme van een klinische studie is de proefpersoon. Proefpersonen vallen
buiten het beoordelingskader van de Richtlijn 2001/18. De mogelijke risico’s, eventuele
voordelen voor de proefpersonen en andere medisch ethische aspecten verbonden aan
klinische studies worden beoordeeld door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek
(CCMO) en worden door de CCMO getoetst volgens de criteria van de Wet medisch-wetenschappelijk
onderzoek met mensen (WMO).
3.5 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde milieueffecten van de directe en indirecte
interacties tussen het ggo en niet-doelwitorganismen, inclusief de effecten op de
populatie van concurrenten, prooien, gastheren, symbionten, predatoren, parasieten
en ziekteverwekkers
De werkzaamheden vinden plaats in een gecontroleerde ziekenhuissetting waardoor er
geen sprake is van direct of indirect contact tussen de gemodificeerde cellen en het
milieu anders dan mensen. Mogelijke gevolgen zijn daarom niet aan de orde in geval
van cellen. De residuele infectieuze virusdeeltjes die mogelijk aanwezig zijn ten
tijde van toediening zijn replicatiedeficiënt. Deze deeltjes kunnen enkel via bloed-bloed
contact of contacttransmissie naar niet-doelwitorganismen worden overgedragen. Dat
is gezien de gecontroleerde ziekenhuissetting waarin de werkzaamheden plaatsvinden
niet aan de orde.
3.6 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde effecten op de menselijke gezondheid
van mogelijke directe en indirecte interacties tussen het ggo en personen die werken
met, in contact komen met of in de nabijheid komen van de ggo-introductie(s)
De kans op nadelige effecten van de genetisch gemodificeerde cellen in het milieu
is verwaarloosbaar omdat de cellen buiten het lichaam van de gastheer (de proefpersoon)
niet kunnen overleven. Indien de genetisch gemodificeerde cellen in een ander individu
dan de proefpersoon terechtkomen, dan zullen deze cellen doorgaans vernietigd worden
door de afweerreactie tegen deze lichaamsvreemde cellen. De kans dat derden geïnfecteerd
raken met de genetisch gemodificeerde cellen én dat daardoor een schadelijk effect
kan optreden is verwaarloosbaar.
Schadelijke effecten van residuele lentivirale virusdeeltjes die via bloed-bloedcontact
of contacttransmissie naar derden kunnen worden overgedragen kunnen niet volledig
worden uitgesloten. De kans hierop is beperkt door de voorgeschreven risicobeheersmaatregelen.
Met inachtneming van deze risicobeheersmaatregelen is de kans dat derden geïnfecteerd
raken met residuele lentivirale partikels én dat daardoor een schadelijk effect kan
optreden verwaarloosbaar.
3.7 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde effecten op de gezondheid van dieren
en effecten op de voeder/voedselketen van consumptie van het ggo en alle daarvan afgeleide
producten indien deze voor diervoeder bestemd zijn
Consumptie dan wel toepassing als diervoeder vindt niet plaats. Mogelijke gevolgen
zijn daarom niet aan de orde.
3.8 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde effecten op biogeochemische processen
die veroorzaakt worden door mogelijke directe en indirecte interacties tussen het
ggo en doelwit- en niet-doelwitorganismen in de nabijheid van de ggo-introductie(s)
De werkzaamheden vinden plaats in een gecontroleerde ziekenhuissetting waardoor er
geen sprake is van direct of indirect contact tussen de gemodificeerde cellen en het
milieu anders dan mensen. Residuele virusdeeltjes zullen, zoals kenmerkend is voor
virussen, buiten een gastheer geen activiteit vertonen. Mogelijke gevolgen zijn daarom
niet aan de orde.
3.9 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde, directe en indirecte milieueffecten
van de specifieke technieken die voor het beheer van de ggo's worden gebruikt, indien
deze verschillen van de voor non-ggo's gebruikte technieken (mogelijke verandering
in de staande medische praktijk)
Toepassing van het ggo zal niet leiden tot veranderingen in de medische praktijk die
nadelige effecten hebben op mens en milieu.
BIJLAGE 2 BIJ DE TOELICHTING VAN DE REGELING TOT WIJZIGING VAN DE REGELING GGO
Gestandaardiseerde milieurisicobeoordeling voor humane cellen genetisch gemodificeerd
met virale vectoren afgeleid van Adeno-associated dependoparvovirus A of B zonder
schadelijke sequenties.
1. KENMERKEN VAN DE GEBRUIKTE GGO’S EN HUN INTRODUCTIE
1.1 Het uitgangsorganisme
Humane cellen
De humane cellen zijn afkomstig van de proefpersoon zelf (autoloog) dan wel van een
donor (allogeen).
Adeno-associated dependoparvovirus A of B
De virale vector is afgeleid van Adeno-associated dependoparvovirus A dan wel Adeno-associated dependoparvovirus B (AAV). AAV behoort tot de familie Parvoviridae, genus Dependoparvovirus, en is een enkelstrengs DNA virus zonder envelop. AAV is afhankelijk van een helpervirus
voor replicatie. Van onder andere adenovirus en herpes simplex virus is bekend dat
zij voor AAV als helpervirus kunnen optreden. Het wildtype AAV bezit een tweetal genen,
rep en cap, die verantwoordelijk zijn voor de replicatie en voor de vorming van het manteleiwit
van het virus. Daarnaast zijn de door het rep gen gecodeerde eiwitten betrokken bij de gerichte integratie van het virusgenoom
in het genoom van de gastheer. De rep en cap genen worden geflankeerd door twee Inverted Terminal Repeats (ITR’s). De ITR’s zijn regulatoire sequenties die nodig zijn voor het inpakken van
het genetisch materiaal in de virusmantel, hebben een functie bij de replicatie van
AAV en zijn betrokken bij de integratie van het virale DNA in het genoom van de gastheer.
Het helpervirus zorgt ervoor dat de geïnfecteerde cel in een zodanige fysiologische
staat wordt gebracht dat vermenigvuldiging van AAV mogelijk wordt. Bij afwezigheid
van een helpervirus zal AAV een latente infectie veroorzaken, waarbij het virale genoom
voornamelijk episomaal in de cel aanwezig is. Het virale genoom kan echter ook integreren
in het gastheergenoom.
De meest waarschijnlijke infectieroutes van AAV verlopen via de luchtwegen en via
de fecaal-orale route. De primaire route van overdracht is via contact met slijmvliezen.
AAV kenmerkt zich door een hoge stabiliteit buiten de gastheer. AAV’s kunnen bijna
alle gewervelde dieren, inclusief de mens, infecteren. Infecties met AAV komen bij
mensen veelvuldig voor. Ruim 90% van de volwassen mensen is seropositief voor AAV.
Infecties met AAV worden niet in verband gebracht met een ziektebeeld. Er zijn verschillende
serotypen van AAV bekend die onder andere verschillen in gastheerspecificiteit en
weefseltropisme.
1.2 De modificatie
AAV rep en cap zijn in de virale vector vervangen door een expressiecassette. De expressiecassette
bevat geen schadelijke sequenties.
1.3 Het ggo
Constructie van de virale vector
De gebruikte virale vector is gebaseerd op AAV en kan zich door de afwezigheid van
de rep en cap genen niet vermenigvuldigen. De ITR’s zijn de enige AAV sequenties die nog aanwezig
zijn in de virale vector. Tussen deze twee ITR’s is de expressiecassette opgenomen.
Constructie van de genetisch gemodificeerde cellen
Voor de constructie van de genetisch gemodificeerde cellen is een replicatiedeficiënte
AAV vector gebruikt. Het vectordeeltje kan slechts éénmaal een cel infecteren, waardoor
het effect uitdovend zal zijn. Met de vectordeeltjes worden cellen van de proefpersoon
dan wel de donor ex vivo getransduceerd. Het virale genoom zal voornamelijk episomaal in de cel aanwezig zijn,
maar kan ook integreren in het gastheergenoom.
Virulentie en stabiliteit van het ggo
Het ggo bestaat uit ex vivo getransduceerde humane cellen. De genetisch gemodificeerde cellen kunnen gedurende
lange tijd in de proefpersoon aanwezig blijven. De genetisch gemodificeerde cellen
kunnen vanuit de proefpersoon in het milieu terechtkomen en verspreiden naar derden
via bloed, lymfe of excreta. Echter, de cellen kunnen buiten het lichaam van de gastheer
(de proefpersoon) niet overleven.
Er kunnen als restant van het productieproces residuele infectieuze vectordeeltjes
aanwezig zijn in het toe te dienen medisch product. Deze vectordeeltjes kunnen via
shedding vanuit de proefpersoon in het milieu terechtkomen en verspreiden naar derden.
Deze residuele vectordeeltjes zijn replicatiedeficiënt, dat wil zeggen dat de virale
vector niet in staat is zich zelfstandig te vermeerderen door het ontbreken van de
rep en cap genen. Een vectordeeltje kan een cel slechts éénmaal infecteren. Door het replicatiedeficiënte
karakter is de vector verminderd persistent in vergelijking tot het wildtype AAV.
Het is de verwachting dat deze vectordeeltjes, evenals wildtype AAV, een hoge stabiliteit
hebben buiten de gastheer.
1.4 Werkzaamheden
Productie
De productie van de genetisch gemodificeerde AAV partikels en de genetisch gemodificeerde
humane cellen maakt geen onderdeel uit van de aanvraag. De genetisch gemodificeerde
AAV partikels en de genetisch gemodificeerde humane cellen zijn geproduceerd onder
(current) Good Manufacturing Practice (GMP) dan wel onder de principes van (current) GMP. Het productieproces is van dusdanige aard dat er geen infectieus helpervirus
aanwezig is in het medisch product dat aan de proefpersoon wordt toegediend. Er kunnen
residuele infectieuze AAV partikels aanwezig zijn in het medisch product. Met het
medisch product wordt hierna gedoeld op de genetisch gemodificeerde humane cellen,
inclusief mogelijk aanwezige residuele infectieuze AAV partikels.
Transport
Intern transport van het medisch product vindt plaats in een gesloten, breukvaste,
lekdichte verpakking. Intern transport van monsters afkomstig van de proefpersonen
die het medisch product kunnen bevatten, vindt plaats conform het transport van reguliere
patiëntenmonsters.
Opslag
Het medisch product wordt opgeslagen in een gesloten, breukvaste, lekdichte dubbele
houder in een ruimte met beperkte toegang. Monsters afkomstig van de proefpersonen
die het medisch product kunnen bevatten, worden opgeslagen conform de opslag van reguliere
patiëntenmonsters.
Preparatie en toediening
Preparatie en toediening van het medisch product vinden plaats conform standaard ziekenhuishygiënische
maatregelen.
Monsterafname en verwerking
Afnemen van monsters van de proefpersonen die het medisch product kunnen bevatten
en verwerking van die monsters vinden plaats conform standaard ziekenhuishygiënische
maatregelen.
Afvalverwerking en besmet materiaal
Afval dat het medisch product bevat dan wel in aanraking is geweest met het medisch
product gedurende preparatie en toediening, wordt afgevoerd als specifiek ziekenhuisafval
dan wel als afval dat ggo’s bevat. Afval van monsters, van monsterafname en van verwerking
van monsters afkomstig van de proefpersonen die het medisch product kunnen bevatten,
wordt afgevoerd als specifiek ziekenhuisafval dan wel als afval dat ggo’s bevat.
Niet wegwerpbare materialen worden gedesinfecteerd met een geschikt gevalideerd desinfectans,
dan wel geautoclaveerd. In geval van morsen worden besmette oppervlakken gedesinfecteerd
met een geschikt gevalideerd desinfectans.
1.5 Interactie met het milieu
De getransduceerde cellen kunnen buiten de gastheer (de proefpersoon) niet overleven.
In de getransduceerde cellen is het virale genoom voornamelijk episomaal in de cel
aanwezig, maar dit kan ook integreren in het gastheergenoom. Mogelijk aanwezige residuele
AAV vectordeeltjes zijn replicatiedeficiënt en een vectordeeltje kan een cel slechts
éénmaal infecteren. Verspreiding van deze vectordeeltjes in het milieu kan voornamelijk
plaatsvinden tijdens de toediening en kort nadat het medisch product aan de proefpersoon
is toegediend. Hierdoor kunnen derden en niet-doelwitorganismen blootgesteld worden
aan deze vectordeeltjes en kan een infectie van derden en niet-doelwitorganismen niet
worden uitgesloten. Indien vectordeeltjes aanwezig zijn in het medisch product, dan
zal de hoeveelheid vrijgekomen vectordeeltjes vele malen kleiner zijn dan de hoeveelheid
die tijdens de behandeling aan de proefpersoon wordt toegediend. Aangezien deze vectordeeltjes
niet in staat zijn tot replicatie zal een eventuele infectie uitdoven.
2 MILIEURISICOBEOORDELING
De milieurisicobeoordeling is een technisch-wetenschappelijk werkproces waarbij de
mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid en het milieu die verbonden zijn
aan de werkzaamheden inzichtelijk worden gemaakt.
2.1 Algemeen
In de milieurisicobeoordeling wordt beoordeeld of en hoe derden en niet-doelwitorganismen
blootgesteld kunnen worden aan het ggo, en of vervolgens transmissie van het ggo naar
derden en niet-doelwitorganismen op kan treden. Daarnaast wordt ook in beschouwing
genomen welke schadelijke effecten op kunnen treden als het ggo wordt overgedragen
naar derden of niet-doelwitorganismen.
2.2 Het ggo
Het medisch product
Het ggo bestaat uit humane cellen welke getransduceerd zijn met een replicatiedeficiënte
virale vector afgeleid van AAV zonder schadelijke sequenties. Er kunnen residuele
infectieuze AAV vectordeeltjes aanwezig zijn in het toe te dienen medisch product.
2.3 Mogelijke schadelijke effecten van het ggo en de evaluatie van de mogelijke gevolgen
van deze effecten
Schadelijke effecten gerelateerd aan de persistentie van de genetisch gemodificeerde
humane cellen
Na transductie van de cel kan de beoogde sequentie in het gastheergenoom integreren.
Hierdoor bestaat de kans op ontregeling van genen betrokken bij proliferatie waardoor
tumoren kunnen ontstaan.
Mogelijke schadelijke effecten die zouden kunnen optreden door expressie van de genproducten
zoals aanwezig in de expressiecassette, zullen afhankelijk zijn van de eigenschappen
van de specifieke inserties. Aangezien de beoogde expressiecassette geen schadelijke
sequenties bevat, worden geen schadelijke effecten verwacht.
Schadelijke effecten gerelateerd aan de persistentie, invasiviteit en selectieve voordelen
van mogelijk aanwezige residuele AAV vectordeeltjes
In de virale vector zijn de rep en cap genen verwijderd die essentieel zijn voor replicatie van het virus. Deze deleties
leiden niet tot een schadelijk effect zoals een verhoogde persistentie of invasiviteit.
Integendeel, ze leiden tot een verlaagde persistentie en invasiviteit aangezien de
virale vector vanwege deze deleties replicatiedeficiënt is.
Schadelijke effecten worden niet verwacht, aangezien AAV niet pathogeen is en de expressiecassette
geen schadelijke sequenties bevat. Onbedoelde blootstelling van derden en niet-doelwitorganismen
aan de toegepaste vector kan resulteren in inductie van een immuunrespons tegen de
AAV capside eiwitten. Deze afweerreactie tegen de AAV capside eiwitten zal asymptomatisch
zijn, op dezelfde manier als dat een natuurlijk voorkomende infectie met AAV een asymptomatische
afweerreactie induceert.
Schadelijke effecten gerelateerd aan recombinatie met of complementatie van virale
sequenties in het vectorgenoom
Het virale vectorgenoom kan in theorie recombineren indien wildtype AAV en een helpervirus
in dezelfde cel aanwezig zijn als het vectorgenoom. Recombinatie kan een hybride sequentie
met van AAV afkomstige rep en cap sequenties en de expressiecassette opleveren. De maximale packagingcapaciteit van
AAV capsiden is ongeveer 5.2 kilobasen (kb) en de rep, cap en ITR sequenties zijn al ongeveer 4.7 kb. Toevoeging van de expressiecassette zal
de maximale packagingcapaciteit van AAV in de praktijk overtreffen waardoor deze hybriden
niet kunnen worden ingepakt in AAV capsiden.
Daarnaast kan recombinatie tussen de vector en wildtype AAV resulteren in uitwisseling
van homologe sequenties (i.e. de ITRs). Hierdoor kunnen de rep en cap genen van het wildtype AAV uitgewisseld worden met de expressiecassette van de toegepaste
vector. De ontstane virusdeeltjes bevatten de expressiecassette, maar zullen door
de afwezigheid van de rep en cap genen nog steeds replicatiedeficiënt zijn. Anderzijds kunnen er virusdeeltjes ontstaan
die de rep en cap genen bevatten, maar waarbij de expressiecassette afwezig is.
De verloren functies van de virale vector kunnen in theorie gecomplementeerd worden
indien wildtype AAV en een helpervirus in dezelfde cel aanwezig zijn als de vector.
De expressie-producten van het wildtype virus kunnen in dat geval gebruikt worden
door de vector, wat de replicatiedeficiënte vector de mogelijkheid biedt te repliceren
en andere cellen te infecteren. De hierbij gevormde deeltjes zijn identiek aan de
toegepaste vector.
Aan het ontstaan van nieuwe virusdeeltjes als gevolg van complementatie of recombinatie
van de toegepaste vector met wildtype AAV zijn geen gevolgen verbonden, omdat de erbij
ontstane virussen qua eigenschappen identiek zijn aan de toegepaste vector dan wel
wildtype AAV.
Schadelijke effecten gerelateerd aan niet-vector gerelateerde sequenties in mogelijk
aanwezige residuele virale partikels
Tijdens de productie van de AAV vector kunnen gastheercelsequenties van de productiecellen
en productiesysteem gerelateerde sequenties terechtkomen in al dan niet infectieuze
AAV partikels. Mogelijke schadelijke effecten die dientengevolge zouden kunnen optreden
zullen afhankelijk zijn van de eigenschappen van de gevormde deeltjes.
Schadelijke effecten gerelateerd aan insertionele mutagenese van mogelijk aanwezige
residuele vectordeeltjes
Na transductie van de cel kan de virale vector in het gastheergenoom integreren. Hierdoor
bestaat de kans op ontregeling van genen betrokken bij proliferatie waardoor tumoren
kunnen ontstaan.
Schadelijke effecten gerelateerd aan kiembaantransmissie van mogelijk aanwezige residuele
vectordeeltjes
Na transductie van een kiembaancel kan de virale vector in het gastheergenoom integreren.
Mogelijke schadelijke effecten die dientengevolge zouden kunnen optreden zullen afhankelijk
zijn van het virale vectorgenoom en de plaats van integratie in het gastheergenoom.
2.4 Waarschijnlijkheid van het optreden van het schadelijke effect
Waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd aan de persistentie van de
genetisch gemodificeerde humane cellen zullen optreden
Genetisch gemodificeerde cellen kunnen gedurende lange tijd in de proefpersoon aanwezig
blijven. De genetisch gemodificeerde cellen kunnen vanuit de proefpersoon in het milieu
terechtkomen via bloed, lymfe of excreta. De genetisch gemodificeerde cellen kunnen
onder andere verspreid worden naar derden via accidentele injectie of contact met
een open wond of het slijmvlies van de ogen, neus en mond. De kans op nadelige effecten
van de genetisch gemodificeerde cellen in het milieu is verwaarloosbaar omdat de cellen
buiten het lichaam van de gastheer (de proefpersoon) niet kunnen overleven. Indien
de genetisch gemodificeerde cellen in een ander individu dan de proefpersoon terechtkomen,
dan zullen deze cellen doorgaans vernietigd worden door de afweerreactie tegen deze
lichaamsvreemde cellen. Behalve deze afweerreactie zijn hierbij geen bijwerkingen
te verwachten.
Indien de genetisch gemodificeerde cellen in een immuungecompromitteerd persoon terechtkomen
dan bestaat er een theoretische kans dat deze cellen in deze persoon kunnen persisteren.
In dit geval kunnen dezelfde effecten optreden als in de proefpersoon. Doordat de
hoeveelheid genetisch gemodificeerde cellen in derden vele malen kleiner zal zijn
dan in de proefpersoon en er geen sprake is van preconditionering in derden, wordt
de kans op negatieve effecten verwaarloosbaar geacht.
Geconcludeerd wordt dat de waarschijnlijkheid van het optreden van mogelijke schadelijke
effecten gerelateerd aan persistentie van de genetisch gemodificeerde humane cellen
verwaarloosbaar is.
Waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd aan persistentie, invasiviteit
en selectieve voordelen van mogelijk aanwezige residuele AAV vectordeeltjes zullen
optreden
Verspreiding van mogelijk aanwezige residuele vectordeeltjes in het milieu kan voornamelijk
plaatsvinden tijdens de toediening en kort nadat het medisch product aan de proefpersoon
is toegediend. Hierdoor kunnen derden en niet-doelwitorganismen blootgesteld worden
aan deze virusdeeltjes en kan een infectie van derden en niet-doelwitorganismen niet
worden uitgesloten. Aangezien de beoogde virale vector niet in staat is tot replicatie
zal een eventuele infectie uitdoven.
De hoeveelheid vrijgekomen vectordeeltjes zal vele malen kleiner zijn dan de hoeveelheid
die mogelijk residueel in het medisch product aanwezig is en tijdens de behandeling
aan de proefpersoon wordt toegediend. Hierdoor is de kans op negatieve effecten door
deze vectordeeltjes verkleind ten opzichte van de situatie in de proefpersoon.
Bovendien zullen deze vectordeeltjes na toediening van het medisch product slechts
gedurende beperkte tijd in het milieu terecht kunnen komen door uitscheiding. In klinische
studies met AAV vectoren is vector DNA gedetecteerd in onder andere urine, feces en
speeksel gedurende enkele weken tot maanden na toediening van de AAV vector aan de
proefpersoon. Het aanwezig zijn van AAV DNA sequenties hoeft niet te betekenen dat
ook daadwerkelijk infectieuze partikels aanwezig zijn. Preklinische studies met recombinant
AAV laten zien dat urine geen infectieuze AAV partikels bevat en dat infectieuze vectordeeltjes
beperkt zijn tot het plasma en verwijderd zijn uit de circulatie binnen 48 tot 72
uur na toediening.
Geconcludeerd wordt dat de waarschijnlijkheid van het optreden van mogelijke schadelijke
effecten gerelateerd aan persistentie, invasiviteit en selectieve voordelen van mogelijk
aanwezige residuele vectordeeltjes klein is.
Waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd aan recombinatie met of complementatie
van virale sequenties in het vectorgenoom zullen optreden
Het is onwaarschijnlijk dat in de getransduceerde cellen complementatie optreedt van
de AAV vector dan wel dat er recombinatie optreedt tussen de AAV vector sequenties
en wildtype AAV dat mogelijk in de cellen aanwezig kan zijn, aangezien hiervoor de
toegepaste vector én wildtype AAV én een helpervirus tegelijkertijd in dezelfde cel
aanwezig dienen te zijn, hetgeen zeer onwaarschijnlijk is. Bovendien zal de recombinante
dan wel gecomplementeerde AAV vector, indien gevormd, nog steeds afhankelijk zijn
van een helpervirus. Indien het helpervirus niet meer in dezelfde cel aanwezig is,
zal de replicatie en eventuele verspreiding van de AAV vector uitdoven.
De kans dat er recombinatie dan wel complementatie optreedt in de proefpersoon dan
wel in derden of niet-doelwitorganismen is op grond van de bovenstaande overwegingen
zeer klein.
Waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd aan niet-vector gerelateerde
sequenties in mogelijk aanwezige residuele virale partikels zullen optreden
Ook voor de mogelijke aanwezigheid van AAV partikels met niet-vector gerelateerde
sequenties geldt dat deze slechts een beperkte tijd in de proefpersoon aanwezig blijven
en tijdelijk kunnen worden uitgescheiden in het milieu. Indien vectordeeltjes aanwezig
zijn in het medisch product, dan zal de hoeveelheid vrijgekomen vectordeeltjes vele
malen kleiner zijn dan de hoeveelheid die tijdens de behandeling aan de proefpersoon
wordt toegediend. Hierdoor is de kans op negatieve effecten door deze vectordeeltjes
verkleind ten opzichte van de situatie in de proefpersoon. Daarnaast zijn deze partikels
hoogstwaarschijnlijk replicatiedeficiënt, aangezien de packagingcapaciteit van AAV
beperkt is en het onwaarschijnlijk is dat door recombinatie een AAV wordt gevormd
dat rep, cap én een additionele, functionele sequentie bevat. In het geval dat een eventuele infectie
van derden of niet-doelwitorganismen optreedt, zal dit een uitdovend effect zijn.
Bovendien is gebleken dat niet-vector gerelateerde sequenties niet tot expressie komen.
Geconcludeerd wordt dat de waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd
aan niet-vector gerelateerde sequenties in mogelijk aanwezige virale partikels zullen
optreden verwaarloosbaar is.
Waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd aan insertionele mutagenese
van mogelijk aanwezige residuele vectordeeltjes zullen optreden
Bij afwezigheid van een helpervirus zal AAV een latente infectie veroorzaken, waarbij
het virale genoom voornamelijk episomaal in de cel aanwezig is. Het virale genoom
kan echter ook integreren in het gastheergenoom. Gerichte integratie van AAV in het
genoom van de gastheer is afhankelijk van de aanwezigheid van de Rep eiwitten. In
afwezigheid van deze eiwitten is integratie voornamelijk willekeurig. Daarnaast is
er, voor zover bekend, tot op heden geen tumorvorming waargenomen in klinische studies
die zijn uitgevoerd met recombinante AAV vectoren.
Blootstelling van derden en niet-doelwitorganismen aan mogelijk aanwezige residuele
vectordeeltjes gevolgd door een eventuele infectie kan niet worden uitgesloten. Echter,
indien vectordeeltjes aanwezig zijn in het medisch product, dan zal de hoeveelheid
vrijgekomen vectordeeltjes vele malen kleiner zijn dan de hoeveelheid die tijdens
de behandeling aan de proefpersoon wordt toegediend. Hierdoor is de kans op negatieve
effecten door deze vectordeeltjes verkleind ten opzichte van de situatie in de proefpersoon.
Aangezien de beoogde vector niet in staat is tot replicatie zal een eventuele infectie
uitdoven.
Geconcludeerd wordt dat de waarschijnlijkheid van het optreden van schadelijke effecten
gerelateerd aan insertionele mutagenese verwaarloosbaar is.
Waarschijnlijkheid dat schadelijke effecten gerelateerd aan kiembaantransmissie van
mogelijk aanwezige residuele vectordeeltjes zullen optreden
Op AAV gebaseerd vector DNA kan enkele weken tot maanden na toediening van de AAV
vector in sperma aangetoond worden. Dit is een tijdelijk fenomeen. Het vectorgenoom
is aanwezig in de vloeistof en niet in de spermacellen. Daarnaast integreren op AAV
gebaseerde vectoren niet efficiënt in het celgenoom, maar zijn voornamelijk episomaal
aanwezig, waardoor deze niet persisteren in actief replicerende cellen. Tevens is
het optreden van kiembaantransmissie van op AAV gebaseerde virale vectoren niet aangetoond
in preklinische studies of in de literatuur beschreven.
Geconcludeerd wordt dat de waarschijnlijkheid dat kiembaantransmissie optreedt verwaarloosbaar
is.
2.5 Schatting van het algehele risico van het ggo
Het algehele milieurisico van de toepassing van het ggo is verwaarloosbaar.
2.6 Maatregelen voor risicobeheer
Er zijn vanuit milieurisico oogpunt geen maatregelen voor risicobeheer noodzakelijk.
3. CONCLUSIES VAN MOGELIJKE MILIEUEFFECTEN VAN DE INTRODUCTIE
In bijlage II, onder D1, van de Richtlijn 2001/18 wordt een aantal punten opgesomd
die, waar passend, dienen als basis voor de conclusies over de mogelijke milieueffecten
van de voorgenomen introductie van de ggo’s in het milieu. Voor de volledigheid van
de risicobeoordeling worden al deze punten hieronder opgesomd met hun bijbehorende
conclusies.
3.1 Waarschijnlijkheid dat het ggo in natuurlijke habitats persistent en invasief
wordt onder de omstandigheden van de voorgestelde introductie
De waarschijnlijkheid dat de genetisch gemodificeerde cellen persistent en invasief
worden is verwaarloosbaar, omdat de genetisch gemodificeerde cellen op zichzelf, buiten
de proefpersoon, niet levensvatbaar zijn. De genetisch gemodificeerde cellen zullen
in derden naar verwachting geen verhoogde persistentie of invasiviteit hebben in vergelijking
met niet gemodificeerde cellen. Het risico dat de genetisch gemodificeerde cellen
in natuurlijke habitats persistent en invasief worden is verwaarloosbaar.
De kans dat residuele infectieuze deeltjes die mogelijk aanwezig zijn ten tijde van
toediening persistent en invasief worden is verwaarloosbaar. Het betreft immers replicatiedeficiënte
vectordeeltjes. AAV infecties komen veelvuldig voor, over de hele wereld, zonder dat
daarmee enig ziektebeeld in verband wordt gebracht. Door de deleties van de rep en cap genen is de vector verminderd persistent en invasief ten opzichte van wildtype AAV.
Complementatie van de afwezige virale functies is alleen mogelijk als een cel een
AAV vectordeeltje bevat en tegelijkertijd ook geïnfecteerd is met wildtype AAV én
een helpervirus. De mogelijk ontstane virusdeeltjes bij complementatie zijn qua eigenschappen
identiek aan de toegepaste vector en zullen door de afwezigheid van de rep en cap genen nog steeds replicatiedeficiënt zijn. Derhalve is de kans verwaarloosbaar dat
residuele AAV vectordeeltjes in natuurlijke habitats persistent en invasief wordt
onder de omstandigheden van de voorgestelde introductie.
3.2 Selectieve voordelen of nadelen die op het ggo worden overgedragen en de waarschijnlijkheid
dat zulks geschiedt onder de omstandigheden van de voorgestelde introductie(s)
De waarschijnlijkheid van een verhoogd selectief voordeel bij toepassing van het ggo
is verwaarloosbaar. De genetisch gemodificeerde cellen zijn op zichzelf, buiten de
proefpersoon, niet levensvatbaar en zullen in het milieu niet persisteren. De genetisch
gemodificeerde cellen zullen in derden naar verwachting geen selectieve voordelen
hebben in vergelijking met niet gemodificeerde cellen.
Door de deleties van de rep en cap genen is de genetisch gemodificeerde AAV vector replicatiedeficiënt. Hierdoor heeft de vector geen selectieve voordelen ten opzichte van wildtype
AAV. Infecties met AAV worden niet in verband gebracht met een ziektebeeld. Complementatie
van de afwezige virale functies is alleen mogelijk als een cel de toegepaste vector
bevat en tegelijkertijd ook geïnfecteerd is met wildtype AAV én een helpervirus. De
mogelijk ontstane virusdeeltjes bij complementatie zijn qua eigenschappen identiek
aan de toegepaste vector en zullen door de afwezigheid van de rep en cap genen nog steeds replicatiedeficiënt zijn. Derhalve zijn de risico’s van selectieve
voordelen of nadelen die op de genetisch gemodificeerde AAV vector zijn overgedragen
verwaarloosbaar.
3.3 Kans op genoverdracht op andere soorten onder de omstandigheden van de voorgestelde
introductie van het ggo en selectieve voordelen of nadelen die op deze soorten worden
overgedragen
Het is onwaarschijnlijk dat in de getransduceerde cellen complementatie optreedt van
de AAV vector dan wel dat er recombinatie optreedt tussen de AAV vector en wildtype
AAV dat mogelijk in de cellen aanwezig kan zijn, aangezien hiervoor de AAV vector
én wildtype AAV én een helpervirus tegelijkertijd in dezelfde cel aanwezig dienen
te zijn, hetgeen zeer onwaarschijnlijk is. Bovendien zal de recombinante dan wel gecomplementeerde
AAV vector, indien gevormd, nog steeds afhankelijk zijn van een helpervirus. Indien
het helpervirus niet meer in dezelfde cel aanwezig is, zal de replicatie en eventuele
verspreiding van de AAV vector uitdoven.
Aan het ontstaan van nieuwe virusdeeltjes als gevolg van complementatie of recombinatie
van de genetisch gemodificeerde AAV vector met wildtype AAV zijn geen gevolgen verbonden,
omdat de erbij ontstane virussen qua eigenschappen identiek zijn aan de toegepaste
AAV vector dan wel wildtype AAV. Derhalve is het risico van genoverdracht op andere
soorten en selectieve voordelen of nadelen die op deze soorten worden overgedragen
verwaarloosbaar.
3.4 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde milieueffecten van de directe en indirecte
interacties tussen het ggo en doelwitorganismen (indien van toepassing)
Het doelwitorganisme van een klinische studie is de proefpersoon. Proefpersonen vallen
buiten het beoordelingskader van de Richtlijn 2001/18. De mogelijke risico’s, eventuele
voordelen voor de proefpersonen en andere medisch ethische aspecten verbonden aan
klinische studies worden beoordeeld door de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek
(CCMO) en worden door de CCMO getoetst volgens de criteria van de Wet medisch-wetenschappelijk
onderzoek met mensen (WMO).
3.5 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde milieueffecten van de directe en indirecte
interacties tussen het ggo en niet-doelwitorganismen, inclusief de effecten op de
populatie van concurrenten, prooien, gastheren, symbionten, predatoren, parasieten
en ziekteverwekkers
De werkzaamheden vinden plaats in een gecontroleerde ziekenhuissetting waardoor er
geen sprake is van direct of indirect contact tussen de gemodificeerde cellen en het
milieu anders dan mensen. Mogelijke gevolgen zijn daarom niet aan de orde in geval
van cellen.
In de genetisch gemodificeerde AAV vector zijn de rep en cap genen verwijderd waardoor de vector replicatiedeficiënt is. AAV infecties komen veelvuldig
voor, over de hele wereld, zonder dat daarmee enig ziektebeeld in verband wordt gebracht.
De expressiecassette bevat geen schadelijke sequenties. Aangezien de virale vector
replicatiedeficiënt is, zullen mogelijk aanwezige residuele vectordeeltjes slechts
tijdelijk vanuit de proefpersoon in het milieu terecht kunnen komen. Indien vectordeeltjes
aanwezig zijn in het medisch product, dan zal de hoeveelheid vrijgekomen residuele
vectordeeltjes vele malen kleiner zijn dan de hoeveelheid die tijdens de behandeling
aan de proefpersoon wordt toegediend. De kans dat niet-doelwitorganismen geïnfecteerd
raken met mogelijk aanwezige residuele vectordeeltjes en dat daardoor een schadelijk
effect optreedt, is verwaarloosbaar.
3.6 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde effecten op de menselijke gezondheid
van mogelijke directe en indirecte interacties tussen het ggo en personen die werken
met, in contact komen met of in de nabijheid komen van de ggo-introductie(s)
De kans op nadelige effecten van de genetisch gemodificeerde cellen in het milieu
is verwaarloosbaar omdat de cellen buiten het lichaam van de gastheer (de proefpersoon)
niet kunnen overleven. Indien de genetisch gemodificeerde cellen in een ander individu
dan de proefpersoon terechtkomen, dan zullen deze cellen doorgaans vernietigd worden
door de afweerreactie tegen deze lichaamsvreemde cellen. De kans dat derden geïnfecteerd
raken met de genetisch gemodificeerde cellen én dat daardoor een schadelijk effect
kan optreden is verwaarloosbaar.
In de genetisch gemodificeerde AAV vector zijn de rep en cap genen verwijderd waardoor de vector replicatiedeficiënt is. AAV infecties komen veelvuldig
voor, over de hele wereld, zonder dat daarmee enig ziektebeeld in verband wordt gebracht.
De expressiecassette bevat geen schadelijke sequenties. Aangezien de virale vector
replicatiedeficiënt is, zullen mogelijk aanwezige residuele vectordeeltjes slechts
tijdelijk vanuit de proefpersoon in het milieu terecht kunnen komen. Indien vectordeeltjes
aanwezig zijn in het medisch product, dan zal de hoeveelheid vrijgekomen residuele
vectordeeltjes vele malen kleiner zijn dan de hoeveelheid die tijdens de behandeling
aan de proefpersoon wordt toegediend. De kans dat derden geïnfecteerd raken met mogelijk
aanwezige residuele vectordeeltjes en dat daardoor een schadelijk effect optreedt,
is verwaarloosbaar.
3.7 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde effecten op de gezondheid van dieren
en effecten op de voeder/voedselketen van consumptie van het ggo en alle daarvan afgeleide
producten indien deze voor diervoeder bestemd zijn
Consumptie dan wel toepassing als diervoeder vindt niet plaats. Mogelijke gevolgen
zijn daarom niet aan de orde.
3.8 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde effecten op biogeochemische processen
die veroorzaakt worden door mogelijke directe en indirecte interacties tussen het
ggo en doelwit- en niet-doelwitorganismen in de nabijheid van de ggo-introductie(s)
De werkzaamheden vinden plaats in een gecontroleerde ziekenhuissetting waardoor er
geen sprake is van direct of indirect contact tussen de gemodificeerde cellen en het
milieu anders dan mensen. Residuele virusdeeltjes zullen, zoals kenmerkend is voor
virussen, buiten een gastheer geen activiteit vertonen. Mogelijke gevolgen zijn daarom
niet aan de orde.
3.9 Mogelijke onmiddellijke en/of vertraagde, directe en indirecte milieueffecten
van de specifieke technieken die voor het beheer van de ggo's worden gebruikt, indien
deze verschillen van de voor non-ggo's gebruikte technieken (mogelijke verandering
in de staande medische praktijk)
Toepassing van het ggo zal niet leiden tot veranderingen in de medische praktijk die
nadelige effecten hebben op mens en milieu.