TOELICHTING
Algemeen
In de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens van juni 2019 (Green Deal) is opgenomen
dat gestreefd wordt naar een nagenoeg emissieloze en klimaatneutrale binnenvaart in
2050. In dit energietransitiepad moet al in 2030 een stap zijn gezet in de reductie
van de uitstoot van broeikasgassen, namelijk 40% tot 50% ten opzichte van 2015. In
2035 moet de emissie van milieuverontreinigende stoffen met 25% tot 50% zijn teruggebracht.
In de Green Deal is verder opgenomen dat IenW vooruitlopend op de totstandkoming van
een Europese verduurzamingsfonds voor binnenvaartschepen een subsidieregeling zal
opstellen voor de verduurzaming van de binnenvaart.
Door middel van deze subsidieregeling wordt een versnelling van de verduurzaming of
vervanging van oudere nog werkende motoren nagestreefd tot het minimale niveau van
een motor van het type IWP, IWA of NRE, als bedoeld in verordening (EU) 2016/1628
of van een motor die op basis van die verordening als gelijkwaardig is erkend.
In het kader van de structurele aanpak stikstofproblematiek zijn eveneens middelen
beschikbaar gesteld om de uitstoot van binnenvaartschepen terug te dringen door toepassing
van SCR-katalysatoren.1
Deze subsidieregeling dient als stimulans voor schippers en/of reders die onvoldoende
eigen kapitaal hebben om meer te investeren in schonere motoren of katalysatoren.
De levensloop van de oude motoren is vaak nog (lang) niet bereikt en er bestaat geen
noodzaak tot aanpassing of vervanging hiervan. De oude motoren blijken nog flink klimaat-
en milieuvervuilend ten opzichte van de nieuwe motoren.
De mogelijkheid om subsidie aan te vragen voor nieuwe motoren geldt niet voor schippers
en reders die wettelijk verplicht zijn een Stage V motor type IWP, IWA of NRE, als
bedoeld in de Non Road Mobile Machinery verordening (EU) 2016/1628 (NRMM-verordening),
te plaatsen. Het gaat daarbij om nieuwbouwschepen of om schepen die noodgedwongen
een nieuwe motor moeten plaatsen wanneer de huidige motor niet meer functioneert.
Deze regeling is bedoeld om vrijwillige vervanging te stimuleren van bestaande motoren
die nog in bedrijf zijn, door motoren die aan de laatste emissie-eisen voldoen.
Beleidsoverwegingen
De binnenvaart moet schoner gaan opereren om in de toekomst duurzaam te kunnen voldoen
aan de logistieke behoeften op mondiale, Europese en nationale schaal. In het regeerakkoord
is opgenomen dat de binnenvaart een belangrijke bijdrage kan leveren aan het beperken
van toenemend goederenvervoer over de weg en het beperken van voor het klimaat nadelige
emissies. Er is in de binnenvaart nog veel milieuwinst te behalen.
Het vervoer over de binnenwateren is belangrijk voor Nederland en Europa in zowel
economische als sociaal-politieke zin. Ook voor het milieubeleid is dit type vervoer
belangrijk: qua vervoersvolume is het vervoer over de binnenwateren bovendien nog
steeds de meest milieuvriendelijke vervoerswijze. De uitstoot van stikstofoxide en
fijnstof is echter nog niet teruggedrongen. Een vermindering van de kooldioxide-uitstoot
is nodig met betrekking tot de klimaatbeschermingsdoelstellingen. Met nieuwe motoren,
alternatieve aandrijvingen en uitlaatgasnabehandelingssystemen kunnen het klimaat
en de milieuvriendelijkheid van de Nederlandse binnenvaartvloot worden verhoogd. De
Nederlandse overheid streeft er daarom naar de binnenvaartvloot op een open-technologische
manier te moderniseren en meer goederen te laten vervoeren om zo de emissies van kooldioxide,
stikstofoxide en fijnstof in Nederland terug te dringen. Met deze regeling stimuleert
de Nederlandse overheid bedrijven om meer gebruik te maken van schonere motoren en
SCR-katalysatoren.
Doelstelling en uitvoeringsinstantie
Het doel van deze regeling is de binnenvaart energie-efficiënter, klimaatvriendelijker
en milieuvriendelijker te maken. De financiering is bedoeld om gerichte stimulansen
te geven voor investeringen in motoren met een lage emissie, emissiereducerende technologieën
en mogelijke hieraan gerelateerde geluidsreducerende maatregelen. Daarnaast kunnen
brandstofbesparende technologieën en maatregelen worden bevorderd. De subsidie ondersteunt
de begunstigde om tijdens zijn werk verder te gaan dan de toepasselijke Europese normen
en daardoor de bescherming van het milieu en de energie-efficiëntie te verbeteren.
Met deze gerichte subsidie en de daaruit voortkomende toename van investeringen in
de modernisering van binnenschepen wordt bijgedragen aan het behalen van de Nederlandse
klimaatbeschermings- en duurzaamheidsdoelstellingen.
De subsidieregeling zal worden uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland
(RVO).
Lasteneffecten voor het bedrijfsleven
De administratieve lasten voor de aanvragende bedrijven kunnen als volgt worden becijferd:
voor de aanvragers zullen de administratieve lasten naar schatting per aanvraag 20
uur á € 50,– bedragen. Uitgaande van naar verwachting 375 tot 500 aanvragen zullen
de totale geschatte administratieve lasten voor het bedrijfsleven derhalve € 375.000,–
tot € 500.000,– bedragen. Er zijn geen inhoudelijke nalevingskosten verbonden aan
deze regeling. Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft deze regeling niet
geselecteerd voor formeel advies.
Risicoanalyse
De regeling is getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de Aanwijzingen
voor de subsidieverstrekking verplicht is (aanwijzing 20). In deze analyse is niet
gebleken van risico’s die tot aanvullende maatregelen leiden.
Vaste verandermomenten
Op grond van het kabinetsbeleid inzake vaste verandermomenten treden ministeriële
regelingen in werking met ingang van 1 januari, 1 april, 1 juli of 1 oktober. Uitgangspunt
daarbij is dat bekendmaking uiterlijk twee maanden voor inwerkingtreding geschiedt.
In deze regeling wordt op grond van artikel 4.17, vijfde lid, onder a, afgeweken van
de vaste verandermomenten en wordt tevens een kortere invoeringstermijn dan twee maanden
aangehouden. Reden hiervoor is dat uitstel, gelet op de doelgroep, tot aanmerkelijke
ongewenste private en publieke nadelen zou leiden. Bovendien zijn de desbetreffende
sector en uitvoeringsinstantie betrokken geweest bij de voorbereiding en nadere invulling
van deze regeling.
Artikelsgewijs
Artikel 1. Definitiebepalingen
In de definitiebepalingen staat het Kaderbesluit subsidies I en M opgenomen (Kaderbesluit).
Deze subsidieregeling is gebaseerd op het Kaderbesluit, waarmee de bepalingen uit
het Kaderbesluit in beginsel van toepassing zijn op de subsidies die op grond van
deze regeling worden verstrekt.
Artikel 2. Doel en toepassingsbereik van de regeling
De regeling is erop gericht de emissieprestaties van binnenvaartschepen te verbeteren,
teneinde de luchtkwaliteit en de kwaliteit van het milieu te verbeteren en een vermindering
van broeikasgassen te bewerkstelligen. De subsidie kan worden aangevraagd door natuurlijke
of rechtspersonen uit een lidstaat van de Europese Unie of uit Zwitserland aan wie
het binnenschipcertificaat voor het desbetreffende vaartuig is verstrekt. Deze regeling
is ook voor anderen dan alleen Nederlandse houders van een binnenschipcertificaat
opengesteld, omdat ook buitenlandse vaartuigen op het Nederlandse vaarwegennet varen.
Om de luchtkwaliteit en de kwaliteit van het milieu te verbeteren is het van belang
dat ook die vaartuigen betere emissieprestaties behalen.
De vaartuigen waarop de regeling betrekking heeft zijn de vaartuigen die binnen het
toepassingsbereik van het Reglement onderzoek voor schepen op de Rijn (ROSR) en vaartuigen
die binnen het toepassingsbereik van de Richtlijn (EU) 2016/1629 van het Europees
Parlement en de Raad van 14 september 2016 tot vaststelling van de technische voorschriften
voor binnenschepen, tot wijziging van Richtlijn 2009/100/EG en tot intrekking van
Richtlijn 2006/87/EG (NRMM-verordening).
Artikel 3. Subsidiabele activiteiten
Deze regeling is bedoeld voor het subsidiëren van verschillende maatregelen, gericht
op het verbeteren van de emissieprestaties van vaartuigen die zich op het Nederlandse
vaarwegennet begeven.
Het gaat daarbij om motoren van het type IWP, IWA en NRE, zoals omschreven in de NRMM-verordening
of om motoren die op basis van die verordening als gelijkwaardig zijn erkend. Bij
deze laatstgenoemde categorie gaat het voornamelijk om vrachtwagenmotoren met een
typegoedkeuring Euro VI, die na een aantal technische ingrepen geschikt zijn gemaakt
voor gebruik in een binnenvaartschip. De voorwaarde die de verordening daaraan stelt
is dat een technische dienst die is erkend door de autoriteit voor typegoedkeuring
(die autoriteit is in Nederland de Rijksdienst voor het Wegverkeer), verklaart dat
de motor na de aanpassingen nog steeds aan de criteria van de verordening voldoet.
De regeling biedt daarnaast de mogelijkheid subsidie aan te vragen voor de aanschaf
van SCR-katalysatoren. Het budget voor de aanschaf van SCR-katalysatoren is beschikbaar
gesteld in het kader van de permanente aanpak stikstofproblematiek. Om de reductie
te behalen die met die aanpak wordt beoogd, zal de uitstoot van mono-stikstofoxiden
(NOx) na plaatsing van de katalysator in elk geval nagenoeg gelijk moeten zijn als die
van een vergelijkbare motor uit de categorie IWP, IWA of NRE op basis van de NRMM-verordening.
In de loop der jaren zijn verschillende normering van toepassing geweest voor de binnenvaart,
te beginnen met CCR1 in 2003, CCR2 in 2008 en Stage V vanaf 2020.
Deze normen golden en gelden slechts voor motoren die nieuw worden ingebouwd. Er is
geen plicht om een goed functionerende motor te vervangen. Omdat binnenvaartmotoren
bij goed onderhoud decennialang meegaan, kan worden aangenomen dat 75% van de Nederlandse
vloot nog vaart met motoren van voor 2003, d.w.z. nog van voor het tijdperk CCR 1.
Met een SCR-katalysator kan een verbetering worden bereikt in de emissie van stikstof,
die in de buurt komt van de Stage V normering. Het is niet zeker dat die norm volledig
gehaald wordt, maar een reductie van 60% t.o.v. de norm CCR 2 wordt haalbaar geacht.
Bij het inbouwen van een katalysator hoort ook een meetrapport. Dit is onderdeel van
de subsidiabele prestatie.
Voor subsidie komt tevens in aanmerking de plaatsing van een elektrische aandrijflijn
op de schroefas van het schip. De elektriciteit voor deze aandrijflijn kan in eerste
instantie nog komen van een dieselgenerator. De installatie van een dergelijke elektrische
aandrijflijn moet wel zodanig zijn, dat een dieselgenerator in een later stadium eenvoudig
te vervangen is door een batterij of een brandstofcel. Hierbij is het modulaire karakter
van de aandrijflijn van belang. In het kader van de aanvraag moet dit nader worden
gespecificeerd.
Naast het subsidiëren van een aantal maatregelen met als doel het verbeteren van de
emissieprestaties van de motoren op binnenvaartschepen, is er ook de mogelijkheid
van de subsidie gebruik te maken voor het verbeteren van de geluidsemissies. Veel
bestaande schepen hebben moeite met het halen van de geluidsnormen die zijn neergelegd
in bijlage 1.1a van de Binnenvaartregeling. Op grond de daarin opgenomen overgangsbepalingen
zijn bepaalde overschrijdingen toegestaan, mits de schipper alles doet wat binnen
zijn vermogen ligt om de geluidsemissies te reduceren. Onderzoek heeft uitgewezen
dat juist door de motor via de scheepsconstructie veel geluid en trillingen worden
overgebracht naar de stuurhut en de woon- en slaapruimten van het schip. Door de motor
te plaatsen op veren of rubbers kan dit drastisch worden teruggebracht. Als met subsidie
op grond van deze regeling bijvoorbeeld een nieuwe motor wordt geplaatst, dan mogen
ook bijkomende extra maatregelen als voornoemde rubbers of veren worden opgevoerd.
Deze maatregelen hangen rechtstreeks samen met het plaatsen van de motor. Geluidreducerende
maatregelen zijn niet het primaire doel van deze regeling en zullen dus altijd moeten
samenhangen met een van de in het eerste lid genoemde maatregelen.
De verdeling van de subsidiegelden vindt plaats op basis van volgorde van binnenkomst
van de aanvragen bij de RVO.
Artikel 4. Subsidieplafond en subsidiemaximum
De regeling maakt het mogelijk een aantal verschillende maatregelen te subsidiëren.
Voor de subsidiëring van die maatregelen zijn verschillende bedragen voor verschillende
looptijden beschikbaar. In totaal is er voor de periode tot en met 31 december 2023
een bedrag van € 11.700.000,– beschikbaar voor de aanschaf en installatie van een
motor van het type IWP, IWA of NRE, als bedoeld in verordening (EU) 2016/1628 (NRMM-verordening)
of van een motor die op basis van die verordening als gelijkwaardig is erkend. Daarentegen
is voor de periode tot en met 31 december 2025 een bedrag van € 65.000.000,– beschikbaar
voor de aanschaf en installatie van SCR-katalysatoren ten behoeve van reeds voor de
indiening van de aanvraag ingebouwde motor (voor zover dit leidt tot een verbetering
van de emissieprestatie) en de aanschaf en installatie van een elektrische aandrijflijn
op de schroefas van het vaartuig. De uitvoeringskosten van de respectievelijke maatregelen
wordt betaald uit de voor die maatregelen beschikbare middelen.
De subsidieverlening en -vaststelling worden gerechtvaardigd op grond van artikel
36 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Dit artikel betreft de investeringssteun
om ondernemingen in staat te stellen verder te gaan dan Unienormen inzake milieubescherming
of om, bij de afwezigheid van Unienormen, het niveau van milieubescherming te verhogen.
Artikel 5. Specifieke afwijzingsgronden
Gronden om een subsidieaanvraag op voorhand te weigeren zijn opgenomen in artikel
11 en 12 van het Kaderbesluit. Ook artikel 5, eerste lid, van het Kaderbesluit beperkt
de mate van subsidieverlening, indien reeds door een bestuursorgaan of de Commissie
van de Europese Unie subsidie verstrekt is.
In deze regeling zijn een aantal aanvullende gronden genoemd om de subsidieaanvraag
op voorhand te weigeren: wanneer er al een subsidie is verleend voor hetzelfde project,
wanneer de regels van het de algemene groepsvrijstellingsverordening niet worden nageleefd
of wanneer een aanvrager reeds op basis van de NRMM-verordening en de richtlijn al
verplicht was de motor van een vaartuig te vervangen. Voor deze te vervangen motoren
geldt dat de economische levensduur verlopen is, en dat de motor is afgeschreven.
Met de door deze regeling verstrekte subsidies wordt beoogd de transitie naar een
duurzamere binnenvaart te versnellen door nog in bedrijf zijnde, nog niet afgeschreven,
oude motoren te vervangen. De exploitant wordt daarin tegemoet gekomen met deze subsidie.
Verder geldt dat de aanvraag wordt afgewezen wanneer aan een aanvrager, dan wel aan
aanvragers die tot eenzelfde groep behoren, in hetzelfde kalenderjaar reeds voor drie
voertuigen subsidie is verstrekt. Hiermee wordt voorkomen dat aan één aanvrager een
onevenredig deel van het jaarlijks beschikbare subsidiebudget wordt verstrekt. Door
dit maximum ook te laten gelden voor aanvragers die tot dezelfde groep behoren, wordt
voorkomen dat het gestelde maximum kan worden ontweken doordat verschillende rechtspersonen
die met elkaar samenhangen subsidie aanvragen. De begripsbepaling van groep is ontleend aan artikel 2:24b van het Burgerlijk Wetboek. In dat artikel wordt een
groep omschreven als een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen
organisatorisch zijn verbonden.
Artikel 7. Aanvraagvereisten
De organisatorische en administratieve uitvoering van de subsidieregeling geschiedt
door de RVO. Het aanvragen van de subsidie is mogelijk met het aanvraagformulier dat
verkrijgbaar is via de website van de RVO. De aanvraag bevat de in artikel 10, vierde
lid, van de in het Kaderbesluit genoemde gegevens en wordt ingediend door middel van
een volledig ingevuld aanvraagformulier.
Een aanvraag voor subsidie heeft betrekking op één vaartuig. Bovendien geldt een beperking
van maximaal 3 aanvragen, per aanvrager, per kalenderjaar. Dit laatste is in de regeling
opgenomen om een balans te behouden tussen enerzijds de hoogst haalbare milieuwinst
en anderzijds ervoor te zorgen dat ook kleine ondernemingen de mogelijkheid hebben
subsidie aan te vragen. Met het beperken van de aanvraag tot één vaartuig wordt een
zo breed mogelijke spreiding van de beschikbare financiële middelen bewerkstelligd.
Nederland is via de binnenwateren op het achterland aangesloten, waardoor niet alleen
Nederlandse maar ook buitenlandse binnenvaartschepen over de Nederlandse binnenwateren
varen. Het is daarom ook voor aanvragers van buitenlandse schepen mogelijk een aanvraag
in te dienen, mits het vaartuig in de periode voorafgaand aan de subsidieaanvraag
aantoonbaar minimaal 60 dagen in bedrijf is geweest op het Nederlandse vaarwegennet.
De berekening van deze hoeveelheid dagen gebeurt aan de hand van het vaartijdenboek.
Artikel 8. Verplichtingen van de subsidieontvanger
Met het derde en vierde lid wordt beoogd het risico te mitigeren dat subsidie wordt
aangevraagd maar de positieve effecten elders dan in Nederland plaatsvinden. Daarom
is voorzien in de voorwaarde dat het vaartuig na subsidieverlening aantoonbaar minimaal
60 dagen per kalenderjaar op het Nederlandse vaarwegennet in bedrijf moet zijn geweest.
Wanneer niet aan deze voorwaarde voldaan wordt zal, met inachtneming van de maatstaven
van redelijkheid en billijkheid, de subsidievaststelling naar rato plaatsvinden. Dit
betekent dat de hoeveelheid te ontvangen subsidie zal worden gecorrigeerd in recht
evenredige verhouding tot het aantal dagen dat de subsidieontvanger op de Nederlandse
vaarwegen actief is geweest. Bij redelijkheid en billijkheid kan onder meer gedacht
worden aan ziekte of omstandigheden buiten de macht van de aanvrager om waardoor de
benodigde 60 dagen niet behaald kunnen worden.
Voorts is in het vijfde lid de verplichting opgenomen dat subsidieontvangers medewerking
dienen te verlenen aan de controles die RVO uitvoert ten aanzien van de naleving van
de subsidieverplichtingen.
Artikel 9. Subsidievaststelling
Indien de subsidiabele activiteit uit artikel 3, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgevoerd,
geldt een emissiereductievereiste van stikstofoxiden van ten minste 60%. Indien deze
van 60% niet wordt behaald, kan de subsidie naar rato worden vastgesteld. Dit betekent
dat, met in achtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, de hoeveelheid
te ontvangen subsidie zal worden gecorrigeerd in recht evenredige verhouding tot het
percentage emissiereductie dat daadwerkelijk behaald is.
De maatregelen moeten op grond van artikel 8, tweede lid, binnen 12 maanden na de
datum van subsidieverlening zijn afgerond. De subsidie wordt vervolgens vastgesteld
door de subsidieverstrekker. Bij subsidie van € 25.000,– of hoger dient de subsidieontvanger
daartoe uiterlijk 13 weken nadat de maatregelen zijn verricht een aanvraag voor subsidievaststelling
in door middel van een daartoe vastgesteld formulier dat verkrijgbaar is bij RVO.
RVO stelt subsidies lager dan € 25.000,– ambtshalve vast. De subsidieontvanger hoeft
in dat geval geen vaststellingsverzoek te doen. De aanvraag hoeft niet vergezeld te
gaan van een controleverklaring, als benoemd in artikel 24, vierde lid, onderdeel
c, van het Kaderbesluit. Bij de aanvraag worden al de nodige gegevens aangeleverd.
Wanneer op basis van die gegevens subsidie is verleend, zullen er voldoende andere
gegevens beschikbaar zijn, waardoor een controleverklaring niet nodig zal zijn.
Artikel 10. Evaluatie
Van de subsidieontvanger wordt verlangd dat hij meewerkt aan een evaluatie om de effecten
van de onder deze regeling verleende subsidie te onderzoeken. Daarbij kan van hem
verlangd worden dat hij binnen de maatstaven van de redelijkheid gehouden kan worden
gegevens te delen. Om voldoende tijd te hebben een dergelijke evaluatie uit te voeren,
kan medewerking tot de evaluatie worden verlangd gedurende vijf jaar na de datum van
de beschikking tot subsidievaststelling.
De verslagen over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk
worden door de Minister gepubliceerd. De termijn hiervoor is gesteld op 1 juli 2026.
Om de mogelijkheid te hebben de doeltreffendheid en effecten van de eind 2025 verleende
subsidies in een verslag te verwerken, is de uiterste datum een half jaar later gesteld.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga