TOELICHTING
1. Inleiding
Onderhavige regeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame
energieproductie en klimaattransitie (hierna: de regeling). De wijzigingen houden
verband met de openstelling in oktober 2021 van de subsidiemodule SDE++ onder het
Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: Besluit
SDEK).
Bij de openstelling van de SDE++ in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie
en klimaattransitie 2021 worden enkele nieuwe technieken ter vermindering van broeikasgas
gestimuleerd, welke ook wijzigingen in de regeling vereisen. Deze wijzigingsregeling
voorziet daarin en wijzigt enkele andere onderdelen van de regeling, waaronder de
indieningseisen voor bepaalde categorieën.
2. Toelichting op de wijzigingen
2.1 Indieningseisen (Artikel I, onderdelen B, C en D, subonderdeel 5)
Met deze wijzigingsregeling worden er enkele aanvullende eisen aan de haalbaarheidsstudie
gesteld die bij de aanvraag voor subsidie is vereist, aan artikel 2b van de regeling
toegevoegd. Bij aanvragen voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide
wordt aanvullende informatie vereist over het transport en de opslag van de koolstofdioxide.
Het doel hiervan is om te borgen dat ook het transport en de opslag haalbaar zijn.
In de praktijk zijn vaak derde partijen betrokken bij het transport en/of de opslag.
Het is belangrijk om ook de haalbaarheid van deze onderdelen op haalbaarheid te toetsen.
Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en
permanente opslag van koolstofdioxide gaat de aanvraag vergezeld van de verklaring
over de beschikbaarheid van transportcapaciteit van de partij of de partijen die het
transport uitvoert of uitvoeren met betrekking tot de desbetreffende productie-installatie.
Bij meerdere transportpartijen dienen deze transportpartijen complementair aan elkaar
te zijn en geen alternatief voor elkaar te vormen. Tevens gaat de aanvraag vergezeld
van de verklaring over de beschikbaarheid van opslagcapaciteit, aansluitend op de
beschikbaarheid van transportcapaciteit. Deze verklaring kan worden afgegeven door
de transportpartij die opslag bij een opslagoperator garandeert met betrekking tot
de desbetreffende productie-installatie dan wel door een opslagoperator zelf. Indien
sprake is van meerdere opslagoperators waaruit nog geen keuze is gemaakt, is het aantal
opslagoperators gemaximeerd op drie. De verklaringen dienen zelfstandig of tezamen
het transport en de opslag met betrekking tot de desbetreffende productie-installatie
volledig te kunnen garanderen.
Aanvullend op deze indieningseisen wordt als eis gesteld dat als de subsidie is verleend,
de subsidieontvanger verplicht wordt gesteld binnen twaalf maanden na de beschikking
tot subsidieverlening een afschrift van de aanvragen van de vergunningen die noodzakelijk
zijn voor de realisatie van het opslagvoorkomen van de productie-installatie aan de
Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: Minister) te sturen. Dit wordt
toegevoegd als elfde lid (nieuw) aan artikel 3 van de regeling.
Voor aanvragen voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide is een onderbouwing
van de afzet van koolstofdioxide en een beschrijving van de administratie vereist.
Hiermee wordt geborgd dat de koolstofdioxide nuttig wordt aangewend voor koolstofdioxide-bemesting
in de glastuinbouw. Om dit aan te tonen moet de aanvrager op basis van transportdocumenten
laten verifiëren dat dit ook gebeurd is. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals
koolstofdioxide, zijn dit de gangbare (digitale) vervoersdocumenten volgens ADR (binnenland)
en CMR (over landsgrenzen).
Voor aanvragen voor de productie van hernieuwbare energie uit biomassa geldt dat deze
installaties moeten voldoen aan verscherpte emissie-eisen voor productie-installaties.
In de haalbaarheidsstudie moet worden aangetoond dat de productie-installatie in staat
is om aan deze eisen te voldoen. Deze eisen zijn opgenomen in de Regeling aanwijzing
categorieën stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
In artikel 2, vijfde lid, van de regeling is opgenomen dat de aanvraag vergezeld moet
gaan van noodzakelijke vergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
voor de realisatie van de afvanginstallatie en, indien van toepassing, de vervloeiingsinstallatie
van de productie-installatie. De aanvraag van deze vergunning moet in behandeling
zijn genomen.
2.2 Overstimuleringstoets (Artikel I, onderdeel D, subonderdelen 1 tot en met 4)
Subsidieontvangers zijn reeds verplicht om een jaar na realisatie een overzicht van
de daadwerkelijke investeringskosten, van de overige kosten en baten gedurende de
exploitatie, van de reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen
subsidies en overige steun te sturen. Deze informatie wordt door Rijksdienst voor
Ondernemend Nederland (hierna: RVO) gebruikt voor een overstimuleringstoets, waarbij
wordt gecontroleerd of de subsidieontvanger niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan
op basis van het milieusteunkader of de goedkeuring van de Europese Commissie voor
de SDE++-regeling.
Met de onderhavige wijzigingsregeling worden twee verplichtingen aan artikel 3 van
de regeling toegevoegd die al toegepast werden op basis van de Beleidsregels cumulatietoets
steun in het kader van het Besluit SDEK, maar die bij nader inzien beter in de regeling
passen. Het gaat hierbij over het eenmalig kunnen verlengen van een termijn en de
verplichting voor subsidieontvangers om wijzigingen in de steunsituatie aan de Minister
te melden.
Tenslotte wordt er een verwijzing naar de Energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek
voor nieuwe aanvragen geschrapt, omdat het doen van een aanvraag niet mogelijk is
als van deze regelingen gebruik wordt gemaakt.
2.3 Aanleveren meetgegevens (Artikel I, onderdeel I)
Met deze wijzigingsregeling is opgenomen dat een aanvrager er voor zorg draagt dat
meetgegevens naar de Minister worden gestuurd. Hierbij is voorzien dat het meetbedrijf
de gegevens direct naar de Minister stuurt. Hiermee wordt geborgd dat RVO de benodigde
meetgegevens op basis van geautomatiseerde koppelingen op een gestructureerde manier
kan ontvangen en de foutgevoeligheid wordt geminimaliseerd. Voor subsidieontvangers
kan dit bovendien resulteren in een reductie zijn van de administratieve lasten, omdat
zij niet langer zelf gegevens bij RVO hoeven aan te leveren.
2.4 Meetketen afvang en permanente opslag van koolstofdioxide en afvang en gebruik
van koolstofdioxide (Artikel I, onderdeel A en J)
Er is reeds voorzien in een meetketen voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide
via gasvormig transport door een buisleiding. Met de onderhavige wijzigingsregeling
wordt deze meetketen aangepast naar vier verschillende artikelen. In artikel 7j van
de regeling wordt de meetketen bepaald voor productie-installaties waarbij koolstofdioxide
wordt afgevangen en permanent wordt opgeslagen of gebruikt, waarbij gebruik wordt
gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide en van een basisinfrastructuur
voor koolstofdioxide. Hierbij wordt onder andere voorgeschreven dat alle aan de basisinfrastuctuur
aangesloten partijen meten. Dit geldt voor subsidie-ontvangers, maar van partijen
die geen subsidie ontvangen dient de subsidie-ontvanger er zorg voor te dragen dat
deze hun koolstofdioxide meten. Deze meetgegevens worden verzameld door het aangewezen
meetbedrijf. Dit borgt dat er een objectieve afrekening kan worden gemaakt tussen
alle op de gemeenschappelijke infrastructuur aangesloten partijen.
In artikel 7k van de regeling wordt een meetketen bepaald voor productie-installaties
waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent wordt opgeslagen, waarbij gebruik
wordt gemaakt van vloeibaar transport via bijvoorbeeld een schip of een vrachtwagen.
Het uitgangspunt hierbij is dat een verificateur moet vaststellen dat een hoeveelheid
koolstofdioxide die bij de producent bij de afvang wordt gemeten ook daadwerkelijk
bij de opslaglocatie permanent wordt opgeslagen of nuttig wordt aangewend voor koolstofdioxide-bemesting
in de glastuinbouw. Dit gaat via een verificatierapport van een verificateur die ook
is geaccrediteerd als verificateur voor het Europees Systeem voor Emissiehandel (EU
ETS).
In artikel 7l van de regeling wordt de meetketen nog aangevuld met bepalingen die
gelden voor productie-installaties waarbij koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent
wordt opgeslagen. In artikel 7m van de regeling zijn nog aanvullend bepalingen opgenomen
die enkel gelden voor productie-installaties waarbij koolstofdioxide wordt afvangen
en gebruikt.
In bijlage 8 is het format van een verzoek tot oordeel omtrent de geschiktheid van
een productie-installatie opgenomen. Deze bijlage en de begripsbepaling van ‘oordeel
omtrent de geschiktheid’ zijn aangepast, zodat zij ook van toepassing zijn op nieuwe
categorieën die in Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie
2021 voor het eerst voor subsidie in aanmerking komen.
In bijlage 9 zijn de meetvoorwaarden voor het meten van koolstofdioxide aangevuld,
waaronder de eisen aan de nauwkeurigheid van meters en de toegestane meetonzekerheid.
In bijlage 9 zijn ook de meetvoorwaarden voor waterstof aangevuld.
2.5 Meetketen brandstoffen (Artikel I, onderdeel J)
Voor de nieuwe categorieën van geavanceerde hernieuwbare brandstoffen wordt met deze
wijzigingsregeling een meetketen ingericht (artikel 7n van de regeling). Een meetbedrijf
geeft maandelijks de door de producent geproduceerde en geleverde hoeveelheid brandstof
door aan RVO. Om voor subsidie in aanmerking te komen geldt als uitgangspunt hierbij
is dat de brandstoffen op de Nederlandse markt voor wegvervoer en binnenvaart moeten
worden afgezet. Dit kan worden onderbouwd op basis van het register hernieuwbare energie
vervoer (hierna: register) dat door de Nederlandse emissieautoriteit wordt beheerd
en waarin informatie over biobrandstoffen wordt bijgehouden. De subsidieontvanger
dient zelf de informatie uit het register over de door haar geproduceerde brandstoffen
op te vragen en vervolgens aan RVO te verstreken.
Daarnaast is de subsidieontvanger verplicht om RVO een overzicht te sturen waaruit
per kalendermaand de hoeveelheid, aard en, in honderdsten van procenten nauwkeurig,
de verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen blijkt. Hierdoor
wordt geborgd dat alleen toegestane biomassastromen worden ingezet. Verder wordt bepaald
dat de subsidieontvanger geavanceerde hernieuwbare brandstoffen die in aanmerking
komen voor subsidie niet mag mengen met andere brandstoffen die niet voor subsidie
in aanmerking komen.
Tenslotte zijn in de nieuwe bijlage 9 meetvoorwaarden opgenomen, waarbij wordt voorgeschreven
dat nauwkeurigheid van de meter minimaal voldoet aan Bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU,
klasse 1,0 van de meetinstallaties voor de continue en dynamische meting van hoeveelheden
andere vloeistoffen dan water.
2.6 Negatieve prijzen (Artikel I, onderdeel K)
In artikel 8a van de regeling is het woord ‘prijs’ (van elektriciteit) vervangen door
‘waarde’ (van elektriciteit), omdat prijs in het Besluit SDEK (bijvoorbeeld in artikel
14, tweede lid) gedefinieerd is als: ‘bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit,
verminderd met de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en de onbalanskosten’.
In artikel 8a gaat het om een negatieve waarde van elektriciteit.
2.7 Herberekening voorschotten (Artikel I, onderdeel L)
Subsidieontvangers krijgen gedurende het jaar maandelijks een voorschot op de aan
hun verstrekte subsidie. Met deze wijzigingsregeling worden twee situaties aan artikel
9, vierde lid, van de regeling toegevoegd waarbij de voorschotten door RVO kunnen
worden herberekend.
Enerzijds geldt dit voor producenten van hernieuwbare brandstof die in het register
hernieuwbare energie vervoer kunnen worden ingeboekt. Hierbij geldt dat producenten
van hernieuwbaar gas kunnen kiezen om subsidie te ontvangen of om hernieuwbare brandstofeenheden
(hierna: HBE’s) te ontvangen. HBE’s hebben een zodanige marktwaarde dat het voor een
producent aantrekkelijker kan zijn dan de subsidiebetalingen Deze producenten kunnen
hun subsidie dan stopzetten. Met deze wijzigingsregeling wordt geregeld dat in dit
geval ook de voorschotten kunnen worden herberekend, zodat zij in sommige gevallen
geen voorschotten ontvangen en de subsidiebetalingen worden stopgezet.
Anderzijds wordt geborgd dat de betaling van subsidievoorschotten kan worden herberekend
als een subsidieontvanger niet voldoet aan de verplichting om informatie aan te leveren
die nodig is om het project op overstimulering te toetsen.
2.8 Combinatie van afvang en opslag van koolstofdioxide (Artikel I, onderdeel M)
In sommige gevallen kan een installatie voor zowel de afvang en opslag van koolstofdioxide
als de afvang en gebruik van koolstofdioxide subsidie aanvragen en ontvangen. In dat
geval kunnen enkele specifieke categorieën worden gecombineerd door voor beide categorieën
een aanvraag in te dienen. Dit is nader uitgewerkt in de Regeling aanwijzing categorieën
duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021. De wijziging van artikel 11, eerste
lid, van de regeling ondersteunt dit.
2.9 Gegevensuitwisseling (Artikel I, onderdeel N)
Artikel 13 van de regeling gaat over de gegevensuitwisseling tussen de partijen die
zijn gemandateerd om namens de Minister garanties van oorsprong voor hernieuwbare
elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte uit te geven (CertiQ en Vertogas).
Het oude artikel 13 was gedateerd, waardoor niet meer adequaat naar deze partijen
werd verwezen. Dit is geactualiseerd.
3. Regeldruk
In 2020 is in de toelichting van het Besluit SDEK, waarop onderhavige regeling is
gebaseerd, zeer uitgebreid ingegaan op de administratieve lasten van de SDE++ (Stct. 2020,340). Deze wijzigingsregeling betreft aanpassing van de regeling die verband houden met
de mogelijkheid om subsidie aan te vragen in 2021 en de regeldruk moet daarom in samenhang
worden gezien met de parallelle invoering van de Regeling aanwijzing categorieën stimulering
duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.
Op grond van de hiervoor genoemde regeling zullen er subsidieaanvragen worden ingediend
voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen
van de administratieve lasten verbonden aan die regeling is alleen mogelijk door van
in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.
Kenmerkend is dat er voor een lange periode subsidie (veelal voor vijftien jaar) wordt
verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor
vele jaren subsidie. De administratieve lasten bestaan uit eenmalige kosten die gemaakt
worden voor het indienen van een subsidieaanvraag en uit jaarlijkse kosten gedurende
de subsidieperiode. De administratieve lasten zullen zich daarom concentreren in het
jaar van aanvraag van de subsidie.
De kosten voor het indienen voor een subsidieaanvraag bestaan uit het invullen van
een digitaal aanvraagformulier en het verzamelen van de benodigde verplichte bijlagen,
zoals verleende vergunningen en een haalbaarheidsstudie. De bijlagen zelf zijn vaak
niet alleen benodigd voor het indienen van de subsidieaanvraag, maar behoren ook bij
de projectvoorbereiding zelf en zijn noodzakelijk om een project te kunnen realiseren.
Ook een haalbaarheidsstudie is gangbaar bij een goede voorbereiding van een project.
In die zin is er voor de haalbaarheidsstudie vooral sprake van meerkosten na te gaan
of alle verplichte onderdelen van de haalbaarheidsstudie die zijn vereist, aanwezig
zijn. Om dit te vergemakkelijken biedt RVO een standaard format aan.
RVO stuurt jaarlijks een onderbouwde berekening over voorschot en bijstelling. In
de lastenberekening is tijd opgenomen voor partijen om hiervan kennis te nemen.
Op basis van de aanvragen die in de vorige openstellingsronde van de SDE++ zijn ingediend,
zijn de verwachte administratieve lasten van deze openstellingsronde als opgenomen
in onderstaande tabel. Hierbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 60, waarbij
bij de aanvraag eenmalig tien uur tijd nodig is en er voor de jaarlijkse verplichtingen
vier uur per jaar (of twee uur bij aanvragen voor zon-pv) nodig zijn.
Categorie
|
aantal aanvragen
|
Gemiddelde uitval projecten
|
Goedgekeurde aanvragen
|
EENMALIG
|
PER JAAR
|
JAARLIJKS TOTAAL
|
Hernieuwbare elektriciteit
|
3045
|
20%
|
80%
|
6.902.000
|
296.640
|
4.449.600
|
Hernieuwbaar gas
|
15
|
20%
|
80%
|
159.000
|
2.880
|
34.560
|
Hernieuwbare warmte
|
20
|
20%
|
80%
|
212.000
|
3.840
|
48.960
|
CO2-arme warmte
|
80
|
20%
|
80%
|
848.000
|
15.360
|
230.400
|
CO2-arme productie
|
30
|
20%
|
80%
|
318.000
|
5.760
|
80.640
|
Totaal van projecten
|
3190
|
|
|
8.439.000
|
324.480
|
4.844.160
|
Gezien het beschikbare subsidiebudget van € 5.000.000.000,– dat wordt opengesteld,
gaat het om 0,27% van het subsidiebudget. Dit percentage regeldruk is iets hoger dan
de vorige openstelling van de SDE++ in 2020 in verband met een iets hogere inschatting
van het aantal aanvragen (toen was dit 0,25%).
Overigens is windenergie op zee buiten beschouwing gelaten in de berekening van de
regeldruk, omdat er op dit moment alleen subsidieloze tenders worden opengesteld.
Deze wijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers,
omdat zij naar verwachting geen projecten met subsidie krachtens het Besluit SDEK
zullen uitvoeren.
Onderhavige wijzigingsregeling is aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk voorgelegd
en dit college heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat
het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.
4. Technische voorschriften
Deze wijzigingsregeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen
ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2015/1535 van het Europees
parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het
gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij
(codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het gaat hier om technische specificaties of andere
eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Hiervoor geldt op
grond van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn 2015/1535 geen standstill-termijn.
5. Vaste verandermomenten
Deze wijzigingsregeling treedt in werking op 1 oktober 2021. Dat is in lijn met het
kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie D. Yeşilgöz-Zegerius