Besluit van de Minister van Justitie en Veiligheid van 25 juni 2021, nr. 3364133, houdende instelling van de adviescommissie voor de Landelijke Eenheid (Instellingsbesluit adviescommissie voor de Landelijke Eenheid)

De Minister van Justitie en Veiligheid;

Gelet op artikel 2, eerste lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. minister:

Minister van Justitie en Veiligheid;

b. commissie:

adviescommissie, bedoeld in artikel 2;

c. Landelijke Eenheid:

de Landelijke eenheid van de politie.

Artikel 2. Instelling en taak

  • 1. Er is een adviescommissie voor de Landelijke Eenheid.

  • 2. De commissie heeft tot taak:

    • a. te adviseren over de vormgeving alsook de (wijze van) uitrol van het verbeterprogramma bij de Landelijke Eenheid, dat is gericht op het (organisatorisch) op orde brengen van de basis, het verbeteren van leiderschap en cultuur en het versterken van de interne en externe sturing en monitoring;

    • b. te adviseren over de noodzaak van herpositionering van de Landelijke Eenheid in het huidige politiebestel en de mogelijke modaliteiten daarvoor.

Artikel 3. Samenstelling, benoeming, ontslag

  • 1. De commissie bestaat uit een voorzitter en vier andere leden.

  • 2. De voorzitter en de andere leden hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3. De voorzitter en de andere leden worden door de minister benoemd.

  • 4. De benoeming geschiedt voor de duur van de commissie.

  • 5. Bij tussentijds vertrek van een lid kan de minister een ander lid benoemen.

  • 6. De voorzitter en de andere leden kunnen worden geschorst en ontslagen door de minister.

Artikel 4. Leden

Voor de duur van de commissie worden tot lid van de commissie benoemd:

  • a. mr. B.B. (Bernt) Schneiders, tevens voorzitter;

  • b. mevr. drs. I.C. (Inge) Bryan;

  • c. prof. mr. dr. E.R. (Erwin) Muller;

  • d. mr. B.W.J. (Bob) Steensma MPA;

  • e. mevr. drs. Y. I. (Yasemin) Tümer MA.

Artikel 5. Instellingsduur

  • 1. De commissie wordt ingesteld met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. De commissie wordt vier weken nadat het eindrapport is uitgebracht opgeheven.

Artikel 6. Secretariaat

  • 1. De minister voorziet in het secretariaat van de commissie.

  • 2. Het secretariaat is voor de uitvoering van zijn taak uitsluitend verantwoording schuldig aan (de voorzitter van) de commissie.

  • 3. Aan het secretariaat kunnen medewerkers worden toegevoegd.

  • 4. De ambtenaren, in dienst van het Ministerie van Justitie en Veiligheid, die tot secretaris of medewerker van het secretariaat worden benoemd, zijn tegenover anderen dan de commissie verplicht tot geheimhouding van hetgeen hen in het verband van de werkzaamheden van de commissie bekend is geworden.

Artikel 7. Werkwijze

  • 1. De commissie stelt haar eigen werkwijze vast.

  • 2. De leden van de commissie zijn verplicht tot geheimhouding op basis van artikel 2:5 Algemene wet bestuursrecht.

  • 3. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 8. Inwinnen van inlichtingen

  • 1. De commissie is bevoegd zich voor het inwinnen van inlichtingen rechtstreeks te wenden tot personen en instellingen en hen te verzoeken die medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de taakuitvoering van de commissie.

  • 2. Het Ministerie van Justitie en Veiligheid verleent de commissie de verlangde medewerking en toegang tot alle informatie die zij nodig voor de uitvoering van haar taak.

Artikel 9. Vergoeding

  • 1. Aan de voorzitter wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 18, trede 10, zoals opgenomen in de bijlage bij de meest recente CAO Rijk en de arbeidsduurfactor op 16/36.

  • 2. Aan de andere leden wordt een vaste vergoeding per maand toegekend, waarbij de salarisschaal wordt vastgesteld op schaal 18, trede 10, zoals opgenomen in de bijlage bij de meest recente CAO Rijk en de arbeidsduurfactor op 8/36.

  • 3. De leden ontvangen een vergoeding voor reiskosten gebaseerd op de voet van de regeling, bedoeld in artikel 2, tweede lid, van de Wet vergoedingen adviescolleges en commissies.

Artikel 10. Kosten van de commissie

  • 1. De kosten van de commissie komen, voor zover op basis van een door de minister goedgekeurde raming, voor rekening van het ministerie van Justitie en Veiligheid. Onder kosten worden in ieder geval verstaan:

    • a. de kosten voor de faciliteiten van vergaderingen en voor secretariële ondersteuning,

    • b. de kosten voor het inschakelen van externe deskundigheid en het laten verrichten van onderzoek; en

    • c. de kosten voor oplevering van het rapport.

  • 2. De commissie biedt zo spoedig mogelijk na haar instelling een raming aan de minister aan.

Artikel 11. Uiterste datum voor oplevering eindrapport

  • 1. De commissie brengt vóór 1 juni 2022 haar eindrapport uit aan de minister.

  • 2. Indien de commissie daartoe aanleiding ziet, doet zij tussentijds verslag aan de minister.

  • 3. Indien onvoorziene omstandigheden naar oordeel van de commissie het tijdig uitbrengen van het eindrapport in de weg staan, dan stelt zijde minister daarvan onverwijld op de hoogte.

  • 4. De minister beslist over de eventuele verlenging van de termijn, bedoeld in het eerste lid, en brengt de commissie daarvan schriftelijke op de hoogte.

Artikel 12. Archiefbescheiden

De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.

Artikel 13. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 10 mei 2021.

Artikel 14. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit adviescommissie voor de Landelijke Eenheid.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst en in afschrift worden gezonden aan betrokkenen.

De Minister van Justitie en Veiligheid, F.B.J. Grapperhaus

TOELICHTING

Aanleiding

Op 28 januari jl. publiceerde de Inspectie Justitie en Veiligheid (hierna: Inspectie) haar eerste deelrapport over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de Landelijke Eenheid (LE) van de politie. Eveneens op 28 januari jl. stuurde de Minister van Justitie en Veiligheid zijn beleidsreactie op dit eerste deelrapport van de Inspectie naar de Tweede Kamer.1 In deze beleidsreactie constateert de minister dat het rapport van de Inspectie nadere maatregelen vergt.

In zijn brief aan de Tweede Kamer van 26 april jl.2 heeft de minister laten weten dat de korpschef inmiddels opdracht heeft gegeven tot een programmatische aanpak voor de realisatie en borging van (verbeter)maatregelen bij de LE. De programmatische aanpak zal gericht zijn op:

  • 1. het (organisatorisch) op orde brengen van de basis;

  • 2. het verbeteren van leiderschap en cultuur;

  • 3. het versterken van de interne en externe sturing en monitoring.

In de beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie kondigt de Minister van Justitie en Veiligheid voorts aan dat over de gehele programmatische aanpak, alsook de uitrol, een gezaghebbend extern advies zal worden gevraagd. Tevens zal een extern advies worden gevraagd over de mogelijke herpositionering van de LE in het huidige politiebestel. In de brief van 26 april jl. schrijft de minister dat daartoe een adviescommissie onder voorzitterschap van de heer Bernt Schneiders wordt opgericht.

Op dit moment lopen er nog onderzoeken van de Inspectie naar de taakuitvoering van de Dienst Specialistische Ondersteuning (DSO) van de LE en de afdeling Contraterrorisme en Radicalisering (CTER). Tevens zal de Inspectie nog een brede bestuurlijke analyse van de LE maken. In de brief van 26 april jl. stelt de minister dat de programmatische aanpak en de adviesaanvraag aan de commissie kunnen worden uitgebreid, bijvoorbeeld naar aanleiding van de nog te verschijnen rapporten van de Inspectie betreffende de LE.

Taken commissie

De Minister van Justitie en Veiligheid heeft een tweeledige adviesvraag voorgelegd aan de adviescommissie voor de Landelijke Eenheid.

Advies over de programmatische aanpak

Ten eerste zal de commissie adviseren over de vormgeving alsook de (wijze van) uitrol van de programmatische aanpak. De commissie zal bezien of er een logische verbinding is tussen de geconstateerde problemen en de maatregelen die worden genomen, of de geïdentificeerde knelpunten afdoende worden geadresseerd en of de juiste balans wordt gerealiseerd tussen tijdige verbeteringen en structurele borging. De commissie zal zo nodig meermaals advies uitbrengen over de programmatische aanpak.

Advies over de mogelijke herpositionering van de LE

Ten tweede zal de commissie een advies uitbrengen over de vraag of een herpositionering van de LE in het huidige politiebestel nodig is en, zo ja, welke modaliteiten daartoe bestaan. Het gaat hier om inrichtings- en governancevraagstukken die alleen de politie betreffen. Het advies betreft derhalve geen algemene verbindende voorschriften of toekomstige beleid.

De basis van de huidige politieorganisatie werd in 2013 gelegd met de vorming van de nationale politie. De nieuw gevormde LE is op hoofdlijnen een voortzetting van het voormalige Korps Landelijke Politie Diensten (KLPD). In de jaren na 2013 zijn er extra taken belegd bij de LE, bovenop de al bestaande taken. Het betreft onder meer de aanpak van ondermijning, vluchtelingenstromen, cybercrime, terrorisme en bewaken en beveiligen. De LE voert haar taken op deze nieuwe aandachtsgebieden uit in samenwerking met ketenpartners.

Met de vorming van de nationale politie en de LE zijn er ook binnen de organisatie zaken veranderd. In tegenstelling tot de KLPD, is de LE niet verantwoordelijk voor haar eigen bedrijfsvoering. Binnen de politie is de verantwoordelijkheid voor de bedrijfsvoering thans belegd bij de directies onder de Korpsleiding en bij het Politiedienstencentrum. Binnen de LE is er de afgelopen jaren sprake geweest van spanningen, onder meer als gevolg van hogere werkdruk door toegenomen ambities en extra taken, leiderschapsvraagstukken, een stevig uitgebreide span of control voor teamchefs, de sanering van de ondersteuning van teamchefs en de grote aandacht die teamchefs moeten hebben voor het beheer.

Hoewel de capaciteit van de LE is uitgebreid ten behoeve van de uitvoering van de extra taken, is niet eerder bezien wat de mogelijke gevolgen zijn voor de positionering en (organisatie)inrichting van de LE. De commissie wordt derhalve gevraagd een analyse te maken van de ontwikkelingen in de afgelopen jaren en de vraagstukken omtrent de positionering en de (organisatie)inrichting van de LE die daaruit zijn voortgevloeid. Tevens wordt de commissie gevraagd in kaart te brengen welke modaliteiten op het gebied van de taakuitvoering en het beheer bestaan om de governance van de LE te versterken en de positionering en (organisatie)inrichting van de LE te verbeteren.


X Noot
1

Kamerstukken II 2020/2021, 29 628, nr. 997

X Noot
2

Kamerstukken II 2020/2021, 29 628, nr. 1013

Naar boven