Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 25 juni 2021, 2021-0000091508, tot vaststelling van de rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen;

Besluit:

Artikel 1. Geraamde kosten voor heffingskortingen

De geraamde totale kosten voor de heffingskortingen, bedoeld in artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, voor het jaar 2021 bedragen: € 52.610.900.000.

Artikel 2. Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen per fonds

Met de toepassing van de formule, bedoeld in artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen, bedraagt de rijksbijdrage in de kosten van de heffingskortingen per fonds voor het jaar 2021:

  • a. ten gunste van het Ouderdomsfonds: € 2.320.500.000;

  • b. ten gunste van het Nabestaandenfonds: € 0;

  • c. ten gunste van het Fonds langdurige zorg: € 4.073.600.000.

Artikel 3. Inwerkingtreding

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2021.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 juni 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Met de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 is het systeem van belastingvrije sommen vervangen door een systeem van heffingskortingen. Dit leidde tot een daling van opbrengsten van premies voor de volksverzekeringen. Een rijksbijdrage, de bijdrage in de kosten van heffingskortingen (aangeduid als Bikk), compenseert de fondsen van de volksverzekeringen, genoemd in artikel 2 van deze regeling, voor die daling. Artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen bevat voor de vaststelling van deze rijksbijdragen een formule. De geraamde totale kosten voor de heffingskortingen in een bepaald jaar zijn in die formule variabel en worden bij ministeriele regeling jaarlijks vastgesteld. Artikel 1 van deze regeling voorziet daarin voor het jaar 2021. Daarbij wordt aangesloten bij de raming van de totale kosten voor de heffingskortingen van het Centraal Planbureau in het Centraal Economisch Plan 2021.1

De geraamde totale kosten voor 2021 bedragen € 52.610.900.000. Dit bedrag valt in twee delen uiteen: € 43.486.200.000 (categorie 65-) en € 9.124.700.000 (categorie 65+). Met toepassing van de formule van artikel 15 van de Wet financiering sociale verzekeringen is vervolgens de rijksbijdrage per fonds vastgesteld. De uitkomsten daarvan zijn opgenomen in artikel 2 van deze regeling. De toepassing van de formule voor de rijksbijdrage ten gunste van het Nabestaandenfonds leidt tot een negatieve uitkomst. Om die reden wordt de rijksbijdrage voor dat fonds op nul vastgesteld. Het fonds wordt gevuld in maandelijkse termijnen verdeeld over het gehele jaar 2021. Na publicatie van de regeling worden dan ook stortingen gedaan met valutadata per maand. Terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2021 is nodig om dit mogelijk te maken. Deze regeling heeft slechts betrekking op de geraamde totale heffingskosten voor het jaar 2021, zodat de regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven