Regeling van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media van 2 juli 2021, nr. VO/28337958 tot wijziging van de Regeling leerresultaten VO 2016 in verband met een generieke uitzondering voor de beoordeling van de leerresultaten wegens COVID-19

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,

Gelet op artikel 37a van het Inrichtingsbesluit WVO;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING REGELING LEERRESULTATEN VO 2016

In Bijlage B wordt voor ‘Oordeel over de leerresultaten’ een paragaaf ingevoegd, luidende:

Geen oordeel schooljaar 2021–2022 in verband met coronacrisis

In verband met de uitbraak van COVID-19 zijn de leerresultaten van het schooljaar 2020–2021 geen betrouwbare graadmeter voor de onderwijskwaliteit van scholen en leerwegen. Daarom worden de leerresultaten van scholen en leerwegen in het schooljaar 2021–2022 niet beoordeeld. Alle scholen en leerwegen krijgen ‘geen oordeel’. Er wordt geen aanvullend onderzoek, als bedoeld in deze bijlage, verricht.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob

TOELICHTING

Algemeen

Inleiding

De COVID-19 crisis heeft de nodige impact gehad op de Nederlandse scholen. Deze situatie leidt er toe dat gegevens, die normaliter goed vergelijkbaar zijn met gegevens uit voorgaande jaren, anders gewogen moeten worden. Dat werkt door in de werkwijze van de Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) rond de beoordeling van de leerresultaten. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media (hierna: de minister), heeft bij brief van 15 februari 20211 aangekondigd dat de inspectie de onderwijsresultaten wel blijft volgen, maar het komende schooljaar 2021/2022 bij de onderzoeken die de inspectie doet, geen oordelen geeft over de leerresultaten: standaard OR1 uit het onderzoekskader van de inspectie.2

Hoofdlijnen van de regeling

Besturen en scholen hebben recht op een fair oordeel over de leerresultaten. De maatregelen als gevolg van de COVID-19 crisis beïnvloeden sinds maart 2020 het onderwijs. Scholen gaan verschillend om met de uitdagingen van COVID-19. Sommige scholen wijken af van hun reguliere bevorderingsbeleid (dat heeft invloed op de indicatoren R1, R2 en R3). Een school die het bevorderingsbeleid vanwege de omstandigheden heeft versoepeld, heeft minder leerlingen die doubleren. De leerlingen die normaliter een jaar hadden moeten overdoen, zijn nu met een achterstand doorgestroomd. Andere scholen blijven het reguliere bevorderingsbeleid hanteren. Een school die voor deze optie heeft gekozen heeft juist te maken met meer leerlingen die doubleren.

Het toepassen van de normen uit de Regeling leerresultaten VO 2016 doet geen recht aan de huidige situatie. Iedere school heeft te kampen gehad met eigen uitdagingen, en heeft hier in een keuze gemaakt in de wijze waarop ze deze uitdagingen het hoofd wilden bieden. De absolute normen die onder normale omstandigheden gelden, zullen nu vaak geen fair oordeel opleveren, omdat er nu niet zonder meer een goede aansluiting is bij de absolute normen uit de Regeling leerresultaten VO 2016.

Op basis van de in bijlage A bij deze regeling beschreven indicatoren worden onder normale omstandigheden de gemiddelde leerresultaten van drie jaar bekeken. Op zich zouden de leerresultaten wel kunnen worden vastgesteld, maar de vergelijking hoe de leerresultaten zich verhouden tot de leerresultaten in de afgelopen jaren levert geen betrouwbaar beeld op. Dit omdat niet alleen generiek de omstandigheden (wel of geen COVID-19) verschillen, maar ook omdat de scholen daar ieder op hun eigen manier, binnen de gegeven wet- en regelgeving, keuzes in hebben gemaakt. De wijze waarop de scholen met de uitdagingen van COVID-19 zijn omgegaan maakt dat de aard van de gegevens (artikel 37 a, onder a van het Inrichtingsbesluit) in het geding is.

De minister heeft, in samenspraak met de inspectie, besloten om in het schooljaar 2021/2022 alle scholen en leerwegen ‘geen oordeel’ te geven op de leerresultaten. Het is een generieke maatregel. Zo weten alle scholen waar zij aan toe zijn.

De wijziging in bijlage B heeft vooralsnog alleen betrekking op het oordeel dat wordt gegeven in het schooljaar 2021/2022. De inspectie streeft ernaar de normen uit de regeling leerresultaten zo snel mogelijk weer toe te passen bij de beoordeling van de leerresultaten.

Gevolgen

Zoals genoemd in de brief van 15 februari 2021 blijft de inspectie de onderwijsresultaten het komend schooljaar wel nauwgezet volgen. Het gaat immers om een cruciale deugdelijkheidseis. De inspectie neemt de onderwijsresultaten mee in de risicodetectie. Waar de inspectie risico’s ziet, doet zij ook in schooljaar 2021–2022 risicogericht kwaliteitsonderzoek. Dit kan op school- of afdelingsniveau nog steeds leiden tot het oordeel onvoldoende of zeer zwak. Met dien verstande dat de onderwijsresultaten daar dan in het schooljaar 2021–2022 niet in meewegen. Scholen die het oordeel zeer zwak of onvoldoende nu hebben, kunnen zich in het schooljaar 2021–2022 rehabiliteren, ook al geeft de inspectie geen oordeel over de onderwijsresultaten. Voorwaarde zal zijn dat de inspectie in een integrale weging op basis van haar onderzoekskader geen risico’s ziet.

Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De wijzigingen zijn op voorstel van de Inspecteur Generaal van het Onderwijs opgesteld en in goed overleg op ambtelijk niveau met de Inspectie opgesteld. De regeling is in concept aan DUO en de Inspectie voorgelegd voor een uitvoerings- en handhaafbaarheidstoets. De regeling is in lijn met het voorstel van de Inspectie. DUO ziet geen uitvoeringsconsequenties voor deze regeling.

Administratieve lasten

De wijziging heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten van de scholen in het voortgezet onderwijs.

Inwerkingtreding

De wijzigingsregeling gaat in met ingang van het schooljaar 2021–2022. Er wordt aangesloten bij een vast verander moment voor het voortgezet onderwijs, daarom treedt de regeling op 1 augustus 2021 in werking.

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media, A. Slob


X Noot
1

Kamerstuk II 2020/2021, 35 570-VIII, nr. 183.

Naar boven