Besluit van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, van 29 juni 2021, nr. IENW/BSK-2021-138524, tot instelling van het Noordzeeoverleg (Besluit Noordzeeoverleg)

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

Minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

NZA:

Noordzeeakkoord.

Artikel 2. Instelling en kerntaak

  • 1. Er is een Noordzeeoverleg.

  • 2. Het Noordzeeoverleg heeft tot taak:

    • a. het voeren van een op consensus gericht overleg over voorgenomen kernbeslissingen van de overheid ten aanzien van de Noordzee met name op het gebied van de interactie tussen energie, natuur, voedsel/visserij en zeevaart;

    • b. het vastleggen van conclusies als resultaat van het overleg ten behoeve van de uitvoering van het NZA;

    • c. het toezien op de adequate uitvoering van het NZA.

Artikel 3. Samenstelling

Het Noordzeeoverleg bestaat uit:

  • a. een op voordracht van het Noordzeeoverleg door de Minister benoemde onafhankelijke voorzitter;

  • b. vier afgevaardigden van het Rijk;

  • c. drie afgevaardigden van elke van de volgende sectoren:

    • energie;

    • natuur;

    • voedsel/ visserij; en

    • zeevaart.

Artikel 4. Taken voorzitter

De voorzitter heeft tot taak:

  • 1. het voorzitten en begeleiden van het in artikel 2 bedoelde op consensus gerichte overleg;

  • 2. ervoor zorg te dragen dat er minimaal twee keer per jaar over de samenwerking, voortgang en resultaten van het Noordzeeoverleg wordt gerapporteerd aan de Minister;

  • 3. na overleg met de sector, het voorstellen van één of meer vertegenwoordigers indien het de sector niet lukt om vertegenwoordigers af te vaardigen.

Artikel 5. Secretariaat

De Minister voorziet in het secretariaat voor het Noordzeeoverleg.

Artikel 6. Werkwijze

Het Noordzeeoverleg stelt zijn eigen werkwijze vast.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 januari 2025.

Artikel 8. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Noordzeeoverleg.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

TOELICHTING

In het Noordzeeakkoord (NZA) hebben het Rijk en stakeholders afgesproken het Noordzeeoverleg te bestendigen. De samenstelling en taken van het Noordzeeoverleg worden in dit besluit vastgelegd.

Het Noordzeeoverleg is een overlegorgaan van het Rijk en stakeholders, het is geen advies- of bestuursorgaan. In het Noordzeeoverleg worden geen besluiten genomen. Er wordt een op consensus gericht overleg gevoerd, waarbij conclusies worden vastgelegd. De conclusies van het Noordzeeoverleg kunnen niet als besluiten of een formeel advies worden aangemerkt maar vormen een bijdrage aan de besluitvorming. Dat betekent dat er gezamenlijk, in een vroeg stadium, feiten worden verkend en beschikbare informatie door alle leden open wordt gedeeld. Door de verschillende invalshoeken en belangen vroegtijdig te expliciteren, kan consensus in het Noordzeeoverleg nog een wezenlijke bijdrage betekenen in de besluitvorming. Met het op consensus gerichte overleg wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een gezamenlijke visie met als doel tot een evenwichtige en gedragen ontwikkeling van de Noordzee te komen. Het kan voorkomen dat na grondige pogingen er geen consensus wordt bereikt. In dit geval vervullen partijen hun eigen rol en oefenen hun bevoegdheden uit, rekening houdend met de argumenten die zijn gewisseld. Uiteindelijk blijft het primaat bij de politiek liggen.

Taken

Het Noordzeeoverleg voert op consensus gericht overleg met betrekking tot voorgenomen kernbeslissingen van de overheid met name op het gebied van de interactie tussen energie, natuur, voedsel/ visserij en zeevaart en ziet toe op de adequate uitvoering van het NZA.

Eventuele bijstellingen van het NZA en nadere afspraken onder andere ten aanzien van allocatie en aanwending van de financiële middelen zijn voorbeelden van bedoelde kernbeslissingen.

De drie grote transities op de Noordzee energie, natuur en voedsel (waaronder visserij en mari-/ aquacultuur worden begrepen) en de samenhang daartussen staan in het Noordzeeoverleg centraal. Er worden op voorhand geen onderwerpen uitgesloten, maar niet elk vraagstuk dat op de Noordzee speelt, is onderwerp van het op consensus gerichte overleg in het Noordzeeoverleg.

Samenstelling, secretariaat, werkwijze, taken voorzitter

In de vaste samenstelling van het Noordzeeoverleg zijn de ministeries van Infrastructuur en Waterstaat, Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en van Economische Zaken en Klimaat, organisaties op het gebied van energie, voedsel, natuur en zeevaart vertegenwoordigd. Daarbij wordt uitgegaan van drie vaste vertegenwoordigers per sector. Dit laat onverlet dat bij specifieke onderwerpen andere geïnteresseerden ook hun inbreng kunnen leveren. De vertegenwoordiger van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, in de praktijk de Directeur-Generaal Water en Bodem, coördineert de inbreng van het Rijk als geheel. De coördinerende Directeur-Generaal wordt ondersteund door de voorzitter van het IDON, die ook deel uitmaakt van de rijksdelegatie met als taak om voor de ambtelijke afstemming van de inbreng vanuit de verschillende departementen te zorgen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat voorziet in het secretariaat voor het Noordzeeoverleg. In de praktijk betekent dit dat het secretariaat door het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving (OFL) wordt verzorgd, zolang het Noordzeeoverleg door het OFL wordt gefaciliteerd.

Het Noordzeeoverleg bepaalt zijn eigen werkwijze, op basis van het governance-advies van het OFL. Hierbij wordt gestreefd naar transparantie en openheid.

De voorzitter zal minimaal twee keer per jaar over de samenwerking, voortgang en resultaten van het Noordzeeoverleg rapporteren aan de Minister ten behoeve van de toegezegde rapportage aan de Tweede Kamer naar aanleiding van de motie van Dijkstra en De Groot (Kamerstukken II 2020/21, 33 450, nr. 107).

In principe wijzen de sectoren zelf hun vaste vertegenwoordigers aan. Wanneer er geen overeenstemming over een vertegenwoordiging binnen de sector wordt bereikt, stelt de voorzitter, na overleg met de sector, één of meer vertegenwoordigers voor.

Positionering

Het Noordzeeoverleg wordt in ieder geval voor de komende twee jaren gefaciliteerd door het OFL en maakt derhalve onderdeel uit van de bij de Wet overleg fysieke leefomgeving ingestelde overlegstructuur.

De positionering van het Noordzeeoverleg zal in die periode nader worden bezien, daarbij worden de uitkomsten van de evaluatie van het OFL in aanmerking genomen. Om die reden is er een horizonbepaling opgenomen. Deze periode is ruimer dan twee jaren omdat er rekening wordt gehouden met de tijd die gemoeid is om de definitieve positionering vorm te geven. De periode sluit aan bij de periode waarvoor de voorzitter is benoemd (Stcrt. 2021, nr. 10012).

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat, C. van Nieuwenhuizen Wijbenga

Naar boven