TOELICHTING
Algemeen deel
Inleiding
De Regeling taken meteorologie en seismologie (hierna: RTMS) is op 1 januari 2016
in werking getreden en heeft tot doel de overheidszorg op het gebied van meteorologie
en seismologie, die is neergelegd in de Wet taken meteorologie en seismologie (hierna:
de wet), nader uit te werken.
Aanleiding voor wijziging
Anderhalf jaar na de inwerkingtreding van de RTMS is met de evaluatie van de werking
van de regeling aangevangen onder begeleiding van het Overlegorgaan Fysieke Leefomgeving
(OFL; voormalig Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu). Bestuursorganen zijn op grond
van artikel 5 van de wet verplicht om in geval van maatschappij-ontwrichtend weer
of calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt, de dienstverlening bij
de Minister van Infrastructuur en Waterstaat (in de praktijk: het KNMI) af te nemen.
In de RTMS is ervoor gekozen om de criteria uit artikel 5 van de wet verder in te
kleuren door aan te sluiten op de opschalingssystematiek van het GRIP stelsel. Daarbij
werd afgesproken dat in de evaluatie van de RTMS expliciet aandacht besteed zou worden
aan de werking in de praktijk van de knip bij GRIP 2 als criterium voor kosteloze
ondersteuning van bestuursorganen door het KNMI. Uit de evaluatie is gebleken dat
de oorspronkelijke regeling in de praktijk niet goed of zelfs belemmerend werkte.
In het artikelsgewijze deel zal verder worden ingegaan op de werking van de knip bij
GRIP 2. Met de onderhavige wijzigingsregeling wordt beoogd de knelpunten te herstellen.
Hoofdlijnen van de wijzigingen
Deze wijzigingsregeling bevat aanpassingen ten aanzien van weerberichten, weerwaarschuwingen,
het criterium voor verplichte afname van diensten bij het KNMI, de wijze van publicatie
van het activiteitenprogramma en het strategische onderzoeksprogramma en de wijze
waarop het KNMI overleg voert met de belanghebbende bedrijven en brancheorganisaties.
Op hoofdlijnen gaat het om:
-
• Het wegnemen van beperkingen die in de praktijk niet goed werkbaar zijn gebleken,
zoals de lengte van weerberichten en de precieze geografische specificaties voor weerwaarschuwingen.
-
• Het toevoegen van een grondslag voor het toepassen van het weeralarm (in de praktijk
code rood), naast de bestaande grondslagen voor code geel en oranje.
-
• Het wegnemen van in de praktijk onwerkbare beperkingen bij de verplichte afname van
meteorologische informatie bij het KNMI door bestuursorganen. Het doel is om te voorzien
in eenduidige informatie (‘single tone of voice’) bij verwacht of werkelijk maatschappij-ontwrichtend
weer of calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt. De koppeling aan
de Gripsystematiek wordt daarbij losgelaten.
-
• Het publiceren van het activiteitenprogramma en het strategische onderzoeksprogramma
op de website van het KNMI (www.knmi.nl) in plaats van op de website www.rijksoverheid.nl. Daarnaast wordt het strategische onderzoeksprogramma als apart document gepubliceerd
en niet meer als bijlage bij het activiteitenprogramma.
-
• Het terugbrengen van de rol van het OFL-Meteo tot de wettelijke vastgelegde adviesrol.
Het overleg tussen betrokkenen zal opnieuw worden vormgeven. Dit overleg heeft geen
besluitvormende functie.
In de brief aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 7 juli 2020 (Kamerstukken
II 2019/20, 33 802, nr. 23) zijn deze wijzigingen aangekondigd.
Regeldrukgevolgen
Voorgestelde wijzigingen zijn bedoeld om onnodige belemmeringen weg te nemen. De huidige
praktijk zal niet zodanig moeten worden aangepast dat er sprake is van meer, dan wel
minder regeldruk.
Het Adviescollege toetsing regeldruk (ATR) deelt de verwachting dat er geen (omvangrijke)
gevolgen voor de regeldruk aan de orde zijn en heeft daarom besloten geen formeel
advies uit te brengen.
Advies en consultatie
In de periode van 24 april tot en met 27 mei 2021 is deze wijzigingsregeling opengesteld
voor openbare internetconsultatie. Deze consultatie heeft géén reacties opgeleverd.
De conceptversie van deze wijzigingsregeling is tevens ter consultatie gestuurd naar
de leden van het Overlegorgaan fysieke leefomgeving (OFL meteo). Deze consultatieronde
heeft één inhoudelijke reactie, namens vier marktpartijen, opgeleverd. Een deel van
deze reactie was niet gericht op de specifieke wijziging die met deze wijzigingsregeling
wordt beoogd. Dit deel wordt om die reden hier buiten beschouwing gelaten.
Over het algemeen maakt men zich zorgen om de reikwijdte van de begrippen calamiteit
en weeralarm (artikel I, onderdelen A en E), de bepaling van de gebiedsgrootte voor
het afgeven van een weerswaarschuwing voor maatschappij-ontwrichtend weer (artikel
I, onderdeel D) en de vormgeving van het overleg met de markt (artikel I, onderdeel
H en I).
Deze reactie heeft geleid tot aanscherping van het begrip calamiteit en tot verduidelijking
van de toelichting op de hiervoor genoemde punten. Deze wijzigingsregeling brengt
geen wijziging of verruiming in de taken van het KNMI maar beoogt onduidelijkheden
en onwerkbare aspecten te verhelpen. De marktverhoudingen wijzigen niet met deze wijzigingsregeling.
Inwerkingtreding
Deze wijzigingen van de RTMS zullen op 1 oktober 2021 in werking treden conform de
zogenoemde vaste verandermoment, bedoeld in Ar 4.17, vijfde lid, voor de inwerkingtreding
van ministeriële regelingen.
Artikelsgewijs deel
Artikel I
A
De begrippen in artikel 1, eerste lid, zijn in alfabetische volgorde geplaatst. Daarnaast
is het begrip minister geactualiseerd en de begrippen calamiteit en weeralarm toegevoegd.
Het begrip ramp is vervangen door het begrip calamiteit om beter aan te sluiten op
artikel 5 van de wet en omwille van het consequente terminologiegebruik in de regeling.
Inhoudelijk sluit het begrip calamiteit grotendeels aan bij het begrip ramp als bedoeld
in artikel 1, van de Wet veiligheidsregio’s. Het verschil is dat het begrip ramp een
extra element kent: de gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende
disciplines. Dit verwijst naar de escalatie-systematiek (in de praktijk GRIP). Het
begrip ramp was eerder gebruikt in verband met de koppeling aan de GRIP-systematiek
en is nu niet meer nodig omdat die koppeling niet meer wordt gemaakt. Zie ook toelichting
op onderdeel E voor de toelichting op het loslaten van deze koppeling. Het doel hiervan
is niet om de reikwijdte van de verplichte dienstverlening uit te breiden. De aard
van de gevallen wordt met de vervanging van het begrip ramp door het begrip calamiteit
niet anders.
Het begrip weeralarm is toegevoegd om de situatie te beschrijven waarin in de praktijk
code rood wordt afgegeven.
B
Het is gewenst dat weerberichten niet te lang zijn. De vaststelling van een maximale
lengte van 150 woorden voor het weerbericht werd echter door het KNMI als te beperkend
ervaren, bijvoorbeeld in complexe situaties. Een langere tekst kan bijvoorbeeld nodig
zijn omwille van de begrijpelijkheid. Daarom is de strikte grens van 150 woorden vervangen
door ‘een beknopte beschrijving’.
C en D
Weerwaarschuwingen boven land worden onderscheiden in weerwaarschuwingen voor gevaarlijk
weer, weerwaarschuwingen voor maatschappij-ontwrichtend weer en weeralarm.
Deze artikelen beschrijven de voorwaarden waaronder een weeralarm wordt afgegeven.
Deze voorwaarden waren in de regeling nog niet beschreven en zijn nu opgenomen. Een
weeralarm komt overeen met wat men in de praktijk ‘code rood’ noemt. Hiermee worden
de criteria die worden gebruikt om een weeralarm af te geven gecodificeerd en wordt
het verschil tussen code oranje en code rood duidelijk gemaakt. Dit is geen verruiming
van taken of bevoegdheden maar een verduidelijking. Het gaat steeds om maatschappij-ontwrichtend
weer, maar bij een weeralarm is er sprake van een groot veiligheidsrisico (impact).
Een weeralarm wordt afgegeven wanneer er een kans bestaat dat extreem weer een grote
impact heeft op de veiligheid in de samenleving. Hierbij wordt gedacht aan letsel,
schade en grote overlast. Om de kans op deze grote veiligheidsrisico’s te bepalen
wordt er een schatting gemaakt van de impact (ernst en geografisch bereik) waarbij
diverse (overheids)organisaties betrokken zijn.
De geografische schaal waarvoor een waarschuwing voor maatschappij-ontwrichtend weer
wordt afgegeven is anders vormgegeven. De Standaard GebiedsGrootte (SGG) van minimaal
50 x 50 km of een coherente band van 50 km lengte was de gangbare maatstaf (‘state
of the art’) in de tijd dat de regeling werd opgesteld. Nu is de SGG verouderd en
om die reden losgelaten. De SGG wordt als te rigide ervaren en leidde tot waarschuwen
op een te grote schaal. De grootte van het gebied wordt bepaald in het kader van de
impactschatting en overleg met de betrokken organisaties. Hiermee wordt bereikt dat
de waarschuwingen nog steeds relevant blijven voor het algemeen publiek maar dat er
ook alleen wordt gewaarschuwd, daar waar de weerverschijnselen daadwerkelijk kunnen
plaatsvinden en eventuele maatregelen moeten worden genomen. Dit wordt ook gedaan
met het oog op de veiligheid. Hierbij wordt de situatie dat op dit moment een waarschuwing
moet worden afgegeven voor een hele provincie, terwijl de weersverschijnselen zich
alleen zullen voordoen in een deel daarvan, verholpen. De waarschuwingen winnen daarmee
aan relevantie. De geografische schaal moet wel van een behoorlijke omvang zijn: regionaal
of landelijk. Waarschuwingen op lokaal niveau blijven niet toegestaan.
Het KNMI betrekt de inschatting van de impact bij de besluitvorming over de uitgifte
van een weeralarm. Daarnaast zijn er situaties denkbaar waarin het KNMI genoodzaakt
is om snel een weeralarm uit te geven (van code geel rechtstreeks naar code rood).
Bijvoorbeeld bij de snelle ontwikkeling van onweersbuien is er geen tijd om een impactschatting
te maken en moet het KNMI beslissen aan de hand van de informatie die voorhanden is:
meteorologische informatie en signalen die in de weerkamer binnenkomen.
E
Op grond van artikel 5 van de wet zijn bestuursorganen zoals gemeentes, waterschappen
en veiligheidsregio’s verplicht om in geval van verwachte of werkelijke maatschappij-ontwrichtend
weer en calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt, dienstverlening
af te nemen bij het KNMI. Eenduidige weersinformatie is in die gevallen van cruciaal
belang. In de regeling is er destijds voor gekozen om de GRIP-systematiek te gebruiken
om de criteria van artikel 5 van de wet in te kleuren. Hierbij is afgesproken om de
werking van de knip bij GRIP 2 uitdrukkelijk terug te laten komen in de evaluatie
van de regeling.
In de evaluatie is geconcludeerd dat de knip bij GRIP 2 in de praktijk niet goed werkt.
De GRIP-systematiek is een landelijke richtlijn, die ruimte biedt voor variaties.
De veiligheidsregio’s gaan in de praktijk niet eenduidig om met de GRIP-systematiek.
De precieze invulling van de procedure wordt door de veiligheidsregio’s zelf bepaald
en vastgelegd in het regionale crisisplan. Daarnaast geschiedt opschaling als een
continuüm dat niet even pauzeert tussen GRIP 1 en GRIP 2. Een ‘single tone of voice’
en een eenvoudige wijze van informatievergaring zonder overbodige stappen zijn in
het belang van de veiligheid. Veiligheid is het primaire doel van de bepaling in artikel
5 van de wet: indien er sprake is van verwacht of werkelijk maatschappij-ontwrichtend
weer of calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt, zijn bestuursorganen
verplicht om diensten bij de Minister (in de praktijk het KNMI) af te nemen. De afnameplicht
is in de wet opgenomen om te garanderen dat de betrokken bestuursorganen hun taken
op het gebied van openbare orde, veiligheid en bevolkingszorg kunnen uitoefenen op
basis van eenduidige informatie. Die eenduidigheid van informatie is cruciaal voor
het gecoördineerd optreden. Dit sluit ook aan bij de Wet veiligheidsregio’s (Wvr)
die voorschrijft dat een ieder die beschikt over relevante veiligheidstechnische gegevens,
het bestuur van de veiligheidsregio de informatie verschaft die nodig is voor een
adequate voorbereiding van rampenbestrijding en crisisbeheersing (artikel 48 Wvr)
en een ieder die in geval van een ramp over relevante veiligheidstechnische gegevens
beschikt (waaronder weersgegevens) de informatie verstrekt die nodig is voor een adequate
uitvoering van diens taken aan de burgemeester van de gemeente waar de ramp plaatsvindt
(artikel 50 Wvr). Dit sluit tevens aan bij de in de praktijk gevolgde werkwijze: de
veiligheidsregio’s nemen in de huidige situatie al contact op met het KNMI in de hiervoor
beschreven situaties maar voordat er is opgeschaald naar GRIP 2. Het KNMI houdt bij
wanneer er een beroep wordt gedaan op deze dienstverlening. Uit de praktijk blijkt
dat het KNMI alleen in de in de wet beschreven situaties (verwacht of werkelijk maatschappij-ontwrichtend
weer of calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt) wordt ingeschakeld.
Daarmee verandert de inzet van het KNMI, zowel naar aard als naar omvang, niet en
zijn er ook geen extra kosten mee gemoeid.
F
Met deze wijziging is het begrip watertekort vervangen door het begrip waterschaarste
om te verduidelijken dat het om een watertekort gaat dat leidt tot ernstige economische
of fysieke schade. Dit blijkt al uit de toelichting op artikel 9 van de regeling:
‘De derde soort calamiteiten zijn crises in verband met waterbeheer. Hierbij valt
te denken aan bijvoorbeeld (dreigende) overstromingen, watertekorten die leiden tot
ernstige economische of fysieke schade of (chemische) waterverontreiniging door een
lozing/ lekkage.’ Het begrip watertekort heeft een bredere betekenis in het kader
van het Landelijk Draaiboek Waterverdeling en Droogte (LDWD).
De koppeling aan de verdringingreeks van artikel 2.1 het Waterbesluit is ook losgelaten
omdat de verdringingreeks altijd een rol speelt in het nemen van beslissingen over
maatregelen in het waterbeheer en niet alleen in de hiervoor beschreven gevallen.
G en H
Uit de evaluatie is gebleken dat door de rol die aan het OFL in de regeling is toebedeeld,
het OFL een platform is geworden voor de discussie over incidenten en de afbakening
van de taken tussen de markt en het KNMI. Dit gaat verder dan de rol die aan het OFL
is toebedeeld in de Wet overleg infrastructuur en milieu: het voeren van overleg over
beleid inzake infrastructuur en milieu. In de evaluatie werd geconcludeerd dat de
overlegvormen tussen de markt en het KNMI aan een herziening toe zijn.
Met deze wijziging wordt de rol van het OFL teruggebracht tot de wettelijke vastgelegde
adviesrol. De plicht voor het KNMI om de bij het onderwerp de belanghebbende privaatrechtelijke
rechtspersonen en brancheorganisaties te raadplegen om te bepalen of er sprake is
van unieke kennis (artikel 11, tweede lid) en in het kader van publieke-private samenwerking
(artikel 12, derde lid) blijft bestaan. De verplichting om de stakeholders te raadplegen
blijft ongewijzigd. Het verschil is dat het OFL-Meteo deze raadplegingen niet meer
zal organiseren. Het overleg tussen zijn leden en het KNMI krijgt een andere vorm.
Er wordt een laagdrempelig overleg georganiseerd waarvoor alle professionele stakeholders
(in ieder geval de leden van het OFL en mogelijke andere gegadigden) van het KNMI
worden uitgenodigd.
In deze nieuwe overlegvorm zullen niet alleen de raadplegingen in het kader van artikel
11, tweede lid, en artikel 12, derde lid, plaatsvinden maar er zal ook minstens halfjaarlijks
overleg met de stakeholders worden gevoerd en onderwerpen zoals de geplande activiteiten
van het KNMI en de behoeften van de stakeholders worden besproken. Alle deelnemers
kunnen onderwerpen agenderen. Dat er behoefte is aan een breed overleg bleek ook uit
de evaluatie. Tot nu toe werd het overleg in het kader van het OFL ook voor dit soort
onderwerpen benut. Hiermee wordt de vergroting van de transparantie en vertrouwen
tussen partijen beoogd om de samenwerking te bevorderen.
I
Het eerste lid bevat een technische wijziging. ‘Overheidsorganen’ is vervangen door
‘bestuursorganen’ omwille van het consistent gebruik van terminologie. Dit sluit ook
aan bij de terminologie van de Algemene wet bestuursrecht. Inhoudelijk wordt daarmee
geen wijziging aangebracht.
Met deze wijziging worden het strategische onderzoeksprogramma en het activiteitenprogramma
gepubliceerd op het website van het KNMI (www.knmi.nl) in plaats van op www.rijksoverheid.nl. Gezien de huidige, digitale publicatiewijzen is het niet noodzakelijk om het strategische
onderzoeksprogramma als bijlage bij het activiteitenprogramma in één document op te
nemen.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,
S. van Veldhoven-van der Meer