Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2021, 39289 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatscourant 2021, 39289 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 1, eerste lid, 2, tweede lid, 3, derde lid, 4, vierde lid, en 6, tweede lid, van de Wet toetreding zorgaanbieders en artikel 4.0.1, tweede lid, van de Jeugdwet;
Besluit:
1. De melding, bedoeld in artikel 2 van de wet, geschiedt door het volledig invullen van het daartoe via de website www.toetredingzorgaanbieders.nl beschikbaar gestelde formulier.
2. De zorgaanbieder doet de melding niet eerder dan drie maanden voor de aanvang van de zorgverlening.
1. Als medisch specialistische zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet wordt de volgende zorg aangewezen, voor zover die zorg wordt verleend door een arts, anders dan een huisarts, specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten:
a. anesthesiologie;
b. cardiologie;
c. cardio-thoracale chirurgie;
d. dermatologie en venerologie;
e. heelkunde;
f. interne geneeskunde;
g. kaakchirurgie;
h. keel- neus- oorheelkunde;
i. kindergeneeskunde;
j. klinische genetica;
k. klinische geriatrie;
l. longziekten en tuberculose;
m. maag- darm- leverziekten;
n. medische microbiologie;
o. neurochirurgie;
p. neurologie;
q. nucleaire geneeskunde;
r. obstetrie en gynaecologie;
s. oogheelkunde;
t. orthopedie;
u. pathologie;
v. plastische chirurgie;
w. psychiatrie;
x. radiologie;
y. radiotherapie;
z. reumatologie;
aa. revalidatiegeneeskunde;
ab. sportgeneeskunde; of
ac. urologie.
2. Er is geen sprake van medisch specialistische zorg als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de wet indien de zorg, bedoeld in het eerste lid, wordt verleend in het kader van de huisartsenzorg en zonder dat de huisarts hierbij tot verwijzing overgaat.
De aanvraag om een toelatingsvergunning geschiedt door bij het CIBG een volledig ingevuld aanvraagformulier, waarvan het model is opgenomen in de bijlage bij deze regeling, met de in dat formulier genoemde bescheiden, elektronisch aan te leveren via www.toetredingzorgaanbieders.nl of per post.
Een instelling die moet voldoen aan artikel 3, eerste lid, van de wet legt op de volgende wijze vast hoe hij voldoet aan het bepaalde bij en krachtens artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet:
a. een instelling die een rechtspersoon is, anders dan een kerkgenootschap zonder statuten, legt dit in zijn statuten vast;
b. een instelling anders dan bedoeld in onderdeel a legt dit anderszins schriftelijk vast.
De Regeling Jeugdwet wordt als volgt gewijzigd:
B
Voor artikel 4.1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:
1. De melding, bedoeld in artikel 4.0.1 van de wet, geschiedt door het volledig invullen van het daartoe via de website www.toetredingzorgaanbieders.nl beschikbaar gestelde formulier.
2. De jeugdhulpaanbieder doet de melding niet eerder dan drie maanden voor de aanvang van de jeugdhulp.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
Met dit formulier kan een aanvraag voor een toelatingsvergunning op grond van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) worden gedaan. Voor nieuwe instellingen die nog niet zijn gestart met het (doen) verlenen van zorg, geldt dat de vragen moeten worden beantwoord met het oog op de beoogde en voorgenomen situatie. Op de website van het CIBG kunt u meer informatie vinden en de antwoorden op veel gestelde vragen.
Niet iedere aanbieder van zorg heeft een toelatingsvergunning nodig. Eerst worden enkele vragen gesteld om vast te stellen of u als aanbieder van zorg een toelatingsvergunning nodig heeft. Dit is om te voorkomen dat u een aanvraag indient, terwijl u als aanbieder geen toelatingsvergunning nodig heeft.
Vraag 1a |
|
Is de aanbieder waar deze aanvraag betrekking op heeft, een instelling? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg Alleen instellingen zijn vergunningplichtig De vergunningplicht is uitsluitend gericht op instellingen. Solistisch werkende zorgverleners zijn uitgezonderd van de vergunningplicht. Een ‘instelling’ is: • een rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent of doet verlenen; • een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg verlenen of doen verlenen; • een natuurlijk persoon die bedrijfsmatig zorg doet verlenen. Hoofd- en onderaannemers De vergunningplicht is uitsluitend gericht op instellingen die hoofdaannemer zijn en niet op onderaannemers, tenzij de hoofdaannemer een zogenoemde ‘lege huls’ is. Een ‘lege huls’ is een instelling die zelf geen zorg verleent, en uitsluitend zorg ‘doet’ verlenen door een of meer onderaannemers. In het geval van een ‘lege huls’ moeten zowel de hoofdaannemer als de onderaannemer(s) over een toelatingsvergunning beschikken als zij medisch specialistische zorg (doen) verlenen of Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) /Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) -zorg met meer dan tien zorgverleners. Bemiddelingsbureaus Een bureau dat bemiddelt tussen een persoon die zorg nodig heeft en een persoon die zorg kan verlenen en waarbij het bureau louter als taak heeft om vrager en verlener bij elkaar te brengen, heeft geen toelatingsvergunning nodig. Het doel van dit bureau is slechts ‘bemiddeling’; het bureau doet geen zorg verlenen, maar levert een zorgverlener. Dit ligt anders als het bureau bijvoorbeeld met een houder van een persoonsgebonden budget of een zorgverzekeraar een overeenkomst heeft gesloten om voor hem zorg in natura te verlenen; dan dient het bureau onder meer te zorgen voor continuïteit bij ziekte van de zorgverlener en maakt dit bureau, als opdrachtgever, afspraken over de inhoud van de zorg met de zorgverlener die als zelfstandige zonder personeel voor het bureau werkt. In dat geval is het bureau wel vergunningplichtig. Samenwerkingsconstructies In eerstelijnscentra werken doorgaans verschillende beroepsbeoefenaren samen. Als zij ieder als zelfstandige beroepsbeoefenaar werkzaam zijn, een eigen praktijkruimte hebben en geen onderlinge afspraken hoeven te maken over zorgverlening, is ieder van hen een zorgaanbieder en is er geen sprake van een organisatorisch verband. |
|
Als u ‘nee’ antwoordt, dan heeft u geen toelatingsvergunning nodig. |
Vraag 1b |
|
Levert de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, medisch specialistische zorg als bedoeld in de Uitvoeringsregeling Wtza? |
□ Ja □ Nee |
Levert de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, zorg als omschreven in de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg met meer dan tien zorgverleners? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg Doelgroepen vergunningplicht De vergunningplicht richt zich op twee doelgroepen: A. Instellingen die medisch specialistische zorg (doen) verlenen. Wat ‘medisch specialistische zorg’ is, is opgenomen in de Uitvoeringsregeling Wtza.1 Zie hierover de toelichting bij de Uitvoeringsregeling Wtza.2 B. Instellingen die zorg (doen) verlenen als omschreven bij of krachtens de Wlz of de Zvw met meer dan tien zorgverleners. Het is voor de vergunningplicht niet van belang of de zorg ook wordt vergoed uit de Wlz of de Zvw, het gaat om zorg ‘zoals omschreven’ in het kader van de Zvw of Wlz. Dus ook als een instelling met meer dan tien zorgverleners zorg als omschreven in het kader van die wetten verleent/doet verlenen die geheel door de patiënt zelf wordt betaald (bijvoorbeeld fysiotherapiebehandelingen die niet worden vergoed uit Zvw) valt deze onder de vergunningplicht. Niet voor aanbieders van uitsluitend Wet maatschappelijke ondersteuning 2015-zorg of jeugdhulp De vergunningplicht in de Wtza richt zich niet op aanbieders die uitsluitend handelingen verrichten in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo) of de Jeugdwet. Deze aanbieders hoeven niet te beschikken over een toelatingsvergunning. Aantal zorgverleners Een zorgverlener is een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg verleent. Bij de drempel van tien zorgverleners wordt uitbesteding van zorg meegeteld. Als een instelling bijvoorbeeld werkt met een onderaannemer, wordt het aantal zorgverleners bij deze onderaannemer meegeteld. Als een instelling meerdere locaties heeft, wordt het aantal zorgverleners bij die locaties opgeteld. Gekeken wordt naar het aantal zorgverleners dat namens de instelling zorg verleent als omschreven in het kader van de Zvw of Wlz zorg. Een stafmedewerker, vrijwilliger of stagiaire telt in dit verband niet mee. Een natuurlijke persoon die uitsluitend Wmo-ondersteuning of uitsluitend jeugdhulp verleent telt ook niet mee. Er wordt gevraagd naar het aantal natuurlijke personen die zorgverlener zijn. Het aantal FTE’s is in dit verband niet relevant. Een zorgverlener die parttime werkt, telt dus als één zorgverlener. |
|
Als u op beide vragen ‘nee’ antwoordt, dan heeft u geen toelatingsvergunning nodig. |
Vraag 1c |
Behoort de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, tot één van de uitzonderingscategorieën voor de vergunningplicht: |
○ de instelling is een abortuskliniek met een vergunning op grond van de Wet afbreking zwangerschap. Naast het afbreken van zwangerschap verleent de instelling geen andere zorg of dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet dan het verstrekken of plaatsen van anticonceptie aansluitend op een zwangerschapsafbreking; |
○ de instelling is als militair geneeskundige dienst onderdeel van het Ministerie van Defensie; |
○ de instelling is een Regionale Ambulancevoorziening;1 |
○ de instelling is een inrichting als bedoeld in de Penitentiaire Beginselenwet, een rijksinstelling als bedoeld in de Wet forensische zorg of een rijksinrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen; |
○ de instelling verleent uitsluitend één of meer van de volgende vormen van zorg als omschreven in het kader van de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg: – de instelling verleent hulpmiddelenzorg;2 – de instelling verleent vervoer, niet zijnde ambulancezorg;3 – de instelling verleent een schoonmaakdienst voor de woonruimte van een cliënt;4 – de instelling levert roerende voorzieningen of mobiliteitshulpmiddelen;5 |
○ de instelling valt niet onder één van de hiervoor genoemde categorieën. |
Uitleg Op grond van het Uitvoeringsbesluit Wtza is een aantal categorieën zorgaanbieders uitgezonderd van de vergunningplicht. De uitzonderingen op de categorieën worden uitgebreid toegelicht in de toelichting van het Uitvoeringsbesluit Wtza6. Indien uw instelling valt onder één van de genoemde categorieën, dan is de instelling uitgezonderd van de vergunningplicht. |
artikelen 2.5, eerste lid, onderdelen e en f, 2.14 en 2.15 van het Besluit zorgverzekering en 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, en 11.1.5, eerste lid, onderdeel b, van de Wet langdurige zorg.
artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, onderscheidenlijk onderdeel e, van de Wet langdurige zorg.
Om een toelatingsvergunning te verstrekken, moet het CIBG weten ten behoeve van welke instelling de aanvraag wordt gedaan. Ook heeft het CIBG enkele algemene gegevens over de instelling nodig.
Vraag 2a |
|
Vul de contactgegevens van de contactpersoon voor deze aanvraag in. |
|
Naam contactpersoon |
|
Functie contactpersoon |
|
E-mailadres contactpersoon |
|
Telefoonnummer contactpersoon |
Vraag 2b |
|
Naam instelling |
|
KvK-nummer |
|
Rechtsvorm |
|
Alle SBI-code(s) van alle hoofd- en nevenvestigingen (activiteit(en)) |
|
Postadres |
|
Website indien aanwezig |
Vraag 3 |
|
Welke zorgsoorten levert de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft (meerdere combinaties zijn mogelijk)? |
Eerstelijnszorg en medisch specialistische zorg ○ Ambulancevervoer ○ Audiologische zorg ○ Eerstelijns farmaceutische zorg ○ Fysiotherapie ○ Gecombineerde leefstijlinterventie1 ○ Huisartsgeneeskundige zorg ○ Medisch specialistische zorg als bedoeld in artikel 3 van de Uitvoeringsregeling Wtza, anders dan kaakchirurgische zorg ○ Paramedische zorg, anders dan fysiotherapie2 ○ Revalidatiezorg3 ○ Trombosedienst ○ Verloskundige zorg ○ Ziekenvervoer ○ Anders, namelijk: Mondzorg ○ Kaakchirurgische zorg ○ Orthodontische zorg ○ Tandheelkundige zorg ○ Mondhygiënische zorg ○ Tandprothetiek4 ○ Tandtechniek5 Geestelijke gezondheidszorg ○ Basis-GGZ6 ○ Specialistische-GGZ7 ○ Wlz-GGZ8 ○ 24 uurs GGZ zorg9 ○ Anders, namelijk: Gehandicaptenzorg ○ Zorg met verblijf (inclusief kleinschalige wooninitiatieven) ○ Ambulante zorg ○ Dagbesteding10 ○ Anders, namelijk: Verpleging en verzorging ○ Kraamzorg ○ Wijkverpleging11 ○ Verpleeg- en verzorgingshuiszorg (inclusief kleinschalige wooninitiatieven/geclusterd wonen) ○ Anders, namelijk...... |
Zorg die bestaat uit een combinatie van behandelingen, gericht op gezondere voeding en eetgewoonten, meer bewegen en eventueel psychologische behandeling om verandering van gedrag te ondersteunen.
Zorg die bestaat uit de zorgsoorten ergotherapie, diëtetiek, logopedie, oefentherapie en podotherapie. Fysiotherapie is ook onderdeel van de paramedische zorg, maar wordt in het aanvraagformulier als aparte categorie onderscheiden.
Zorg bestaande uit het maken van hulpmiddelen ter verbetering, vervanging of ondersteuning van het gebit in opdracht van een tandarts, kaakchirurg of orthodontist.
Zorg die strekt tot de behandeling van lichte tot matige psychische problemen. Een behandeling kan bestaan uit gesprekken met bijvoorbeeld een psycholoog of psychotherapeut. Basis GGZ wordt alleen geleverd na een doorverwijzing.
Zorg die strekt tot de behandeling van zwaardere psychische problemen. Specialistische zorg wordt alleen geleverd na een doorverwijzing.
Zorg voor mensen die hun leven lang intensieve geestelijke gezondheidszorg nodig hebben. Het gaat om zorg voor cliënten die permanent toezicht of 24 uur per dag zorg in de nabijheid nodig hebben. Voor deze zorg is een indicatie van het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) nodig.
Zorg die een instelling levert die cliënten kan opnemen voor de behandeling van ingewikkelde psychiatrische aandoeningen.
Onder dagbesteding vallen alle vormen van dagbesteding dan wel dagopvang. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om de dagbesteding die op een zorgboerderij wordt geboden of andere vormen van dagbesteding bij bijvoorbeeld bedrijven zoals winkels en restaurants. Het gaat hier niet om dagbesteding die uitsluitend wordt vergoed op grond van de Wmo 2015. Wmo-zorg is niet vergunningplichtig.
Het gaat hier om de verpleging en verzorging in de eigen omgeving. Het gaat hier niet om de thuiszorg die uitsluitend wordt vergoed op grond van de Wmo 2015. Wmo-zorg is niet vergunningplichtig.
Vraag 4 |
|
Doet u deze aanvraag voor een bestaande instelling die op het moment van de aanvraag reeds zorg verleent of doet verlenen?1 |
□ Ja □ Nee |
De aanvraag kan betrekking hebben op een nieuwe instelling die nog met zorg verlenen moet starten, maar ook op een bestaande instelling die al zorg levert op 1 januari 2022.
Vraag 5 |
|
Namen van de leden van de algemene of dagelijkse leiding (eigenaren, maten, vennoten en bestuurders) |
|
Vul hieronder de gegevens van alle leden van de dagelijkse of algemene leiding in.1 |
|
Lid 1 van de dagelijkse of algemene leiding |
|
Naam: |
|
Voorna(a)m(en): |
|
Geboortedatum: |
|
Lid 2 van de dagelijkse of algemene leiding: |
|
Naam: |
|
Voorna(a)m(en): |
|
Geboortedatum: |
|
Lid 3 van de dagelijkse of algemene leiding |
|
Naam: |
|
Voorna(a)m(en): |
|
Geboortedatum: |
Als er meer dan 3 leden zijn, dan dient u de gegevens van de andere leden in een apart document bij te voegen.
Alle instellingen die moeten beschikken over een toelatingsvergunning, moeten ook beschikken over een interne toezichthouder, tenzij ze van die verplichting zijn uitgezonderd. Een interne toezichthouder staat de dagelijkse of algemene leiding met raad ter zijde en is een belangrijke spiegel. Goed en effectief intern toezicht kan daarmee de kwaliteit en doelmatigheid van zorg verbeteren. Ter versterking van de positie van de interne toezichthouder, geldt een aantal eisen voor de zorgaanbieder.
De volgende vragen gaan in op deze eisen. Eerst wordt een vraag gesteld om te bezien of de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, behoort tot één van de uitzonderingscategorieën waarvoor de eis van een interne toezichthouder niet geldt.
Vraag 6a |
|
Behoort de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, tot één van de uitzonderingscategorieën voor de eis van een intern toezichthouder: – de instelling is een academisch ziekenhuis; – de instelling is aangewezen als private instelling voor de verpleging van ter beschikking gestelden op grond van de Wet forensische zorg; – de instelling is een particuliere inrichting als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen; – de instelling is een instelling waar cliënten verblijven waarvan de zorg uitsluitend wordt bekostigd uit een persoonsgebonden budget én waar de meerderheid van de zeggenschap in de dagelijkse of algemene leiding van de instelling is belegd bij de cliënten die in de instelling verblijven, hun wettelijke vertegenwoordigers of bloed- of aanverwanten (ouderinitiatieven); – de instelling verleent zorg (of doet zorg verlenen) met in de regel 10 of minder zorgverleners; – de instelling verleent zorg (of doet zorg verlenen) met in de regel 25 of minder zorgverleners én voldoet aan beide onderstaande criteria: • bij de instelling kunnen cliënten niet gedurende ten minste een etmaal verblijven; en • er is geen sprake van medisch specialistische zorg en evenmin van persoonlijke verzorging, begeleiding of verpleging. |
□ Ja □ Nee |
Uitleg De categorieën die zijn uitgezonderd van de verplichting om een interne toezichthouder te hebben, worden uitgebreid toegelicht in de toelichting van het Uitvoeringsbesluit Wtza.1 De drempel van 10 of 25 zorgverleners Een zorgverlener is een natuurlijke persoon die beroepsmatig zorg verleent. Een stafmedewerker, vrijwilliger of stagiaire zijn in dit verband geen zorgverlener. Een natuurlijke persoon die uitsluitend Wmo-ondersteuning of uitsluitend jeugdhulp verleent telt ook niet mee. Er wordt gevraagd naar het aantal natuurlijke personen die zorgverlener zijn. Het aantal FTE’s is in dit verband niet relevant. Een zorgverlener die parttime werkt, telt dus als één zorgverlener. Met ‘in de regel’ wordt bedoeld dat de drempel niet wordt overschreden, indien de overschrijding van de drempel slechts incidenteel wordt overschreden doordat tijdelijk extra personeel wordt ingeschakeld. Bij de drempel van tien zorgverleners wordt uitbesteding van zorg meegeteld. Als een instelling bijvoorbeeld werkt met een onderaannemer, wordt het aantal zorgverleners bij deze onderaannemer meegeteld. Als een instelling meerdere locaties heeft, wordt het aantal zorgverleners bij die locaties opgeteld. Gekeken wordt naar het aantal zorgverleners dat namens de instelling zorg of een dienst verleent als omschreven in de Wlz of Zvw. |
|
Als u ‘ja’ antwoordt op deze vraag, dan zijn de eisen met betrekking tot de bestuursstructuur niet van toepassing op de instelling waarvoor u de aanvraag doet. U hoeft de rest van vraag 6 niet te beantwoorden. |
Vraag 6b |
|
U hoeft de vragen 6b tot en met 6e niet in te vullen indien u bij vraag 6a ‘ja’ heeft geantwoord. |
|
Namen van de leden van het onafhankelijk intern toezicht |
|
Vul hieronder de gegevens van alle leden van het onafhankelijk intern toezicht in. |
|
Lid 1 van het onafhankelijk intern toezicht |
|
Naam: |
|
Voorna(a)m(en): |
|
Geboortedatum: |
|
Lid 2 van het onafhankelijk intern toezicht |
|
Naam: |
|
Voorna(a)m(en): |
|
Geboortedatum: |
|
Lid 3 van het onafhankelijk intern toezicht |
|
Naam: |
|
Voorna(a)m(en): |
|
Geboortedatum: |
Vraag 6c |
|
Wordt door de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, voldaan aan de eisen ten aanzien van het intern onafhankelijk toezicht? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg De eisen met betrekking tot de bestuursstructuur zien met name op het onafhankelijk intern toezicht. Deze eisen zijn opgenomen in artikel 3, eerste lid, van de Wtza en de artikelen 6 tot en met 9 van het Uitvoeringsbesluit Wtza. Indien de aanvraag betrekking heeft op een nieuwe instelling, moet u deze vraag beantwoorden voor het moment dat de instelling met zorg verlenen is gestart. Deze eisen worden uitgebreid toegelicht in de toelichting bij de Wtza1 en de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wtza2. |
|
Vraag 6d |
|
In geval van een rechtspersoon, niet zijnde een kerkgenootschap zonder statuten: is in de statuten vastgelegd hoe de instelling voldoet aan de eisen met betrekking tot het onafhankelijk intern toezicht? |
□ Ja □ Nee |
Vraag 6e |
|
In geval van een niet-rechtspersoon of een kerkgenootschap zonder statuten: is in een schriftelijke regeling vastgelegd hoe de instelling voldoet aan de eisen met betrekking tot het onafhankelijk intern toezicht? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg Een instelling die moet voldoen aan artikel 3, eerste lid, Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Wtza) en de artikelen 6 tot en met 9 van het Uitvoeringsbesluit Wtza legt op de volgende wijze vast hoe hij voldoet aan de in deze artikelen opgenomen eisen: a. een instelling die een rechtspersoon is, anders dan een kerkgenootschap zonder statuten, legt dit in zijn statuten vast; b. een instelling anders dan bedoeld in onderdeel a legt dit anderszins schriftelijk vast. |
|
U dient de statuten of schriftelijke regeling waarin schriftelijk is vastgelegd op welke wijze de instelling voldoet aan de eisen met betrekking tot het onafhankelijk intern toezicht aan te leveren bij het CIBG. |
Alle instellingen moeten bij de zorgverlening voldoen aan de voorwaarden uit de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg. Een toelatingsvergunning wordt niet verleend als aannemelijk is dat de instelling niet voldoet aan een aantal randvoorwaarden voor het verlenen van goede zorg. Goede zorg is zorg die in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht is, tijdig is en is afgestemd op de reële behoefte van de cliënt. Om goede zorg te kunnen leveren, moet worden beschikt over een organisatie die daartoe voldoende is uitgerust. De onderstaande vragen hebben daarop betrekking.
Vraag 7a |
|
Beschikt de instelling over zodanige personele middelen, zowel kwantitatief als kwalitatief, dat dit redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg De instelling die de aanvraag doet, moet zorgen voor een goede organisatie, onder meer door zich te verdiepen in de vraag welke personele middelen, zowel kwantitatief als kwalitatief, de organisatie nodig heeft. Met personele middelen worden niet alleen de personen die in dienst zijn van de zorgaanbieder bedoeld, maar ook personen die, bijvoorbeeld op basis van een toelatingscontract of een opdracht, voor een zorgaanbieder werken; te denken valt aan specialisten in een ziekenhuis of zzp’ers in de langdurige zorg. |
|
Vraag 7b |
|
Beschikt de instelling over zodanige materiële middelen, zowel kwantitatief als kwalitatief, dat dit redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg De instelling die de aanvraag doet, is ook verantwoordelijk voor de geschiktheid van de materiële middelen die bij de zorg worden gebruikt. Het gaat hierbij ook om de materiële middelen die door een onderaannemer worden gebruikt. |
|
Vraag 7c |
|
Heeft de instelling zorggedragen voor een zodanige toedeling van verantwoordelijkheden, bevoegdheden alsmede afstemmings- en verantwoordingsplichten dat dit redelijkerwijs moet leiden tot het verlenen van goede zorg? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg Bij het goed organiseren van de zorgverlening behoort de instelling aandacht te besteden aan de onderlinge afstemming tussen de verschillende beroepsbeoefenaren die betrokken zijn bij de zorgverlening aan één cliënt. Indien de cliënt, zoals vaak het geval is, te maken heeft met meerdere personen die hem, gelijktijdig of achtereenvolgens, zorg verlenen, ligt het voor de hand dat de betrokken personen hun werkzaamheden op elkaar afstemmen en daarover afspraken maken. Dat wil zeggen dat zij aandacht hebben voor de aansluiting van het eigen werk op dat van andere zorgverleners en letten op de eventuele risico’s die voor de zorgverlening en de samenwerking een bedreiging vormen. De beroepsbeoefenaren informeren elkaar daarbij, stemmen hun aanpak onderling af, overleggen waar nodig over het verlenen van de zorg en geven aandacht aan nazorg. De «Handreiking verantwoordelijkheidsverdeling bij samenwerking in de zorg» van diverse veldpartijen kan zeer behulpzaam zijn bij de invulling van de verplichting met betrekking tot afstemming in de praktijk. Om zijn verantwoordelijkheid voor goede zorg te kunnen waarmaken, dient de instelling de zorgverlening ook zo te organiseren, dat de personen die de zorg daadwerkelijk verlenen, verantwoording afleggen aan de algemene of dagelijkse leiding van de instelling. Daarbij is het niet relevant of deze personen in loondienst zijn van de instelling of op een andere manier worden ingeschakeld. Als zorgprofessionals weten van (dreigende) misstanden met risico’s voor de patiëntenzorg, moeten de leden van de algemene of dagelijkse leiding van de instelling daar kennis van hebben. Het behoort tot de taak van de instelling, de organisatie zó op te zetten en de in de instelling werkzame personen zó te instrueren, dan wel zodanige afspraken met hen te maken, dat wordt voldaan aan deze eis. |
|
Vraag 7d |
|
Moet de instelling tot het redelijkerwijs kunnen verlenen van goede zorg, beschikken over bouwkundige voorzieningen? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg Als een instelling uitsluitend zorg verleent bij cliënten thuis, hoeft een instelling niet te beschikken over bouwkundige voorzieningen voor het kunnen verlenen van die zorg. |
|
Vraag 7e |
|
U hoeft deze vraag alleen te beantwoorden als u ‘ja’ heeft geantwoord bij vraag 7d. |
|
Heeft de instelling goede bouwkundige voorzieningen die redelijkerwijs moeten leiden tot het verlenen van goede zorg? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg De kwaliteit en de geschiktheid van het gebouw waar de zorg wordt verleend, valt onder de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder. Zo dient bijvoorbeeld de klimaatbeheersing in een kamer van een patiënt op orde te zijn, indien de gezondheidsproblemen van een patiënt dit met zich brengt. |
|
Vraag 7f |
|
Draagt de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, zorg voor een systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van zorg? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg Een instelling moet zorg dragen voor systematische bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van zorg. Dit betekent een cyclisch proces van bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit van de zorg. Dit brengt met zich dat beleid dat wordt uitgevoerd steeds wordt geëvalueerd, indien nodig aanpast of bijgesteld en weer uitgevoerd. Het hoort bij het goed organiseren van werkzaamheden om stelselmatig na te gaan of de gekozen inzet van mensen en middelen leidt tot goede zorg. De uitwerking zal afhankelijk zijn van de aard en de omvang van de zorgverlening. Van een ziekenhuis mag een omvangrijker kwaliteitssysteem worden verwacht dan van bijvoorbeeld een kleine praktijk met twee zorgverleners. |
|
Vraag 7g |
|
Heeft de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, een interne schriftelijke procedure, waarin stapsgewijs wordt aangegeven hoe wordt omgegaan met signalen en incidenten? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg Voor een goed werkend kwaliteitssysteem zijn gegevens over de verleende zorg, waaronder ook de meldingen van incidenten of bijna-incidenten van groot belang. Daarom moet er een interne schriftelijke procedure zijn waarin wordt aangegeven hoe met signalen en incidenten wordt omgegaan. De bedoeling achter het registreren van incidenten is dat van incidenten wordt geleerd, zodat de kans op herhaling in de toekomst wordt verkleind. Wat is een incident? Een incident in de zorg is een niet-beoogde of onverwachte gebeurtenis, die betrekking heeft op de kwaliteit van zorg, en heeft geleid, had kunnen leiden of zou kunnen leiden tot schade bij de cliënt. Voorbeeld is een zorgverlener die medicatie aan een patiënt heeft gegeven die voor een andere patiënt was bestemd. Eisen aan de procedure De Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz) stelt als eis aan de procedure dat hij zodanig is, dat zij er redelijkerwijs aan bijdraagt dat zo snel en adequaat mogelijk bescherming kan worden geboden of maatregelen kunnen worden genomen en waarborgt dat van de persoonsgegevens geen kennis kan worden genomen door anderen dan de functionaris of functionarissen, die met de behandeling van signalen of incidenten zijn belast. |
Een toelatingsvergunning wordt niet verleend, als aannemelijk is dat de instelling niet op de juiste wijze zal declareren of aannemelijk is dat niet voldaan zal worden aan de eisen van een transparante financiële bedrijfsvoering. De volgende vragen worden gesteld in verband met deze weigeringsgronden. Hierbij worden vragen gesteld om te bezien of uw instelling moet voldoen aan de eisen met betrekking tot het declareren (vraag 8a) en aan de eisen met betrekking tot de transparante financiële bedrijfsvoering (vraag 8f).
Vraag 8a |
|
Verleent de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, uitsluitend één of meer categorieën van de hierna te noemen zorg: – zorg, gefinancierd vanuit een persoonsgebonden budget op grond van de Wet langdurige zorg; – zorg, gesubsidieerd vanuit het Ministerie van VWS of het Zorginstituut; – zorg, verleend op grond van artikel 70a van de Zorgverzekeringswet (zijnde anonieme e-mental health en anonieme zorg aan bedreigde cliënten); – zorg, voor zover hiervoor geen tarief- en prestatieregulering van de Nederlandse Zorgautoriteit geldt. |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Als een instelling ook andere soorten zorg verleent, dan de zorgsoorten die bij vraag 8a worden genoemd, moet wel worden voldaan aan artikel 35 Wet marktordening gezondheidszorg (hierna: Wmg). Dat is bijvoorbeeld ook het geval als de instelling op grond van de Wet langdurige zorg naast zorg gefinancierd vanuit een persoonsgebonden budget, zorg in natura verleent. |
|
Vraag 8b |
|
U hoeft de vragen 8b tot en met 8e niet te beantwoorden als u ‘ja’ heeft geantwoord bij vraag 8a. |
|
Is de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, bekend met de tarief- en prestatieregulering van de Nederlandse Zorgautoriteit voor de zorg die u verleent? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: De tarieven en prestaties in de zorg zijn voor een belangrijk deel gereguleerd. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt de tarieven en de bijbehorende prestatiebeschrijvingen vast die kunnen worden gedeclareerd. De NZa stelt niet voor alle soorten van zorg tarieven vast. De NZa stelt tarieven en prestatiebeschrijvingen vast voor zorg die wordt vergoed uit de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg, en delen van het aanvullend pakket. Of er tarieven van toepassing zijn op de zorg die de instelling (doet) verlenen, en zo ja welke, is te vinden op de website van de NZa: www.nza.nl. |
|
Vraag 8c |
|
Beschikt de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, bij de zorgverlening over een administratie waarin de patiëntgegevens en de aan de patiënt geleverde zorg worden vastgelegd? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Om juist, tijdig en volledig te kunnen declareren is het noodzakelijk om een administratie te voeren waarin is vastgelegd welke en hoeveel zorg aan welke patiënt is geleverd en wanneer die zorg is geleverd. |
|
Vraag 8d |
|
Wordt door de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, software gebruikt voor het indienen van declaraties? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Er zijn meerdere softwarepakketten beschikbaar die kunnen ondersteunen bij het indienen van declaraties. Leidend is dat de software het registratie- en declaratieproces ondersteunt op een wijze waardoor onder meer de ingediende declaraties te allen tijde zijn te herleiden naar patiënt en geleverde prestatie(s). Software ondersteunt deze controles. Of en welke software wordt gebruikt is een keuze van de instelling. |
|
Vraag 8e |
|
Beschikt de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, over interne controles om ervoor te zorgen dat risico’s op onrechtmatig declareren worden beheerst? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Interne controles dragen bij aan een ordentelijke, beheersbare en rechtmatige bedrijfsvoering. Bij interne controles gaat het er om dat de instelling intern duidelijke afspraken heeft over de wijze waarop declaraties worden gecontroleerd en wie daarbij welke verantwoordelijkheid heeft. Interne controles kunnen op verschillende manieren worden vormgegeven. Bijvoorbeeld door middel van het instellen van een onafhankelijke auditfunctionaris of interne controleafdeling. |
|
Vraag 8f |
|
Verleent de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, uitsluitend één of meer categorieën van de volgende zorg / diensten: – zorg of dienst die niet wordt vergoed uit de Zorgverzekeringswet; – zorg of dienst die niet behoort tot het verzekerde pakket van de Wet langdurige zorg; – zorg of dienst die niet wordt gesubsidieerd vanuit het Ministerie van VWS. |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Als een instelling uitsluitend zorg verleent als opgesomd in vraag 8f, dan hoeft de instelling niet te voldoen aan artikel 40a Wmg. Ook de zorg die wordt gefinancierd uit een persoonsgebonden budget (pgb) valt onder artikel 40a Wmg. |
|
Vraag 8g |
|
U hoeft de vragen 8g tot en met 8i niet te beantwoorden als u ‘ja’ heeft geantwoord bij vraag 8f. |
|
Beschikt de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, over een schriftelijke regeling waarin een eenduidige verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering is opgenomen die aansluit op de dagelijkse praktijk van deze instelling? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: De instelling moet ingevolge artikel 40a, eerste lid, Wmg zorg dragen voor een eenduidige verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden ten aanzien van de bedrijfsvoering en legt deze goed vast. Deze verdeling dient alle niveaus en onderdelen van de instelling te omvatten. Er dient een eenduidige verdeling van taken te zijn tussen intern uitvoerende en toezicht- of toetsingsfuncties. |
|
Vraag 8h |
|
Worden binnen de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, in financiële zin activiteiten op het gebied van de zorgverlening op navolgbare en controleerbare wijze onderscheiden van andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Bij de instelling moeten ingevolge artikel 40a, tweede lid, Wmg in financiële zin de activiteiten op het gebied van zorgverlening worden onderscheiden van andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten. Te denken valt aan winkels binnen het gebouw van de instelling, maaltijdverzorging voor derden, parkeergarages bij de instelling of een zorgboerderij die agrarische activiteiten scheidt van zorgverlening. |
|
Vraag 8i |
|
Zijn de ontvangsten, betalingen en de aangetrokken financiële derivaten in de financiële administratie van de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, traceerbaar naar bron en bestemming en is duidelijk wie op welk moment welke verplichtingen voor of namens de instelling, is aangegaan? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: De administratie van een instelling moet ingevolge artikel 40a, vierde lid, Wmg zodanig zijn ingericht dat ontvangsten en betalingen duidelijk traceerbaar zijn naar bron en bestemming, en duidelijk moet zijn wie op welk moment welke verplichtingen is aangegaan voor de instelling. |
Een deel van de instellingen die een vergunning aanvraagt moet op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018 (hierna: Wmcz 2018) beschikken over een cliëntenraad. De cliëntenraad behartigt de belangen van de cliënten in de breedste zin van het woord.
Vraag 9a |
|
Is één van de volgende situaties van toepassing op de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft: – de instelling is op grond van artikel 2 van het Besluit Wmcz 2018 uitgesloten van de toepassing van de Wmcz 2018;1 – de instelling verleent Wkkgz-zorg met in de regel 10 of minder natuurlijke personen; – de instelling verleent Wkkgz-zorg met in de regel 25 of minder natuurlijke personen én voldoet aan beide onderstaande criteria: • bij de instelling kunnen cliënten niet gedurende ten minste een etmaal verblijven, én • de instelling verleent géén zorg door medische specialisten en evenmin persoonlijke verzorging, begeleiding of verpleging. |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Indien het antwoord op deze vraag ja is, bent u wettelijk niet verplicht om een cliëntenraad in te stellen. Dat laat onverlet dat de instelling wel vrijwillig een cliëntenraad kan instellen. Hierna worden enkele begrippen nader toegelicht die in de vraag zijn gebruikt. Wkkgz-zorg Als u beroeps- of bedrijfsmatig zorg verleent, dan verleent u in principe Wkkgz-zorg.2 Als u twijfelt of u Wkkgz-zorg verleent, dan kunt u de brochure ‘Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg; Val ik onder de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg?’ raadplegen. Zorg verlenen door natuurlijke personen Bij de vraag hoeveel natuurlijke personen zorg verlenen, moet worden gekeken naar hoeveel mensen beroepsmatig zorg verlenen. Een vrijwilliger of stagiaire die zorg verleent, telt ook mee. Ook als een instelling een persoon inhuurt die zorg verleent, telt die persoon mee. Een natuurlijke persoon die uitsluitend Wmo-ondersteuning of uitsluitend jeugdhulp verleent telt niet mee. Er wordt gevraagd naar het aantal natuurlijke personen die zorg verlenen. Het aantal FTE’s is in dit verband niet relevant. Een zorgverlener die parttime werkt, telt dus als één zorgverlener. Met ‘in de regel’ wordt bedoeld dat de drempel niet wordt overschreden, indien de overschrijding van de drempel slechts incidenteel wordt overschreden doordat tijdelijk extra personeel wordt ingeschakeld. |
Ingevolge artikel 2 van het Besluit Wmcz 2018 is de Wmcz 2018 niet van toepassing op de volgende instellingen:
a. instellingen die onderdeel zijn van de militair geneeskundige dienst, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Militaire Ambtenarenwet 1931, en geen zorg verlenen waarop aanspraak bestaat ingevolge artikel 3.1.1 van de Wet langdurige zorg of ingevolge een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Zorgverzekeringswet;
b. inrichtingen als bedoeld in de Penitentiaire beginselenwet, instellingen voor de verpleging van ter beschikking gestelden als bedoeld in de Wet forensische zorg en justitiële jeugdinrichtingen als bedoeld in de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen;
c. gemeentelijke gezondheidsdiensten als bedoeld in artikel 14 van de Wet publieke gezondheid, voor zover zij geen ambulancezorg leveren als bedoeld in artikel 5 van de Wet ambulancezorgvoorzieningen alsmede gemeenten die zelf jeugdgezondheidszorg of ouderengezondheidszorg op grond van de Wet publieke gezondheid verlenen;
d. instellingen waar cliënten verblijven waarvan de zorg uitsluitend wordt bekostigd uit een persoonsgebonden budget, indien de meerderheid van de zeggenschap in het bestuur van die instelling is belegd bij de cliënten die in die instelling verblijven of hun wettelijke vertegenwoordigers of bloed- of aanverwanten;
e. instellingen die uitsluitend de volgende zorg verlenen:
1° afnemen van bloed ten behoeve van onderzoek en het verrichten van onderzoek van bloed, weefsel of andere lichaamsstoffen;
2° uitvoeren van zwangerschapsecho’s;
3° doen van bevolkingsonderzoek als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het bevolkingsonderzoek;
4° verrichten van medische keuringen voor andere doeleinden dan het nemen van een beslissing over de vraag of, en zo ja welke, zorg moet worden verleend;
5° terhandstelling van geneesmiddelen alsmede advies en begeleiding ten behoeve van medicatiebeoordeling en verantwoord gebruik van geneesmiddelen;
6° telefonische of digitale hulpverlening;
7° verlenen van eerste hulp bij ongelukken tijdens evenementen;
8° verlenen van zorg door optometristen, orthoptisten of audiciens;
9° vervoer van een cliënt als bedoeld in de artikelen 3.1.1, eerste lid, onderdeel f, en 11.1.5 van de Wet langdurige zorg, anders dan ambulancezorg als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de Wet ambulancezorgvoorzieningen;
10° schoonhouden van de woonruimte van een cliënt;
11° verstrekken van eten en drinken;
12° verstrekken van kleding verband houdende met het karakter en de doelstelling van de instelling; of
13° leveren van roerende voorzieningen of mobiliteitshulpmiddelen als bedoeld in artikel 3.1.1, eerste lid, onderdeel a, onder 3°, onderscheidenlijk onderdeel e, van de Wet langdurige zorg.
Wkkgz-zorg is namelijk zorg of een dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet alsmede ‘andere zorg’. Onder ‘andere zorg’ worden verstaan: handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg met een ander doel dan het bevorderen of bewaken van de gezondheid van de cliënt. Een voorbeeld van laatstgenoemde handelingen is cosmetische zorg. Denk hierbij aan het doen van fillerbehandelingen. Voor de vraag of bepaalde zorg Wkkgz-zorg is, is de manier waarop de zorg wordt vergoed dus niet van belang. Dus ook als een instelling met meer dan tien zorgverleners zorg verleent die geheel door de patiënt zelf wordt betaald, valt deze onder de reikwijdte van de Wkkgz – en daarmee onder de reikwijdte van de Wmcz 2018 – als de instelling zorg of een dienst verleent die bijvoorbeeld is omschreven in de Wet langdurige zorg.
Vraag 9b |
|
U hoeft de vragen 9b tot en met 9d niet te beantwoorden als u ‘ja’ heeft geantwoord bij vraag 9a. |
|
Heeft de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, een cliëntenraad? |
□ Ja □ Nee |
Vraag 9c |
|
Waarom beschikt de instelling waarvoor u deze aanvraag doet, niet over een cliëntenraad? |
|
Vraag 9d |
|
Heeft de instelling, waar deze aanvraag betrekking op heeft, het voornemen om op korte termijn, dat wil zeggen op het moment dat de zorgverlening start, een cliëntenraad in te stellen? |
□ Ja □ Nee |
In het voorgaande zijn vragen gesteld die er primair op waren gericht om te bezien of sprake is van een specifieke weigeringsgrond als bedoeld in artikel 5, tweede lid, Wtza. Hierna volgen enkele vragen om te bezien of er een breder signaal is dat een weigeringsgrond in het geding kan zijn.
Vraag 10a |
|
Is er minimaal één lid van de dagelijkse of algemene leiding die bestuurlijke ervaring heeft? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Met bestuurlijke ervaring wordt bedoeld dat minimaal één lid van de dagelijkse of algemene leiding ervaring heeft in het besturen of leiden van een organisatie. Dat kan als lid van het bestuur zijn, maar bijvoorbeeld ook als eigenaar van een organisatie, maat of vennoot. De ervaring hoeft geen betrekking te hebben op het leiden van een zorginstelling. |
|
Vraag 10b |
|
Is er minimaal één lid van de dagelijkse of algemene leiding die ervaring heeft in de zorg of aanverwante sectoren? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Met ervaring in de zorg wordt bedoeld ervaring in het werken in de zorg. Dat kan als leidinggevende zijn, maar ook als zorgverlener. De ervaring kan ook zijn opgedaan in de jeugdhulp of in het kader van maatschappelijke ondersteuning. |
Vraag 10c |
|
Maakt de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, onderdeel uit van een groep? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Een groep is een economische eenheid waarin rechtspersonen en vennootschappen organisatorisch zijn verbonden. Voorbeeld is een groep waarbij de zorgverlening, het beheer van het vastgoed en de facilitaire ondersteuning in verschillende dochtervennootschappen zijn ondergebracht, met daarboven een holdingmaatschappij. |
|
Als u ‘ja’ antwoordt, dan dient u een document bij uw aanvraag te voegen waarop de structuur van de groep is weergegeven en is aangegeven hoe de zorg is georganiseerd, wie waarvoor verantwoordelijk is, met een uitleg waarom voor deze structuur is gekozen. |
Vraag 10d |
|
Verlenen onderaannemers meer dan 75% van de zorg die de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, verleent? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Onderaannemer Bij onderaannemers kan het zowel gaan om zzp’ers gaan als om andere instellingen die binnen de instelling die de vergunning aanvraagt, een deel van de zorg verleent. De instelling die de vergunning aanvraagt, moet met de onderaannemer(s) schriftelijke afspraken maken over de wijze waarop de onderaannemer zich bij de zorgverlening laat leiden door de op de instelling rustende wettelijke verplichtingen en de regels die de instelling heeft vastgesteld omtrent de zorgverlening. |
Vraag 10e |
|
Is een lid van de algemene of dagelijkse leiding de afgelopen vijf jaar als lid van de algemene of dagelijkse leiding of toezichthouder betrokken geweest bij een onderneming die uitstel van betaling heeft gehad of in staat van faillissement is verklaard? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Bij deze vraag gaat het erom of de hier genoemde personen eerder betrokken zijn geweest bij uitstel van betaling of faillissement van een onderneming gedurende de afgelopen vijf jaar. Dit kan ook gaan om uitstel van betaling of een faillissement van een onderneming, die geen zorginstelling is. Dat een lid van de algemene of dagelijkse leiding betrokken is geweest bij een dergelijk feit, behelst niet alleen betrokkenheid als bestuurder, maar behelst ook betrokkenheid als lid van het onafhankelijk intern toezicht. Deze vraag moet dus ook met ‘ja’ beantwoord worden als een lid van de algemene of dagelijkse leiding gedurende de afgelopen vijf jaar als onafhankelijke interne toezichthouder betrokken is geweest bij uitstel van betaling of faillissement van een onderneming. |
U hoeft de vragen 10f en 10g niet te beantwoorden als u ‘ja’ heeft geantwoord bij vraag 6a. |
|
Vraag 10f |
|
Is aan de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het bij of krachtens artikel 3 van de Wtza bepaalde? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Het gaat hier om een opgelegde last onder dwangsom voor overtreding van artikel 3 van de Wtza of de artikelen 6 tot en met 9 van het Uitvoeringsbesluit Wtza, die gaan over de eisen met betrekking tot het onafhankelijk intern toezicht. |
|
Vraag 10g |
|
Is één van de leden van de dagelijkse of algemene leiding of één van de leden van het intern toezicht in de afgelopen vijf jaar als lid van de dagelijkse of algemene leiding of toezichthouder betrokken geweest bij een instelling ten aanzien waarvan een last onder dwangsom is opgelegd wegens overtreding van het bij of krachtens artikel 3 van de Wtza bepaalde? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Het gaat hier om een opgelegde last onder dwangsom voor overtreding van artikel 3 van de Wtza of de artikelen 6 tot en met 9 van het Uitvoeringsbesluit Wtza, die gaan over de eisen met betrekking tot het onafhankelijk intern toezicht. |
Vraag 10h |
|
Is aan de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, een schriftelijke aanwijzing of een schriftelijk bevel gegeven wegens overtreding van het bij of krachtens de artikelen 3, 7 of 9, tweede lid, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg bepaalde? |
□ Ja □ Nee |
Is een lid van de dagelijkse of algemene leiding de afgelopen vijf jaar als lid van de dagelijkse of algemene leiding of toezichthouder betrokken geweest bij een instelling ten aanzien waarvan een schriftelijke aanwijzing of een schriftelijk bevel is gegeven wegens overtreding van het bij of krachtens de artikelen 3, 7 of 9, tweede lid, van de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg bepaalde? |
□ Ja □ Nee |
Vraag 10i |
|
U hoeft vraag 10i niet te beantwoorden als u ‘ja’ heeft geantwoord bij vraag 8a. |
|
Is aan de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft een aanwijzing gegeven of een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd wegens overtreding van het bij of krachtens artikel 35 van de Wet markordening gezondheidszorg bepaalde? |
□ Ja □ Nee |
Is een lid van de dagelijkse of algemene leiding in de afgelopen vijf jaar als lid van de dagelijkse of algemene leiding of toezichthouder betrokken geweest bij een instelling ten aanzien waarvan een aanwijzing is gegeven of een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens overtreding van het bij of krachtens artikel 35 van de Wet markordening gezondheidszorg bepaalde? |
□ Ja □ Nee |
Vraag 10j |
|
U hoeft de vragen 10j en 10k niet te beantwoorden als u ‘ja’ heeft geantwoord bij vraag 8f. |
|
Is aan de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, een aanwijzing gegeven of een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie opgelegd wegens overtreding van het bij of krachtens artikel 40a van de Wet markordening gezondheidszorg bepaalde?1 |
□ Ja □ Nee |
Vraag 10k |
|
Is een lid van de dagelijkse of algemene leiding in de afgelopen vijf jaar als lid van de dagelijkse of algemene leiding of toezichthouder betrokken geweest bij een instelling ten aanzien waarvan een aanwijzing is gegeven of een last onder bestuursdwang, last onder dwangsom, bestuurlijke boete of strafrechtelijke sanctie is opgelegd wegens overtreding van het bij of krachtens artikel 40a van de Wet markordening gezondheidszorg bepaalde? |
□ Ja □ Nee |
Vraag 10l |
|
Is de instelling waar deze aanvraag betrekking op heeft, in de afgelopen vijf jaar onderworpen geweest aan een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot valsheid in geschrifte, vermogensdelicten of overtreding van de Opiumwet? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Bij deze vraag is het van belang dat inzicht wordt gegeven in een mogelijk strafrechtelijk verleden van de instelling waarvoor de aanvraag is ingediend. Het gaat bij deze vraag over een mogelijk tegen de instelling ingesteld strafrechtelijk onderzoek, in de vijf jaar voorafgaand aan de indiening van de aanvraag. De uitkomsten van dit strafrechtelijke onderzoek, zoals een sepot of een veroordeling, zijn bij de beantwoording van deze vraag niet van belang, u dient enkel aan te geven of een strafrechtelijk onderzoek plaats heeft gevonden. U dient deze vraag met ‘ja’ te beantwoorden als sprake is of is geweest van een strafrechtelijk onderzoek vanwege het mogelijk plegen van een of meerdere van de volgende feiten: * Valsheid in geschrifte: hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om valsheid in geschrifte met zorgdeclaraties of anderszins. * Vermogensdelicten: bij vermogensdelicten gaat hem om strafbare feiten als diefstal en heling, maar ook om het plegen van een overval of zogenaamde ramkraak, afpersing, oplichting en verduistering, het witwassen van crimineel verkregen vermogen, fraude, of fiscale delicten. * Opiumwetdelicten: bij Opiumwetdelicten kan worden gedacht aan het voorhanden hebben, het produceren, verhandelen en/of in- en uitvoeren van softdrugs en/of harddrugs. |
|
Vraag 10m |
|
Is een lid van de dagelijkse of algemene leiding in de afgelopen vijf jaar als lid van de dagelijkse of algemene leiding of toezichthouder betrokken geweest bij een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot valsheid in geschrifte, vermogensdelicten, overtreding van de Opiumwet, geweldsdelicten of levensdelicten? |
□ Ja □ Nee |
Uitleg: Bij de vraag of een lid van de algemene of dagelijkse leiding de afgelopen vijf jaar onderworpen is geweest aan een strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot de hier genoemde delicten, maakt het niet uit of dat strafrechtelijk onderzoek betrekking had op de persoon die op dat moment als privépersoon optrad of in de uitoefening van zijn functie van dat moment. De uitkomsten van dit strafrechtelijke onderzoek, zoals een sepot of een veroordeling, zijn bij de beantwoording van deze vraag niet van belang, u dient enkel aan te geven of een strafrechtelijk onderzoek plaats heeft gevonden. U dient deze vraag met ‘ja’ te beantwoorden als sprake is of is geweest van een strafrechtelijk onderzoek vanwege het mogelijk plegen van een of meerdere van de volgende feiten: * Geweldsdelicten: een geweldsdelict is een strafbaar feit waarbij geweld is gebruikt tegen personen, dieren of zaken. U kunt daarbij denken aan brandstichting, vernieling, (zware) mishandeling of openlijke geweldpleging. * Levensdelicten: onder een levensdelict wordt een misdrijf verstaan dat de dood van een andere persoon tot gevolg heeft, bestaande uit moord of doodslag. Voor een omschrijving van de strafbare feiten die worden verstaan onder ‘vermogensdelicten’, ‘valsheid in geschrifte’ en ‘overtredingen van de Opiumwet’, wordt u verwezen naar de toelichting die is gegeven bij vraag 10l. |
Artikel 40a luidt als volgt:
1. De zorgaanbieder draagt zorg voor een eenduidige verdeling van taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden met betrekking tot de financiële bedrijfsvoering en legt die verdeling schriftelijk vast.
2. De zorgaanbieder onderscheidt in ieder geval in financiële zin zijn activiteiten op het gebied van de zorgverlening van zijn andere beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten.
3. Bij ministeriële regeling wordt bepaald welke financiële derivaten een zorgaanbieder voor welke doeleinden en onder welke voorwaarden kan aantrekken.
4. In de financiële administratie van de zorgaanbieder zijn ontvangsten, betalingen en de aangetrokken financiële derivaten traceerbaar naar bron en bestemming en is duidelijk wie op welk moment welke verplichtingen voor of namens de zorgaanbieder is aangegaan.
5. Het eerste, tweede en vierde lid zijn tevens van toepassing op een geen rechtspersoonlijkheid bezittend organisatorisch verband van zorgaanbieders.
Verklaart u dat u: – bevoegd bent om namens de organisatie te tekenen en; – de gevraagde gegevens naar waarheid hebt ingevuld en; – zich er bewust van bent dat het verstrekken van verkeerde inlichtingen gevolgen kan hebben voor de toelatingsvergunning in het kader van de Wtza? |
|
Naam van degene/degenen die volledig bevoegd is/zijn om namens de instelling te handelen. |
E-herkenning |
In de Wet toetreding zorgaanbieders (hierna: Wtza) is een nieuw systeem in het leven geroepen ter vervanging van het toelatingssysteem van de Wet toelating zorginstellingen (hierna: WTZi). De Wtza bestaat uit drie onderdelen: een meldplicht, een vergunningplicht en de eis van een onafhankelijk intern toezichthouder. In het Uitvoeringsbesluit Wtza staan de uitzonderingen op deze verplichtingen. Daarnaast versterkt het Uitvoeringsbesluit Wtza de positie van het onafhankelijk intern toezicht door nadere eisen te stellen aan de samenstelling van de interne toezichthouder, minimale eisen te stellen aan de wijze waarop de instelling de onafhankelijke taakvervulling door de interne toezichthouder borgt, te duiden naar welke belangen de interne toezichthouder zich dient te richten bij de vervulling van zijn taak en de wijze waarop de instelling de interne toezichthouder informatie verschaft. Voorts bepaalt het Uitvoeringsbesluit Wtza in welke gevallen bij de vergunning een verklaring omtrent het gedrag (hierna: VOG) ten behoeve van een rechtspersoon of een natuurlijke persoon wordt opgevraagd en voor welke natuurlijke personen. Ten slotte bevat het Uitvoeringsbesluit Wtza de wijzigingen van het Besluit Jeugdwet in verband met de uitzonderingen op de meldplicht in de Jeugdwet.
In de onderhavige Uitvoeringsregeling Wtza wordt onder meer bepaald hoe de melding door een zorgaanbieder geschiedt. Daarnaast wordt in de onderhavige regeling de zorg aangewezen die voor de toepassing van de Wtza wordt aangemerkt als medisch specialistische zorg; dit begrip is van belang voor de vergunningplicht en voor de uitzonderingen op de verplichting om zorg te dragen voor een onafhankelijk intern toezichthouder. Ook bepaalt deze ministeriële regeling hoe een vergunning moet worden aangevraagd en welke gegevens en bescheiden een instelling moet verstrekken bij de aanvraag; deze zijn opgenomen in het in de bijlage bij de regeling opgenomen aanvraagformulier. Daarbij bepaalt deze ministeriële regeling de wijze waarop de eisen omtrent een onafhankelijk intern toezichthouder door de instelling schriftelijk moeten worden vastgelegd. Voorts wordt in deze regeling de hoogte geregeld van de kosten die samenhangen met de behandeling van de aanvraag. Tot slot bevat deze regeling een wijziging van de Regeling Jeugdwet. Deze wijziging strekt ertoe te bepalen op welke wijze de melding door jeugdhulpaanbieders plaats moet vinden.
In artikel 2, eerste lid, in samenhang gelezen met artikel 17 Wtza, is bepaald dat nieuwe zorgaanbieders (vóór de aanvang van de zorgverlening) en bestaande zorgaanbieders (binnen zes maanden na inwerkingtreding van de Wtza) zich eenmalig moeten melden. De reikwijdte van de meldplicht is breed. Hieronder vallen instellingen én solisten (met uitzondering van zorgverleners die in dienst zijn, dus werknemers). Dat zijn dus:
– rechtspersonen die bedrijfsmatig zorg verlenen of doen verlenen;
– organisatorische verbanden van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg verlenen of doen verlenen;
– natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg doen verlenen; en
– natuurlijke personen die beroepsmatig zorg verlenen, anders dan in dienst van een instelling.
Verder is niet van belang of zij hoofdaannemer of onderaannemer zijn. Onder een onderaannemer wordt in dit verband -kortweg- verstaan een zorgaanbieder die door een andere zorgaanbieder wordt ingeschakeld voor de verlening van zorg. Voor een nadere toelichting op de begrippen ‘hoofdaannemer’ en ‘onderaannemer’ wordt verwezen naar de derde nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wtza.1
Op de meldplicht voor nieuwe zorgaanbieders en de meldplicht voor bestaande zorgaanbieders is een aantal uitzonderingen gemaakt in de artikelen 2 en 10 van het Uitvoeringsbesluit Wtza. In de paragrafen 1 en 4 van Hoofdstuk 2 van de toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wtza is uitgebreid toegelicht welke zorgaanbieders zijn uitgezonderd van de meldplicht.
In artikel 2, tweede lid, Wtza is bepaald dat de melding langs elektronische weg moet gebeuren en dat bij ministeriële regeling wordt geregeld op welke wijze deze elektronische melding plaatsvindt. Hieraan wordt uitvoering gegeven in de onderhavige regeling. De melding wordt gedaan door het volledig invullen van het daartoe via de website www.toetredingzorgaanbieders.nl beschikbaar gestelde formulier. In dit formulier zullen overeenkomstig artikel 2, tweede lid, Wtza in ieder geval gegevens worden opgevraagd die betrekking hebben op de aard van de te verlenen zorg, de personele en materiële organisatorische inrichting en voorwaarden betreffende kwaliteit van zorg, waaronder het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onderdeel b, van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (hierna: Wkkgz). Ook is bepaald dat de melding niet vroeger dan drie maanden voorafgaand aan de start van de zorgverlening plaats mag vinden; voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2.
Ingevolge artikel 4, eerste lid, onderdeel a, Wtza moeten onder meer alle instellingen die medisch specialistische zorg verlenen of doen verlenen over een toelatingsvergunning beschikken. In de Wtza is een definitie opgenomen van het begrip medisch specialistische zorg. Daaronder wordt verstaan de ‘bij ministeriële regeling aangewezen zorg die door een arts wordt verleend en valt binnen de bijzondere deskundigheid van artsen aan wie de bevoegdheid toekomt tot het voeren van een wettelijk erkende specialistentitel als bedoeld in artikel 14 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg’. Deze zorg wordt aangewezen in de onderhavige regeling. Bij het aanwijzen van zorgvormen die voor de toepassing van de Wtza worden aangemerkt als medisch specialistische zorg, is aangesloten bij de medisch specialistische zorg die is opgenomen in het Kaderbesluit CGS2 van het College Geneeskundige Specialismen. Dit betreft de volgende zorg: anesthesiologie, cardiologie, cardio-thoracale chirurgie, dermatologie en venerologie, heelkunde, interne geneeskunde, keel-neus- oorheelkunde, kindergeneeskunde, klinische genetica, klinisch geriatrie, longziekten en tuberculose, maag-darm-leverziekten, medische microbiologie, neurochirurgie, neurologie, nucleaire geneeskunde, obstetrie en gynaecologie, oogheelkunde, orthopedie, pathologie, plastische chirurgie, psychiatrie, radiologie, radiotherapie, reumatologie, revalidatiegeneeskunde, sportgeneeskunde en urologie.
De betrokken zorg wordt voor de toepassing van de Wtza als medisch specialistische zorg aangemerkt voor zover deze zorg wordt verleend door een arts, niet zijnde een huisarts, specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten. Ook indien de in het eerste lid opgesomde zorg wordt verleend door een medisch specialist in het kader van de huisartsenzorg en zonder dat de huisarts hierbij tot verwijzing over gaat, is ingevolge het tweede lid geen sprake van medisch specialistische zorg in de zin van artikel 3 van deze regeling. Hierbij kan worden gedacht aan medisch specialisten die direct digitaal meekijken met de huisarts of medisch specialisten die fysiek ‘spreekuur’ voeren in de huisartsenpraktijk zelf. Hierdoor kunnen huisarts en medisch specialist samen kijken naar de diagnose en de beste behandeling en hoeft de patiënt mogelijk niet naar het ziekenhuis.
Naast de opsomming van zorgsoorten die zijn aangewezen als medisch specialistische zorg en waarvoor is aangesloten bij het Kaderbesluit CGS, wordt ook de kaakchirurgische zorg die wordt verleend door een kaakchirurg voor de toepassing van de Wtza aangewezen als medisch specialistische zorg. De kaakchirurg is een wettelijk erkend specialisme van het basisberoep tandarts, maar een kaakchirurg heeft naast een opleiding tot tandheelkunde, altijd een opleiding tot arts gevolgd, en is daarmee eveneens een arts.
Het stelsel van de Wtza-vergunning komt in plaats van het toelatingssysteem op grond van de WTZi. Aan de Wtza-vergunning zijn meer weigerings- en intrekkingsgronden verbonden dan aan de WTZi-toelating. Daarmee zijn er ten opzichte van de WTZi meer mogelijkheden om een vergunning te weigeren of in te trekken. Ook betreft de Wtza-vergunning ten opzichte van de WTZi-toelating een gewijzigde doelgroep.
De in artikel 4, eerste lid, Wtza geregelde vergunningplicht houdt in dat alle nieuwe, maar ook bestaande instellingen die medisch specialistische zorg (doen) verlenen, dan wel met meer dan tien zorgverleners (inclusief uitbesteding) zorg of een dienst als omschreven bij of krachtens de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) of de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) (doen) verlenen over een Wtza-vergunning moeten beschikken. Op de vergunningplicht is een aantal uitzonderingen gemaakt in artikel 3 van het Uitvoeringsbesluit Wtza. In de paragrafen 2 en 4 van Hoofdstuk 2 van de toelichting op het Uitvoeringsbesluit Wtza is uitgebreid toegelicht welke zorginstellingen zijn uitgezonderd van de vergunningplicht.
De vergunningplicht geldt alleen voor instellingen (en dus niet voor solistisch werkende zorgverleners). Ingevolge artikel 1, eerste lid, Wtza wordt onder ‘instelling’ verstaan:
– een rechtspersoon die bedrijfsmatig zorg verleent of doet verlenen;
– een organisatorisch verband van natuurlijke personen die bedrijfsmatig zorg verlenen of doen verlenen; en
– een natuurlijke persoon die bedrijfsmatig zorg doet verlenen,
met uitzondering van een instelling die binnen het kader van de binnen een andere instelling verleende zorg een deel van die zorg verleent.
Laatstgenoemde uitzondering betekent dat de Wtza-vergunningplicht niet van toepassing is op een ‘instelling die binnen het kader van de binnen een andere instelling verleende zorg een deel van die zorg verleent’. Dergelijke instellingen worden in de praktijk ‘onderaannemers’ genoemd. Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat, zoals is toegelicht in de derde nota van wijziging bij de Wtza, onder deze uitzondering niet de situatie valt waarin een instelling wordt ingeschakeld door een andere instelling die zelf geen enkele zorg verleent maar alle zorg heeft uitbesteed (‘lege huls3 Een zodanige situatie valt niet onder de bovengenoemde uitzondering in de definitie van ‘instelling’ in artikel 1 Wtza, omdat de ‘lege huls’ niet een deel van de zorg verleent. Dit betekent dat in zodanig geval zowel de ‘lege huls’ (die immers wel bedrijfsmatig zorg doet verlenen) als de door die ‘lege huls’ ingeschakelde instellingen (onderaannemers) onder de vergunningplicht vallen. Een voorbeeld van een dergelijke constructie is een stichting die een overeenkomst sluit met de zorgverzekeraar voor het verlenen van bepaalde medisch specialistische zorg en die deze zorg geheel laat verrichten door een daartoe ingestelde besloten vennootschap (BV); in dat geval valt de betrokken stichting onder de vergunningplicht, omdat sprake is van een rechtspersoon die zorg doet verlenen en valt de BV onder de vergunningplicht, omdat daarbij sprake is van een rechtspersoon die de zorg verleent. De uitzondering van ‘een instelling die binnen het kader van de binnen een andere instelling verleende zorg een deel van die zorg verleent’ is hier niet van toepassing omdat de stichting niet zelf ook een deel van de zorg verleent.
Verder wordt opgemerkt dat de vergunningplicht alleen geldt voor de instelling die de betrokken zorg verleent of doet verlenen; hieronder valt niet een organisatie die zich louter tot taak stelt om de vrager om zorg en de verlener van zorg bij elkaar te brengen. In dat geval wordt slechts bemiddeld; het bureau doet geen zorg verlenen maar levert een zorgverlener waarbij het bureau met die zorgverlener geen afspraken maakt over de inhoud van de te leveren zorg en de wijze waarop die zorg wordt verleend. Dit ligt anders als het bureau bijvoorbeeld met een houder van een persoonsgebonden budget of een zorgverzekeraar een overeenkomst heeft gesloten om voor hem zorg in natura te verlenen; dan dient het bureau onder meer te zorgen voor continuïteit bij ziekte van de zorgverlener en maakt dit bureau, als opdrachtgever, afspraken over de inhoud van de zorg met de zorgverlener die als zelfstandige zonder personeel voor het bureau werkt. Het bureau is in zodanig geval als instelling te beschouwen, want het ‘doet’ zorg verlenen en valt dus onder de reikwijdte van de vergunningplicht.4
Ingevolge artikel 4, vierde lid, Wtza moet bij ministeriële regeling worden geregeld op welke wijze de vergunning wordt aangevraagd en moeten bij die regeling nadere regels worden gesteld over de bij de aanvraag te verstrekken bescheiden en gegevens. Hieraan wordt uitvoering gegeven in de onderhavige regeling. De vergunning dient te worden aangevraagd door elektronische aanlevering van een volledig ingevuld aanvraagformulier met de in dat formulier genoemde bescheiden, bij het CIBG via het portal www.toetredingzorgaanbieders.nl of door het volledig ingevulde aanvraagformulier met de in dat formulier genoemde bescheiden, per post naar het CIBG te sturen. Indien de aanvraag digitaal wordt ingediend, zal dit leiden tot een efficiënte en veelal snellere behandeling van de aanvraag. Een model van dit aanvraagformulier is opgenomen in de bijlage bij deze regeling. Getracht is de doelen van de Wtza met zo min mogelijk regeldruk te behalen. Er wordt één aanvraagformulier gehanteerd voor de verschillende categorieën zorgaanbieders die een vergunning moeten aanvragen, waarbij bepaalde vragen door bepaalde categorieën van zorginstellingen niet hoeven te worden ingevuld. De vraag over de eis van een onafhankelijk intern toezichthouder hoeft bijvoorbeeld niet te worden ingevuld door de instellingen die niet over een interne toezichthouder hoeven te beschikken. Voornoemd portaal wordt op een klantvriendelijke en ‘slimme’ manier vormgegeven, zodat bij een digitale aanvraag bijvoorbeeld al bekende gegevens uit het handelsregister automatisch worden ingevuld en via een beslisboom instellingen uitsluitend de vragen zien die op hun individuele situatie van toepassing zijn. Hierdoor zorgt dit portaal ervoor dat de zorginstelling geen vraag vergeet in te vullen.
Ingevolge het aanvraagformulier moeten door de aanvrager gegevens worden verstrekt en bescheiden worden overgelegd. In de Wtza is bepaald dat de in de ministeriële regeling te vragen gegevens of bescheiden in elk geval betrekking moeten hebben op de bedrijfsvoering, de bestuursstructuur en voorwaarden voor goede zorg en per categorie van zorgaanbieders kunnen verschillen. De in het aanvraagformulier opgenomen vragen hebben tot doel om de gegevens en bescheiden te verkrijgen die nodig zijn om te beslissen op de vergunningaanvraag. In de eerste plaats worden vragen gesteld ter identificatie van de zorginstelling en ter bepaling of de aanvrager inderdaad vergunningplichtig is. De overige vragen zijn gekoppeld aan de weigeringsgronden die zijn geregeld in artikel 5, tweede, vierde en vijfde lid, Wtza.
Op grond van artikel 5, tweede lid, Wtza wordt de vergunning geweigerd als niet aannemelijk is dat zal worden voldaan aan:
– de eisen omtrent de bestuursstructuur/interne toezichthouder;
– een aantal in de Wkkgz opgenomen eisen voor goede zorg;
– een aantal transparantie eisen die zijn opgenomen in de Wmg;
– de in artikel 35 Wmg opgenomen eisen over rechtmatig declareren, en
– de eis dat een cliëntenraad moet worden ingesteld (op grond van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen 2018, hierna: Wmcz 2018).
Gezien de in artikel 5, tweede lid, Wtza geregelde weigeringsgronden zijn in het aanvraagformulier vragen gesteld met betrekking tot het voldoen aan de hiervoor genoemde eisen.
Uiteraard is weigering op grond van het feit dat aannemelijk is dat niet zal worden voldaan aan deze eisen alleen aan de orde als de betrokken eisen op grond van genoemde wetten ook inderdaad voor de aanvrager gelden. Zo is bijvoorbeeld in het Besluit uitbreiding en beperking werkingssfeer WMG een aantal categorieën zorgaanbieders uitgezonderd van de verplichtingen van artikel 40a Wmg, zijn in het Uitvoeringsbesluit Wtza uitzonderingen opgenomen ten aanzien van de verplichting om te beschikken over de interne toezichthouder en zijn in het Besluit Wmcz 2018 uitzonderingen geregeld ten aanzien van de verplichting om een cliëntenraad in te stellen. In geval van instellingen die onder de uitzonderingen voor een specifieke verplichting gelden, is het niet voldoen aan die verplichting geen reden voor weigering van de vergunning.
Daarnaast kan de vergunning worden geweigerd als de zorgaanbieder op verzoek van de Minister geen VOG kan overleggen (artikel 5, vierde lid, Wtza). Ook kan de vergunning op grond van artikel 5, vijfde lid, Wtza worden geweigerd in geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob). Indien de in het aanvraagformulier gevraagde gegevens en bescheiden niet volledig worden aangeleverd, wordt de vergunning eveneens geweigerd (artikel 5, eerste lid, Wtza). In het aanvraagformulier zijn ook vragen opgenomen om te bezien of aanleiding bestaat een VOG op te vragen of een Bibob-onderzoek te starten. In het aanvraagformulier is aangegeven vanwege welke weigeringsgrond een vraag primair wordt gesteld. Dat laat onverlet dat een antwoord ook bij de beoordeling van de andere weigeringsgronden kan worden benut.
Wanneer de aanvraag om een toelatingsvergunning wordt ingewilligd, betekent dit niet dat de instelling aan wie de vergunning wordt verleend, daarmee een soort van keurmerk of kwaliteitsstempel heeft gekregen. De verlening van de vergunning betekent dat de vergunning niet geweigerd is omdat het op grond van de aanvraag niet aannemelijk is dat niet wordt voldaan aan de betrokken wettelijke voorschriften op grond van de Wtza, Wkkgz, Wmg en Wmcz of dat de mogelijkheden om een VOG op te vragen en een Bibob-onderzoek te starten, niet hebben geleid tot het weigeren van een vergunning (dit kan bijvoorbeeld zijn omdat er geen signalen waren dat het vragen van een VOG of het instellen van een Bibob-onderzoek aangewezen is). In de vergunning en ook in de voorlichting en communicatie over de vergunning zal duidelijk voor het voetlicht worden gebracht dat de vergunning niet een soort van keurmerk of kwaliteitsstempel is. De zorginstelling blijft te allen tijde verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg, ook als deze in bezit is van een Wtza-vergunning.
Zoals beschreven in de brief van 25 november 2019 aan de Tweede Kamer5 wil de regering met het wetsvoorstel Wet integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) de vergunningplicht verder uitbreiden en inrichten. De regering wil met het wetsvoorstel Wibz in ieder geval aanvullende gronden regelen om de vergunning te kunnen weigeren of intrekken als een zorgaanbieder niet integer handelt. Dit betekent dat in de toekomst de gegevensuitvraag in het aanvraagformulier zal worden uitgebreid ten behoeve van de extra weigeringsgronden die worden ingevoerd via de Wibz. Ook wordt bij de Wibz bekeken of de grondslagen voor gegevensuitwisseling tussen betrokken partijen bij de vergunningverlening moeten worden uitgebreid.
In de Wtza is bepaald dat de instelling die over een vergunning dient te beschikken aan de eisen van een onafhankelijk intern toezichthouder moet voldoen. In artikel 5 van het Uitvoeringsbesluit Wtza zijn bepaalde categorieën van zorgaanbieders uitgezonderd van deze eisen.
Opdat door een instelling die aan de eisen van de interne toezichthouder moet voldoen, te allen tijde documenten kunnen worden getoond waaruit blijkt hoe wordt voldaan aan de wettelijke eisen ter zake, is in artikel 3, derde lid, Wtza bepaald dat een zodanige instelling schriftelijk vastlegt op welke wijze zij voldoet aan het bepaalde in artikel 3, eerste en tweede lid, Wtza en dat hierover bij ministeriële regeling nadere regels kunnen worden gesteld. Ter uitvoering hiervan is in artikel 6 van de onderhavige regeling geregeld dat een instelling die een rechtspersoon, anders dan een kerkgenootschap zonder statuten, in haar statuten vastlegt op welke wijze zij voldoet aan de eisen van artikel 3, eerste en tweede lid, Wtza. Kerkgenootschappen zonder statuten en instellingen zonder rechtspersoonlijkheid (zoals een vennootschap onder firma, maatschap of eenmanszaak die zorg doet verlenen) leggen anderszins schriftelijk vast op welke wijze zij voldoen aan de betrokken eisen. Zij hebben namelijk geen statuten. Deze bepaling sluit aan bij hoe het hiervoor in het Uitvoeringsbesluit WTZi was geregeld.
Een toelatingsvergunning brengt een concreet en individualiseerbaar profijt mee voor de betrokken instelling. Het profijt is dat de instelling die over de Wtza-vergunning beschikt die zorg mag verlenen waarop de Wtza-vergunning betrekking heeft, wat voor andere instellingen die niet beschikken over een Wtza-vergunning, verboden is. Conform vigerend kabinetsbeleid, mag de overheid de kosten die de behandeling van de aanvraag van de vergunning met zich meebrengt doorberekenen. Onder de WTZi is dit niet gebeurd, omdat de WTZi destijds tot stand was gebracht als tijdelijke opvolger van de Wet ziekenhuisvoorzieningen. Nu met de Wtza een blijvende vergunning is geïntroduceerd, wordt het uitgangspunt van betaling voor de vergunning wel gehanteerd. Hiervoor is – ingevolge artikel 104 Grondwet – in de Wtza een duidelijke wettelijke grondslag opgenomen.
Ingevolge artikel 6, eerste lid, Wtza worden de kosten die samenhangen met de behandeling van de aanvraag van de toelatingsvergunning ten laste gebracht van de aanvrager van de toelatingsvergunning. De kosten betreffen onder meer de voorlichting en informatieverstrekking aan de voorkant, het registreren van de aanvraag, het beoordelen van de aanvraag waarbij verschillende bronnen worden geraadpleegd, het vastleggen van de beslissing in een informatiemanagementsysteem en het beheer van dat systeem. Het tweede lid van artikel 6 Wtza bepaalt dat de hoogte van deze kosten bij ministeriële regeling wordt vastgesteld. Hieraan wordt uitvoering gegeven in artikel 5 van de onderhavige regeling. Het bedrag dat bij de aanvrager door het CIBG in rekening wordt gebracht, is € 725,00. Dit bedrag betreft een klein deel van de totale kosten die samenhangen met de behandeling van de aanvraag. Het voldoen aan de betalingsverplichting is een vereiste voor het in behandeling nemen van de aanvraag.
Voor de duidelijkheid wordt opgemerkt dat niet alle vergunningaanvragers een bijdrage hoeven te betalen. Ingevolge artikel 15, derde lid, Wtza is een overgangsregime opgenomen voor twee groepen bestaande instellingen die op 1 januari 2022 reeds zorg verlenen, namelijk:
1. Een instelling die op 1 januari 2022 op grond van de WTZi van rechtswege was toegelaten en per die datum ook Wtza-vergunningplichtig is. Gedacht kan worden aan een op die datum reeds bestaande wat grotere instelling (met meer dan tien zorgverleners) voor paramedische zorg, psychologische zorg, huisartsenzorg, mondzorg, verloskundige zorg, kraamzorg, het verstrekken van hulpmiddelen, het verlenen van farmaceutische zorg, etc.
2. Een bestaande instelling die op grond van de WTZi niet over een toelating hoefde te beschikken en per 1 januari 2022 Wtza-vergunningplichtig is. Gedacht kan worden aan een op die datum reeds bestaande particuliere kliniek die medisch specialistische zorg verleent, een wat grotere instelling (met meer dan tien zorgverleners) die Zvw/Wlz-zorg verleent en uitsluitend pgb-bekostigd is of een wat grotere instelling (met meer dan tien zorgverleners) die Zvw/Wlz-zorg verleent en uitsluitend als onderaannemer zorg verleent onder een ‘lege huls’ (een hoofdaannemer die zelf geen zorg verleent).
Deze instellingen die onder het overgangsregime vallen, hebben een periode van 2 jaar (dus tot en met uiterlijk 31 december 2023) om de vergunning aan te vragen. Indien een dergelijke instelling de vergunning binnen die overgangsperiode aanvraagt, hoeft deze daar niet voor te betalen.
In de memorie van toelichting bij de Wtza en de derde nota van wijziging bij de Wtza,6 is ingegaan op de gevolgen van de meldplicht en vergunningplicht voor de regeldruk. Daarbij is een schatting gemaakt van het aantal aanbieders dat zich moet gaan melden, het aantal instellingen dat vergunningplichtig is en de kosten die de melding en vergunningaanvraag met zich mee brengen. De raming van de regeldruk die in de memorie van toelichting was opgenomen en in de derde nota van wijziging, is geactualiseerd. De actualisatie van de regeldruk is opgenomen in deze paragraaf. Deze berekening van de regeldruk komt daarmee in de plaats van de regeldruk zoals die in de memorie van toelichting bij het oorspronkelijke wetsvoorstel was opgenomen.
Van belang is dat voor de meldplicht en de vergunningplicht wordt getracht de doelen te behalen met zo min mogelijk regeldruk. Door gebruik te maken van een digitaal portaal wordt de aanbieder op een klantvriendelijke manier door de vragen geleid. Gegevens die al in het handelsregister van de Kamer van Koophandel (hierna: handelsregister) bekend zijn, worden automatisch geüpload. Tevens zorgt dit digitale portaal ervoor dat de aanbieder alleen die vragen krijgt die op hem van toepassing zijn. Ten slotte kan de meldplicht functioneren als een vorm van ‘regelhulp’ voor bedrijven. Een regelhulp geeft een ondernemer inzicht in plichten voortkomend uit wet- en regelgeving en is bedoeld als instrument om de ervaren regeldruk voor ondernemers te verminderen.
De meldplicht geldt zowel voor nieuwe aanbieders als bestaande aanbieders, tenzij ze van de meldplicht zijn uitgezonderd. Voor de meldplicht geldt dat de regeldruk niet rechtstreeks voortvloeit uit deze regeling. Deze regeling regelt alleen op welke wijze aanbieders zich moeten melden (via www.toetredingzorgaanbieders.nl), maar regelt niet welke bescheiden en gegevens de zorgaanbieder in het kader van die melding moet verstrekken. Niettemin levert het verstrekken van gegevens voor zorgaanbieders regeldruk op, vandaar dat hier toch een indicatieve berekening van de regeldruk van de meldplicht is opgenomen. Bovendien wordt hiermee de regeldruk zoals die eerder was opgenomen in de memorie van toelichting bij de Wtza en de derde nota van wijziging geactualiseerd.
De meldplicht betekent voor een individuele zorgaanbieder (en ook de jeugdhulpaanbieder vanwege artikel 4.0 (nieuw) Regeling Jeugdwet) een incidentele regeldruk per aanbieder. Voor kennisname van de eisen door een leidinggevende of een manager wordt een tijdsbesteding geraamd van 3 minuten tegen een uurtarief van € 77,–. De incidentele lasten per meldingsplichtige aanbieder bedragen daarmee (3/60 uur x € 77 =) € 3,85 (eenmalig). Voor het vooraf verzamelen van de relevante informatie voorafgaand aan het invullen van de vragenlijst en het invullen van de vragenlijst zelf wordt uitgegaan van een standaard handelingstijd van gemiddeld 23 minuten (23/60 uur) tegen een uurtarief van € 54. Dat betekent dat deze lasten per aanbieder (23/60 x € 54 =) € 20,70,– bedragen. Daarmee zijn de totale lasten per aanbieder voor het doen van een melding eenmalig € 24,55.
Gebaseerd op cijfers uit het Handelsregister van nieuwe toetreders in 2019 wordt bij de Wtza het aantal nieuwe aanbieders geraamd op ca. 25.000 toetreders per jaar7. Dit aantal is inclusief jeugdhulpaanbieders. Dit betekent dat de totale incidentele lasten voor nieuwe aanbieders worden geraamd op 25.000 X € 24,55 = € 613.750,– per jaar. Naast de nieuwe aanbieders moeten eenmalig ook de bestaande aanbieders zich melden. Met het Uitvoeringsbesluit Wtza en het Besluit Jeugdwet zijn een aantal categorieën van bestaande aanbieders uitgezonderd van de meldplicht.8 De inschatting is dat 21.151 bestaande aanbieders eenmalig zouden moeten voldoen aan de meldplicht. De totale incidentele lasten voor deze bestaande zorgaanbieders wordt daarmee geraamd op eenmalig € 519.257,–9
Het aanvraagformulier voor de toelatingsvergunning betekent voor een individuele instelling de volgende incidentele regeldruk. Voor kennisname van de eisen door een leidinggevende of een manager wordt een tijdsbesteding geraamd van 3 minuten tegen een uurtarief van € 77,–. De incidentele lasten per vergunningplichtige zorgaanbieder bedragen daarmee (3/60 uur x € 77 =) € 3,85 (eenmalig). De tijdsbesteding voor het verzamelen en controleren van gegevens en bescheiden voorafgaand aan het invullen van het aanvraagformulier, het invullen van het aanvraagformulier zelf en het uploaden of verzenden van documenten wordt geraamd op 60 minuten tegen een uurtarief van € 54. Deze kosten komen daarmee op € 54. Dat betekent dat de totale lasten voor het aanvragen van een vergunning worden geraamd op € 57,85 per vergunningplichtige. Naar verwachting zijn er jaarlijks 550 vergunningplichtige zorgaanbieders die een vergunning aanvragen. Dit betekent omgerekend naar het totaal aantal geschatte nieuwe instellingen dat jaarlijks Wtza-vergunningplichtig wordt een totaal aan incidentele regeldruk van (€ 57,85,– x 550 =) € 31.817,50 per jaar. Verwacht wordt dat ca. 1.667 bestaande zorginstellingen over een Wtza-vergunning moeten beschikken op grond van het overgangsrecht. Dit betekent een totaal aan incidentele regeldruk van (€ 57,85,– x 1.667 =) eenmalig € 96.453,– Deze raming van de gevolgen voor de regeldruk komt dus in de plaats van de raming die in de memorie van toelichting bij de Wtza is opgenomen.10
De in deze regeling opgenomen verplichting voor de instellingen die moeten voldoen aan de eis van een onafhankelijk intern toezichthouder om de daarbij behorende eisen als rechtspersoon op te nemen in de statuten en als niet-rechtspersoon in een schriftelijke regeling betekent voor een individuele instelling een incidentele regeldruk. De berekening van de incidentele en totale regeldruk als gevolg van de statuten is reeds opgenomen in de toelichting bij het Uitvoeringsbesluit Wtza, waarbij bij de berekening de veronderstelling is gehanteerd dat ook niet-rechtspersonen te maken hebben met statuten, terwijl deze uitsluitend moeten voldoen aan de (qua regeldruk lichtere) eis van een schriftelijke regeling.
MKB -toets
Gezien de regeldrukeffecten voor het midden- en kleinbedrijf (mkb), is SIRA Consulting door VWS gevraagd een mkb-panelgesprek te organiseren ten tijde van haar onderzoek in de eerste helft van 2020. Door de uitbraak van het coronavirus (SARS-CoV-2) lagen de prioriteiten van mkb-zorgondernemingen echter elders. De werkdruk in de zorg was en is groot, waardoor het niet mogelijk bleek om fysiek of digitaal een panel bij elkaar te krijgen. Omdat een (digitaal) mkb-panel niet tijdig georganiseerd kon worden, is als alternatief een serie telefonische interviews afgenomen met 7 mkb-zorgondernemers over de regeldruk.
De interviews hebben uiteindelijk plaatsgevonden met mkb-zorgondernemers uit de volgende categorieën: kraamzorg, ggz-zorg, fysiotherapie, logopedie, huisartsenpraktijken en een kleinschalige zorginstelling voor mensen met een (licht) verstandelijke beperking en/of psychische problematiek.
Een aantal respondenten geeft desgevraagd aan dat, hoewel wetgeving in afgelopen jaren voor hun gevoel resulteerde in een vrij constante stroom van toenemende regeldruk, de verwachte extra regeldruk voor het onafhankelijk intern toezicht waarschijnlijk beperkt is, omdat de regeldruk eenmalig is. Ook voor de meldplicht en de vergunningplicht geldt dat de extra regeldruk eenmalig is. Respondenten zijn het er mee eens dat van de meldplicht en vergunningplicht een zekere gunstige werking kan uitgaan, bijvoorbeeld door het sterk groeiende aantal solisten en nieuwkomers te wijzen op bepaalde zorgplichten. Daarbij wordt de kanttekening geplaatst dat de maatregelen niet te veel een afvinklijstje dienen te worden: scherp zijn op wat uitgevraagd gaat worden en steekproefsgewijs inspecteren kan hierbij helpen.
Sinds 25 mei 2018 is de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) van toepassing. De AVG geeft regels voor de verwerking van de persoonsgegevens van natuurlijke personen. In dit kader is ook de Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming (UAVG) van belang. Onder persoonsgegevens in de zin van de AVG wordt alle informatie begrepen over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon. Wat onder verwerking moet worden verstaan wordt gedefinieerd in artikel 4 van de AVG. Heel kort gezegd gaat het om elke handeling met betrekking tot persoonsgegevens, zoals het verzamelen, vastleggen, ordenen, opslaan, wijzigen, doorzenden of verspreiden daarvan. In de memorie van toelichting bij de Wtza bij de paragraaf ‘bescherming persoonsgegevens’ is reeds ingegaan op de bescherming van persoonsgegevens bij onder meer de meldplicht en de vergunningplicht. In deze regeling is het aanvraagformulier voor de vergunning opgenomen. In de toelichting bij de Wtza was met de vragen uit het aanvraagformulier nog geen rekening gehouden, omdat die toen niet bekend waren. Daarom wordt in de onderhavige paragraaf nog aanvullend ingegaan op de gegevensverwerking in het kader van vergunningverlening, gezien het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens (hierna: AP).
De vergunningplicht in de Wtza dient het algemeen belang van de bescherming van de volksgezondheid. Bij de vergunningverlening wordt getoetst of aannemelijk is dat de zorginstelling voldoet aan de randvoorwaarden voor het verlenen van goede zorg, alsmede aan een aantal eisen met betrekking tot de governance, bedrijfsvoering en medezeggenschap (indien deze eisen op grond van de Wtza, Wmg en Wmcz 2018 van toepassing zijn op deze instellingen). Tevens wordt bij de vergunningverlening getoetst of er omstandigheden zijn die aanleiding geven om een VOG op te vragen (artikel 5, vierde lid, Wtza) of een Bibob onderzoek te starten (artikel 5, vijfde lid, Wtza).
Ten behoeve van de vergunningverlening moeten door de aanvrager bescheiden en gegevens worden verstrekt (artikel 4, vierde lid, Wtza). Voor de weigering dan wel intrekking van een vergunning kan de Minister op grond van artikel 9 Wtza persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens van strafrechtelijke aard, verwerken voor zover die verwerking voor een weigering of intrekking noodzakelijk is. Er vindt op grond van de Wtza geen verwerking van gegevens over de gezondheid plaats.
De verwerking van persoonsgegevens moet op grond van artikel 5 van de AVG toereikend, ter zake dienend en beperkt zijn tot wat noodzakelijk is voor de doeleinden waarvoor zij worden verwerkt. Het formulier voor de vergunningaanvraag voldoet aan deze eisen. Er worden alleen bescheiden en gegevens verwerkt die nodig zijn om te toetsen of aan de voorwaarden en de doelen voor vergunningverlening wordt voldaan en er is ook geen andere minder ingrijpende manier waarmee dit doel kan worden bereikt. De doeleinden van de gegevensverwerking in het kader van de (aanvraag tot) vergunningverlening als bedoeld in de Wtza zijn tweeledig: in de eerste plaats dient de gegevensverwerking om te beoordelen of het aannemelijk is dat de instelling zal voldoen aan de vergunningvoorwaarden, bedoeld in artikel 5, tweede lid, onderdelen a tot en met e. In de tweede plaats dient de gegevensverwerking om te beoordelen of een VOG moet worden gevraagd of een Bibob-onderzoek moet worden gestart.
Bij een eerdere conceptversie van onderhavige regeling kwam de IGJ tot de conclusie dat de regeling tot enkele bezwaren leidde voor haar toezicht en handhaving.
De IGJ gaf in overweging om in het aanvraagformulier voor zorgaanbieders die hebben aangegeven medisch-specialistische zorg te (gaan) verlenen, de vraag toe te voegen of zij voorafgaand aan de start van die zorgverlening een interne beoordeling hebben uitgevoerd en/of een externe deskundige hebben geraadpleegd om te toetsen of inderdaad wordt voldaan aan de geldende kwaliteitseisen. Op deze manier wordt de zorgaanbieder gestimuleerd om de vraag of hij voldoet aan de voorwaarden voor goede zorg vooraf serieus te onderzoeken. De IGJ zou deze informatie uit de vergunningaanvraag vervolgens willen ontvangen als risico-informatie, zodat zij dit kan betrekken in haar risicogestuurde toezicht en desgewenst de betreffende aanbieder van medisch-specialistische zorg hierover kan bevragen. Het ligt echter meer voor de hand om deze vraag te verwerken in het formulier voor de meldplicht. Dit formulier is namelijk bedoeld voor het risicogestuurde toezicht van de IGJ. Het aanvraagformulier voor de toelatingsvergunning is bedoeld voor het CIBG om te beoordelen of het aannemelijk is dat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan de vergunning zijn verbonden en kan ook dienen om te bepalen of een VOG moet worden verstrekt of een Bibob-onderzoek moet worden gestart.
Tenslotte merkte de IGJ op dat ook andere relevante informatie uit de vergunningaanvraag, voor zover die niet al via de meldplicht wordt ontvangen, voor de IGJ van belang is om over te kunnen beschikken. Er is in de Wtza geen grondslag om de bij de vergunning ingevulde gegevens door te geven aan de IGJ ten behoeve van het risicogestuurde toezicht. Het formulier voor de meldplicht dient voor het risicogestuurde toezicht van de IGJ.
Het ATR adviseerde bij een eerdere conceptversie van de regeling de regeling vast te stellen, nadat met de adviespunten rekening is gehouden. Allereerst adviseerde het ATR de vragen op het aanvraagformulier voor de Wtza-vergunning naar maatregelen van de IGJ en NZa en eventuele eerdere weigeringen en intrekkingen van vergunningen achterwege te laten of voor in te vullen. Met CIBG, IGJ en NZa is bekeken of dit in de back-office kan worden ingericht, zonder dat dit de behandelingstermijn van de vergunningaanvraag in gevaar brengt. Dan zouden deze vragen achterwege kunnen blijven. Conclusie is dat vragen over eventuele intrekkingen en weigeringen van vergunningen achterwege kunnen blijven, omdat het CIBG zelf over die informatie beschikt. Wel worden vragen gesteld over de opgelegde maatregelen door de NZa en de IGJ. Reden daarvoor is dat de opgelegde maatregelen door de IGJ en de NZa vaak niet één op één te koppelen zullen zijn aan de instelling die de vergunning aanvraagt of aan de leden van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling, wanneer die leden werkzaam zijn geweest bij een andere instelling aan wie zo’n maatregel is opgelegd.
Daarbij adviseerde het ATR om de werkbaarheid van de formulieren bij grote en kleine aanbieders te toetsen. Inmiddels is de werkbaarheid van het meldformulier bij een aantal brancheorganisaties getoetst, zowel bij grote als kleine aanbieders. De vervolgstap is dat wanneer het digitale portaal gereed is, er getest zal worden met een aantal aanbieders. Daarmee wordt getracht te komen tot een werkbaar meldformulier. Voor het aanvraagformulier zal nog een dergelijke toets volgen. Als de Wtza in werking is getreden, en er op grote schaal van de formulieren gebruik wordt gemaakt, zal de werkbaarheid worden gevolgd en zullen zo nodig aanpassingen worden gedaan.
Ook adviseerde het ATR om de digitale formulieren zo in te richten dat zij de gegevens automatisch opslaan, of zorgaanbieders de mogelijkheid bieden om gegevens tussentijds op te slaan. Zowel het digitale formulier voor de Wtza-vergunning als het formulier voor de meldplicht, zijn zo ingericht dat automatisch of tussentijds opslaan mogelijk is.
Ten slotte adviseerde het ATR om in de toelichting op de regeling te vermelden dat de raming van de gevolgen voor de regeldruk in de plaats komt van de raming die in de toelichting op de wet en besluit is opgenomen. Dit advies is overgenomen.
De AP heeft op 24 september 2020 advies uitgebracht over een eerdere concept versie van de regeling. Het advies van de AP was om in het aanvraagformulier voor de vergunning (bijlage bij deze regeling) de vraag te schrappen die gaat over het eerdere functioneren van de leden van de algemene of dagelijkse leiding en interne toezichthouder (of een familie/gezinslid daarvan) van de instelling die de vergunning aanvraagt. Deze vraag gaat volgens de AP verder dan de delegatiegrondslag van artikel 4, vierde lid, van de Wtza beoogt.
In reactie hierop wordt opgemerkt dat de vraag over de familie- en gezinsleden van de leden van de algemene of dagelijkse leiding en interne toezichthouder is verwijderd, omdat voor de betrokken leden het eerder functioneren van familieleden niet altijd bekend zal zijn. Met betrekking tot het deel van de vraag waarin wordt gevraagd naar het eerdere functioneren van de leden van de algemene of dagelijkse leiding en interne toezichthouder, het volgende. Artikel 4, vierde lid, Wtza biedt een grondslag voor het nader regelen van de gegevens die moeten worden verstrekt bij de vergunningaanvraag. Dit zullen gegevens moeten zijn die nodig zijn ten behoeve van de beoordeling of een vergunningaanvraag dient te worden verleend. De vragen in het aanvraagformulier zullen daarom moeten aansluiten bij de gronden voor het weigeren van een vergunning; dit betreffen zowel de weigeringsgronden in artikel 5, tweede lid, onderdelen a tot en met e, Wtza als de weigeringsgronden in artikel 5, vierde en vijfde lid, Wtza die betrekking hebben op een VOG of een Bibob-onderzoek. Naar aanleiding van het advies van de AP is in het aanvraagformulier per hoofdvraag uiteengezet om welke reden deze vraag primair wordt gesteld. In de vragen naar het eerdere functioneren van de leden van de algemene of dagelijkse leiding wordt bovendien alleen gevraagd of bepaalde zaken zich hebben voorgedaan. Er wordt niet langer gevraagd naar de namen van de personen wiens eerder functioneren het betreft. Ook dat is naar aanleiding van het advies van de AP geschrapt.
De door de AP bedoelde vraag naar het eerdere functioneren van de leden van de dagelijkse of algemene leiding is van belang voor de beoordeling of één van de weigeringsgronden aan de orde kan zijn en past dan ook binnen de delegatiegrondslag van artikel 4, vierde lid, Wtza. De doelen van de gegevensverwerking in het kader van de aanvraag van een vergunning als bedoeld in de Wtza is tweeledig: in de eerste plaats dient de gegevensverwerking om te beoordelen of het – vanwege het verleden van de betrokken personen – aannemelijk is dat de instelling zal voldoen aan de in artikel 5, tweede lid, Wtza opgenomen vergunningvoorwaarden en in de tweede plaats dient de gegevensverwerking om te beoordelen of een VOG moet worden gevraagd of een Bibob-onderzoek moet worden gestart (artikel 5, vierde en vijfde lid, Wtza).
Ten slotte is naar aanleiding van het advies van de AP een aparte paragraaf toegevoegd over de noodzaak van de vragen in relatie tot de AVG.
Bij de internetconsultatie zijn in totaal 14 reacties gekomen, waarvan een aantal anoniem. Een aantal fysiotherapeuten heeft aangegeven dat de Wtza voor hen tot een (forse) toename van de administratieve lasten leidt. Ook het Paramedisch Platform geeft dit aan. In paragraaf 3 bij deze regeling zijn de gevolgen voor de regeldruk opgenomen. Wat betreft de vergunningplicht voor fysiotherapeuten en paramedici geldt dat zij een vergunning dienen aan te vragen indien zij als instelling met meer dan tien zorgverleners zorg zoals omschreven in de Zvw of Wlz (doen) verlenen. Met dit criterium zal een deel van de fysiotherapeuten en paramedici buiten de vergunningplicht vallen. Voor diegenen die wel een vergunning dienen aan te vragen wordt via een digitaal portaal de aanvraagprocedure op een klantvriendelijke wijze ingericht. Aanvragers worden automatisch naar de goede velden geleid, conform ook de wens van de Federatie Medisch Specialisten. Ook worden niet meer gegevens opgevraagd dan noodzakelijk voor het beoordelen van de aanvraag. Wel kunnen de gegeven antwoorden in het aanvraagformulier aanleiding zijn voor het CIBG om aanvullende gegevens te vragen.
Er is ook een aantal vragen gesteld over de relatie tussen de meldplicht voor zorgaanbieders en de meldplicht voor jeugdhulpaanbieders. Moet een aanbieder die zowel zorg als jeugdhulp aanbiedt, zich twee keer melden? En wat is het verschil, ook jeugdhulp is een vorm van zorg. Wat betreft de melding: een aanbieder die zowel zorgaanbieder is als jeugdhulpaanbieders, hoeft zich maar één maal te melden via de website www.toetredingzorgaanbieders.nl. Via dit portaal kan een aanbieder aangeven of hij zorgaanbieder is of jeugdhulpaanbieder of beide. Dat is alleen anders als een aanbieder op het moment van de melding ‘als zorgaanbieder’ nog niet, maar op een later moment wel tevens jeugdhulpaanbieder wordt. Dan moet de aanbieder zich ook melden als jeugdhulpaanbieder. Er wordt bij de melding een onderscheid gemaakt tussen deze twee typen aanbieders, omdat voor zorgaanbieders een ander wettelijk regime geldt dan voor jeugdhulpaanbieders. Voor zorgaanbieders gelden bijvoorbeeld de verplichtingen van de Wkkgz, Wmg en Wmcz 2018, voor jeugdhulpaanbieders de verplichtingen van de Jeugdwet.
Een aantal consultatiereacties gaat specifiek in op de vergunningaanvraag. De vraag is gesteld of het instellingsbegrip verder verduidelijkt kan worden. Zo was een vraag of ook ouderinitiatieven en bewonersinitiatieven onder het begrip instelling vallen. Dat is inderdaad het geval, omdat ouderinitiatieven en bewonersinitiatieven instellingen zijn die bedrijfsmatig zorg (doen) verlenen. Een instelling is niet verbonden aan een bepaalde rechtsvorm. Een instelling kan een rechtspersoon zijn, waarbij alle vormen mogelijk zijn, of een niet-rechtspersoon, zoals een maatschap, vennootschap onder firma of een eenmanszaak. Als een instelling niet vergunningplichtig is, bijvoorbeeld omdat hij valt onder één van de categorieën van zorgaanbieders die is uitgezonderd van de vergunningplicht, kan deze instelling niet verder in het aanvraagformulier voor de vergunning (het formulier stopt dan automatisch) en hoeft deze instelling geen leges te betalen.
Zowel bij de melding als in het aanvraagformulier moet door de aanbieder worden aangekruist welke soorten van zorg hij levert. Naar aanleiding van de consultatiereacties is een aantal zorgsoorten verduidelijkt.
Ten slotte zijn in de consultatie vragen gesteld over de onderbouwing van de hoogte van de leges. Bij de hoogte van de leges wordt aangesloten bij het kabinetsbeleid. Conform vigerend kabinetsbeleid, mag de overheid de kosten die de behandeling van de aanvraag van de vergunning met zich meebrengt doorberekenen, zie ook de toelichting in paragraaf 2.5.
Op grond van artikel 2, tweede lid, Wtza is in artikel 2, eerste lid, van de onderhavige regeling geregeld op welke wijze de melding geschiedt. De zorgaanbieder moet zich ingevolge artikel 2, eerste lid, van deze regeling melden via www.toetredingzorgaanbieders.nl. Op deze website is het meldformulier opgenomen. Als dit meldformulier niet wordt ingevuld en de zorgaanbieder op een andere manier aankondigt dat hij zorg als bedoeld bij of krachtens de Wkkgz wil gaan verlenen of laten verlenen, dan is geen sprake van een melding als bedoeld in artikel 2, eerste lid, Wtza.
Na de melding ontvangt de melder een ontvangstbevestiging. Deze ontvangstbevestiging is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De ontvangstbevestiging is namelijk niet op rechtsgevolg gericht aangezien het slechts een bericht is dat de melding is ontvangen.
Wat betreft het tijdstip waarop de melding plaats moet vinden, wordt het volgende opgemerkt. Ingevolge artikel 17, eerste lid, Wtza moet een zorgaanbieder die op 1 januari 2022 (het tijdstip van inwerkingtreding van de wet) reeds zorg als bedoeld bij of krachtens de Wkkgz verleent of laat verlenen, vóór 1 juli 2022 aan de in artikel 2 bedoelde meldplicht voldoen. Zorgaanbieders die op of na 1 januari 2022 starten met het (doen) verlenen van zorg als bedoeld bij of krachtens de Wkkgz moeten zich melden vóór de aanvang van de zorgverlening. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van deze regeling, kunnen zij zich echter niet eerder melden dan 3 maanden voor die aanvang. Reden hiervoor is dat de zorgaanbieder het meldformulier op een eerder tijdstip nog niet goed kan invullen. Wezenlijke informatie ontbreekt dan nog vaak, terwijl de IGJ een actueel en compleet beeld nodig heeft van een zorgaanbieder zodat zij haar toezichthoudende taak goed kan vervullen.
Ingevolge artikel 1, eerste lid, Wtza moet bij ministeriële regeling de zorg worden aangewezen die voor de toepassing van de Wtza en de daarop berustende bepalingen wordt aangemerkt als medisch specialistische zorg.11 Het aanwijzen van deze zorg geschiedt in artikel 3 van deze regeling. In paragraaf 2.2 van het algemeen deel van deze toelichting is toegelicht welke zorg wordt aangewezen als medisch specialistische zorg. Ook huisartsen, specialisten ouderengeneeskunde en artsen verstandelijk gehandicapten verrichten zorg als opgesomd in het eerste lid bijvoorbeeld door het uitvoeren van kleine chirurgische ingrepen. Het is echter niet de bedoeling dat dergelijke zorg wordt aangemerkt als medisch specialistische zorg. Om die reden is in artikel 3, eerste lid, uitdrukkelijk bepaald dat de zorg die in het eerste lid is opgesomd geen medisch specialistische zorg is, indien die zorg wordt verleend door een huisarts, specialist ouderengeneeskunde of arts verstandelijk gehandicapten. Op het tweede lid is in paragraaf 2.2 van het algemeen deel van de toelichting reeds ingegaan.
In dit artikel is op grond van artikel 4, vierde lid, Wtza geregeld op welke manier de indiening van een aanvraag om een toelatingsvergunning moet plaatsvinden. Een aanvraag voor een vergunning kan digitaal worden ingediend via het portaal van het CIBG of per post aan het CIBG worden gestuurd. Zoals in het algemeen deel van de toelichting reeds is aangegeven, zal een digitaal ingediende aanvraag leiden tot een efficiënte en veelal snellere behandeling van de aanvraag. Indien een elektronische aanvraag om een toelatingsvergunning door de instelling wordt gedaan, dan wordt de ontvangst van die aanvraag ingevolge artikel 4:3a Awb bevestigd door het CIBG.
De aanvraag voor een toelatingsvergunning geschiedt overeenkomstig het in bijlage 1 opgenomen model-formulier. Op grond van dat formulier moeten bepaalde gegevens worden verstrekt en moeten ook bepaalde bescheiden worden overgelegd, zoals bijvoorbeeld de statuten of een schriftelijke regeling met betrekking tot de interne toezichthouder. Het aanvraagformulier dient namens de instelling te worden ingevuld. Dat wil zeggen dat de aanvraag dient te worden gedaan door een vertegenwoordiger van de instelling die bevoegd is de instelling rechtsgeldig te vertegenwoordigen.
Het aanvraagformulier voor de toelatingsvergunning heeft tot doel dat kan worden beoordeeld of de toelatingsvergunning kan worden verstrekt of dat de vergunning moet worden geweigerd. Indien het aanvraagformulier door de aanvrager niet wordt gebruikt, is sprake van een ongenoegzame aanvraag. De aanvrager zal in dat geval de gelegenheid krijgen om binnen een gestelde termijn de aanvraag aan te vullen. Indien de aanvrager dit nalaat, kan ingevolge artikel 4:5, eerste lid, Awb worden besloten om de aanvraag niet te behandelen.12
Op het moment dat een instelling die een vergunning nodig heeft het aanvraagformulier voor de toelatingsvergunning aanlevert bij het CIBG, is sprake van een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, Awb. Naar aanleiding van de aanvraag beoordeelt het CIBG of aanvullende gegevens en bescheiden nodig zijn om te beoordelen of een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 5 Wtza aan de orde is. Welke gegevens en bescheiden nodig zijn voor een verantwoorde beslissing op de aanvraag hangt af van het concrete geval. Uit artikel 3:2 Awb vloeit overigens voort dat op de Minister de verplichting rust de nodige gegevens te verzamelen. Ten einde aan deze verplichting te voldoen kan hij, binnen redelijke grenzen, een beroep doen op de aanvrager.13
Artikel 6, eerste lid, Wtza brengt met zich dat de kosten in verband met de behandeling van de aanvraag ten laste worden gebracht van de aanvrager van de toelatingsvergunning. In paragraaf 2.5 van het algemeen deel van de toelichting is hierop reeds ingegaan.
Voor een toelichting op dit artikel wordt verwezen naar paragraaf 2.4 van het algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 4.0.1, eerste lid, van de Jeugdwet brengt de verplichting met zich voor de jeugdhulpaanbieder die jeugdhulp wil gaan verlenen of laten verlenen om zich eerst te melden bij de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport voordat hij met de verlening van die jeugdhulp aanvangt. Op grond van artikel 10.0, eerste lid, van de Jeugdwet moeten ook de jeugdhulpaanbieders die op de datum van inwerkingtreding van artikel 4.0.1. van de Jeugdwet (d.w.z. op 1 januari 2022) al jeugdhulp verlenen of doen verlenen zich melden, en wel vóór 1 juli 2022. Voor zowel nieuwe jeugdhulpaanbieders als voor bestaande jeugdhulpaanbieders zijn in het Besluit Jeugdwet uitzonderingen geregeld op de meldplicht (artikel 4.0.1, onderscheidenlijk artikel 10.1, van het Besluit Jeugdwet).
Ingevolge artikel 4.0.1, tweede lid, van de Jeugdwet moet de melding langs elektronische weg plaatsvinden op een bij ministeriële regeling vastgestelde wijze. Door de wijziging van de Regeling Jeugdwet die in artikel 7 is opgenomen, wordt hieraan invulling gegeven. De jeugdhulpaanbieder moet zich melden door het volledig invullen van een meldformulier dat daartoe beschikbaar is gesteld op de website www.toetredingzorgaanbieders.nl. Als dit meldformulier niet wordt ingevuld en de jeugdhulpaanbieder op een andere manier aankondigt dat hij jeugdhulp wil gaan verlenen of laten verlenen, dan is geen sprake van een melding als bedoeld in artikel 4.0.1 van de Jeugdwet.
Na de melding ontvangt de melder een ontvangstbevestiging. Deze ontvangstbevestiging is geen besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb. De ontvangstbevestiging is namelijk niet op rechtsgevolg gericht aangezien het slechts een bericht is dat de melding is ontvangen.
Ingevolge het tweede lid kunnen jeugdhulpaanbieders die op of na 1 januari 2022 starten met het (doen) verlenen van jeugdhulp zich niet eerder melden dan 3 maanden voor de aanvang van de start van de jeugdhulpverlening. Een eerdere melding is niet toegestaan, omdat de jeugdhulpaanbieder het meldformulier op een eerder tijdstip nog niet goed kan invullen. Wezenlijke informatie ontbreekt dan nog vaak, terwijl de IGJ een actueel en compleet beeld nodig heeft van een jeugdhulpaanbieder om haar toezichthoudende taak goed te kunnen vervullen.
De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
CGS is een afkorting van het College Geneeskundige Specialismen, een college van de artsenfederatie Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG).
Het bureau is in zodanig geval verantwoordelijk voor de geleverde zorg en moet dus ook voldoen aan de eisen van de Wkkgz ter zake van bijvoorbeeld de kwaliteit en de organisatie van de zorg, de klachtenfunctionaris en het melden bij de IGJ van ontslag bij disfunctioneren, calamiteit en geweld in de zorgrelatie. Ook valt een zodanig bureau onder de reikwijdte van de verantwoordingsplicht, bedoeld in artikel 40b van de Wet marktordening gezondheidszorg.
Het is lastig inschatten hoeveel nieuwe zorg- en jeugdhulpaanbieders daadwerkelijk aan de meldplicht moeten voldoen, omdat die gegevens niet goed uit het handelsregister te halen zijn. Voor de berekening van de regeldruk is nu gebruik gemaakt van een verfijnde methode, waarbij in het handelsregister niet alleen is gekeken naar de activiteitencode van de hoofdvestiging, maar ook van de daarbij behorende vestigingen. Daarbij is in tegenstelling tot eerdere tellingen niet meer gebruik gemaakt van de ingevulde startdatum in het handelsregister, omdat in de praktijk blijkt dat deze niet goed wordt ingevuld.
Artikel 2 Uitvoeringsbesluit Wtza en artikel 10.1 van het Besluit Jeugdwet. Voor bestaande zorgaanbieders geldt dat zij zijn uitgezonderd van de meldplicht indien zij vermeld zijn in het Landelijk Register Zorgaanbieders of indien zij voor de inwerkingtreding van de Wtza hebben voldaan aan hun jaarverantwoordingsplicht. Voor bestaande jeugdhulpaanbieders geldt dat zij zijn uitgezonderd als het jeugdhulpaanbieders die uitsluitend jeugdhulp leveren die bestaat uit het vervoer van een jeugdige, als de gemeente als jeugdhulpaanbieder optreedt of als de jeugdhulpaanbieder aan zijn jaarverantwoordingplicht hebben voldaan.
Zie voor de berekeningen Regeldruk Wtza en AWtza, Bilthoven: SIRA Consulting, september 2020.
Een op de Wtza berustende bepaling waarin het begrip ‘medisch specialistische zorg’ wordt gebruikt, is artikel 5, onderdeel e, onder 1°, van het Uitvoeringsbesluit Wtza.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-39289.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.