TOELICHTING
1. Aanleiding
Als gevolg van de uitbraak van COVID-19 kunnen studenten sinds maart 2020 weinig gebruikmaken
van hun reisvoorziening. Voor een groot deel (en soms zelfs volledig) zijn studenten
aangewezen op online onderwijs, als gevolg waarvan veel minder gebruik gemaakt wordt
van het openbaar vervoer. Op 28 april 20201 is de Tweede Kamer geïnformeerd over het besluit dat voor ho-studenten die in maart
2020 recht hadden op een reisvoorziening, de duur van het recht hierop met drie maanden
werd verlengd. Bij de aankondiging van deze maatregel werd reeds aangegeven dat afhankelijk
van het verloop van de coronacrisis, zou worden gekeken of deze verlenging van drie
maanden voldoende is. Ook de motie van de leden Paternotte en Van der Molen roept
hiertoe op.2 Het kabinet heeft geconstateerd dat het – ondanks de inspanningen van onderwijsinstellingen,
studenten en de regering – niet iedereen lukt om midden in de coronacrisis tijdig
af te studeren. Deze studenten zullen wellicht op een later moment alsnog gebruik
moeten gaan maken van het openbaar vervoer om de onderwijsinstelling of het stageadres
te bereiken. Het is derhalve reëel dat studenten te maken krijgen met studievertraging
als gevolg van de uitbraak van COVID-19 die gaandeweg de studie niet meer volledig
is in te halen, en op een later moment gebruik dienen te maken van het openbaar vervoer.
In het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk
onderzoek en de Wet studiefinanciering 2000 betreffende tijdelijke voorzieningen voor
het studiejaar 2021-2022 in verband met COVID-193 is naar aanleiding van het Nationaal Programma Onderwijs (hierna: NPO) in artikel
13.2a van de Wet studiefinanciering 2000 (hierna: Wsf 2000) opgenomen dat een student
in verband met de uitbraak van COVID-19 in aanmerking komt voor een extra reisvoorziening.
In de wet is een grondslag opgenomen om deze maatregel bij ministeriële regeling nader
uit te werken. Hieraan wordt met onderhavige regeling uitvoering gegeven.
2. Inhoudelijk
2.1 Reisvoorziening
Studenten aan een opleiding in het hoger onderwijs die voldoen aan de gestelde voorwaarden,
komen op grond van de Wsf 2000 in aanmerking voor een reisvoorziening als onderdeel
van de reguliere studiefinanciering. Deze reisvoorziening wordt voor ho-studenten
toegekend onder de voorwaarden van de prestatiebeurs. Wie in Nederland studeert krijgt
een reisrecht waarmee gedurende een bepaald deel van de week gratis of met korting
gebruik kan worden gemaakt van het openbaar vervoer (weekabonnement of weekendabonnement).
Voor studenten die aanspraak hebben op studiefinanciering voor het volgen van een
opleiding buiten Nederland, bestaat de reisvoorziening uit een bedrag in geld.4 Dat geldt ook voor een kleine groep studenten die geen burgerservicenummer heeft.5 Ho-studenten hebben aanspraak op een reisvoorziening voor de nominale duur van de
opleiding, plus één jaar (in de regel betreft dit totaal vijf jaar).6
2.2 Verlenging in verband met COVID-19
Met onderhavige regeling wordt geregeld dat ho-studenten die in de periode maart 2020
tot en met december 2020 minimaal één maand aanspraak hadden op een reisvoorziening,7 en in die periode voor een of meerdere maanden enige vorm van reguliere studiefinanciering
toegekend hebben gekregen (bijvoorbeeld de aanvullende beurs, een reisvoorziening
of een lening), in aanmerking komen voor een extra reisvoorziening. Op deze manier
komen studenten voor de extra reisvoorziening in aanmerking die in die periode aanspraak
hadden op een reisvoorziening en ook bij DUO bekend zijn omdat zij een vorm van studiefinanciering
toegekend hebben gekregen.
De extra reisvoorziening houdt in dat de totale duur van de aanspraak op de reisvoorziening
wordt verlengd met twaalf maanden.8 Deze twaalf maanden volgen aansluitend op de reguliere aanspraak op de reisvoorziening
(nominale duur van de opleiding plus één jaar). Dit betekent ten eerste een uitbreiding
van de doelgroep waarvan in april 2020 de aanspraak op de reisvoorziening reeds met
drie maanden was verlengd: ook studenten die in de maanden april tot en met december
2020 voor het eerst of weer aanspraak hebben op studiefinanciering in de vorm van
een reisvoorziening voor een opleiding in het hoger onderwijs, en voor die maand(en)
enige vorm van reguliere studiefinanciering toegekend hebben gekregen, komen in aanmerking
voor een verlenging van de duur van de reisvoorziening. Ten tweede betekent dit dat
de duur van de aanspraak op de reisvoorziening wordt verlengd met in totaal twaalf
maanden in plaats van de eerder toegezegde drie maanden.9
Ter illustratie betekent dit dat voor studenten bij wie de aanspraak op de reisvoorziening
als onderdeel van de studiefinanciering oorspronkelijk per 1 september 2022 zou vervallen,
dit nu vervalt per 1 september 2023. Voor studenten bij wie de aanspraak op de reisvoorziening
oorspronkelijk zou vervallen per 1 april 2020, betekent dat de aanspraak op de reisvoorziening
met terugwerkende kracht is verlengd, en is vervallen per 1 april 2021.
Als gevolg van de verlengingsmaatregel die op 28 april 2020 bekend is gemaakt, is
drie maanden extra aanspraak op de reisvoorziening toegekend aansluitend aan de duur
van de reguliere reisvoorziening aan ho-studenten die een opleiding volgden aan een
hogeschool of universiteit én in maart 2020 recht had op een studentenreisproduct.
Er is met name voor gekozen de periode ‘maart 2020’ uit te breiden naar ‘maart tot
en met december 2020’, om op die manier huidige eerstejaars ook in aanmerking te laten
komen voor een reisvoorziening voor de nominale duur van de studie plus twee jaar
(wat met deze maatregel feitelijk wordt geregeld). Met deze afbakening valt overigens
het overgrote deel van de ho-studenten die in het studiejaar 2020-2021 zijn ingeschreven
onder deze maatregel, omdat slechts een heel klein aantal studenten na december 2020
wordt ingeschreven voor het studiejaar 2020-2021.
Voor het overgrote deel van de studenten die in aanmerking komt voor de extra maanden
aanspraak op de reisvoorziening, geldt dat ze daadwerkelijk 12 maanden extra gebruik
kunnen maken van een studentenreisproduct op hun OV-chipkaart dan wel een buitenlandvergoeding.
Er is echter ook een groep studenten voor wie dit niet geldt. Als een student bijvoorbeeld
oorspronkelijk reisrecht had tot en met augustus 2020 (nominale studieduur plus één
jaar), komt deze student als gevolg van extra reisvoorziening in aanmerking voor een
reisvoorziening tot en met augustus 2021 (12 extra maanden, in aansluiting op 31 augustus
2020). Deze student heeft dan materieel nog enkele maanden aanspraak op de reisvoorziening
waar hij gebruik van kan maken, en niet de volledige twaalf maanden. Deze vormgeving
is gekozen, omdat deze voor DUO uitvoeringstechnisch goed te realiseren was en het
beste aansloot op de op 28 april 2020 afgekondigde verlengingsmaatregel. Twaalf maanden
extra aanspraak geven op de reisvoorziening zonder dit te laten aansluiten aan de
laatste maand van de reguliere reisvoorziening, zou in de uitvoering van DUO complex
zijn als gevolg van de directe koppeling van het recht op de reisvoorziening met de
prestatiebeurs. Bovendien was de gekozen vormgeving het snelst te implementeren en
in de meeste gevallen zonder dat de student daar iets voor hoefde te doen, waardoor
juist de hier betreffende doelgroep zo snel mogelijk weer over een studentenreisproduct
kon beschikken.
Gezien de aard van het studentenreisproduct, kunnen studenten die met terugwerkende
kracht aanspraak krijgen op extra reisvoorziening aansluitend op de duur van de aanspraak
op de reguliere reisvoorziening, niet met terugwerkende kracht beschikken over een
studentenreisproduct op hun OV-chipkaart. Met terugwerkende kracht vindt er dan ook,
behoudens uitzonderingen (zie par. 2.3 en 2.4), geen toekenning plaats van de extra
reisvoorziening. DUO heeft zich maximaal ingespannen om zo snel mogelijk na bekend
worden van het NPO een extra reisvoorziening toe te kennen. Dat is gerealiseerd per
1 april 2021. Vanwege de uitvoerbaarheid was het niet te vermijden dat een kleine
groep studenten minder voordeel heeft van de extra reisvoorziening. Dit wordt echter
als redelijk beschouwd. Die groep heeft namelijk (grotendeels) al voor het begin van
de coronacrisis de maximale duur van de reisvoorziening bereikt. Extra maanden reizen
zouden ook zonder coronacrisis voor eigen rekening zijn geweest.
Bovenstaande betekent dat toekenning van de reisvoorziening ook niet met terugwerkende
kracht plaatsvindt bij een reisvoorziening in de vorm van een vergoeding in geld.10 Op die manier wordt voorkomen dat studenten die aanspraak maken op deze vergoeding
een contant voordeel krijgen ten opzichte van de groep studenten die evenmin feitelijk
profijt heeft van de verlenging van de aanspraak van het reisrecht met terugwerkende
kracht. Dat zou een onrechtvaardig verschil zijn.
Het recht op de reisvoorziening, inclusief de verlenging, bestaat enkel zo lang de
student staat ingeschreven aan een opleiding in het hoger onderwijs die aanspraak
geeft op studiefinanciering en aan de overige voorwaarden voor studiefinanciering
voldoet. Op het moment dat geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering, dient
het studentenreisproduct te worden stopgezet bij een daarvoor bestemde ophaalautomaat.
2.3 Gevolgen OV-boete
Voor de groep ho-studenten van wie de aanspraak op de reisvoorziening (na de verlenging
van drie maanden) is komen te vervallen geldt dat zij het studentenreisproduct dat
op de OV-chipkaart was geladen moesten stopzetten. Indien dat niet tijdig is gebeurd
en de student nadien met het studentenreisproduct heeft gereisd, is de student op
grond van artikel 3.27, tweede lid, van de Wsf 2000 een bedrag verschuldigd aan DUO
(dit wordt ook wel de ‘OV-boete’ genoemd). De extra reisvoorziening in de vorm van
een verlenging van de duur van de reisvoorziening met twaalf maanden wordt in deze
situatie voor een bepaalde periode toegekend met terugwerkende kracht. Dat houdt in
dat over een bepaalde periode met terugwerkende kracht toch recht op een reisvoorziening
bestond. Dit betekent dat de OV-boete achteraf onterecht is opgelegd. De ten aanzien
van die betreffende periode opgelegde OV-boetes worden dan ook herzien en komen te
vervallen.
Ter illustratie: voor een ho-student die oorspronkelijk in maart 2020 voor de laatste
maand aanspraak had op de reisvoorziening kwam het reisrecht vanwege de verlenging
van drie maanden te vervallen per 1 juli. Een verlenging van 12 maanden betekent dat
deze student tot en met maart 2021 aanspraak heeft op een reisvoorziening. In het
geval dat de student het studentenreisproduct op de OV-chipkaart niet tijdig heeft
stopgezet en in een bepaalde halve kalendermaand met het studentenreisproduct heeft
gereisd, was hij over die halve kalendermaand een ‘OV-boete’ verschuldigd. Deze boetes
worden als gevolg van de verlenging van het reisrecht en de toekenning met terugwerkende
kracht herzien en komen te vervallen, voor zover opgelegd over dezelfde periode als
waar de verlenging betrekking op heeft.
2.4 Gevolgen prestatiebeurs
De reisvoorziening wordt op grond van de Wsf 2000 voor ho-studenten verstrekt in de
vorm van een prestatiebeurs. Dit betekent dat voor de maanden waarin een student in
aanmerking komt voor een reisvoorziening en er een geactiveerd studentenreisproduct
is geladen op de OV-chipkaart, de prestatiebeursschuld wordt ‘opgeboekt’ met de waarde
van de reisvoorziening bedoeld in artikel 5.3 van de Wsf 2000. Indien een student
dit niet wenst, kan de student zoals gebruikelijk afhankelijk van diens situatie het
studentenreisproduct niet aanvragen, stopzetten of niet activeren. In onderhavige
regeling is de aanspraak en toekenning van de reisvoorziening over maanden in het
verleden zodanig vormgegeven dat er over reeds afgelopen maanden geen gevolgen voor
de prestatiebeursschuld ontstaan. Er wordt indien van toepassing namelijk wel een
aanspraak geregeld over maanden in het verleden, maar geen toekenning. Dat is alleen
anders voor de maanden waarin ten onrechte met een verlopen reisrecht is gereisd.
De OV-boete wordt door toekenning met terugwerkende kracht herzien en kwijtgescholden,
maar over de betreffende maand wordt wel een prestatiebeursschuld opgeboekt.
2.5 Reikwijdte
Met name voor ho-studenten kan als gevolg van de uitbraak van COVID-19 de situatie
ontstaan dat zij uit hun reisrecht lopen tijdens een periode waarin zij niet of nauwelijks
gebruikmaken van het openbaar vervoer, en waarbij zij vanwege studievertraging op
een later moment wel gebruik dienen te maken van het openbaar vervoer om naar hun
onderwijsinstelling of stage adres te komen. Omdat mbo(bol)-studenten in de regel
zeven jaar aanspraak hebben op een reisvoorziening, geldt de verlenging niet voor
mbo-studenten.
2.6 Procedure
Wanneer een ho-student op grond van onderhavige regeling aanspraak heeft op extra
reisvoorziening in de vorm van een verlenging van de duur van de reisvoorziening,
wordt deze verlenging op grond van artikel 14b van onderhavige regeling, automatisch
(ambtshalve) door DUO toegekend. De student hoeft hiervoor geen aanvraag in te dienen.
Een uitzondering hierop geldt voor de groep studenten van wie de (reguliere) aanspraak
op de reisvoorziening (na de verlenging van drie maanden) reeds was verlopen. Het
gaat dan om de groep ho-studenten waarbij de (reguliere) aanspraak op de reisvoorziening,
ook na de verlenging van drie maanden is verlopen en derhalve de aanspraak op de reisvoorziening
is beëindigd. Deze studenten dienen de (extra) reisvoorziening opnieuw bij DUO aan
te vragen.
3. Grondslag
De grondslag voor de verlenging is gelegen in artikel 13.2a van de Wsf 2000. Op grond
van dit artikel kan bij ministeriële regeling worden uitgewerkt onder welke voorwaarden
en in welke gevallen een student voor de extra reisvoorziening in aanmerking komt,
wat de omvang van de extra reisvoorziening is, en in welke gevallen de extra reisvoorziening
op aanvraag dan wel ambtshalve wordt toegekend.
4. Uitvoering en communicatie
De uitvoering van deze regeling vindt plaats door DUO. DUO heeft in het kader van
de uitvoeringstoets bij de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek
en de Wet studiefinanciering 2000 betreffende tijdelijke voorzieningen voor het studiejaar
2021-2022 in verband met COVID-19, reeds gekeken naar de uitvoering van deze maatregel.
DUO heeft daarbij aangegeven dat deze aanpassing uitvoerbaar is en aanpassing van
het geautomatiseerde systeem vergt.
Communicatie over de verlenging vindt plaats op de website www.duo.nl. Ook zijn de studenten die onder de doelgroep vallen door DUO geïnformeerd over de
verlenging en, indien van toepassing, over de stappen die zij dienen te zetten om
van deze verlenging gebruik te maken.
5. Regeldruk
Zoals onder paragraaf 2.6 is beschreven, hoeft slechts een kleine groep studenten
zelf een aanvraag te doen om gebruik te kunnen maken van de extra maanden reisrecht.
Enkel voor deze kleine groep studenten geldt dat het kunnen beschikken over de extra
maanden reisrecht gepaard gaat met beperkte administratieve lasten. Die administratieve
lasten bestaan uit het aanvragen van een studentenreisproduct via de daarvoor bestaande
procedure bij DUO. Naar schatting zal een student gemiddeld maximaal 5 minuten besteden
aan het doen van deze aanvraag en 10 minuten aan de voorbereiding daarvan. In totaal
hebben ruim 51 duizend studenten van DUO het bericht gehad dat ze zelf een aanvraag
kunnen doen.
De concept-regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR).
ATR heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke
gevolgen voor de regeldruk heeft. In de toelichting is wel een enkele ambtelijke suggestie
verwerkt.
6. Financiële gevolgen
De financiële gevolgen van het verlengen van de reisvoorziening met 12 maanden in
het hoger onderwijs zijn in onderstaande tabel opgenomen:
|
x miljoen euro
|
2021
|
2022
|
2023
|
2024
|
2025
|
2026
|
2027
|
|
OV verlenging
|
–15
|
70
|
40
|
40
|
40
|
40
|
25
|
De verwachting is dat in de komende jaren jaarlijks circa 40.000 studenten gebruik
zullen maken van gemiddeld 10 maanden extra reisrecht. Gemiddeld kost de reisvoorziening
ongeveer 100 euro per maand per persoon, waardoor de extra kosten uitkomen op ongeveer
40 miljoen euro per jaar. De betaling voor de studentenreisvoorziening aan de vervoerders
heeft voor 2021 al plaatsgevonden, waardoor de geraamde uitgavenpost in 2022 ook de
nabetaling over 2021 bevat. Dit bedrag in 2022 is lager dan twee maal 40 miljoen euro
omdat voor een deel van 2021 geen gebruik kon worden gemaakt van de verlenging. Naast
de betalingen aan de vervoerders is in bovenstaande reeks ook rekening gehouden met
de extra toekenningen en omzettingen. OV-prestatiebeurstoekenningen worden altijd
negatief geboekt als tegenhanger van de betalingen aan de vervoerders. Hierdoor is
het bedrag in 2021 per saldo negatief. Voor de dekking van deze financiële gevolgen
wordt verwezen naar de Voorjaarsnota 2021.
7. Andere gevolgen
Alle andere gevolgen, zoals voor het doenvermogen, de gendergelijkheid en Caribisch
Nederland, zijn beschreven in de memorie van toelichting bij de bovenliggende wet.11
8. Internetconsultatie
Onderhavige regeling is opengesteld voor openbare internetconsultatie van 22 juni
tot en met 29 juni 2021. Er zijn geen reacties ontvangen.
9. Inwerkingtreding
Deze wijzigingsregeling treedt gelijktijdig in werking met het wetsvoorstel tot wijziging
van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek en de Wet studiefinanciering
2000 betreffende tijdelijke voorzieningen voor het studiejaar 2021-2022 in verband
met COVID-19. Indien deze wet eerder in het Staatsblad wordt geplaatst en in werking
treedt dan dat de regeling in de Staatscourant wordt geplaatst, treedt de regeling
met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt
geplaatst in werking. De regeling werkt terug tot en met 1 april 2021 omdat DUO vanaf
die datum is gestart met de uitvoering van de regeling. Gelet op de spoedeisendheid
verbonden aan het onderwerp wordt afgeweken van het beleid van vaste verandermomenten
en de minimuminvoeringstermijn.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven