Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 30 juni 2021, nummer WBV 2021/11, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C7/26 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

26. Het asielbeleid ten aanzien van Sudan

26.1. Besluitmoratorium

Geen bijzonderheden.

26.2. Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Geen bijzonderheden.

26.3. Vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag
26.3.1. Groepsvervolging in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

Geen bijzonderheden.

26.3.2. Risicogroepen in de zin van paragraaf C2/3.2 Vc

De IND merkt voor Sudan uitsluitend de volgende groep aan als risicogroep:

  • vreemdelingen die behoren tot een niet-Arabische bevolkingsgroep afkomstig uit Darfur of Zuid-Kordofan en die hier voorafgaande aan het vertrek uit Sudan hun normale woon- of verblijfplaats hadden.

26.4. Ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw
26.4.1. Uitzonderlijke situatie in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

26.4.2. Systematische blootstelling in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

Geen bijzonderheden.

26.4.3. Kwetsbare minderheidsgroepen in de zin van paragraaf C2/3.3 Vc

De IND merkt uitsluitend de volgende groep aan als kwetsbare minderheidsgroep:

  • ontheemde (minderjarige) vrouwen uit Darfur, Zuid-Kordofan (inclusief Abyei) en Blue Nile.

26.5. Bescherming
26.5.1. Bescherming door autoriteiten en/of internationale organisaties in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt in ieder geval voor de volgende groepen aan dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen:

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor geweldpleging;

  • vrouwen die aannemelijk hebben gemaakt dat zij hebben te vrezen voor genitale verminking;

  • vreemdelingen die behoren tot een niet-Arabische bevolkingsgroep afkomstig uit Darfur of Zuid-Kordofan en die hier voorafgaande aan het vertrek uit Sudan hun normale woon- of verblijfplaats hadden;

  • LHBTI

26.5.2. Binnenlands beschermingsalternatief in de zin van paragraaf C2/3.4 Vc

De IND neemt voor Sudan geen binnenlands beschermingsalternatief aan als is geconcludeerd dat de vreemdeling een gegronde vrees heeft voor vervolging dan wel ernstige schade, tenzij uit het individuele dossier blijkt dat de vreemdeling zich elders kan vestigen.

26.6. Adequate opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

De IND beoordeelt aan de hand van paragraaf B8/6 Vc of adequate opvang voor amv’s aanwezig is.

Voor Sudan geldt in zijn algemeenheid dat:

  • algemene opvangvoorzieningen niet beschikbaar en/of toereikend zijn; en

  • de autoriteiten geen zorg dragen voor de opvang.

Ondanks voornoemd uitgangspunt kan in een voorkomend geval – na onderzoek – worden vastgesteld dat adequate opvang beschikbaar is en kan worden gerealiseerd.

26.7. Vertrekmoratorium

Geen bijzonderheden.

26.8. Bijzonderheden

Geen bijzonderheden.

ARTIKEL II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 juni 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

TOELICHTING

Algemeen

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 4 maart 2021 een Algemeen Ambtsbericht over Sudan gepubliceerd. Bij brief van 23 juni 2021 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de Tweede Kamer geïnformeerd over haar beslissing het landgebonden asielbeleid voor vreemdelingen uit Sudan op basis van het ambtsbericht aan te passen.

De aanpassing heeft betrekking op de volgende punten.

Tekstuele wijzigingen

Allereerst zijn in de eerste zin van paragraaf 26.3.2 Vc en de eerste zin van paragraaf 26.4.3 Vc kleine tekstuele wijzigingen doorgevoerd. Hiermee is geen beleidswijziging beoogd. Deze aanpassingen zijn ingevoerd om meer eenduidigheid te krijgen in de bewoordingen die gebruikt worden in de verschillende landenparagrafen van de Vc.

Vreemdelingen die actief zijn op het gebied van mensenrechten

Verder worden vreemdelingen die actief zijn geweest op het gebied van mensenrechten niet langer aangemerkt als risicogroep in paragraaf 26.3.2 Vc. Weliswaar zijn er ook in de laatste verslagperiode gevallen bekend van intimidatie, arrestatie en mishandeling van personen die beschouwd werden als actief op het gebied van mensenrechten, maar blijkens het ambtsbericht ging het hierbij om incidenten, met name buiten Khartoem. In het algemeen blijkt uit het ambtsbericht dat er met de val van het regime van voormalig president Al-Bashir en de komst van de transitieregering meer ruimte is gekomen voor mensenrechtenverdedigers om zich te uiten en zich te verenigen.

Vreemdelingen die (vermeend) aanhanger zijn van een (gewapende oppositiegroep)

Daarnaast worden vreemdelingen die (vermeend) aanhanger zijn van een (gewapende) oppositiegroep niet langer aangemerkt als risicogroep, kwetsbare minderheidsgroep of als groep waarvoor wordt aangenomen dat zij geen bescherming kunnen verkrijgen van de autoriteiten en/of internationale organisaties. Weliswaar komen er uit het ambtsbericht gevallen naar voren van intimidatie door de militaire component van de regering en was er in 2020 nog in 10% van de demonstraties sprake van een interventie, waarvan 2% met excessief geweld (ten opzichte van respectievelijk 39% en 10% in 2018), maar in het algemeen is de politieke realiteit in Sudan sinds het aantreden van de transitieregering veranderd. Verschillende partijen die oppositie voerden tegen de regering van Al-Bashir zitten nu zelf in de transitieregering of hebben een vredesakkoord gesloten met de transitieregering. Uit het ambtsbericht blijkt verder dat er weinig berichten waren van politieke activisten of leden van oppositiepartijen die gedetineerd werden door de transitieregering. Ook zijn er in de verslagperiode geen gevallen bekend geworden van personen die zijn gearresteerd of strafrechtelijk zijn vervolgd bij terugkeer, nadat zij zich in het buitenland kritisch hebben geuit tegen de regering. Daarnaast is er (blijkens de cijfers zoals hierboven genoemd) meer ruimte gekomen voor vreedzame demonstraties.

Voorheen was in het landenbeleid Sudan ook opgenomen dat vreemdelingen die behoren tot niet-Arabische bevolkingsgroepen afkomstig uit het Nuba-gebergte of Darfur en die daar voorafgaande aan hun komst naar Nederland hun normale woonplaats hadden, in ieder geval worden aangemerkt als vermeend aanhanger van een gewapende oppositiegroep. Uit het ambtsbericht blijkt dat de situatie voor niet-Arabische bevolkingsgroepen uit Zuid-Kordofan (waar het Nuba-gebergte onder valt) en Darfur onverminderd zorgelijk is gebleven en dat zij, in Zuid-Kordofan en Darfur, nog altijd te vrezen hebben voor vervolging van de zijde van verschillende actoren. Echter blijkt uit het ambtsbericht niet langer dat dit is gekoppeld aan het zijn van een (vermeende) aanhanger van een (gewapende) oppositiegroep.

Vreemdelingen die behoren tot een niet-Arabische bevolkingsgroep afkomstig uit Darfur of Zuid-Kordofan

Wel blijft overeind dat zij vanwege hun niet-Arabische etniciteit risico lopen op vervolging. Daarom zijn vreemdelingen die behoren tot een niet-Arabische bevolkingsgroep afkomstig uit Darfur of Zuid-Kordofan en die hier voorafgaande aan het vertrek uit Sudan hun normale woon- of verblijfplaats hadden in paragraaf 26.3.2 Vc separaat aangewezen als risicogroep. Verder worden zij aangemerkt als groep voor wie wordt aangenomen dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen.

Normale woon- of verblijfplaats

Het begrip ‘normale woon- of verblijfplaats’ is in lijn met de terminologie die gehanteerd wordt in Afdelingsjurisprudentie (zoals AbRS 18 september 2012, ECLI:NL:RVS:2012:357 en AbRS 21 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP9272). Met het vaststellen van de normale woon- of verblijfplaats wordt bezien aan welke plaats in het land van herkomst dient te worden getoetst. Uit de Afdelingsjurisprudentie blijkt in ieder geval dat voor de vraag of een plaats als normale woon- en verblijfsplaats kan worden aangemerkt onder meer van belang is hoe lang en onder welke omstandigheden iemand aldaar heeft verbleven.

Passage ‘Niet langer sprake van een uitzonderlijke situatie’ geschrapt

In paragraaf 26.4.1 Vc is verder de passage geschrapt waarin werd vermeld dat niet langer sprake is van een uitzonderlijke situatie en dat wordt overgegaan tot herbeoordelingen van verblijfsvergunningen asiel die zijn verleend op grond van deze uitzonderlijke situatie. Hoewel er ook nu geen aanleiding is om aan te nemen dat er sprake is van een uitzonderlijke situatie, is de geschrapte passage niet langer van toegevoegde waarde. Immers, indien en voor zover dergelijke zaken nog niet zijn herbeoordeeld, kan dit nog altijd doorgang vinden op grond van C2/10.4 Vc en C5/3 Vc.

LHBTI

Tot slot worden LHBTI in paragraaf 26.5.1 Vc toegevoegd als groep voor wie wordt aangenomen dat het niet mogelijk is de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties te verkrijgen. Deze toevoeging is gedaan omdat er verschillende bepalingen in de (straf)wet zijn op grond waarvan LHBTI vervolgd kunnen worden. Daarom wordt van LHBTI die vanwege hun geaardheid problemen ondervinden niet verlangd dat zij de bescherming van de autoriteiten en/of internationale organisaties inroepen Deze aanpassing is in lijn met de bepaling in paragraaf C2/3.2 Vc: ‘Als de seksuele gerichtheid of seksuele handelingen strafbaar zijn in het land van herkomst hoeft de vreemdeling geen bescherming conform artikel 3.37c VV in te roepen.’

Opvang alleenstaande minderjarige vreemdelingen

Het ambtsbericht geeft geen nieuwe informatie over de opvangmogelijkheden voor alleenstaande minderjarige vreemdelingen. Hetgeen is opgenomen in paragraaf 26.6 Vc betreft dan ook geen beleidswijziging maar slechts een verduidelijking van de staande praktijk. Immers, DT&V onderzoekt altijd of bij terugkeer naar het land van herkomst opvang voor een amv beschikbaar en naar lokale maatstaven aanvaardbaar is. Dit kan bijvoorbeeld bij familie zijn of in een opvangtehuis.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven