TOELICHTING
1. Algemeen
Eerstelijns paramedische herstelzorg bestaat uit fysiotherapie, oefentherapie, logopedie,
diëtetiek of ergotherapie en is gericht is op de herstelzorg van patiënten met ernstige
Covid-19. Deze patiënten ondervinden bij het herstel ernstige klachten en beperkingen
die door de medisch specialist of huisarts zijn vastgesteld. Deze herstelzorg, die
monodisciplinair of als combinatie kan worden ingezet, is per 18 juli 2020 voorwaardelijk
toegelaten tot het basispakket. Dit is vastgelegd in artikel 2.2, tweede tot en met
vierde lid, van de Regeling zorgverzekering.
Deze voorwaardelijke toelating liep tot 1 augustus 2021. Met de herstelzorg is inmiddels
de nodige ervaring opgedaan. De voorliggende regeling strekt er toe de voorwaardelijke
toelating voor paramedische herstelzorg voor Covid-19 te verlengen en hierin enkele
wijzigingen aan te brengen naar aanleiding van de in de praktijk opgedane ervaringen.
2. Verlenging regeling
Ten tijde van de start van de voorwaardelijke toelating in juli 2020 was nog veel
onbekend over het verdere verloop van de Covid-19-pandemie in Nederland, bijvoorbeeld
of er wel of geen tweede golf zou komen. Daarom werd de aanspraak voor de duur van
één jaar voorwaardelijk toegelaten tot het basispakket. Nu de tweede en derde golf
een feit zijn geworden in het najaar 2020 en eerste kwartaal 2021, is de regeling
met een jaar verlengd (tot 1 augustus 2022). Daardoor kunnen ook patiënten die in
de tweede en derde golf ernstige Covid-19 hebben doorgemaakt paramedische herstelzorg
onder voorwaarden vergoed krijgen.
3. Aanvang paramedische herstelzorg
Een van de voorwaarden voor vergoeding van de paramedische herstelzorg is dat de verwijzing
voor de herstelzorg wordt gegeven binnen vier maanden na het einde van het acute ziektestadium.
Het acute ziektestadium is de fase van Covid-19, waarin een patiënt symptomen heeft
als koorts, benauwdheid met verminderde zuurstofopname, lamlendigheid, misselijkheid,
diarree, heftige spierpijn of hoofdpijn. Het is inmiddels bekend dat bij sommige patiënten
het acute ziektestadium lang kan aanhouden. Destijds is voor een termijn van vier
maanden tussen het einde van het acute ziektestadium en de verwijzing naar paramedische
herstelzorg gekozen, omdat het Zorginstituut Nederland een duidelijke relatie noodzakelijk
achtte tussen de acute infectie leidend tot Covid-19, en de (ernstige) klachten en
beperkingen van de patiënt in de fase daarna bij het herstellen van die infectie.
In de praktijk is dit in verreweg de meeste gevallen ook zo. Echter, de viermaandentermijn
blijkt in de praktijk onbedoeld te knellen voor een kleine groep patiënten.
Een motie van het Kamerlid Marijnissen c.s.1 verzoekt daarom om de viermaandentermijn te verlengen of te schrappen. Op advies
van het Zorginstituut wordt deze termijn verlengd naar zes maanden.
Vanaf maart 2021 kunnen patiënten die Covid-19 hebben (gehad) en die problemen ervoeren
met de voorwaarden die zijn gesteld aan het verkrijgen van (vergoeding voor) paramedische
herstelzorg zich aanmelden bij C-support, een organisatie die advies en ondersteuning
biedt aan mensen die een coronabesmetting hebben doorgemaakt. Op deze wijze kan C-support
hen adviseren over de zorg vanuit het basispakket die in hun situatie mogelijk is,
en over andere mogelijkheden voor ondersteuning die voor hen relevant zouden kunnen
zijn. C-support heeft over een groot aantal geanonimiseerde gevallen structureel overleg
gevoerd met het Zorginstituut om te borgen dat de voorwaarden voor het verkrijgen
van paramedische herstelzorg of de mogelijkheden om van andere aanspraken gebruik
te maken op de juiste manier zouden worden geïnterpreteerd. Op basis van een analyse
van de probleemgevallen heeft het Zorginstituut geadviseerd over wijzigingen in de
regeling. Bijna 40% van de ingebrachte casussen had betrekking op de eerste verwijsperiode
van vier maanden na afloop van het acute ziektestadium. Het gaat bijvoorbeeld om patiënten
die in de eerste maanden na het acute ziektestadium nog maar heel weinig belastbaar
zijn en die daarom de paramedische behandeling nog niet goed aan kunnen en noodzakelijkerwijs
moeten uitstellen. Ook zijn er patiënten die vanwege de ernstige klachten en beperkingen
toch eerst verwezen worden naar één of meer medisch specialisten of dat nog verdere
specialistische behandeling moet plaatsvinden vanwege complicaties van Covid-19 in
het acute ziektestadium. Daarnaast zijn er gevallen dat de patiënt zelf, diens huisarts
of eventueel al betrokken paramedicus of medisch specialist niet goed op de hoogte
waren van de regeling voor paramedische herstelzorg waardoor de verwijzing niet tijdig
tot stand kwam. Al deze patiënten zouden geholpen zijn met een langere verwijsperiode
dan vier maanden. De verlenging van deze termijn naar zes maanden is naar verwachting
voldoende om ook bij deze patiëntengroepen voldoende tijd te creëren om de verwijzing
te realiseren.
4. Verwijzing huisarts of medisch specialist voor tweede fase van behandeling
In het uitzonderlijke geval dat wordt vastgesteld dat er na de eerste behandelperiode
van zes maanden sprake is van specifieke lange termijnschade na Covid-19 kan een tweede
fase van behandeling nodig zijn. Het gaat bijvoorbeeld om een blijvende longafwijking,
blijvende verkortingen van pezen of spieren (contracturen) of blijvende stoornissen
aan zenuwen (neuropathieën). Als de medisch specialist inschat dat de patiënt baat
heeft bij verdere paramedische behandeling, dan kan hij de patiënt een verwijzing
geven voor een tweede behandeltermijn van paramedische herstelzorg.
De motie van het Kamerlid Marijnissen c.s.2 verzoekt het mogelijk te maken dat ook de huisarts de verwijzing van de tweede fase
van de behandeling kan afgeven. Met deze wijziging op de regeling wordt dat mogelijk
gemaakt voor een specifieke groep patiënten die geen volledig of die een inadequaat
behandeltraject heeft ondergaan. Uit de casuïstiek die bij C-Support bekend is, blijkt
dat er groepen patiënten zijn die baat hebben bij een tweede fase van behandeling,
omdat het eerste behandeltraject onvolledig of inadequaat is geweest. Het gaat bijvoorbeeld
om patiënten die in de eerste maanden van het behandeltraject nog maar weinig belastbaar
zijn geweest, vanwege ernstige gevolgen van Covid-19 of co-morbiditeit en eventueel
daarvoor noodzakelijke behandeling, waardoor slechts beperkte tijd resteerde om adequate
herstelzorg te realiseren.
Ook zijn er patiënten die na een periode van toenemend herstel een terugslag krijgen,
waardoor eerder opgetreden herstel deels weer teniet wordt gedaan. En soms blijkt
pas na geruime tijd in een tot dan toe monodisciplinair behandeltraject (meestal fysio-
of oefentherapie) de behoefte aan zorg van een tweede of derde paramedicus. Dan kan
deze discipline alsnog worden ingeschakeld, maar resteert maar weinig tijd voor een
adequaat behandelprogramma. De huisarts kan bij deze patiënten, die lang niet altijd
in behandeling zijn bij een medisch specialist, de verwijzing voor een tweede fase
van behandeling afgeven. Op deze wijze wordt onnodige belasting van de medisch-specialistische
zorg voorkomen.
5. Reguliere aanspraken op paramedische zorg
Bij een groep patiënten, die in eerste instantie geen behoefte aan paramedische herstelzorg
lijken te hebben en daarvoor ook niet zijn verwezen, kunnen later toch hinderlijke
klachten en beperkingen krijgen, waardoor toch behoefte aan paramedische ondersteuning
ontstaat. Bij relatief veel van deze patiënten gaat het om cognitieve problemen, vermoeidheid,
gebrek aan conditie en uithoudingsvermogen en problemen in het dagelijks functioneren.
Zij kunnen baat hebben bij ondersteuning door een ergotherapeut. Enkele patiënten
houden langdurig last van stemproblemen en hebben daardoor behoefte aan logopedie.
Deze zorg valt onder de gebruikelijke voorwaarden onder de reguliere aanspraken van
het basispakket. Om dit buiten twijfel te stellen, is met voorliggende regeling in
artikel 2.2, tweede lid, van de Regeling zorgverzekering tot uitdrukking gebracht
dat de in artikel 2.2, tweede en derde lid, opgenomen aanspraak uitsluitend betrekking
heeft op directe herstelzorg na Covid-19. Met directe herstelzorg wordt bedoeld: herstelzorg binnen
de termijnen die gelden op grond van artikel 2.2 tweede en derde lid van de Regeling
zorgverzekering. Voor zorg, die ook in verband staat met het hebben doorgemaakt van
Covid-19, maar buiten deze termijnen valt, gelden de reguliere aanspraken van het
basispakket.
6. Advies Zorginstituut
Naar aanleiding van de hierboven besproken motie van het Kamerlid Marijnissen c.s.
is het Zorginstituut gevraagd advies uit te brengen over eventuele wijzigingen van
de regeling. Het Zorginstituut adviseert om de termijn tussen het einde van het acute
ziektestadium en de verwijzing voor paramedische herstelzorg te verlengen van vier
naar zes maanden. Daarnaast adviseert het Zorginstituut het mogelijk te maken dat
de huisarts, naast de medisch specialist, een verwijzing kan geven voor een tweede
behandelfase. De motivatie voor deze wijzigingen zijn hierboven beschreven. Met deze
wijziging wordt dit advies opgevolgd.
Het Zorginstituut geeft in het advies een verduidelijking van de in de regeling opgenomen
zinsnede dat een eventuele tweede behandelfase ‘aansluitend’ op de eerste behandelfase
moet plaatsvinden. Onder ‘aansluitend’ moet volgens het Zorginstituut ‘vier maanden’
worden verstaan. Dit leidt niet tot aanpassing van de regeling. Het Zorginstituut
kan deze duiding op zijn website publiceren.
Verder verduidelijkt het Zorginstituut in het advies dat de reguliere aanspraken voor
paramedische zorg van toepassing zijn op de patiënten, die niet binnen zes maanden
na afloop van het acute ziektestadium van de Covid-19 zijn verwezen naar paramedische
herstelzorg. Ook deze verduidelijking is overgenomen.
7. Budgettaire consequenties
Het Zorginstituut gaat ervan uit dat gemiddeld 3% van de mensen die besmet zijn geraakt
met SARS-CoV2 uiteindelijk een verwijzing naar paramedische herstelzorg krijgen. De
schatting is dat 74.000 patiënten paramedische herstelzorg krijgen tot 1 augustus
2022, en dat de gemiddelde kosten daarvan € 600 bedragen, inclusief 5% van de gevallen
waarin ook een tweede behandeltermijn wordt geïndiceerd. De totale budgetimpact tot
1 augustus 2022 die samenhangt met de tijdelijke aanspraak voor paramedische herstelzorg
komt daarmee uit op € 45,25 mln.
8. Regeldruk
De wijzigingen hebben geen noemenswaardige effecten op de regeldruk. Het Adviescollege
toetsing regeldruk (ATR) heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies,
omdat het – behoudens de gebruikelijke eenmalige kennisnemingskosten – geen gevolgen
voor de regeldruk heeft
9. Inwerkingtreding
De regeling treedt per 1 juli 2021 in werking. Vanaf dat moment gelden de hierboven
beschreven gewijzigde regels van de voorwaardelijke toelating. De verlenging van de
voorwaardelijke toelating geldt tot 1 augustus 2022.
Met inwerkingtreding met ingang van 1 juli 2021 wordt aangesloten bij de vaste verandermomenten.
Omdat niet eerder een advies van het Zorginstituut beschikbaar was, kon niet worden
voldaan aan de termijn van twee maanden tussen de publicatie van deze regeling en
de inwerkingtreding. Deze regeling is in het belang van de doelgroep, en om deze reden
is afgeweken van dit onderdeel van het beleid inzake vaste verandermomenten.
De Minister voor Medische Zorg,
T. van Ark