TOELICHTING
Algemeen
Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling pilot praktijkgericht programma voor gl
en tl. Met deze wijzigingsregeling wordt het mogelijk gemaakt om vier vavo-instellingen
toe te voegen aan de pilot; twee plekken voor het praktijkgerichte programma’s Zorg
& Welzijn en twee plekken voor het praktijkgerichte programma Economie & Ondernemen.
Zodra de nieuwe leerweg per schooljaar 2024/2025 ingaat, en de gemengde en theoretische
leerweg van het vmbo verdwijnen, is een praktijkgericht programma nodig om te slagen
voor het vmbo-diploma nieuwe leerweg. Dit zorgt ervoor dat leerlingen die gezakt zijn,
en terechtkomen bij het vavo, hun gezakte praktijkgerichte vak moeten halen. Ook voor
volwassenen die hun vmbo-diploma nieuwe leerweg willen halen op het vavo moet het
mogelijk zijn om een praktijkgericht programma te volgen en af te sluiten. Daarom
is het van belang is om de vavo-instellingen mee te nemen in de pilot, zodat zij ervaring
op kunnen doen met het aanbieden van het praktijkgerichte programma.
Regeldruk
Bij het opstellen van de wijzigingsregeling is in het oog gehouden dat de regeling
geen onnodige regeldruk veroorzaakt. Dit betekent dat is nagedacht over de regeldrukkosten,
werkbaarheid en gepercipieerd nut van de regeling.
Dat geldt onder andere voor het aanvraagproces. Vanuit DUS-I wordt een formulier beschikbaar
gesteld, waarmee de aanvraag wordt ingediend. Aanvragers wordt gevraagd om een activiteitenplan
met begroting in te dienen.
De lasten voor de maatschappij bij het aanvragen van de regeling zijn als volgt ingeschat.
De regeling maakt mogelijk dat vier aanvragen van vavo-instellingen worden toegekend.
Er worden mogelijk meer aanvragen worden ingediend (naar schatting 15). Voor deze
aanvragen worden de kosten voor de maatschappij geschat op gemiddeld 30 uur per aanvraag,
inclusief de kennisnamekosten van de regeling en de interne en mogelijk externe afstemming
over de plannen. Daarbij is ervan uitgegaan dat gemiddeld 20% van de aanvragers (onderdelen
van) de aanvraag moet aanvullen, hetgeen gemiddeld 8 uur kost. De subsidie wordt direct
vastgesteld en opname in de jaarrekening is onderdeel van de reguliere verantwoording
van de instellingen, dus hiervoor worden geen uren gerekend.
De lasten voor de maatschappij die met de aanvragen zijn gemoeid, bedragen dan in
totaal (15*30)+(0,2*15*8)= 474 uur. Uitgaande van een uurtarief van € 50,– is dat
€ 23.700. Dit is 4,9% van het totaal beschikbare bedrag.
Artikelsgewijs
Artikel I
Artikel 13 (nieuw)
In artikel 13 wordt bepaald welke activiteiten subsidiabel zijn. De subsidie wordt
verleend voor activiteiten die op de uitvoering van de geselecteerde praktijkgerichte
programma’s zijn gericht. OCW stimuleert de pilotscholen om samenwerking in de regio
aan te gaan en gebruik te maken van bestaande netwerken; met onder andere vo-scholen,
het mbo en het bedrijfsleven. Er bestaan al regionale netwerken en het advies is om
op basis van de reeds bestaande samenwerkingsconstructen verder te werken.
Daarnaast kunnen alle activiteiten ook gesubsidieerd worden in combinatie met een
cofinanciering van het bedrijfsleven. Te denken valt aan het samen met het bedrijfsleven
aanschaffen van materiaal of het organiseren van stages.
In artikel 13, vierde lid is bepaald dat de minister activiteiten niet dubbel subsidieert.
Vanuit de Regeling Sterk Techniekonderwijs worden scholen momenteel ook aangemoedigd
samenwerking te zoeken met het bedrijfsleven en het onderwijs meer praktijkgericht
vorm te geven. Deze regelingen kunnen elkaar versterken, maar activiteiten en kosten
mogen niet op twee regelingen worden opgevoerd.
Artikel 16 (nieuw)
In artikel 16, eerste lid, is bepaald dat aanvragen zullen worden verdeeld over twee
praktijkgerichte programma’s: Economie & Ondernemen en Zorg & Welzijn. Het derde lid
bepaald dat er wordt geloot wanneer er meer aanvragen zijn die voldoen aan de eisen
dan er gehonoreerd kunnen worden. Het vierde lid bepaald, in afwijking van het eerste
lid, dat er indien er minder dan twee aanvragen zijn voor een van de twee praktijkgerichte
programma’s de resterende plek, of plekken, beschikbaar wordt gesteld voor een instelling
met een aanvraag voor het andere praktijkgerichte programma die in de loting het eerste
volgende nummer heeft toegewezen gekregen.
Artikel 17 (nieuw)
Artikel 17 bevat de subsidieverplichtingen. Voor de volledigheid wordt hierbij opgemerkt
dat het bevoegd gezag, in aanvulling op de verplichtingen van artikel 17, ook moet
voldoen aan de verplichting van artikel 5.4 van de Kaderregeling subsidies OCW, SZW
en VWS om mee te werken aan het evaluatieonderzoek van de pilots, zowel wat betreft
enquêtes als interviews en eventuele andere onderzoeksmethoden.
Indien nodig kunnen voor het onderzoek persoonsgegevens verwerkt worden. In dat geval
moet het bevoegd gezag ouders of wettelijk vertegenwoordigers van leerlingen hierover
informeren.
Artikel 20 (nieuw)
Artikel 20, eerste lid, bepaald dat de voortgangsrapportage wordt opgeleverd na het
eerste jaar. In de voortgangsrapportage rapporteert de instelling over de voortgang
in het eerste jaar (schooljaar 2021/2022) in relatie tot de ingeleverde subsidieaanvraag.
In de voortgangsrapportage wordt ook de implementatiefase beschreven, tweede lid.
De implementatiefase is de schooljaren 2022/2023 en 2023/2024. In het activiteitenplan
uit de subsidieaanvraag beschrijft de instelling op hoofdlijnen op welke wijze het
praktijkgerichte programma wordt ingericht en geïmplementeerd. Het onderdeel implementatiefase
uit de voortgangsrapportage is een gedetailleerde uitwerking van het activiteitenplan
uit de oorspronkelijke subsidieaanvraag en biedt de instelling de mogelijkheid de
activiteiten en begroting indien nodig te wijzigen naar aanleiding van de opgedane
ervaring in het voorbereidingsjaar (schooljaar 2021/2022).
Artikel II
De regeling treedt in werking met ingang van de dag na datum van de Staatscourant
waarin zij wordt geplaatst. De reden daarvoor is dat scholen zo snel mogelijk duidelijkheid
moeten hebben over het moment waarop zij moeten starten met het praktijkgericht programma,
omdat dit grote invloed heeft op hun formatie en lessen. Daarom is afgeweken van de
vaste verandermomenten en de minimale invoeringstermijn van twee maanden.
De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media,
A. Slob