TOELICHTING
1. Inleiding
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) geeft gedupeerden onder voorwaarden
recht op een tegemoetkoming in de schade en kosten die zijn ontstaan door een ramp,
veroorzaakt door een overstroming of aardbeving van een bepaalde omvang. De Wts kan
daarnaast van toepassing worden verklaard in geval van een ramp die van ten minste
vergelijkbare orde is als overstroming door zoet water. Van deze mogelijkheid is,
in verband met schade geleden door ondernemingen als gevolg van afstromend water,
gebruik gemaakt bij koninklijk besluit van 1 september 2021 (Stb. 2021, 419).
2. De feitelijke omstandigheden in de periode van 13 juli tot en met 20 juli 2021
Medio juli 2021 zijn gebieden in de provincie Limburg en het gebied in de provincie
Noord-Brabant langs de Maas vanaf de grens met de provincie Limburg tot aan Boxmeer,
waar geen primaire of anderszins gereglementeerde waterkeringen aanwezig zijn (het
onbedijkte gebied in Noord-Brabant langs de Maas) overstroomd. Gedurende de periode
was er eveneens sprake van het buiten de oevers treden van verschillende andere wateren
waar geen primaire of anderszins gereglementeerde keringen aanwezig zijn. Gedurende
de periode van 15 juli tot en met 20 juli zijn in de Maas waterstanden gemeten die
hoger zijn dan de hoogwaterstanden, veroorzaakt door een rivierafvoer met een gemiddelde
kans van voorkomen van minder dan 1/10 per jaar.
De Brabantse oever van de Maas stroomafwaarts tot aan Boxmeer wordt eveneens tot het
schadegebied door overstroming gerekend. Tot Boxmeer is de Maas onbedijkt (evenals
de rechteroever tot Mook). Vanaf Boxmeer ligt van oudsher al een primaire kering.
Gelet op deze feitelijke situatie is artikel 2 van de Wts van toepassing voor die
gedeelten van de Maas waar geen gereglementeerde waterkeringen, zoals kades of andere
voorzieningen ter kering van het water, aanwezig zijn en waar waterstanden zijn gemeten
die hoger zijn dan hoogwaterstanden, veroorzaakt door een rivierafvoer met een gemiddelde
kans van voorkomen van minder dan 1/10 per jaar.
In de periode van 13 juli tot en met 15 juli 2021 is er in het zuidoosten van Nederland,
in Duitsland en in België extreem veel neerslag gevallen. Het zwaartepunt lag in Zuid-Limburg.
Op 14 juli heeft het KNMI code rood afgegeven. In het zuidoosten van Limburg is zelfs
binnen twee dagen tijd een hoeveelheid regen gevallen die een herhalingstijd heeft
tussen de 100 en 1.000 jaar. Ter vergelijking: bij de toepassing van de Wts voor de
extreme regenval in 1998 was sprake van een hoeveelheid regen met een herhalingstijd
van 125 jaar.
In verband met de samenval met de overstromingen wordt met betrekking tot het schadegebied
in het zuidoosten van Limburg uitgegaan van een regenval binnen twee dagen met een
herhalingstijd van 100 jaar.
De extreme regenval heeft ertoe geleid dat de Maas een zeer hoge waterstand heeft
bereikt en dat verschillende wateren waar geen primaire of anderszins gereglementeerde
keringen aanwezig zijn, zoals beken en zijrivieren in Limburg ver buiten hun oevers
zijn getreden. Zuid-Limburg heeft een heuvelachtig landschap en door de extreem zware
regenval is bovendien afstromend water ontstaan dat schade heeft aangericht die vergelijkbaar
is met overstromingsschade.
Met name in de provincie Limburg heeft bovenstaande geleid tot grote wateroverlast
met zeer veel schade en kosten tot gevolg en (verplichte) evacuatie op veel plekken.
Op 16 juli 2021 heeft het kabinet besloten de Wts toe te passen en de uit te keren
bedragen te dekken uit de algemene middelen.
De contouren van het schadegebied zijn weergegeven op de kaart in de bijlage. Deze
kaart is opgesteld op grond van de ten tijde van het opstellen van deze regeling beschikbare
informatie van betrokken organisaties, zoals het Ministerie van IenW/Rijkswaterstaat,
de provincie Limburg, de veiligheidsregio’s Zuid-Limburg en Limburg-Noord, het waterschap
Limburg, het waterschap Aa en Maas en het KNMI.
Gebleken is dat ook door zogenoemd kwelwater schade is ontstaan. De artikelen 1 en
2 van de Wts bieden echter geen basis om geleden schade als gevolg van kwelwater voor
een tegemoetkoming in aanmerking te laten komen.
3. Aspecten van staatssteun
Wanneer een tegemoetkoming aan een onderneming wordt verleend kan sprake zijn van
staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid van het Verdrag betreffende de werking
van de Europese Unie (hierna: VWEU).
Deze steun aan ondernemingen wordt geacht verenigbaar te zijn en is derhalve toegestaan,
voor zover de tegemoetkoming voldoet aan de (materiële en procedurele) eisen in de
Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) of, voor zover de tegemoetkoming ziet
op de landbouwsector, de Landbouwvrijstellingsverordening (LVV). De AGVV en LVV zijn
van toepassing op steun voor het herstel van de schade als gevolg van natuurrampen
(artikel 1, eerste lid, onder g, AGVV resp. artikel 1, eerste lid, onder c, LVV),
zoals in dit geval de overstromingen (artikel 50 AGVV resp. artikel 2, onder 9, LVV)
waaronder mede wordt verstaan afstromend water. Er is verder sprake van transparante
steun in de vorm van een in deze regeling beschreven tegemoetkoming (artikel 5 AGVV
en artikel 5 LVV). Alle bedragen die voor de berekening van de steunintensiteit en
de in aanmerking komende kosten worden gebruikt, zijn bedragen vóór aftrek van belastingen
of andere heffingen. De in aanmerking komende kosten worden gestaafd met bewijsstukken
die duidelijk, specifiek en actueel zijn (artikel 7 AGVV resp. artikel 7, eerste lid,
LVV). In overeenstemming met artikel 8 AGVV en artikel 8 LVV wordt op basis van de
betreffende vrijstellingsverordeningen geen tegemoetkoming toegekend indien er sprake
is van ongeoorloofde cumulatie.
Deze regeling voldoet aan de voorwaarden die volgen uit artikel 50 AGVV en artikel
30 LVV: het kabinet heeft de overstromingen en afstromend water in de periode van
13 juli tot en met 20 juli 2021 formeel als natuurramp erkend, en de tegemoetkoming
vereist een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de natuurramp en de schade die
de onderneming heeft geleden (artikel 2). De steun wordt rechtstreeks betaald aan
de betrokken onderneming. Deze regeling is ingesteld binnen drie jaar nadat de overstromingen
hebben plaatsgevonden en de steun wordt binnen vier jaar na die datum betaald. Conform
artikel 50, vierde lid, AGVV en artikel 30, vijfde lid, LVV vereist deze regeling
een taxatie van de gemelde schade door een schade-expert (artikel 17, derde lid).
De taxateur zal zijn taxatie baseren op de berekeningen zoals beschreven in artikel
50 AGVV en artikel 30 LVV (artikelen 6 tot en met 8). Overcompensatie wordt vermeden.
De compensatie zal niet méér bedragen dan wat nodig is om de begunstigde in staat
te stellen terug te keren naar de situatie zoals die vóór de ramp bestond, en er wordt
hiermee ook voldaan aan de eisen met betrekking tot de steunintensiteit.
Nu aan de voorwaarden van de AGVV en LVV wordt voldaan, is deze steunregeling verenigbaar
met de interne markt in de zin van artikel 107, tweede of derde lid, van het Verdrag
en geldt niet de verplichting van voorafgaande goedkeuring door de Europese Commissie.
Conform artikel 9 AGVV en artikel 11 LVV zullen de uit deze verordeningen voortvloeiende
publicatieverplichtingen worden nageleefd. Ter voldoening aan de eis van artikel 11
AGVV respectievelijk artikel 11 LVV wordt de regeling ook gepubliceerd op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/staatssteun/documenten. Op basis van artikel 9 AGVV en artikel 9 LVV zullen kennisgevingen met betrekking
tot deze regeling worden verstuurd aan de Europese Commissie.
4. De systematiek van de regeling
Voor de systematiek van deze regeling, waaronder de hoogtes van de tegemoetkomingen,
de berekeningsgrondslagen en de aanvraagprocedure, is aansluiting gezocht bij de regelingen
die in het verleden zijn getroffen ter uitvoering van de Wts. In 1998 zijn twee regelingen
getroffen om tegemoetkoming te kunnen verlenen in de schade en kosten als gevolg van
extreem zware regenval (Stcrt. 1998, 208 en 244). Ook in 2003 zijn twee regelingen getroffen: één regeling voor tegemoetkoming in
schade en kosten als gevolg van overstroming van de Maas (Stcrt. 2003, 9) en één regeling als gevolg van de dijkdoorbraak te Wilnis (Stcrt. 2003, 202). In 2011 is een regeling getroffen als gevolg van overstroming van de Maas (Stcrt. 2011, 12398). De systematiek van de regelingen uit het verleden is beproefd en maatschappelijk
geaccepteerd.
Alleen ten aanzien van in de wet opgesomde categorieën schade en kosten bestaat een
recht op tegemoetkoming. Schade die het gevolg is van gederfde omzet, komt in ieder
geval niet in aanmerking voor een tegemoetkoming. Op grond van artikel 4, tweede lid,
van de wet kunnen bij ministeriële regeling ook andere categorieën van schade en kosten
worden aangewezen als schade en kosten waarvoor een recht op tegemoetkoming geldt.
Gelet op de ernst van de situatie gedurende 13 tot en met 20 juli en om mogelijk schrijnende
gevallen te voorkomen, heeft het kabinet besloten om van vorenbedoelde bevoegdheid
gebruik te maken en schade aan een personenauto van een particulier dat vanuit economisch
oogpunt redelijkerwijs niet allrisk verzekerd was, voor een tegemoetkoming in aanmerking
te laten komen.
In onderhavige regeling is de vaststelling van de hoogte van de tegemoetkoming geregeld
per schade- en kostencategorie, zoals die in de wet zijn opgesomd. In algemene zin
geldt dat een bepaalde doelgroep slechts in aanmerking komt voor een tegemoetkoming
in een bepaalde categorie schade.
Zo kunnen alleen particulieren in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de schade
aan de woning, de inboedel en personenauto’s, en alleen openbare lichamen voor schade
aan infrastructurele voorzieningen. Uitzondering op deze regel vormt de schade aan
vaste en vlottende activa. Naast bedrijven kunnen ook kerkgenootschappen, stichtingen,
verenigingen en openbare lichamen schade hebben aan vaste en vlottende activa. Ook
voor evacuatiekosten geldt dat deze kosten door meerdere categorieën gedupeerden kunnen
zijn gemaakt.
Indien er feiten of omstandigheden zijn waarvan de Minister van Justitie en Veiligheid
redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming lager
zou zijn vastgesteld, kan de beschikking tot het toekennen van een tegemoetkoming
worden gewijzigd of ingetrokken (artikel 10 van de wet). In dezelfde bepaling wordt
verwezen naar artikel 5:20 van de Algemene wet bestuursrecht, op grond waarvan eenieder
verplicht is om alle medewerking te verlenen die redelijkerwijs kan worden gevorderd.
5. De hoogte van de tegemoetkoming
a. Algemeen
Artikel 4, derde lid, van de wet bepaalt onder meer dat er geen tegemoetkoming is
voor schade en kosten die redelijkerwijs verzekerbaar zijn of waarvoor uit anderen
hoofde een tegemoetkoming is verkregen of kan worden verkregen, en evenmin voor schade
die is veroorzaakt door eigen schuld of doordat de gedupeerde onvoldoende maatregelen
heeft getroffen ter voorkoming of beperking van de schade en kosten, dan wel voor
schade aan bouwwerken die na 1 april 1996 zijn gerealiseerd in de winterbedding van
de Maas. De hoogte van de tegemoetkoming wordt derhalve bepaald op grond van het totale
schade- en kostenbedrag, onder aftrek van de schade en kosten die om voornoemde redenen
niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming. Het schadebedrag en het kostenbedrag
zijn als zodanig gedefinieerd in artikel 1.
Hoe de vaststelling van het schade- en kostenbedrag plaatsvindt, moet voor de gedupeerde
inzichtelijk zijn. Daarom dienen ook de schade en kosten die om voornoemde redenen
niet in aanmerking komen voor een tegemoetkoming, in de beschikking van de Minister
te worden opgenomen (artikel 19).
De schadebedragen zijn ten opzichte van de bedragen in de regelingen uit 2011 geïndexeerd,
met 17%, conform de consumentenprijsindex.
b. Particulieren
De artikelen 3, 4 en 5 bepalen de hoogte van de tegemoetkoming voor schade van particulieren.
Het betreft de schade aan de woning, woonwagen en woonschip (artikel 3), schade aan
de inboedel (artikel 4) en schade aan personenauto’s (artikel 5).
De hoogte van de tegemoetkoming voor de schade aan de inboedel bedraagt 90% van het
gemaximeerde schadebedrag, zijnde € 36.000,–.
Voor personenauto’s die, mede gelet op de leeftijd van het voertuig, vanuit economisch
oogpunt redelijkerwijs alleen WA of WA+ verzekerd konden worden, geldt het volgende.
Om voor een tegemoetkoming in aanmerking te komen moet een gedupeerde een kopie van
de verzekeringspolis overleggen, een afwijzingsbrief van de verzekeraar (in geval
van een WA+ verzekering), en een vrijwaringsbewijs of ander bewijs waaruit blijkt
dat de personenauto technisch gezien total loss is. De tegemoetkoming bedraagt € 2.700,
zijnde 90% van het gemaximeerde schadebedrag van € 3.000. Dit bedrag is gebaseerd
op een advies ter zake van het Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE).
De tegemoetkoming in bereddings- en opruimingskosten is geregeld in artikel 12.
Uitsluitend indien de som van de schade- en kostenbedragen (met uitzondering van de
evacuatiekosten) meer bedraagt dan € 667 is er recht op een tegemoetkoming (artikel 13,
eerste lid). Dit is het zogeheten drempelbedrag.
Alleen indien er een bevolen of geadviseerde evacuatie heeft plaatsgevonden, worden
evacuatiekosten vergoed. In lijn met de eerdere tegemoetkomingregelingen geldt een
vast bedrag: € 304 per risico-adres. Indien wordt aangetoond dat een hoger bedrag
met de evacuatie was gemoeid, worden de kosten vergoed tot een maximum van € 597 (artikel 11,
eerste lid).
c. Kerkgenootschappen, verenigingen en stichtingen
Voor kerkgenootschappen, verenigingen en stichtingen is de hoogte van de tegemoetkoming
gelijk aan die voor particulieren. Schade voor kerkgenootschappen, verenigingen en
stichtingen aan de vaste en de vlottende activa (zie artikel 7, tweede lid) is vergelijkbaar
met de schade voor particulieren aan respectievelijk de woning en de inboedel. Aan
verenigingen en stichtingen die een zorginstelling of onderneming in stand houden
wordt de tegemoetkoming verstrekt conform de systematiek die geldt voor ondernemers
aangaande vaste en vlottende activa. De tegemoetkoming in de gemaakte bereddings-
en opruimingskosten is op 65% bepaald (artikel 12). Uitsluitend indien de som van
de schade- en kostenbedragen (met uitzondering van de evacuatiekosten) meer bedraagt
dan € 667 is er recht op een tegemoetkoming (artikel 13, derde lid).
Voorts geldt ook voor deze gedupeerden dat zij aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming
in de evacuatiekosten indien er een bevolen of geadviseerde evacuatie heeft plaatsgevonden
(artikel 11). Daarbij geldt het volgende:
-
− aan verenigingen en stichtingen en aan kerkgenootschappen wordt een vast bedrag uitgekeerd
van € 304 (eerste lid). Indien wordt aangetoond dat een hoger bedrag dan € 304 met
de bevolen of geadviseerde evacuatie was gemoeid, worden de kosten tot een maximum
van € 597 vergoed.
-
− voor ondernemingen, openbare lichamen en voor zover verenigingen en stichtingen een
zorginstelling of onderneming in stand houden is de tegemoetkoming € 901 (tweede lid).
Indien wordt aangetoond dat een hoger bedrag met de bevolen of geadviseerde evacuatie
was gemoeid, worden ook die meerdere kosten vergoed.
d. Gemeenten, provincies, waterschappen en andere openbare lichamen
De schade aan infrastructurele voorzieningen en vaste en vlottende activa wordt voor
58,5% van het schade- en kostenbedrag vergoed (artikelen 6 en 7, derde lid). Daarnaast
hebben ook openbare lichamen recht op een tegemoetkoming in de evacuatiekosten bij
een geboden of geadviseerde evacuatie (artikel 11, eerste lid) en in de gemaakte kosten
voor beredding en opruiming (artikel 12).
Uitsluitend indien de som van de schade- en kostenbedragen (met uitzondering van de
evacuatiekosten) meer bedraagt dan € 1.322 (artikel 13, tweede lid) is er recht op
tegemoetkoming.
e. Bedrijven
Alle bedrijven komen in aanmerking voor een tegemoetkoming in de schade aan vaste
en vlottende activa (artikel 7, eerste lid) en voor een tegemoetkoming in de opstartkosten
(artikel 10). Agrarische bedrijven komen ook in aanmerking voor een tegemoetkoming
in de teeltplanschade (artikel 8) en bedrijfsschade waaronder begrepen de evacuatie
van vee (artikel 9).
Ten aanzien van teeltplanschade geldt dat de schade uit een productieverlies ten minste
20% dient te bedragen. In de Regeling tegemoetkoming schade bij overstroming van de
Maas in januari 2011 is als schadedrempel voor teeltplanschade opgenomen 30%. Daarmee
volgde deze regeling de schadedrempel die ook gold in een andere regeling voor teeltplanschade,
de subsidieregeling Brede weersverzekering. Die regelingen waren vervolgens gebaseerd
op de destijds daarvoor geldende Europese steunkaders. In de subsidieregeling Brede
weersverzekering is de schadedrempel in 2020 verlaagd van 30% naar 20%. Reden hiervoor
is dat de huidige subsidieregeling is gebaseerd op artikel 37 van Verordening (EU)
nr. 1305/2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling, welk artikel per 1 januari
2018 is gewijzigd, waarbij de schadedrempel is verlaagd van 30% naar 20%. Het uitgangspunt
van deze regeling is om wederom de parallel met de Brede weersverzekering aan te houden,
waarbij de schadedrempel voor teeltplanschade op 20% gesteld wordt.
Voor de berekening van het normale productieniveau wordt aangesloten bij artikel 30 LVV,
tevens de systematiek bij de Brede weersverzekering. Hier wordt uitgegaan van het
gemiddelde van 3 jaar of een zogenoemd olympisch gemiddelde: het gemiddelde over 5
jaar waarvan de hoogste en de laagste productie niet worden meegerekend.
Als de teeltplanschade meer bedraagt, wordt de totale teeltplanschade conform het
vergoedingspercentage van 65% meegenomen in de tegemoetkoming. Is het productieverlies
lager dan 20%, dan wordt de teeltplanschade niet vergoed. Het vorenstaande vloeit
voort uit artikel 30 LVV.
Daarnaast hebben bedrijven recht op een tegemoetkoming in de evacuatiekosten (artikel 11,
eerste lid) en de kosten voor beredding en opruiming (artikel 12). Uitsluitend indien
de som van de schade- en kostenbedragen (met uitzondering van de evacuatiekosten)
meer bedraagt dan € 1.322 (artikel 13, tweede lid) is er recht op tegemoetkoming.
f. Maximering eigen risico
Op grond van de hiervoor beschreven rekenwijzen wordt niet voor het geheel van de
berekende schade en kosten een tegemoetkoming gegeven. Het verschil tussen de berekende
schade en kosten enerzijds, en de tegemoetkoming op basis van deze regeling anderzijds,
vormt het eigen risico dat de gedupeerde zelf dient te dragen.
Het eigen risico is voor bedrijven wel aan een maximum gebonden en bedraagt ingevolge
artikel 14 maximaal € 6.014. Dit betekent dat de schade en gemaakte kosten die uitstijgen
boven het bedrag van het eigen risico (35% van het totale schade- en kostenbedrag
maar met een maximum van € 6.014) worden vergoed. Ter illustratie dient het volgende
voorbeeld.
Schade vaste en vlottende activa (artikel 7): € 30.000. Teeltplanschade (artikel 8):
€ 50.000. Samen € 80.000. Het eigen risico zou in casu dus € 28.000 zijn (35% van
€ 80.000), maar bedraagt op grond van artikel 14 maximaal € 6.014. De tegemoetkoming
wordt daardoor: € 80.000 -/- € 6.014 = € 73.986.
6. Berekeningsgrondslagen
De berekeningsgrondslagen voor (extra) ‘arbeid in eigen beheer’ en voor de schades
als bedoeld in de artikelen 3, 4 en 6 van deze regeling, zijn neergelegd in het Besluit
tegemoetkoming schade bij rampen. De berekening van de materiële schade als bedoeld
in artikel 3 gebeurt, in overeenstemming met artikel 50 AGVV en artikel 30 LVV, op
basis van de reparatiekosten of de economische waarde van het betrokken actief vóór
de situatie van de wateroverlast. Dit berekende schadebedrag mag niet groter zijn
dan de reparatiekosten of de daling van de billijke marktwaarde als gevolg van de
situatie van de wateroverlast.
In lijn met artikel 30 LVV, wordt de volgende formule gehanteerd voor de berekening
van teeltplanschade: (als bedoeld in artikel 8):
-
a) de hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in het jaar van de natuurramp
of in elk volgend jaar waarin de weerslag van de volledige of gedeeltelijke vernietiging
van de productiemiddelen voelbaar was, vermenigvuldigd met de in dat jaar verkregen
gemiddelde verkoopprijs;
af te trekken van:
-
b) de gemiddelde jaarlijkse hoeveelheid landbouwproducten die is geproduceerd in de drie
jaren voorafgaand aan de natuurramp of het gemiddelde van drie van de vijf jaren voorafgaand
aan de periode 13 juli 2021 tot en met 20 juli 2021, de hoogste en de laagste productie
niet meegerekend, vermenigvuldigd met de gemiddelde verkregen verkoopprijs. Dat bedrag
kan worden verhoogd met andere kosten die de begunstigde heeft gemaakt wegens de situatie
als gevolg van de wateroverlast. Het bedrag wordt verlaagd met de kosten die, als
gevolg van de wateroverlast, niet zijn gemaakt.
De schadetermijn voor teeltplanschade en bedrijfsschade dient bij ministeriële regeling
te worden vastgesteld. Deze is vastgesteld op een termijn waarop het bedrijf redelijkerwijs
in staat moet worden geacht op zijn normale productieniveau te kunnen werken, tot
maximaal 52 weken (artikel 15).
De arbeid in eigen beheer in verband met beredding en de extra arbeid in eigen beheer
in verband met opruiming worden als gevolg van respectievelijk de artikelen 2, tweede
lid, en 3, derde lid, van het Besluit tegemoetkoming schade bij rampen bepaald op
het aantal uren vermenigvuldigd met een bij ministeriële regeling vast te stellen
uurloon. Dit uurloon is vastgesteld op € 22,11 per mensuur (artikel 16). Het uurloon
is ten opzichte van de regelingen uit 2011 geïndexeerd, met 17% (stijging gemiddelde
brutolonen in de marktsector).
Indien de aanvrager de omzetbelasting niet kan verrekenen met de door hem af te dragen
omzetbelasting, worden – voor het bepalen van de hoogte van de tegemoetkoming – de
schade en kosten in aanmerking genomen met inbegrip van de omzetbelasting.
Opgemerkt zij nog dat de op grond van deze regeling uitbetaalde vergoedingen geen
aanleiding geven tot het heffen van omzetbelasting over die vergoedingen.
7. Uitvoering
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) van het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat is belast met de uitvoering van de regeling. Het Besluit mandaat
Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor de uitvoering van de Wet veiligheidsregio’s
en van de Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Stcrt. 2020, 10742) ziet reeds op uitvoering van de voorliggende regeling.
8. Aanvraagprocedure
Artikel 17 beschrijft de aanvraagprocedure. Gedupeerden die in aanmerking wensen te
komen voor een tegemoetkoming, kunnen bij RVO een Wts-schademeldingsformulier indienen.
Dit kan via de website van RVO.nl en, indien gewenst, kan een papieren versie van
het formulier worden opgevraagd. Hierover zal nader worden gecommuniceerd in het schadegebied.
Een ingediend ‘Centrale Registratie Aangerichte Schade’-formulier wordt ook gezien
als melding van de schade; degene die een dergelijk formulier heeft ingediend, hoeft
geen Wts-schademeldingsformulier in te dienen.
Het Wts-schademeldingsformulier wordt uiterlijk 15 december 2021 bij RVO ingediend,
ook indien nog niet alle schade zich heeft gemanifesteerd, zoals bij mogelijke teeltplanschade
en bedrijfsschade. Bij de melding dient te worden aangegeven in welke categorie de
schade valt en welke soort kosten zijn gemaakt. Meldingen van schade en kosten buiten
het vastgestelde schadegebied en meldingen gedaan na 15 december 2021 worden afgewezen.
Als de melding voldoet aan de voorwaarden, zal in opdracht van RVO een onafhankelijke
schade-expert de schade taxeren. RVO zet voor de taxatie Register-Experts in. Deze
schade-expert neemt de schade zo snel mogelijk na de melding op. Er kan wachttijd
ontstaan tussen het moment van het doen van de melding en het moment waarop de schade-expert
de schade opneemt. Het aantal schademeldingen en het aantal beschikbare schade-experts
kunnen hierbij een rol spelen. Indien de schade zich naar verwachting pas op een later
moment zal manifesteren, kan in overleg met de gedupeerde de taxatie van die schade
op een later moment, maar binnen 52 weken na 20 juli 2021, plaatsvinden.
Na de taxatie reikt de schade-expert aan de gedupeerde een ingevuld Wts-aanvraagformulier
inclusief taxatie uit.
Indien de gedupeerde het eens is met de taxatie dient het voor akkoord ondertekend
te worden. Het door de gedupeerde ondertekende Wts-aanvraagformulier bevat de taxatie
van de niet-verzekerbare schade en wordt door de schade-expert langs elektronische
weg bij RVO ingediend. Als de gedupeerde dit zelf wil indienen, kan dat ook. In dat
geval dient de gedupeerde de aanvraag in binnen 14 dagen na het uitreiken van het
Wts-aanvraagformulier. Als het Wts-aanvraagformulier niet tijdig wordt ingediend,
wordt de aanvraag afgewezen.
Artikel 18 bepaalt dat de Minister van Justitie en Veiligheid uiterlijk binnen 13
weken na ontvangst van het Wts-aanvraagformulier beslist op de aanvraag. RVO streeft
ernaar om binnen een termijn van vier tot zes weken na ontvangst van het Wts-aanvraagformulier
een beslissing te nemen en de tegemoetkoming daarmee ook uit te betalen. Indien de
beslissing op de aanvraag niet binnen deze termijn van 13 weken kan worden gegeven,
wordt de gedupeerde, conform artikel 4:14, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht,
daarvan in kennis gesteld en wordt daarbij tevens een zo kort mogelijke termijn genoemd
waarbinnen de beslissing wel kan worden tegemoetgezien.
Indien de gedupeerde het niet eens is met de taxatie dient het formulier voor ‘niet
akkoord’ ondertekend te worden. Ook dit Wts-aanvraagformulier wordt door de schade-expert,
dan wel de gedupeerde, ingediend bij RVO. De gedupeerde ontvangt vervolgens een voorgenomen
besluit op de ingediende aanvraag. De gedupeerde heeft dan de keuze om binnen een
redelijke termijn alsnog akkoord te gaan met de taxatie dan wel om een hertaxatie
te verzoeken. Indien de gedupeerde alsnog akkoord gaat, of niet tijdig reageert, wordt
het voorgenomen besluit omgezet naar een definitieve beslissing op de aanvraag. Indien
de gedupeerde een hertaxatie verzoekt, zal in opdracht van RVO een tweede onafhankelijke
schade-expert de schade taxeren. Bij indiening van het verzoek om een hertaxatie kan
ook om een voorschot op de tegemoetkoming van 70% van de in het voorgenomen besluit
genoemde tegemoetkoming worden verzocht. Dit voorschot zal worden verrekend met de
na hertaxatie vastgestelde tegemoetkoming.
De hertaxatie zal de basis zijn voor de uiteindelijke beslissing, ook indien een lagere
waarde wordt vastgesteld dan bij de eerste taxatie. De gedupeerde heeft niet nogmaals
de mogelijkheid om een hertaxatie aan te vragen indien hij niet akkoord is. Na deze
hertaxatie zal de schade-expert het taxatierapport aan RVO sturen en zal beslist worden
op de aanvraag. Als uit de hertaxatie volgt dat de omvang van de schade en kosten
bij de eerste taxatie juist was, komen de kosten van de hertaxatie voor rekening van
de gedupeerde (artikel 5, vierde lid, van de wet).
9. Slot
Bij koninklijk besluit van 14 oktober 2010 (Stcrt. 2010, 16528) is het beleidsterrein veiligheid overgeheveld van het Ministerie van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties naar het Ministerie van Veiligheid en Justitie. Daardoor
valt onder meer het toepassen van de Wts en het opstellen van tegemoetkomingsregelingen
niet langer onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijksrelaties (hoewel dat nog zo in de Wts staat), maar onder de verantwoordelijkheid
van (inmiddels) de Minister van Justitie en Veiligheid.
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van de vaste
verandermomenten. Dit gebeurt in het belang van de inwoners en ondernemers in de getroffen
gebieden. De verbijzondering voor de landbouwsector vloeit voort uit de in artikel 9
LVV voorgeschreven termijn van tien werkdagen na kennisgeving van de voorgenomen regeling
aan de Europese Commissie.
De Minister van Justitie en Veiligheid,
F.B.J. Grapperhaus