Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 19 juli 2021, nummer WBV 2021/14, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/15 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

15. Het asielbeleid ten aanzien van Iran

15.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

15.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

15.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag

15.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND beschouwt de volgende groepen als groepen die systematisch worden blootgesteld aan vervolging in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag:

  • a. christenen die actief zijn voor ‘nieuwe kerken’ of evangeliseren;

  • b. leden van huiskerken die bijeenkomsten bijwonen.

15.3.2. Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt voor Iran de volgende groepen aan als risicogroepen:

  • a. bahai’s;

  • b. Gonabadi soefi’s;

  • c. personen die actief zijn in de politiek, journalistiek, op het gebied van de mensenrechten of een ander maatschappelijk terrein (in het bijzonder op het terrein van vrouwenrechten en de rechten van etnische minderheden) en daarbij kritiek uiten op de autoriteiten, hetgeen door de autoriteiten als oppositioneel kan worden aangemerkt;

  • d. afvalligen van het islamitisch geloof die hun afvalligheid actief uitdragen; en

  • e. lhb’s (lesbiennes, homoseksuelen en biseksuelen).

15.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw

15.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

15.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

15.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

15.5. Bescherming

15.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

15.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

Geen bijzonderheden.

15.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Iran geldt dat sprake is van opvangvoorzieningen waarvoor de autoriteiten zorg dragen. Dat deze opvang in het algemeen toereikend is, staat niet vast.

In een voorkomend geval kan – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

15.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

15.8. Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 juli 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 19 februari 2021 een algemeen ambtsbericht inzake Iran uitgebracht. Het ambtsbericht bevat een actualisering van eerdere ambtsberichten over Iran en beschrijft de situatie in Iran in de periode maart 2019 tot en met januari 2021.

Bij brief van 17 juni 2021 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de Tweede Kamer geïnformeerd over haar beslissing het landgebonden asielbeleid voor vreemdelingen afkomstig uit Iran op basis van het ambtsbericht aan te passen.

In paragraaf 15.3.2 Vc is het beleid nader verduidelijkt door de onder c. genoemde risicogroep:

  • ‘personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten’;

te herformuleren naar:

  • ‘personen die actief zijn in de politiek, journalistiek, op het gebied van de mensenrechten of een ander maatschappelijk terrein (in het bijzonder op het terrein van vrouwenrechten en de rechten van etnische minderheden) en daarbij kritiek uiten op de autoriteiten, hetgeen door de autoriteiten als oppositioneel kan worden aangemerkt’.

Aan deze verduidelijking liggen de volgende overwegingen ten grondslag.

Het ambtsbericht maakt melding van, onder andere, vrouwenrechtenactivisten, milieuactivisten en personen die actief opkomen voor de rechten van etnische minderheden die in de negatieve aandacht stonden van de autoriteiten. Deze groepen werden in het tot nu toe geldende beleid geschaard onder de risicogroep ‘personen die actief zijn in de politiek, journalistiek of op het gebied van de mensenrechten en daarbij significant kritiek uiten op de autoriteiten’. Nu deze groepen expliciet worden benoemd in het ambtsbericht, worden zij ook in het beleid vermeld.

Voorts blijkt uit het ambtsbericht dat kritiek niet altijd significant hoeft te zijn, wil degene die deze kritiek uit, in de negatieve aandacht van de autoriteiten komen te staan. Het voornaamste lijkt niet dat de kritiek significant is, maar dat de Iraanse autoriteiten de kritiek en/of activiteiten van de vreemdeling als oppositioneel aanmerken.

Om tot de risicogroep te behoren moet het voorzienbaar zijn dat de Iraanse autoriteiten de kritiek en/of activiteiten als oppositioneel aanmerken. De vraag of voorzienbaar is dat de kritiek en /of activiteiten van de vreemdeling als oppositioneel worden aangemerkt, zal worden beoordeeld aan de hand van de individuele verklaringen van de vreemdeling, zijn achtergrond en hetgeen in het ambtsbericht en andere landeninformatie staat vermeld.

Tot slot is in paragraaf 15.3.2 Vc de zin ‘In de toepassing van dit beleid wordt rekening gehouden met de algemeen geformuleerde beleidsregels, onder meer ten aanzien van godsdienst in C2 van de vreemdelingencirculaire’ verwijderd. Reden is dat deze verwijzing naar beleidsregels in C2 geen toegevoegde waarde heeft, nu deze altijd worden betrokken bij de beoordeling van een aanvraag.

Ten aanzien van de paragraaf inzake adequate opvang voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen geldt het volgende.

Op 14 januari jl. heeft het Hof van Justitie van de EU uitspraak gedaan inzake het opleggen van terugkeerbesluiten aan alleenstaande minderjarige vreemdelingen. In deze uitspraak is bepaald dat alvorens een terugkeerbesluit uit te vaardigen een lidstaat zich dient te overtuigen van de aanwezigheid van adequate opvang in het land van herkomst. De uitspraak van het Hof heeft de nodige gevolgen voor de uitvoeringspraktijk, nu dit noopt tot het anders beleggen van sommige taken.

In het ambtsbericht staat aangegeven dat er in 2018–2019 663 opvangfaciliteiten voor minderjarigen onder beheer van de State Welfare Organization verspreid over heel Iran waren. Het ambtsbericht maakt echter onvoldoende duidelijk of deze opvangfaciliteiten voldoen aan de lokale standaarden.

Gelet op de genoemde uitspraak en het ambtsbericht is de beleidsregel dat in Iran algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn en de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang, vervangen. Opgenomen is nu dat in een voorkomend geval – na onderzoek – kan worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven