Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 augustus 2021, kenmerk 3229807-1007502-LZ, houdende regels met betrekking tot het verstrekken van een specifieke uitkering in het kader van het experiment domein-overstijgend samenwerken (Regeling specifieke uitkering domein-overstijgend samenwerken)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet VWS-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

cliënt:

door middel van een gevalideerd screeningsinstrument geselecteerd, thuiswonend, kwetsbaar persoon met een hulpvraag die één van de financieringsdomeinen overstijgt en waarvoor, in het kader van deelname aan het experiment, meerkosten worden gemaakt;

domein-overstijgend samenwerken:

samenwerking tussen gemeenten, verzekeraars, zorgkantoren en zorgaanbieders, ter uitvoering van het experiment, zoals vastgelegd in een samenwerkingsovereenkomst;

experiment:

door middel van domein-overstijgend samenwerken en onder begeleiding van een centraal persoon zorgen dat een cliënt gebruik kan maken van zorg die wordt gedekt door een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1 van de Zorgverzekeringswet en daarnaast een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of informele ondersteuning, zodanig dat op een verantwoorde manier, later of geen gebruik wordt gemaakt van zorg op basis van de Wet langdurige zorg;

financieringsdomeinen:

de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg;

gemeente:

gemeente Ede, gemeente Dongen of gemeente Hoogeveen;

meerkosten:

door een valide monitor gestaafde kosten die ten behoeve van een cliënt die deelneemt aan het experiment worden gemaakt op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

Minister:

de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

samenwerkingsovereenkomst:

overeenkomst tussen de partijen die domein-overstijgend samenwerken, die invulling geeft aan de randvoorwaarden waaronder uitvoering gegeven wordt aan het experiment;

uitkering:

een specifieke uitkering als bedoeld in artikel 15a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling en Awb

  • 1. Op deze regeling is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

  • 2. Op deze regeling zijn de artikelen 4:35, 4:37, 4:38, 4:46, 4:48 tot en met 4:50 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3. Activiteiten waarvoor een uitkering kan worden verstrekt

  • 1. De Minister kan op aanvraag een uitkering verstrekken aan een gemeente voor de meerkosten die worden gemaakt ten behoeve van een cliënt ter uitvoering van het experiment.

  • 2. Het experiment, bedoeld in het eerste lid, heeft betrekking op de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022.

Artikel 4. Hoogte van de uitkering

De uitkering bestaat uit een bedrag van € 2.725,– per cliënt en bedraagt per gemeente ten hoogste:

a. gemeente Ede

€ 817.500,–

b. gemeente Dongen

€ 436.000,–

c. gemeente Hoogeveen

€ 545.000,–

Artikel 5. Aanvraag tot verlening

  • 1. De aanvraag tot verlening van een uitkering kan eenmalig door de gemeente worden ingediend tot 20 september 2021 om 16.00 uur.

  • 2. Voor de aanvraag wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 6. Verlening en bevoorschotting

  • 1. De Minister neemt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot verlening van een uitkering een besluit.

  • 2. Het besluit tot verlening vermeldt in elk geval voor welke activiteiten de uitkering verleend wordt, het bedrag van de uitkering, de periode waarvoor de uitkering wordt verleend en de wijze waarop de verantwoording plaatsvindt.

  • 3. De Minister verleent bij het besluit tot verlening van de uitkering een voorschot van 100% waarvan 62,5% in het kalenderjaar 2021 en 37,5% in het kalenderjaar 2022 in één keer wordt uitbetaald.

Artikel 7. Verplichtingen verbonden aan de uitkering

  • 1. De gemeente meldt onverwijld schriftelijk aan de Minister indien aannemelijk is geworden dat de activiteiten waarvoor een uitkering is verleend niet of niet geheel zullen worden verricht.

  • 2. De gemeente informeert de Minister op verzoek over de voortgang van de activiteiten waarvoor een uitkering is verleend.

Artikel 8. Verantwoording

  • 1. De gemeente legt verantwoording af over de besteding van de uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. De gemeente vraagt uiterlijk op 15 juli na afloop van het kalenderjaar waarin de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn verricht, de vaststelling aan door verantwoordingsinformatie aan de Minister te verstrekken op de wijze bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9. Vaststelling van de uitkering

  • 1. De Minister besluit binnen 38 weken na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 8, over de vaststelling van de uitkering.

  • 2. Indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering, wordt de uitkering vastgesteld tot ten hoogste het bedrag dat is bepaald in het besluit tot verlening.

Artikel 10. Hardheidsclausule

De Minister kan een of meer bepalingen van deze regeling buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat de desbetreffende bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking op een door de Minister te bepalen tijdstip en vervalt met ingang van 31 december 2023.

Artikel 12. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering domein-overstijgend samenwerken.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

TOELICHTING

Algemeen

Aanleiding

In 2015 is in het kader van het programma Waardigheid en Trots van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (hierna: de Minister) een groot aantal vernieuwingstrajecten gestart om de kwaliteit van de verpleeghuiszorg te verbeteren. Zorgaanbieders werd gevraagd met vernieuwende ideeën te komen om ouderen meer kwaliteit van leven te laten ervaren. Op heel veel terreinen werden initiatieven ingediend. Een aantal zorgaanbieders richtte zich met hun plannen op een andere manier van kwaliteitsverbetering, namelijk door ouderen zo lang mogelijk het leven te laten leiden zoals zij dat wensen. Om die plannen te realiseren hadden deze zorgaanbieders contacten gelegd met zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten om daarin samen op te trekken. Hiermee overstijgen zij de verschillende financieringsdomeinen, waaronder de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) voor de zorgverzekeraars, de Wet langdurige zorg (hierna: Wlz) voor de zorgkantoren en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna: Wmo 2015) voor de gemeenten. Deze zorgaanbieders hebben met andere woorden domein-overstijgende samenwerking gezocht.

De concrete invulling van de rol van ieder van de partijen en het vinden van overeenstemming over de (financiële) uitgangspunten en handelwijzen heeft vervolgens nog twee jaren geduurd. In 2018 is daadwerkelijk gestart met de realisatie van de plannen, hierna omschreven als het experiment. Eveneens heeft de Minister in 2018 aan deze partijen toegezegd de eventuele meerkosten die in het kader van de uitvoering van het experiment zouden worden gemaakt te compenseren. Om dit te kunnen bewerkstelligen is de Regeling specifieke uitkering domein-overstijgend samenwerken (hierna: de Regeling) opgesteld.

Het experiment

Zoals gezegd, zijn drie samenwerkingsverbanden bestaande uit zorgaanbieders, gemeenten, verzekeraars en zorgkantoren het experiment gestart. Dit betreft samenwerkingsverbanden met de gemeenten Dongen, Ede en Hoogeveen.

Met het experiment wordt beoogd kwetsbare mensen zo lang mogelijk het leven te laten leiden dat zij willen, zonder alle rompslomp van het regelen van de benodigde zorg en ondersteuning. Een en ander moet leiden tot een hogere kwaliteit van leven, een grotere doelmatigheid en wellicht kostenbesparing. Om te bezien of een betere kwaliteit van leven van kwetsbare ouderen kan worden bereikt, is bekeken of in de directe voorfase van Wlz-gebruik (extra) zorg en ondersteuning kan worden geboden vanuit de informele zorg, Zvw en Wmo 2015.

In het experiment wordt één centrale persoon (een arrangeur, leefcoach of moatwerker/dorpsregisseur) aan elke geïncludeerde kwetsbare persoon (hierna: cliënt) toegewezen. De centrale persoon trekt nauw op met de cliënt en gaat de behoefte van de cliënt en diens eventuele partner na. In antwoord daarop op zoekt de centrale persoon naar informele en formele oplossingen, die ook meteen uit de deelnemende domeinen kunnen worden ingezet. De cliënt kan daarmee gebruik maken van:

  • zorg die wordt gedekt door een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1 van de Zvw; en daarnaast

  • een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015; of

  • informele ondersteuning (door bijvoorbeeld mantelzorgers of vrijwilligers).

Door de inzet van deze oplossingen, kunnen cliënten langer thuis wonen met meer kwaliteit van leven. Gevolg daarvan is dat op een later moment of zelfs helemaal geen gebruik wordt gemaakt van zorg op basis van de Wlz. Dat is gelegen in de latere of geen instroom in de verpleeghuiszorg. Met het experimentervaren de kwetsbare mensen en hun naasten meer rust en meer kwaliteit van leven.

Meerkosten

Omdat de cliënt langer en veelal ook extra gebruik kan maken van de oplossingen vanuit de Zvw en de Wmo 2015, worden in die domeinen extra kosten gemaakt ten opzichte van de situatie dat deze cliënt niet had deelgenomen aan het experiment. In de Zvw leveren deze ‘meerkosten’ geen probleem op. De arrangeur, leefcoach en moatwerker zijn op titel van de Zvw bekostigd (veelal een wijkverpleegkundige). De eventuele meerkosten t.o.v. situaties waarin deze vorm van zorg en ondersteuning (nog) niet kan worden geboden, worden “opgevangen” door de vereveningssystematiek in de Zvw. Dat betekent dat zorgverzekeraars niet gecompenseerd hoeven te worden voor deze meerkosten.

Een dergelijke systematiek kent de Wmo 2015 niet. Toch maken gemeenten meerkosten, hogere kosten dan ze zonder het experiment zouden hebben gemaakt. Dat doen ze door burgers langer in de thuissituatie te ondersteunen, vooral met meer huishoudelijke hulp en dagbesteding (zorg gefinancierd vanuit de Wmo 2015).

Door deze extra ondersteuning, hoeven deze mensen veel later of zelfs niet een beroep te doen op zorg uit de Wlz. De baten van dit experiment vallen dan ook in dit laatste domein, en derhalve bij de zorgkantoren. De zorgkantoren kunnen op dit moment niet rechtstreeks financiële middelen inzetten voor dergelijke “preventie” van gebruik van Wlz-zorg, die ten behoeve van het experiment zouden kunnen komen. Daarmee kunnen de zorgkantoren geen rol spelen bij het compenseren van deze meerkosten. Dat is de reden waarom de Minister zich heeft gecommitteerd gemeenten te compenseren voor deze in het kader van het experiment gemaakte meerkosten.

Onderzoeksbureau Significant heeft de drie deelexperimenten bij de gemeenten Dongen, Ede en Hoogeveen geëvalueerd. Vast is komen te staan dat cliënten inderdaad een beter leven ervaren, later of niet gebruik maken van de Wlz en wel meer informele zorg, Zvw-zorg en Wmo-ondersteuning ontvangen. Zoals gezegd, worden de meerkosten die op grond van de Zvw worden gemaakt, automatisch gecompenseerd, maar dit geldt niet voor de meerkosten die op grond van de Wmo 2015 worden gemaakt. Partijen hebben een monitor opgesteld om de kosten in het kader van het experiment voor alle samenwerkende partijen inzichtelijk te hebben. Significant heeft die monitor gevalideerd en op basis van die gegevens een berekening gemaakt om de meerkosten in kaart te brengen. Voor de berekening van de meerkosten wordt uitgegaan van een aanname ten aanzien van het veronderstelde gebruik aan Wlz-zorg, het moment van uitstel van instroom in de Wlz en de kosten die op titel van de Wmo 2015 vanaf dat moment “extra” worden gemaakt.

Toekomst

Inmiddels heeft de Minister ingestemd met het voornemen om de Wlz te wijzigen om Wlz-uitvoerders meer ruimte te geven om te investeren in preventieve ondersteuning en zorg in de zorgketen op lokaal niveau. Begin dit jaar heeft de Tweede Kamer hierover een brief ontvangen. Inmiddels is de internetconsultatie afgerond en worden de resultaten van de consulatie verwerkt. Het voornemen is om de wijziging van de Wlz in werking te laten treden op 1 januari 2023. Tot die datum mogen de drie gemeenten die deelnemen aan het experiment de werkwijze blijven hanteren en kunnen zij op grond van de Regeling een specifieke uitkering aanvragen waarmee de meerkosten in het kader van de Wmo 2015 worden gecompenseerd. De Regeling wordt hieronder artikelsgewijs toegelicht.

Staatssteun

Er is sprake van staatssteun als aan de volgende vijf cumulatieve criteria is voldaan:

  • De steun wordt verleend aan een onderneming die een economische activiteit verricht;

  • De steun wordt met staatsmiddelen bekostigd;

  • De staatsmiddelen verschaffen een economisch voordeel dat niet via de normale commerciële weg zou zijn verkregen;

  • De maatregel is selectief;

  • De maatregel vervalst (potentieel) de mededinging en (dreigt te) leiden tot een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in de EU.

In dit geval wordt het eerste criterium niet vervuld. Gemeenten kunnen voor de uitvoering van bepaalde aan hen opgedragen publieke taken een specifieke uitkering krijgen. Zij zijn in zo’n geval niet aan te merken als ondernemingen in de zin van de staatssteunregels. Indien gemeenten de middelen inzetten om de activiteiten te realiseren zijn zij, indien de middelen ten goede komen aan ondernemingen, gehouden de staatssteunregels na te leven.

Gevolgen voor de regeldruk

De enige aanvragers van een uitkering op basis van onderhavige regeling zijn drie met name genoemde gemeenten. De regeling heeft geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven.

Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen gevolgen voor de regeldruk van burgers en bedrijven heeft.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Begripsbepalingen

In artikel 1 worden de begrippen gedefinieerd. De begrippen die nadere uitleg behoeven, worden hieronder toegelicht.

De gemeenten Ede, Dongen en Hoogeveen hebben een samenwerkingsovereenkomst gesloten met verschillende verzekeraars, zorgkantoren en zorgaanbieders om uitvoering te kunnen geven aan het experiment. In de samenwerkingsovereenkomst staan de voorwaarden waaronder uitvoering wordt gegeven aan het experiment.

Het experiment is het er onder leiding van een centraal persoon voor zorgen dat een cliënt gebruik kan maken van:

  • zorg die wordt gedekt door een zorgverzekering als bedoeld in artikel 1 van de Zvw; en daarnaast

  • een voorziening als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015; of

  • informele ondersteuning (door bijvoorbeeld mantelzorgers of vrijwilligers).

Hierdoor kan op een later moment of zelfs helemaal geen gebruik worden gemaakt van zorg op basis van de Wlz. De centrale persoon is verantwoordelijk voor het organiseren van het gehele zorgarrangement van de inwoner. De centrale persoon trekt nauw op met de cliënt, vertaalt diens wensen in concreet aanbod, treedt preventief op, stelt nieuwe zorgarrangementen samen over de financieringsdomeinen (Wmo 2015, Zvw en Wlz) heen en maakt gebruikt van informele ondersteuning.

Een cliënt is een thuiswonend, kwetsbaar persoon met een hulpvraag die één van de verschillende financieringsdomeinen overstijgt. De cliënten die kunnen deelnemen aan het experiment worden door de zorgverlener geselecteerd door middel van een gevalideerd screeningsinstrument, zoals opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst. Het gaat om de volgende screeningsinstrumenten: Trazag, GFI, EasyCare, MHQOL, Prisma 6, Positieve Gezondheid van M. Huber. De cliënt moet zelf ook bereid zijn om aan het experiment deel te nemen. Een cliënt zal vaak te maken hebben met multi-domeinproblematiek of ten minste cognitieve problematiek. Het zijn cliënten die normaal gesproken een Wlz indicatie zouden krijgen. Een specifieke uitkering (hierna: uitkering) wordt op grond van deze regeling enkel verstrekt voor de meerkosten die gemeenten voor deze cliënten hebben gemaakt in het kader van hun deelname aan het experiment.

Meerkosten zijn kosten die in het kader van het experiment worden gemaakt op grond van de Wmo 2015 en in de reguliere situatie niet zouden zijn gemaakt. In de reguliere situatie krijgt een cliënt op een gegeven moment een Wlz-indicatie waardoor er geen kosten meer worden gemaakt op grond van de Wmo 2015, maar er kosten worden gemaakt op grond van de Wlz. Door uitvoering te geven aan het experiment zullen er minder kosten worden gemaakt op grond van de Wlz, maar extra kosten worden gemaakt op grond van de Wmo 2015. De extra kosten die worden gemaakt op grond van de Wmo 2015 zijn de meerkosten. De gemeenten hebben deze meerkosten inzichtelijk gemaakt. Op basis van de meerkosten en het aantal cliënten uit het verleden zijn gemiddelde meerkosten per cliënt berekend. Deze meerkosten zijn gecontroleerd door Significant en akkoord bevonden. Aan de hand van de meerkosten per cliënt kan een inschatting worden gemaakt van de meerkosten die de gemeenten bij de uitvoering van het experiment nog kunnen verwachten. Voor deze meerkosten kunnen gemeenten een uitkering aanvragen.

Artikel 2. Toepasselijkheid Kaderregeling en Awb

Op uitkeringen die op grond van onderhavige regeling worden verstrekt is de Kaderregeling subsidies OCW, SZW en VWS niet van toepassing.

De artikelen 4:35, 4:37, 4:38, 4:46, 4:48 tot en met 4:50, 4:56 en 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van overeenkomstige toepassing op deze regeling.

Artikel 3. Activiteiten waarvoor een uitkering wordt verstrekt

De Minister kan op aanvraag een uitkering verstrekken aan een gemeente voor de meerkosten die worden gemaakt ter uitvoering van een experiment ten behoeve van een cliënt. Dit heeft betrekking op de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022.

Artikel 4. Hoogte van de uitkering

Per gemeente is een vastgesteld bedrag beschikbaar voor de meerkosten die in het kader van het experiment worden gemaakt. Dit bedrag bestaat uit een bedrag van € 2.725,– per cliënt en bedraagt ten hoogste € 817.500 voor de gemeente Ede, € 436.000 voor de gemeente Dongen en € 545.000 voor de gemeente Hoogeveen. Deze bedragen zijn tot stand gekomen aan de hand van door Significant gevalideerde en in het kader van het experiment gemaakte meerkosten en het aantal deelnemende cliënten in het verleden (de periode 1 januari 2018 tot 1 mei 2021).

Artikel 5. Aanvraag tot verlening

Een uitkering wordt op aanvraag verstrekt. De gemeente kan een aanvraag tot verlening van een uitkering eenmalig indienen tot 20 september 2021 om 16.00 uur.

Voor de aanvraag wordt een door de Minister vastgesteld formulier gebruikt.

Artikel 6. Verlening en bevoorschotting

De Minister neemt binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag een besluit omtrent de verlening van de uitkering. Wanneer een aanvraag incompleet is, krijgt de gemeente de kans om de ontbrekende informatie aan te vullen. De Minister verleent bij het besluit tot verlening van de uitkering een voorschot van 100% waarvan 62,5% in het kalenderjaar 2021 en 37,5% in het kalenderjaar 2022 in één keer wordt uitbetaald.

Artikel 7. Verplichtingen verbonden aan de uitkering

De gemeente is verplicht te melden wanneer de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel worden verricht. De melding moet zo spoedig mogelijk en zelfs ‘onverwijld’ worden gedaan. Dit betekent dat de melding onmiddellijk moet worden gedaan. De gemeente mag dus niet wachten tot hij dit nodig acht. De gemeente informeert de Minister daarnaast op verzoek over de voortgang van de activiteiten die in het kader van het experiment worden uitgevoerd.

Artikel 8. Verantwoording

De verantwoording voor de besteding van de uitkering verloopt op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet via de jaarrekening van de gemeente en de systematiek van ‘single information, single audit’ (SiSa-systematiek).

De gemeente verstrekt uiterlijk op 15 juli na afloop van het kalenderjaar waarin de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend zijn verricht de verantwoordingsinformatie. Het experiment heeft betrekking op de periode 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022. De verantwoordingsinformatie dient dus in 2023 te worden verstrekt.

Artikel 9. Vaststelling van de uitkering

De Minister besluit uiterlijk 38 weken na ontvangst van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 8, over de vaststelling van de uitkering.

Indien de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend, zijn verricht en daarnaast volledig is voldaan aan de voorwaarden en verplichtingen die verbonden zijn aan de uitkering, wordt de uitkering vastgesteld op het daadwerkelijk aantal geselecteerde cliënten waarvoor meerkosten zijn gemaakt en die binnen de periode van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2022 deel hebben genomen aan het experiment, vermenigvuldigd met het bedrag van € 2.725,–, tot ten hoogste het in de verleningsbeschikking genoemde bedrag.

Onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 4:57 van de Awb.

Artikel 10. Hardheidsclausule

Toepassing van de hardheidsclausule is aan strenge eisen gebonden en er zal met grote terughoudendheid gebruik van worden gemaakt. Het is evenwel niet op voorhand uit te sluiten dat zich omstandigheden zullen voordoen die noodzaken tot afwijken van deze regeling. Het dient dan te gaan om onbillijkheden van overwegende aard.

Artikel 11. Inwerkingtreding en vervaldatum

De onderhavige regeling treedt in werking op een door de Minister te bepalen tijdstip. Op 9 juli 2021 heeft de ministerraad ingestemd met de Wijziging van het Besluit financiële verhouding 2001 in verband met het verlagen van het grensbedrag voor de verzameluitkering (Besluitenlijst van de vergadering gehouden op 9 juli 2021, in de Rolzaal op het Binnenhof in Den Haag, aangevangen ’s middags in aansluiting aan de MCC-19, met kenmerk 4214978, onder 1b). Dat besluit strekt ertoe het grensbedrag voor de verzameluitkering in artikel 28a van het Besluit financiële verhouding te wijzigen in een grensbedrag van 1 miljoen euro per jaar voor de (gehele) uitkering en een grensbedrag van 50.000 euro per jaar per ontvanger. Zodra dit besluit in werking is getreden, zal de onderhavige regeling in werking kunnen treden. De regeling wordt eerder gepubliceerd zodat reeds de voorbereidingen voor het verstrekken van een specifieke uitkering op grond van onderhavige regeling kunnen worden getroffen.

De regeling vervalt met ingang van 31 december 2023 met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op een uitkering die krachtens deze regeling is verstrekt.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge

Naar boven