Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat van 7 juli 2021, nr. WJZ/ 21154655, tot wijziging van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie in verband met nieuwe technieken voor vermindering van broeikasgas

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet EZK- en LNV-subsidies, artikel 31, negende lid, onderdeel d, van de Elektriciteitswet 1998 en de artikelen 3, zesde lid 55j, zesde lid, 56, zesde lid, 62, vierde lid, en 68, derde lid, van het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie;

Besluit:

ARTIKEL I

De Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In de alfabetische volgorde worden de volgende begripsbepalingen ingevoegd:

basisinfrastructuur voor koolstofdioxide:

infrastructuur voor het transport en de permanente opslag van koolstofdioxide of voor het transport en het gebruik van koolstofdioxide die wordt gebruikt door meerdere gebruikers met een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of met een subsidie-ontvanger die koolstofdioxide afvangt en gebruikt;

nuttig aangewende koolstofdioxide:

koolstofdioxide die wordt aangewend voor koolstofdioxidebemesting in tuinbouwkassen;

register hernieuwbare energie vervoer:

register als bedoeld in artikel 9.7.5.1 van de Wet milieubeheer;

Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel:

Uitvoeringsverordening (EU) 2018/2067 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de verificatie van gegevens en de accreditatie van verificateurs krachtens Richtlijn 2003/87/EG van het Europees parlement en de Raad (PbEU 2018, L 334);.

2. De begripsbepaling van ‘garantiebeheerinstantie’ vervalt.

3. In de omschrijving van de begripsbepaling van ‘meetbedrijf’ wordt na ‘Elektriciteitswet 1998’ ingevoegd ‘of als bedoeld in artikel 10, vijfde lid, onderdeel d, van de Gaswet’.

4. De begripsbepaling van ‘oordeel omtrent de geschiktheid’ komt te luiden:

oordeel omtrent de geschiktheid:

op verzoek van een producent door een meetbedrijf afgegeven oordeel dat:

    • a. een productie-installatie geschikt is voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte, de productie van waterstof, de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide, de afvang en het gebruik van koolstofdioxide of de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof; en

    • b. een meetinrichting geschikt is voor de meting van warmte die met een productie-installatie wordt opgewekt en nuttig wordt aangewend, van waterstof die met de productie-installatie wordt geproduceerd, van koolstofdioxide die met de productie-installatie wordt afgevangen en permanent wordt opgeslagen of wordt gebruikt of van geavanceerde hernieuwbare brandstof die met de productie-installatie wordt geproduceerd;.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde lid komt te luiden:

  • 5. In afwijking van het eerste lid, aanhef en onderdeel a, gaat de aanvraag om subsidieverlening met betrekking tot een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide vergezeld van een in behandeling genomen aanvraag voor het milieudeel van de vergunning die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk is voor de realisatie van de afvanginstallatie en, indien van toepassing, de vervloeiingsinstallatie van de productie-installatie.

2. Onder vernummering van zesde tot zevende lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

  • 6. Het eerste lid is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide, voor zover het de vergunning betreft die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk is voor de realisatie van het opslagvoorkomen waar de productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide gebruik van maakt.

C

Artikel 2b, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel i door een puntkomma worden vijf onderdelen toegevoegd, luidende:

  • j. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide een rapport over de infrastructuur voor transport en de opslag;

  • k. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide een onderbouwing van de koolstofdioxide-afzet;

  • l. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare warmte of hernieuwbare elektriciteit en hernieuwbare warmte uit biomassa en indien voor de betreffende categorie emissie-eisen zijn opgenomen in een op grond van het besluit vastgestelde regeling die de categorieën productie-installaties aanwijst waarvoor subsidie kan worden aangevraagd een onderbouwing van emissies van de productie-installatie;

  • m. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de productie van hernieuwbare elektriciteit door middel van windenergie met hoogtebeperking, een onderbouwing dat er op de locatie van de productie-installatie sprake is van een hoogterestrictie bij of krachtens landelijke wet- en regelgeving in verband met de aanwezigheid van een luchthaven in de omgeving waardoor de tiphoogte van de windturbine beperkt is tot 150 meter of lager;

  • n. indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie van waterstof een onderbouwing dat de installatie in staat is, terwijl deze gereed is voor gebruik, om minder dan 1% elektriciteit van het maximale vermogen van de productie-installatie te verbruiken.

2. In het tweede lid wordt ‘Rijksdienst van Ondernemend Nederland’ vervangen door ‘Rijksdienst voor Ondernemend Nederland’.

3. Na het zesde lid wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 7. Het rapport over de infrastructuur voor transport en opslag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel j, voldoet aan het model ‘Vereiste informatie transport- en opslagverklaring’, gepubliceerd op de website van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

D

Artikel 3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van vierde tot en met achtste lid tot zesde tot en met tiende lid worden twee leden ingevoegd, luidende:

  • 4. De Minister kan de termijn, bedoeld in het derde lid, op verzoek van de subsidie-ontvanger eenmalig verlengen met ten minste zes weken.

  • 5. De subsidie-ontvanger meldt iedere wijziging van reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun aan de Minister.

2. Het zevende lid (nieuw) komt te luiden:

  • 7. Het derde lid is niet van toepassing indien de subsidie-ontvanger geen andere subsidie heeft ontvangen dan die op grond van het besluit en geen andere overige steun, met uitzondering van het financieel voordeel dat is behaald op grond van de Regeling groenprojecten 2016, heeft ontvangen, tenzij sprake is van een productie-installatie voor restwarmte, de productie van koolstofdioxide-arme warmte met een elektroboiler, waterstof uit elektrolyse, de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of de afvang en het gebruik van koolstofdioxide.

3. In het negende lid (nieuw) wordt na ‘voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide’ ingevoegd ‘of voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide’.

4. In het tiende lid (nieuw) wordt ‘zevende’ vervangen door ‘negende’.

5. Na het tiende lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 11. De subsidie-ontvanger met een productie-installatie voor de afvang en opslag van koolstofdioxide verstrekt binnen twaalf maanden na de datum van inwerkingtreding van de beschikking tot subsidieverlening een afschrift van een in behandeling genomen aanvraag van de vergunning die op grond van artikel 2.1, eerste lid, onderdeel e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht noodzakelijk is voor de realisatie van het opslagvoorkomen waar de productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide gebruik van maakt.

E

In artikel 4, eerste lid, wordt ‘of waterstof’ vervangen door ‘, waterstof of geavanceerde hernieuwbare brandstof’.

F

Artikel 7c wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt ‘of hernieuwbaar gas’ vervangen door ‘, hernieuwbaar gas of geavanceerde hernieuwbare brandstof’.

2. In onderdeel e wordt ‘Regeling garanties van oorsprong voor energie uit hernieuwbare energiebronnen en HRR-WKK-elektriciteit’ vervangen door ‘Regeling garanties van oorsprong en certificaten van oorsprong’.

G

In artikel 7d, eerste lid, wordt ‘opslag van koolstofdioxide of de productie van waterstof’ vervangen door ‘opslag van koolstofdioxide, de afvang en het gebruik van koolstofdioxide, de productie van waterstof of de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof’.

H

In artikel 7e, eerste lid, wordt ‘en voor koolstofdioxide’ vervangen door ‘, voor koolstofdioxide en voor geavanceerde hernieuwbare brandstof’.

I

Artikel 7h, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Een subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat het meetrapport uiterlijk 20 dagen na afloop van de kalendermaand waarop het meetrapport betrekking heeft, wordt overgedragen aan de Minister.

J

Paragraaf 3.4.2. komt te luiden:

§ 3.4.2. Verplichtingen voor de permanente opslag en het gebruik van koolstofdioxide en geavanceerde hernieuwbare brandstof

Artikel 7j
  • 1. Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat of gebruikt, waarbij gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide en van een basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 2. De subsidie-ontvanger meet elke kalendermaand de hoeveelheid koolstofdioxide die wordt ingevoed in de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide volgens de meetvoorwaarden, opgenomen in bijlage 9, en draagt er zorg voor dat deze uiterlijk twintig dagen na afloop van de kalendermaand aan de Minister wordt overgedragen.

  • 3. De meting, bedoeld in het tweede lid, wordt gedaan op de grens tussen de productie-installatie en de gedeelde voorzieningen van de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 4. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de meting, bedoeld in het tweede lid, plaatsvindt bij alle productie-installaties die aangesloten zijn op de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 5. Indien de subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat, stelt de Minister de hoeveelheid koolstofdioxide die voor subsidie in aanmerking komt per productie-installatie vast door de hoeveelheid koolstofdioxide die in de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide permanent wordt opgeslagen te verdelen naar rato van de geleverde koolstofdioxide, uitgedrukt in 1.000 kg koolstofdioxide, over de productie-installaties die aangesloten zijn op de desbetreffende basisinfrastructuur voor koolstofdioxide.

  • 6. Indien er sprake is van meerdere productie-installaties met één aansluiting op een basisinfrastructuur voor koolstofdioxide en van meerdere subsidie-ontvangers wijzen de subsidie-ontvangers voor de meting, bedoeld in het tweede lid, tezamen één meetbedrijf aan.

  • 7. Indien een subsidie-ontvanger is aangesloten op een basisinfrastructuur voor koolstofdioxide waar zowel productie-installaties voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide als productie-installaties voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide zijn aangesloten, verstrekt hij uiterlijk tien dagen na afloop van de kalendermaand aan het meetbedrijf, bedoeld in het vijfde lid, een overzicht over welk deel van de totale hoeveelheid koolstofdioxide permanent is opgeslagen en welk deel van de productie nuttig is aangewend.

Artikel 7k
  • 1. Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanente opslaat of gebruikt, waarbij gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport.

  • 2. De subsidie-ontvanger overlegt aan de Minister een verificatierapport dat betrekking heeft op het voorgaande kalenderjaar, van een verificateur als bedoeld in artikel 3, onderdeel 3, van de Verordening verificatie en accreditatie emissiehandel uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar waarop het verificatierapport betrekking heeft.

  • 3. Voor het opstellen van het verificatierapport wordt gebruikgemaakt van een door de Minister beschikbaar gesteld middel.

  • 4. Indien de subsidie-ontvanger met de productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat, blijkt uit het verificatierapport dat de gemeten hoeveelheden koolstofdioxide, beschreven in het meetrapport, bedoeld in artikel 7g, permanent zijn opgeslagen.

  • 5. Indien de subsidie-ontvanger met de productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt, blijkt uit het verificatierapport dat de gemeten hoeveelheden koolstofdioxide, beschreven in het meetrapport, bedoeld in artikel 7g, nuttig zijn aangewend.

Artikel 7l
  • 1. Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en permanent opslaat.

  • 2. De subsidie-ontvanger verzekert zich dat de hoeveelheid koolstofdioxide die permanent wordt opgeslagen wordt gemeten volgens de meetvoorwaarden, opgenomen in bijlage 9.

  • 3. De subsidie-ontvanger overlegt uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar de meetgegevens van de beheerder van de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide over de hoeveelheid permanent opgeslagen koolstofdioxide aan de Minister.

  • 4. Indien er sprake is van een vloeibaar transport van koolstofdioxide waarbij koolstofdioxide van meerdere productie-installaties wordt gemengd, wijst de subsidie-ontvanger voor de meting, bedoeld in het tweede lid, één meetbedrijf aan.

  • 5. Indien er sprake is van een vloeibaar transport van koolstofdioxide, draagt de subsidie-ontvanger er zorg voor dat hij beschikt over transportdocumenten, waaruit sluitend de afleverlocatie en de afleverhoeveelheid van het transport door hem en derde partijen en de permanente opslag van koolstofdioxide blijkt.

Artikel 7m
  • 1. Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie koolstofdioxide afvangt en gebruikt.

  • 2. De subsidie-ontvanger draagt er zorg voor dat de productie van koolstofdioxide nuttig wordt aangewend.

  • 3. De subsidie-ontvanger overlegt uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar de meetgegevens van de beheerder van de basisinfrastructuur voor koolstofdioxide over de hoeveelheid nuttig aangewende koolstofdioxide aan de Minister.

  • 4. Indien sprake is voor vloeibaar transport van koolstofdioxide, draagt de subsidie-ontvanger er zorg voor dat hij beschikt over transportdocumenten, waaruit sluitend de afleverlocatie en de afleverhoeveelheid van het transport door haar en derde partijen en de nuttige aanwending van koolstofdioxide blijkt.

Artikel 7n
  • 1. Dit artikel is van toepassing indien een subsidie-ontvanger met een productie-installatie geavanceerde hernieuwbare brandstof produceert.

  • 2. De hoeveelheid geavanceerde hernieuwbare brandstof die voor subsidie in aanmerking komt, wordt bepaald op basis van het register hernieuwbare energie vervoer.

  • 3. Uiterlijk vier maanden na afloop van het kalenderjaar overlegt de subsidie-ontvanger aan de Minister:

    • a. de dubbeltellingsverklaringen, bedoeld in artikel 1 van het Besluit energie vervoer, behorend bij de geproduceerde hoeveelheid geavanceerde hernieuwbare brandstof;

    • b. de gegevens uit het register hernieuwbare energie vervoer, waaruit blijkt welke hoeveelheid geavanceerde hernieuwbare brandstof, omschreven in het meetrapport, bedoeld in artikel 7g, is geleverd in Nederland aan wegvoertuigen of binnenvaartschepen;

    • c. een overzicht waaruit per kalendermaand de hoeveelheid, aard en, in honderdsten van procenten nauwkeurig, de verhouding van de in de productie-installatie ingezette grondstoffen blijkt, gerapporteerd volgens de NTA 8003:2017 met gebruikmaking van het middel dat door de Minister beschikbaar wordt gesteld.

  • 4. De subsidie-ontvanger mengt de geavanceerde hernieuwbare brandstof die in aanmerking komt voor subsidie, niet met andere brandstoffen die niet voor subsidie in aanmerking komen.

K

In artikel 8a, eerste lid, wordt ‘prijs van’ vervangen door ‘waarde voor’.

L

In artikel 9, vierde lid, worden onder vervanging van ‘, of’ aan het slot van onderdeel c door een puntkomma en onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

  • e. de subsidie-ontvanger een producent van geavanceerde hernieuwbare brandstof is als bedoeld in artikel 9.7.1.1 van de Wet milieubeheer; of

  • f. de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 3, derde lid.

M

In artikel 11, eerste lid, wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • c. het een productie-installatie betreft die, zonder dat daarvoor een technische aanpassing nodig is, geschikt is voor permanente opslag van koolstofdioxide en voor gebruik van koolstofdioxide, voor die productie-installatie subsidie voor beide technologieën wordt aangevraagd gedurende dezelfde openstellingsperiode en bij het aanwijzen van de categorie productie-installaties op grond van artikel 2 van het besluit is bepaald dat het combineren van beide technologieën mogelijk is.

N

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

  • 1. De Minister deelt de op grond van artikel 74 van de Elektriciteitswet 1998, artikel 66j van de Gaswet of artikel 26 van de Warmtewet gemandateerde per productie-installatie de locatiegegevens, de ean-code en andere voor de subsidieverlening relevante informatie mee.

  • 2. De op grond van artikel 74 van de Elektriciteitswet 1998, artikel 66j van de Gaswet of artikel 26 van de Warmtewet gemandateerde deelt de Minister per productie-installatie het aantal kWh waarvoor garanties van oorsprong is verstrekt en andere voor de subsidieverlening relevante informatie mee.

O

De bijlages 8 en 9 worden vervangen door de in de bijlage bij deze regeling opgenomen bijlages 8 en 9.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 oktober 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 7 juli 2021

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie D. Yeşilgöz-Zegerius

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL O

Bijlage 8., behorende bij artikel 7d van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

Verzoek tot oordeel omtrent de geschiktheid van een productie-installatie voor:

  • de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte en mededeling van meetgegevens van koolstofdioxide-arme warmte;

  • de productie van waterstof en mededeling van meetgegevens van waterstof;

  • de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide en mededeling van meetgegevens van de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide;

  • de afvang en het gebruik van koolstofdioxide en mededeling van meetgegevens van de afvang en het gebruik van koolstofdioxide;

  • de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof voor transport en mededeling van meetgegevens van geavanceerde hernieuwbare brandstof.

Toelichting

Met dit formulier verklaart u:

  • koolstofdioxide-arme warmte op te wekken of waterstof te produceren of koolstofdioxide af te vangen en permanent op te slaan of koolstofdioxide af te vangen en te gebruiken of geavanceerde hernieuwbare brandstof te produceren; en

  • verzoekt u het toegelaten meetbedrijf vast te stellen of uw productie-installatie geschikt is voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte of de productie van waterstof of het afvangen en permanent opslaan van koolstofdioxide of het afvangen en gebruiken van koolstofdioxide of de productie van geavanceerde brandstof voor transport en of uw meetinrichting geschikt is voor de meting van koolstofdioxide-arme warmte, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof; en

  • verzoekt u het toegelaten meetbedrijf de meetgegevens met betrekking tot de door u geproduceerde koolstofdioxide-arme warmte of waterstof of geavanceerde hernieuwbare brandstof of de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide of de afvang en het gebruik van koolstofdioxide als zodanig mede te delen aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Dit formulier dient te allen tijde volledig, juist en ondertekend door zowel producent als meetbedrijf en – voor zover van toepassing – voorzien van de noodzakelijke bijlage(n) te worden ingediend.

Indien zich meerdere productie-installaties achter één aansluiting bevinden, dient u tevens een systeemgrens van de productie-installaties te bepalen. Deze systeemgrens kan meerdere productie-eenheden omvatten.

1. Gegevens producent
  • a. Tenaamstelling installatie: ..........

  • b. Contactpersoon: de heer/mevrouw ..........

  • c. Adres: ..........

  • d. Postcode: ..........

  • e. Plaats: ..........

  • f. Telefoonnummer: ..........

  • g. E-mailadres contactpersoon: ..........

  • h. BSN-nummer .......... of KvK-nummer: ..........

Factuurgegevens:

  • i. Naam contactpersoon: ..........

  • j. E-mailadres: ..........

  • k. Referentienummer factuur: ..........

2. Correspondentieadres:
  • a. Bedrijfsnaam: ..........

  • b. Contactpersoon: de heer/mevrouw ..........

  • c. Adres: ..........

  • d. Postcode: ..........

  • e. Plaats: ..........

  • f. Telefoonnummer: ..........

  • g. E-mailadres contactpersoon: ..........

3. Gegevens productie-installatie
  • a. Adres installatie: ..........

  • b. Postcode: ..........

  • c. Plaats: ..........

  • d. ean-code van productie-installatie: ..........

  • e. Projectnummer SDEK-beschikking: SDEK ..........

4. Typegegevens productie-installatie

Kruis aan om wat voor soort installatie het gaat bij deze aanvraag. Er is slechts één antwoord mogelijk.

  • a. De aanvraag betreft een productie-installatie voor opwekking van koolstofdioxide-arme warmte door middel van:

    • geothermie (systeemgrens incl. warmtepomp)

    • daglichtkas (incl. warmtepomp)

    • thermische energie uit oppervlaktewater (systeemgrens incl. warmtepomp)

    • thermische energie uit afval- of drinkwater (systeemgrens incl. warmtepomp)

    • elektrische boiler

    • warmtepompen

    • restwarmte

    • fotovoltaïsch-thermische panelen (inclusief warmtepomp)

  • b. De aanvraag betreft een productie-installatie voor:

    • de productie van waterstof

    • de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide

    • de afvang en het gebruik van koolstofdioxide

    • de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof

  • c. Datum waarop de installatie in gebruik is/wordt genomen: ..........

  • d. Ingangsdatum van uw inschrijving: ..........

  • e. Vermogen of capaciteit van de installatie: ..........

5. Algemene verklaring

U verklaart door het invullen en ondertekenen van dit formulier:

  • a. Dat de in dit formulier bedoelde installatie voorzien is van (een) meter(s) die voldoe(t)(n) aan de meetvoorwaarden in de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie, dat door het toegelaten meetbedrijf, in het geval van de productie van koolstofdioxide-arme warmte, de nuttige warmte eenduidig kan worden gemeten, dan wel uit een combinatie van metingen eenduidig kan worden berekend;

  • b. Dat u te allen tijde zult meewerken aan door het meetbedrijf uit te voeren controles van de in dit formulier bedoelde installatie en de bijbehorende meter(s), voor zover deze controles betrekking hebben op dit verzoek om een oordeel omtrent de geschiktheid van een productie-installatie voor de opwekking van koolstofdioxide-arme warmte, de productie van waterstof, het afvangen en permanent opslaan van koolstofdioxide, het afvangen en gebruik van koolstofdioxide en de productie van geavanceerde hernieuwbare brandstof en mededeling van meetgegevens omtrent koolstofdioxide-arme warmte, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof;

  • c. Dat u, in het geval dat één van de zaken zoals door u aangegeven bij de vragen 2, 3, 4 of 5 verandert, hiervan vooraf melding maakt door dit formulier opnieuw in te vullen en te doen toekomen aan het meetbedrijf;

  • d. Dat u deze verklaring naar waarheid heeft ingevuld.

6. Ondertekening aanvrager (producent)

Plaats: ..........

Datum: ..........

Handtekening aanvrager: ..........

Let op! Maak een kopie van deze ingevulde verklaring voor eigen gebruik.

Ruimte voor opmerkingen producent:

7. Ondertekening meetbedrijf

Plaats: ..........

Datum: ..........

Naam meetbedrijf: ..........

Handtekening meetbedrijf: ..........

Ruimte voor opmerkingen meetbedrijf:

Bijlage 9., behorende bij de artikelen 7e, 7f en 7j van de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie

Meetvoorwaarden voor productie-installaties

1. Definities
1.1 Meten:

het vaststellen en registreren van de hoeveelheid energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof die over een kalendermaand de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

1.2 Meetgegeven:

het resultaat van het meten van energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof. Indien dit op meer dan één punt op de systeemgrens wordt gemeten, zullen er hiervoor ook meer meetgegevens zijn.

1.3 Bemetering:

het geheel van alle meetinrichtingen en systemen voor dataopslag en datatransmissie dat nodig is om de energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof die de systeemgrens van de productie-installatie passeert, te meten en te waarborgen.

1.4 Meetinrichting:

het totaal van onderling samenhangende meters en meetmiddelen die nodig zijn om een hoeveelheid energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof te meten.

1.5 Meter:

een toestel dat één parameter meet, nodig voor het vaststellen van de hoeveelheid energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof.

1.6 Meetmiddel:

een onderdeel van de meetinrichting, nodig voor het meten, anders dan een meter.

1.7 richtlijn 2014/32:

richtlijn 2014/32/EU van het Europees parlement en de Raad van 26 februari 2014 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake het op de markt aanbieden van meetinstrumenten (PbEU 2014 L 96).

1.8 Validatie:

plausibiliteitscheck op gemeten waarden op basis van verwachte meetdata ten opzichte van gemeten meetdata.

2. Algemene eisen

Meetprotocol

  • 2.1 Het meetprotocol van de productie-installatie bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. beschrijving van de verschillende componenten van de productie-installatie, inclusief de verschillende hulpinstallaties;

    • b. beschrijving en schets van de systeemgrenzen van de productie-installatie zoals uitgewerkt in hoofdstuk 3;

    • c. beschrijving en schets van de bemetering van de productie-installatie;

    • d. beschrijving van de meters en meetmiddelen van elk van de meetinrichtingen;

    • e. beschrijving van het onderhoud van elk van de meetinrichtingen;

    • f. beschrijving van de apparatuur voor de opslag en de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • g. beschrijving van de onnauwkeurigheid van elk van de meetinrichtingen;

    • h. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de metingen;

    • i. beschrijving van de wijze van reparatie van meetgegevens en alternatieve meetmethoden in geval van storing van de meetinrichting;

    • j. beschrijving van de borging van de kwaliteit van de verwerking van de gegevens afkomstig van de meetinrichtingen;

    • k. beschrijving van de frequentie van ijking van elk van de meetinrichtingen;

    • l. voor koolstofdioxide-arme warmte: beschrijving van de toepassing en de bepaling van de geaggregeerde hoeveelheid nuttig aangewende warmte;

    • m. beschrijving van de methode voor de validatie van meetgegevens.

    • n. voor koolstofdioxide: een analyse van de potentiële situaties van afblazen, zoals om onderhoudsredenen en in geval van noodsituaties;

    • o. voor koolstofdioxide: een omschrijving van een goed gedocumenteerde methode ter berekening van de hoeveelheid koolstofdioxide die wordt afgeblazen;

    • p. voor koolstofdioxide: een geschikte methode voor de berekening van de hoeveelheid weggelekte koolstofdioxide bij lekkage-incidenten en gebaseerd op de richtsnoeren voor beste praktijken van de sector, onder meer met gebruikmaking van verschillen qua temperatuur- en drukgegevens in vergelijking met druk- en temperatuurwaarden in het geval van een intact netwerk.

Administratie

  • 2.2 Bij het meetprotocol behoort een administratie waarin per meetinrichting de volgende gegevens worden geregistreerd:

    • a. fabricaat, type, fabrieksnummer en bouwjaar van de geïnstalleerde meetinrichtingen, meters en meetmiddelen;

    • b. kalibratiecertificaten van de meetinrichting en de meters en meetmiddelen daarvan;

    • c. het jaar waarin de meetinrichting is geïnstalleerd dan wel voor het laatst is gereviseerd;

    • d. het soort zegel waarmee de meetinrichting is verzegeld, dan wel de wijze van borging die voor de meetinrichting is aangebracht;

    • e. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is gecontroleerd;

    • f. het jaar en de maand, waarin de meetinrichting voor het laatst is geijkt;

    • g. de resultaten van de aan de meetinrichting uitgevoerde controles en ijkingen;

    • h. een overzicht van de functionarissen die bevoegd zijn metingen uit te voeren en meetinrichtingen te onderhouden respectievelijk te beheren. Aanvullend geldt voor koolstofdioxide-arme warmte norm NEN-EN 1434-2:2007. De producent is verantwoordelijk voor het actueel houden van deze administratie.

Onzekerheid

  • 2.3 De onzekerheid van een meetgegeven wordt berekend uit de onnauwkeurigheden van de afzonderlijke meetinrichtingen op de wijze als beschreven in de ‘Guide to the expression of uncertainty in measurement’ (ISO/IEC Guide 98-3:2008).

Meetrapport

  • 2.4 Het meetrapport bevat een overzicht per maand van de gemeten hoeveelheden geleverde waterstof, netto nuttige aangewende koolstofdioxide-arme warmte, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof die de systeemgrens van de productie-installatie is gepasseerd.

  • 2.5 Het meetrapport bevat voor een productie-installatie voor koolstofdioxide-arme warmte tenminste de meetgegevens van in- en uitgaande warmtestromen en in aanvulling daarop het aantal draaiuren.

  • 2.6 Het meetrapport bevat een overzicht van de in de productie installatie over de meetperiode ingezette energiedragers, gerapporteerd op zodanige wijze dat de energetische verhouding tussen de verschillende energiedragers vastgesteld kan worden.

  • 2.7 In het meetrapport wordt tevens vermeld, voor zover van toepassing:

    • a. storingen van meetinrichtingen en daarmee samenhangende reparatie van meetgegevens;

    • b. storingen in andere onderdelen van de bemetering en de gevolgen daarvan voor de betrouwbaarheid van de meetgegevens

    • c. dat meetgegevens door middel van alternatieve meting zijn bepaald;

    • d. correctie van meetgegevens, en

    • e. wijzigingen in installatie, bemetering en andere omstandigheden die van belang kunnen zijn voor het bepalen van de hoeveelheid subsidiabele productie.

  • 2.8 Het meetrapport bevat voorts een verklaring dat de meetgegevens tot stand zijn gekomen door onverkorte toepassing van het meetprotocol en een verklaring dat er geen wijzigingen zijn aangebracht aan de installatie.

  • 2.9 Het meetrapport bevat een overzicht van lekkage-incidenten en, indien van toepassing, een berekening van de hoeveelheid weggelekte koolstofdioxide.

  • 2.10 Het meetrapport bevat een berekening van de hoeveelheid koolstofdioxide die wordt afgeblazen.

Storingen

  • 2.11 De meetgegevens van een meetinrichting, die door een storing niet langer functioneert of niet langer voldoet aan de gestelde meeteisen, mogen voor een periode van maximaal vier werkdagen nadat de storing is opgemerkt worden berekend uit controlemetingen.

  • 2.12 Indien de storing niet binnen vier werkdagen verholpen is, kan de producent meten volgens de in hoofdstuk 5 beschreven methode en procedure.

  • 2.13 Indien een storing is opgetreden, wordt dit vermeld in het meetrapport over de desbetreffende kalendermaand. Hierbij wordt aangegeven welke meetgegevens het betreft en op welke wijze de reparatie is aangebracht.

Correcties

  • 2.14 Een correctie op meetgegevens dient uiterlijk binnen twaalf maanden nadat deze zijn gerapporteerd te worden doorgevoerd.

  • 2.15 Geconstateerde meetfouten en correcties worden gemeld aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat.

Eisen aan meetinrichtingen en meters

  • 2.16 Het meten van de hoeveelheden energie, waterstof, koolstofdioxide of geavanceerde hernieuwbare brandstof geschiedt volgens algemeen geaccepteerde comptabele meetinrichtingen.

  • 2.17 Voor zover een meetinrichting of meter onder de Metrologiewet valt, zijn deze meetvoorwaarden niet van toepassing ten aanzien van het (de) onderwerp(en) dat (die) voor die meetinrichting of meter in de Metrologiewet word(t)(en) geregeld.

  • 2.18 Voor zover een meetinrichting of meter onder de Metrologiewet valt, voldoen de meters en meetmiddelen aan de eisen die voor die meters en meetmiddelen zijn vastgesteld bij of krachtens de Metrologiewet en de overeenstemming met die eisen is vastgesteld overeenkomstig de voorschriften daaromtrent op grond van de Metrologiewet.

  • 2.19 De capaciteit, het ontwerp en de aanleg van de meetinrichtingen is in overeenstemming met de maximale hoeveelheden warmte, waterstof en geavanceerde hernieuwbare brandstof die de productie-installatie kan consumeren respectievelijk produceren of de maximale hoeveelheden koolstofdioxide die de productie-installatie kan afvangen.

  • 2.20 Plaatsing van de meters voldoet aan de plaatsingsvoorschriften die onderdeel uitmaken van de genoemde normen en aangevuld met de plaatsingsvoorschriften van de fabrikant van de meter of meetmiddel.

  • 2.21 Elk van de meters en de meetmiddelen is geborgd dan wel verzegeld. De borging is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed, zonder dat dit duidelijk gesignaleerd wordt. De verzegeling is zodanig dat een meting niet kan worden beïnvloed zonder de verzegeling zichtbaar te verbreken.

  • 2.22 De meetinrichting wordt zodanig onderhouden dat deze voortdurend aan deze meetvoorwaarden voldoet.

3. Systeemgrens
  • 3.1 De systeemgrens omsluit één productie-installatie.

  • 3.2 Op de systeemgrens van een productie-installatie voor koolstofdioxide-arme warmte worden alle vormen van energie-input en energie-output gemeten, zodat een energiebalans gemaakt kan worden en de nuttig aangewende warmte bepaald kan worden.

  • 3.3 Alle onderdelen van de productie-installatie bevinden zich binnen de systeemgrens.

  • 3.4 Niet aan de productie-installatie gerelateerde systemen die warmte opwekken vallen buiten de systeemgrens.

  • 3.5 De consumptie van energie van systemen die zich binnen de systeemgrens bevinden, wordt niet gemeten.

  • 3.6 Voor de productie-installatie wordt een schema opgesteld met daarop aangegeven de systeemgrens, de energie- of productstromen die de systeemgrens passeren en de meetinrichtingen die zich op de systeemgrens van de productie-installatie bevinden.

4. Nauwkeurigheidseisen aan meetinrichtingen en meters

Warmte

  • 4.1 De hoeveelheid warmte, getransporteerd als warm water wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan artikel 8a van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten, met een nauwkeurigheidsklasse 1 als omschreven in de bijlage VI van de richtlijn meetinstrumenten, ofwel een samengestelde meetinrichting die aantoonbaar aan de normstelling voldoet. De maximale relatieve afwijking (MPE) in het debietdeel over het praktische meetbereik is niet meer dan 3,5%. Als de MPE groter is, wordt een afslag gehanteerd. De gerapporteerde warmtemetingen worden dan vermenigvuldigd met een factor (100%-(X%-3,5%)) met daarin X% de waarde van de MPE van meer dan 3,5%.

  • 4.2 De hoeveelheid warmte, getransporteerd als stoom en indien van toepassing verminderd met retourcondensaat, wordt gemeten met een meetinrichting die voldoet aan norm NEN-EN-ISO 5167-1:2003 of aan een vergelijkbare norm. Voor een stoomdebiet van 50% tot 100% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 2% van de volle schaal van de meetinrichting. Voor een stoomdebiet van minder dan 50% van het meetbereik van de meetinrichting bedraagt de maximaal toelaatbare afwijking van de meting 4% van de meetwaarde. De temperatuur wordt gemeten met een weerstandsthermometer die voldoet aan norm IEC-60751, nauwkeurigheidsklasse B, een thermokoppel die voldoet aan norm NEN-EN-IEC 60584-1:2013 en NEN-EN-IEC 60584-3:2008, nauwkeurigheidsklasse 2, of een meter die voldoet aan een vergelijkbare norm.

Inputstromen

  • 4.3 Wanneer er sprake is van meerdere inputstromen, dan wordt iedere energiedrager die in de productie-installatie wordt verbruikt afzonderlijk gemeten.

  • 4.4 Het volume aardgas of een ander gas wordt gemeten en naar normaalcondities herleid met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan Bijlage IV van richtlijn 2014/32/EU, klasse 1,5 van de gasmeters.

  • 4.5 De hoeveelheid vloeibare brandstof wordt gemeten door middel van een meetinrichting die voldoet aan artikel 9 van de Regeling gebruik en installatie EU-meetinstrumenten, waarbij de eisen gelden voor nauwkeurigheidsklasse 1.0, bedoeld in bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU.

  • 4.6 De hoeveelheid andere brandstof wordt bepaald volgens een algemeen geaccepteerde comptabele meting, met een maximaal toelaatbare afwijking van 1,0%.

Bagatelbepaling

  • 4.7 Voor ten hoogste 2,5% van de in totaal gemeten hoeveelheid koolstofdioxide-arme warmte, kunnen de maximaal toelaatbare afwijkingen ten hoogste tweemaal zoveel bedragen als de volgens de voorgaande bepalingen van dit hoofdstuk voorgeschreven maximaal toelaatbare afwijkingen.

Koolstofdioxide

  • 4.8 Het volume gas in ton koolstofdioxide wordt gemeten met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan Bijlage IV van richtlijn 2014/32/EU, klasse 1,5 van de gasmeters.

  • 4.9 Voor metingen toont aan de hand van een foutenbeschouwing aan wat de meetonzekerheid is. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de leverancierspecificaties.

  • 4.10 De totale meetonzekerheid over de hoeveelheid koolstofdioxide is maximaal 2,5%.

  • 4.11 Overschrijding van de maximale meetonzekerheid tot 2 maal toe is toegestaan. Hierbij wordt het surplus in onzekerheid in mindering gebracht op de gemeten hoeveelheid.

  • 4.12 Ten behoeve van de gashoeveelheidsbepaling wordt een compressibiliteitsfactor bepaald worden. In geval van een meting kunnen aanvullende eisen worden gesteld. De compressibiliteitsfactor vervalt als er alleen sprake is van een waterflowmeting en bij een massameter.

  • 4.13 Afschattingen van de compressibiliteit die niet leiden tot een overschatting van de hoeveelheid kunnen, mits gemotiveerd in het meetprotocol, gemaakt worden.

Waterstof

  • 4.14 Producenten tonen aan de hand van een foutenbeschouwing aan wat de meetonzekerheid is. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de leverancierspecificaties.

  • 4.15 De onzekerheid in de bepaling van de producthoeveelheid die afgeleverd wordt, kan afhankelijk van de klasse-indeling op basis van de flowcapaciteit een bepaald maximum hebben zoals genoemd in tabel 1.

    Tabel 1

    Klasse_Qn° (m3n/h)

    uE° (%, 95%BI)

     

    4

    Qn<40

    5,3

    3

    40≤Qn< 200

    3,2

    2

    200≤Qn≤ 1.200

    1,3

    1

    Qn>1200

    1,0

    Qn° = flowcapaciteit; uE° = maximale onzekerheid in producthoeveelheid

  • 4.16 Overschrijding van de maximale onzekerheid tot tweemaal toe is mogeljk. Hierbij wordt het surplus in onzekerheid in mindering gebracht op de gemeten producthoeveelheid.

  • 4.17 Ten behoeve van de producthoeveelheidsbepaling wordt een compressibiliteitsfactor bepaald.

  • 4.18 Afschattingen van de compressibiliteit die niet leiden tot een overschatting van de producthoeveelheid kunnen, mits gemotiveerd in het meetprotocol, gemaakt worden.

Geavanceerde hernieuwbare brandstof

  • 4.19 Het volume in liters bij een temperatuur van 15 °C wordt gemeten met een meetinrichting waarvan de nauwkeurigheid minimaal voldoet aan Bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU, klasse 1,0 van de meetinstallaties voor de continue en dynamische meting van hoeveelheden andere vloeistoffen dan water.

  • 4.20 Alle overige bepalingen uit bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 4.21 Het gemeten volume in liters brandstof wordt omgerekend naar GJ of kWh.

5. Alternatieve meting
  • 5.1 De producent kan een meetgegeven via een alternatieve meting bepalen, indien meten met meetinrichtingen als bedoeld in hoofdstuk 4 niet mogelijk is omdat:

    • a. geen goede meting mogelijk is van de energie- of producthoeveelheid;

    • b. het plaatsen van een meetinrichting tot aantasting van de veiligheid van de installatie zou leiden;

    • c. het plaatsen of verbeteren van een meetinrichting tot onevenredig hoge kosten zou leiden;

    • d. een meetinrichting in storing is geraakt als bedoeld onder 2.9 tot en met 2.11; of

    • e. ontheffing is verkregen van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om een alternatieve meting te hanteren.

  • 5.2 De alternatieve meting voldoet aan de hieronder genoemde voorwaarden.

  • 5.3 De producent verstrekt in het meetprotocol een uitvoerige motivatie voor het afwijken van hoofdstuk 4, waarin tenminste wordt opgenomen:

    • a. een beschrijving van de technische onmogelijkheid om hoofdstuk 4 toe te passen;

    • b. de overwegingen omtrent de veiligheid van de installatie op grond waarvan hoofdstuk 4 niet toegepast kan worden;

    • c. een onderbouwde raming van de kosten die het aanpassen van de betrokken meetinrichting aan het toepassen van hoofdstuk 4 zouden vergen;

    • d. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van hoofdstuk 4 bereikt zou zijn;

    • e. de onnauwkeurigheid die bij toepassing van de alternatieve meting bereikt zal worden.

  • 5.4 De wijze van het bepalen van de meetgegevens door middel van alternatieve meting wordt nauwkeurig vastgelegd in het meetprotocol voor de productie-installatie en wordt voorafgaand aan de toepassing daarvan goedgekeurd door een gecertificeerd meetbedrijf.

  • 5.5 De alternatieve meting gebruikt geen kentallen of andere gegevens die het meten van de daadwerkelijke hoeveelheid energie, waterstof of koolstofdioxide beïnvloeden.

  • 5.6 De onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, is in beginsel gelijk aan of lager dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist.

  • 5.7 Indien de onnauwkeurigheid van een meetgegeven, vastgesteld op grond van alternatieve meting, hoger is dan de onnauwkeurigheid die hoofdstuk 4 ten aanzien van de desbetreffende meting vereist, wordt het opgegeven meetgegeven als volgt gecorrigeerd:

    • a. voor warmte die aan de productie-installatie wordt toegevoerd: de meetwaarde wordt vermeerderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid en

    • b. voor koolstofdioxide-arme warmte die de productie-installatie produceert: de meetwaarde wordt verminderd met het verschil tussen de feitelijke onnauwkeurigheid en de vereiste onnauwkeurigheid.

  • 5.8 De wijze waarop de correctie volgens 5.7 wordt aangebracht, wordt beschreven in het meetprotocol.

  • 5.9 Zowel het oorspronkelijke meetgegeven als het meetgegeven na de correctie volgens 5.7 wordt in het meetrapport opgenomen.

TOELICHTING

1. Inleiding

Onderhavige regeling wijzigt de Algemene uitvoeringsregeling stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: de regeling). De wijzigingen houden verband met de openstelling in oktober 2021 van de subsidiemodule SDE++ onder het Besluit stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie (hierna: Besluit SDEK).

Bij de openstelling van de SDE++ in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021 worden enkele nieuwe technieken ter vermindering van broeikasgas gestimuleerd, welke ook wijzigingen in de regeling vereisen. Deze wijzigingsregeling voorziet daarin en wijzigt enkele andere onderdelen van de regeling, waaronder de indieningseisen voor bepaalde categorieën.

2. Toelichting op de wijzigingen

2.1 Indieningseisen (Artikel I, onderdelen B, C en D, subonderdeel 5)

Met deze wijzigingsregeling worden er enkele aanvullende eisen aan de haalbaarheidsstudie gesteld die bij de aanvraag voor subsidie is vereist, aan artikel 2b van de regeling toegevoegd. Bij aanvragen voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide wordt aanvullende informatie vereist over het transport en de opslag van de koolstofdioxide. Het doel hiervan is om te borgen dat ook het transport en de opslag haalbaar zijn. In de praktijk zijn vaak derde partijen betrokken bij het transport en/of de opslag. Het is belangrijk om ook de haalbaarheid van deze onderdelen op haalbaarheid te toetsen.

Indien de aanvraag betrekking heeft op een productie-installatie voor de afvang en permanente opslag van koolstofdioxide gaat de aanvraag vergezeld van de verklaring over de beschikbaarheid van transportcapaciteit van de partij of de partijen die het transport uitvoert of uitvoeren met betrekking tot de desbetreffende productie-installatie. Bij meerdere transportpartijen dienen deze transportpartijen complementair aan elkaar te zijn en geen alternatief voor elkaar te vormen. Tevens gaat de aanvraag vergezeld van de verklaring over de beschikbaarheid van opslagcapaciteit, aansluitend op de beschikbaarheid van transportcapaciteit. Deze verklaring kan worden afgegeven door de transportpartij die opslag bij een opslagoperator garandeert met betrekking tot de desbetreffende productie-installatie dan wel door een opslagoperator zelf. Indien sprake is van meerdere opslagoperators waaruit nog geen keuze is gemaakt, is het aantal opslagoperators gemaximeerd op drie. De verklaringen dienen zelfstandig of tezamen het transport en de opslag met betrekking tot de desbetreffende productie-installatie volledig te kunnen garanderen.

Aanvullend op deze indieningseisen wordt als eis gesteld dat als de subsidie is verleend, de subsidieontvanger verplicht wordt gesteld binnen twaalf maanden na de beschikking tot subsidieverlening een afschrift van de aanvragen van de vergunningen die noodzakelijk zijn voor de realisatie van het opslagvoorkomen van de productie-installatie aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat (hierna: Minister) te sturen. Dit wordt toegevoegd als elfde lid (nieuw) aan artikel 3 van de regeling.

Voor aanvragen voor de afvang en het gebruik van koolstofdioxide is een onderbouwing van de afzet van koolstofdioxide en een beschrijving van de administratie vereist. Hiermee wordt geborgd dat de koolstofdioxide nuttig wordt aangewend voor koolstofdioxide-bemesting in de glastuinbouw. Om dit aan te tonen moet de aanvrager op basis van transportdocumenten laten verifiëren dat dit ook gebeurd is. Voor vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals koolstofdioxide, zijn dit de gangbare (digitale) vervoersdocumenten volgens ADR (binnenland) en CMR (over landsgrenzen).

Voor aanvragen voor de productie van hernieuwbare energie uit biomassa geldt dat deze installaties moeten voldoen aan verscherpte emissie-eisen voor productie-installaties. In de haalbaarheidsstudie moet worden aangetoond dat de productie-installatie in staat is om aan deze eisen te voldoen. Deze eisen zijn opgenomen in de Regeling aanwijzing categorieën stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.

In artikel 2, vijfde lid, van de regeling is opgenomen dat de aanvraag vergezeld moet gaan van noodzakelijke vergunning op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voor de realisatie van de afvanginstallatie en, indien van toepassing, de vervloeiingsinstallatie van de productie-installatie. De aanvraag van deze vergunning moet in behandeling zijn genomen.

2.2 Overstimuleringstoets (Artikel I, onderdeel D, subonderdelen 1 tot en met 4)

Subsidieontvangers zijn reeds verplicht om een jaar na realisatie een overzicht van de daadwerkelijke investeringskosten, van de overige kosten en baten gedurende de exploitatie, van de reeds ontvangen subsidies en overige steun en van de nog te ontvangen subsidies en overige steun te sturen. Deze informatie wordt door Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO) gebruikt voor een overstimuleringstoets, waarbij wordt gecontroleerd of de subsidieontvanger niet meer subsidie ontvangt dan is toegestaan op basis van het milieusteunkader of de goedkeuring van de Europese Commissie voor de SDE++-regeling.

Met de onderhavige wijzigingsregeling worden twee verplichtingen aan artikel 3 van de regeling toegevoegd die al toegepast werden op basis van de Beleidsregels cumulatietoets steun in het kader van het Besluit SDEK, maar die bij nader inzien beter in de regeling passen. Het gaat hierbij over het eenmalig kunnen verlengen van een termijn en de verplichting voor subsidieontvangers om wijzigingen in de steunsituatie aan de Minister te melden.

Tenslotte wordt er een verwijzing naar de Energie-investeringsaftrek en de milieu-investeringsaftrek voor nieuwe aanvragen geschrapt, omdat het doen van een aanvraag niet mogelijk is als van deze regelingen gebruik wordt gemaakt.

2.3 Aanleveren meetgegevens (Artikel I, onderdeel I)

Met deze wijzigingsregeling is opgenomen dat een aanvrager er voor zorg draagt dat meetgegevens naar de Minister worden gestuurd. Hierbij is voorzien dat het meetbedrijf de gegevens direct naar de Minister stuurt. Hiermee wordt geborgd dat RVO de benodigde meetgegevens op basis van geautomatiseerde koppelingen op een gestructureerde manier kan ontvangen en de foutgevoeligheid wordt geminimaliseerd. Voor subsidieontvangers kan dit bovendien resulteren in een reductie zijn van de administratieve lasten, omdat zij niet langer zelf gegevens bij RVO hoeven aan te leveren.

2.4 Meetketen afvang en permanente opslag van koolstofdioxide en afvang en gebruik van koolstofdioxide (Artikel I, onderdeel A en J)

Er is reeds voorzien in een meetketen voor de afvang en de permanente opslag van koolstofdioxide via gasvormig transport door een buisleiding. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt deze meetketen aangepast naar vier verschillende artikelen. In artikel 7j van de regeling wordt de meetketen bepaald voor productie-installaties waarbij koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent wordt opgeslagen of gebruikt, waarbij gebruik wordt gemaakt van gasvormig transport van koolstofdioxide en van een basisinfrastructuur voor koolstofdioxide. Hierbij wordt onder andere voorgeschreven dat alle aan de basisinfrastuctuur aangesloten partijen meten. Dit geldt voor subsidie-ontvangers, maar van partijen die geen subsidie ontvangen dient de subsidie-ontvanger er zorg voor te dragen dat deze hun koolstofdioxide meten. Deze meetgegevens worden verzameld door het aangewezen meetbedrijf. Dit borgt dat er een objectieve afrekening kan worden gemaakt tussen alle op de gemeenschappelijke infrastructuur aangesloten partijen.

In artikel 7k van de regeling wordt een meetketen bepaald voor productie-installaties waarmee koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent wordt opgeslagen, waarbij gebruik wordt gemaakt van vloeibaar transport via bijvoorbeeld een schip of een vrachtwagen. Het uitgangspunt hierbij is dat een verificateur moet vaststellen dat een hoeveelheid koolstofdioxide die bij de producent bij de afvang wordt gemeten ook daadwerkelijk bij de opslaglocatie permanent wordt opgeslagen of nuttig wordt aangewend voor koolstofdioxide-bemesting in de glastuinbouw. Dit gaat via een verificatierapport van een verificateur die ook is geaccrediteerd als verificateur voor het Europees Systeem voor Emissiehandel (EU ETS).

In artikel 7l van de regeling wordt de meetketen nog aangevuld met bepalingen die gelden voor productie-installaties waarbij koolstofdioxide wordt afgevangen en permanent wordt opgeslagen. In artikel 7m van de regeling zijn nog aanvullend bepalingen opgenomen die enkel gelden voor productie-installaties waarbij koolstofdioxide wordt afvangen en gebruikt.

In bijlage 8 is het format van een verzoek tot oordeel omtrent de geschiktheid van een productie-installatie opgenomen. Deze bijlage en de begripsbepaling van ‘oordeel omtrent de geschiktheid’ zijn aangepast, zodat zij ook van toepassing zijn op nieuwe categorieën die in Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021 voor het eerst voor subsidie in aanmerking komen.

In bijlage 9 zijn de meetvoorwaarden voor het meten van koolstofdioxide aangevuld, waaronder de eisen aan de nauwkeurigheid van meters en de toegestane meetonzekerheid. In bijlage 9 zijn ook de meetvoorwaarden voor waterstof aangevuld.

2.5 Meetketen brandstoffen (Artikel I, onderdeel J)

Voor de nieuwe categorieën van geavanceerde hernieuwbare brandstoffen wordt met deze wijzigingsregeling een meetketen ingericht (artikel 7n van de regeling). Een meetbedrijf geeft maandelijks de door de producent geproduceerde en geleverde hoeveelheid brandstof door aan RVO. Om voor subsidie in aanmerking te komen geldt als uitgangspunt hierbij is dat de brandstoffen op de Nederlandse markt voor wegvervoer en binnenvaart moeten worden afgezet. Dit kan worden onderbouwd op basis van het register hernieuwbare energie vervoer (hierna: register) dat door de Nederlandse emissieautoriteit wordt beheerd en waarin informatie over biobrandstoffen wordt bijgehouden. De subsidieontvanger dient zelf de informatie uit het register over de door haar geproduceerde brandstoffen op te vragen en vervolgens aan RVO te verstreken.

Daarnaast is de subsidieontvanger verplicht om RVO een overzicht te sturen waaruit per kalendermaand de hoeveelheid, aard en, in honderdsten van procenten nauwkeurig, de verhouding van de in de productie-installatie verwerkte brandstoffen blijkt. Hierdoor wordt geborgd dat alleen toegestane biomassastromen worden ingezet. Verder wordt bepaald dat de subsidieontvanger geavanceerde hernieuwbare brandstoffen die in aanmerking komen voor subsidie niet mag mengen met andere brandstoffen die niet voor subsidie in aanmerking komen.

Tenslotte zijn in de nieuwe bijlage 9 meetvoorwaarden opgenomen, waarbij wordt voorgeschreven dat nauwkeurigheid van de meter minimaal voldoet aan Bijlage VII van richtlijn 2014/32/EU, klasse 1,0 van de meetinstallaties voor de continue en dynamische meting van hoeveelheden andere vloeistoffen dan water.

2.6 Negatieve prijzen (Artikel I, onderdeel K)

In artikel 8a van de regeling is het woord ‘prijs’ (van elektriciteit) vervangen door ‘waarde’ (van elektriciteit), omdat prijs in het Besluit SDEK (bijvoorbeeld in artikel 14, tweede lid) gedefinieerd is als: ‘bedraagt de gemiddelde waarde voor elektriciteit, verminderd met de profielkosten van elektriciteitslevering aan het net en de onbalanskosten’. In artikel 8a gaat het om een negatieve waarde van elektriciteit.

2.7 Herberekening voorschotten (Artikel I, onderdeel L)

Subsidieontvangers krijgen gedurende het jaar maandelijks een voorschot op de aan hun verstrekte subsidie. Met deze wijzigingsregeling worden twee situaties aan artikel 9, vierde lid, van de regeling toegevoegd waarbij de voorschotten door RVO kunnen worden herberekend.

Enerzijds geldt dit voor producenten van hernieuwbare brandstof die in het register hernieuwbare energie vervoer kunnen worden ingeboekt. Hierbij geldt dat producenten van hernieuwbaar gas kunnen kiezen om subsidie te ontvangen of om hernieuwbare brandstofeenheden (hierna: HBE’s) te ontvangen. HBE’s hebben een zodanige marktwaarde dat het voor een producent aantrekkelijker kan zijn dan de subsidiebetalingen Deze producenten kunnen hun subsidie dan stopzetten. Met deze wijzigingsregeling wordt geregeld dat in dit geval ook de voorschotten kunnen worden herberekend, zodat zij in sommige gevallen geen voorschotten ontvangen en de subsidiebetalingen worden stopgezet.

Anderzijds wordt geborgd dat de betaling van subsidievoorschotten kan worden herberekend als een subsidieontvanger niet voldoet aan de verplichting om informatie aan te leveren die nodig is om het project op overstimulering te toetsen.

2.8 Combinatie van afvang en opslag van koolstofdioxide (Artikel I, onderdeel M)

In sommige gevallen kan een installatie voor zowel de afvang en opslag van koolstofdioxide als de afvang en gebruik van koolstofdioxide subsidie aanvragen en ontvangen. In dat geval kunnen enkele specifieke categorieën worden gecombineerd door voor beide categorieën een aanvraag in te dienen. Dit is nader uitgewerkt in de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021. De wijziging van artikel 11, eerste lid, van de regeling ondersteunt dit.

2.9 Gegevensuitwisseling (Artikel I, onderdeel N)

Artikel 13 van de regeling gaat over de gegevensuitwisseling tussen de partijen die zijn gemandateerd om namens de Minister garanties van oorsprong voor hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbaar gas en hernieuwbare warmte uit te geven (CertiQ en Vertogas). Het oude artikel 13 was gedateerd, waardoor niet meer adequaat naar deze partijen werd verwezen. Dit is geactualiseerd.

3. Regeldruk

In 2020 is in de toelichting van het Besluit SDEK, waarop onderhavige regeling is gebaseerd, zeer uitgebreid ingegaan op de administratieve lasten van de SDE++ (Stct. 2020,340). Deze wijzigingsregeling betreft aanpassing van de regeling die verband houden met de mogelijkheid om subsidie aan te vragen in 2021 en de regeldruk moet daarom in samenhang worden gezien met de parallelle invoering van de Regeling aanwijzing categorieën stimulering duurzame energieproductie en klimaattransitie 2021.

Op grond van de hiervoor genoemde regeling zullen er subsidieaanvragen worden ingediend voor in complexiteit en investeringsbedrag zeer uiteenlopende projecten. Het bepalen van de administratieve lasten verbonden aan die regeling is alleen mogelijk door van in omvang gemiddelde projecten uit te gaan.

Kenmerkend is dat er voor een lange periode subsidie (veelal voor vijftien jaar) wordt verleend. Een producent doet eenmaal een subsidieaanvraag en ontvangt vervolgens voor vele jaren subsidie. De administratieve lasten bestaan uit eenmalige kosten die gemaakt worden voor het indienen van een subsidieaanvraag en uit jaarlijkse kosten gedurende de subsidieperiode. De administratieve lasten zullen zich daarom concentreren in het jaar van aanvraag van de subsidie.

De kosten voor het indienen voor een subsidieaanvraag bestaan uit het invullen van een digitaal aanvraagformulier en het verzamelen van de benodigde verplichte bijlagen, zoals verleende vergunningen en een haalbaarheidsstudie. De bijlagen zelf zijn vaak niet alleen benodigd voor het indienen van de subsidieaanvraag, maar behoren ook bij de projectvoorbereiding zelf en zijn noodzakelijk om een project te kunnen realiseren. Ook een haalbaarheidsstudie is gangbaar bij een goede voorbereiding van een project. In die zin is er voor de haalbaarheidsstudie vooral sprake van meerkosten na te gaan of alle verplichte onderdelen van de haalbaarheidsstudie die zijn vereist, aanwezig zijn. Om dit te vergemakkelijken biedt RVO een standaard format aan.

RVO stuurt jaarlijks een onderbouwde berekening over voorschot en bijstelling. In de lastenberekening is tijd opgenomen voor partijen om hiervan kennis te nemen.

Op basis van de aanvragen die in de vorige openstellingsronde van de SDE++ zijn ingediend, zijn de verwachte administratieve lasten van deze openstellingsronde als opgenomen in onderstaande tabel. Hierbij wordt uitgegaan van een uurtarief van € 60, waarbij bij de aanvraag eenmalig tien uur tijd nodig is en er voor de jaarlijkse verplichtingen vier uur per jaar (of twee uur bij aanvragen voor zon-pv) nodig zijn.

Categorie

aantal aanvragen

Gemiddelde uitval projecten

Goedgekeurde aanvragen

EENMALIG

PER JAAR

JAARLIJKS TOTAAL

Hernieuwbare elektriciteit

3045

20%

80%

6.902.000

296.640

4.449.600

Hernieuwbaar gas

15

20%

80%

159.000

2.880

34.560

Hernieuwbare warmte

20

20%

80%

212.000

3.840

48.960

CO2-arme warmte

80

20%

80%

848.000

15.360

230.400

CO2-arme productie

30

20%

80%

318.000

5.760

80.640

Totaal van projecten

3190

   

8.439.000

324.480

4.844.160

Gezien het beschikbare subsidiebudget van € 5.000.000.000,– dat wordt opengesteld, gaat het om 0,27% van het subsidiebudget. Dit percentage regeldruk is iets hoger dan de vorige openstelling van de SDE++ in 2020 in verband met een iets hogere inschatting van het aantal aanvragen (toen was dit 0,25%).

Overigens is windenergie op zee buiten beschouwing gelaten in de berekening van de regeldruk, omdat er op dit moment alleen subsidieloze tenders worden opengesteld.

Deze wijzigingsregeling heeft geen gevolgen voor de administratieve lasten voor burgers, omdat zij naar verwachting geen projecten met subsidie krachtens het Besluit SDEK zullen uitvoeren.

Onderhavige wijzigingsregeling is aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk voorgelegd en dit college heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke gevolgen voor de regeldruk heeft.

4. Technische voorschriften

Deze wijzigingsregeling is gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 5, eerste lid, van richtlijn 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (codificatie) (PbEU 2015, L 241). Het gaat hier om technische specificaties of andere eisen die verbonden zijn met fiscale of financiële maatregelen. Hiervoor geldt op grond van artikel 7, vierde lid, van de richtlijn 2015/1535 geen standstill-termijn.

5. Vaste verandermomenten

Deze wijzigingsregeling treedt in werking op 1 oktober 2021. Dat is in lijn met het kabinetsbeleid inzake de vaste verandermomenten.

De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat – Klimaat en Energie D. Yeşilgöz-Zegerius

Naar boven