Besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid van 21 juni 2021, nummer WBV 2021/8, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

DE STAATSSECRETARIS VAN JUSTITIE EN VEILIGHEID,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000, het Vreemdelingenbesluit 2000 en het Voorschrift Vreemdelingen 2000;

Besluit:

ARTIKEL I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf A3/3.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.4. Gevaar openbare orde, openbare veiligheid of nationale veiligheid

Als de vreemdeling een gevaar vormt voor de openbare orde, de openbare veiligheid of de nationale veiligheid als bedoeld in artikel 62, tweede lid, onder c, Vw is tenminste een van de volgende besluiten mogelijk:

  • de vertrektermijn voor de vreemdeling wordt op grond van artikel 62, tweede lid, Vw verkort;

  • de vreemdeling moet Nederland onmiddellijk verlaten.

Het vertrek uit Nederland houdt op grond van de Terugkeerrichtlijn ook het vertrek in uit de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland.

Gevaar voor de openbare orde

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM bepaalt dat de vreemdeling Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) onmiddellijk moet verlaten als het persoonlijk gedrag van de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving vormt.

De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling aanmerken als een gevaar voor de openbare orde om één of meer van de redenen zoals opgenomen in paragraaf B1/4.4 Vc. De IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM kan de vreemdeling ook aanmerken als een gevaar voor de openbare orde als sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf.

Bij de beoordeling of de vreemdeling een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving betrekt de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM alle relevante feiten en omstandigheden, waaronder in ieder geval:

  • de aard en de ernst van het misdrijf;

  • het tijdsverloop sinds het misdrijf werd gepleegd; en

  • de omstandigheid dat de vreemdeling toen hij werd aangetroffen bezig was Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) te verlaten.

Voor zover sprake is van een verdenking van het plegen van een misdrijf wint de IND, de ambtenaar belast met de grensbewaking of AVIM informatie in bij de politie of het OM over de gegrondheid van die verdenking waarbij in ieder geval wordt betrokken of er sprake is van een redelijk vermoeden van schuld.

De IND bepaalt dat de vreemdeling Nederland (en de andere lidstaten van de EU (zonder Ierland), Noorwegen, IJsland, Liechtenstein en Zwitserland) onmiddellijk moet verlaten als de aanvraag is afgewezen omdat artikel 1F van toepassing is of omdat de vreemdeling een gevaar vormt voor de nationale veiligheid.

Indien een visum van de vreemdeling nietig is verklaard of ingetrokken om redenen verband houdend met de openbare orde, zal in beginsel steeds eveneens sprake zijn van voldoende redenen om omwille van de openbare orde als bedoeld in artikel 62, tweede lid, Vw, de vertrektermijn te verkorten. Het vorenstaande geldt analoog ook bij de beëindiging van de vrije termijn van niet visumplichtige vreemdelingen, vanwege redenen die verband houden met openbare orde.

B

Paragraaf B1/8.2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

8.2.2. Bewijsmiddelen erkenning als referent

De IND beschouwt een uittreksel uit het handelsregister als bewijsmiddel:

  • van inschrijving in het handelsregister van de rechtspersoon/onderneming van de referent die om erkenning verzoekt; en

  • dat sprake is van een faillissement of surseance van betaling ten aanzien van de referent die om erkenning verzoekt.

De IND beschouwt een uitspraak van de rechtbank als bewijsmiddel van het in surseance van betaling zijn of het in faillissement verkeren van een referent die om erkenning verzoekt in de volgende twee gevallen:

  • de referent die om erkenning verzoekt is niet inschrijvingsplichtig in het handelsregister op grond van de Handelsregisterwet 2007;

  • een au-pairbureau dat ingeschreven staat in een andere lidstaat van de EU of EER.

Erkenning als referent voor uitwisselingsjongeren in het kader van het European Solidarity Corps

De IND verlangt de volgende aanvullende bewijsmiddelen in het geval een organisatie optreedt als referent voor uitwisselingsjongeren die in Nederland vrijwilligerswerk willen verrichten in het kader van het European Solidarity Corps:

  • een uittreksel uit het handelsregister waaruit blijkt dat de referent een culturele doelstelling nastreeft.

  • een goedkeuring van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voor het uitvoeren van een uitwisselingsprogramma.

Erkenning als referent voor arbeid

De IND verlangt van een uitzendbureau en andere ondernemingen die zich bezighouden met arbeidsbemiddeling of het beschikbaar stellen van arbeidskrachten aanvullend het volgende bewijsmiddel:

  • een bewijs van inschrijving in het Register normering arbeid.

De IND beschouwt als bewijsmiddel waaruit blijkt dat de erkend referent een onderneming is met ten hoogste 50 medewerkers, ofwel een onderneming van een concern met ten hoogste 50 medewerkers, als bedoeld in artikel 1.11, tweede lid, onder b, VV:

  • een geanonimiseerde uitdraai van de verzamelloonstaat die op het moment van het beoordelen van de aanvraag niet ouder is dan 3 maanden.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een startende vestiging van een buitenlands bedrijf:

  • een verklaring van bekendheid van (een onderdeel van) de Netherlands Foreign Investment Agency (hierna: NFIA).

De IND beschouwt als bewijs voor rechtspersoonlijkheid van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een uittreksel uit het handelsregister overeenkomstig artikel 2a Vw, juncto artikel 1.15 en 3.31, tweede lid, Vb, juncto artikel 1.10 VV.

De IND beschouwt bij zelfstandige onderdelen van een kerkgenootschap die deel uitmaken van een koepelorganisatie met rechtspersoonlijkheid als bewijsmiddel:

  • bescheiden waaruit blijkt dat zij onderdeel vormen van deze koepelorganisatie.

De IND beschouwt als bewijsmiddel voor de waarborging van de continuïteit en solvabiliteit van een religieuze of levensbeschouwelijke organisatie:

  • een verklaring over het betalingsgedrag door de Belastingdienst; en

  • een door een accountant goedgekeurde jaarrekening van het afgesloten boekjaar; of

  • een rapport van bevindingen van een accountant over de continuïteit en solvabiliteit van de organisatie; of

  • een bankverklaring.

Continuïteit en solvabiliteit

De IND verlangt als bewijsmiddel van de continuïteit en solvabiliteit van een startende onderneming of rechtspersoon als bedoeld in artikel 1.13, tweede lid, VV:

  • een ondernemingsplan.

Dit ondernemingsplan kan aangevuld worden met bijvoorbeeld de volgende bewijsmiddelen waaruit de continuïteit en solvabiliteit blijkt:

  • kopieën van onderzoeken, artikelen, verklaringen van branchedeskundigen, waaruit bijzonderheden en/of meerwaarde van product en/of dienst blijken;

  • bewijsstukken zoals kopieën van marktonderzoeken, opdrachtovereenkomsten, ontvangen orders en volledige (omvang in tijdsduur en bedrag) intentieverklaringen, CV’s, referenties, diploma’s;

  • (prognoses van) jaarrekeningen. Als een bank een onderneming financiert via een bedrijfskrediet of als de overheid (mede)financiert via kredietregelingen of subsidieregelingen, bewijsstukken waaruit dit blijkt;

  • (prognoses van) exploitatieoverzichten. Die moeten sporen met de marktpotentie (met name marktanalyse). In het geval van realisaties zijn ter ondersteuning van de jaarrekening onderbouwingen nodig in de vorm van BTW-aangiftes en BTW-beschikkingen;

  • liquiditeitsprognoses. Die moeten overeenkomen met de prognoses van de exploitatieoverzichten.

De IND verlangt geen ondernemingsplan in de uitzonderingssituaties zoals genoemd in artikel 1.13, tweede lid onderdelen a t/m e VV. De IND beschouwt in die gevallen als bewijsmiddel van de continuïteit en de solvabiliteit de documenten zoals opgesomd in de verschillende onderdelen van het tweede lid van dit artikel.

Als er twijfel bestaat of de continuïteit en solvabiliteit van de onderneming voldoende is gewaarborgd, beschouwt de IND het in artikel 1.13, vierde lid, VV gestelde als bewijsmiddel ten behoeve van de adviesaanvraag bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland.

Voor de inhoudelijke beoordeling van continuïteit en solvabiliteit van de onderneming wordt verwezen naar paragraaf B1/2.3 Vc.

C

Paragraaf B2/2.1.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1.2. WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan en Uruguay

WHP Hongkong

Per 1 januari 2019 heeft Nederland met Hongkong een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het Nederlandse Consulaat-Generaal in Hongkong.

WHP Zuid-Korea

Het WHP met Zuid-Korea is, na een twee jaar durende pilot, per 1 oktober 2018 gecontinueerd. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Seoel. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Argentinië

Per 1 juli 2017 heeft Nederland met Argentinië een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires.

WHP Japan

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Japan een Note Verbale uitgewisseld betreffende een WHP. Jaarlijks wordt een maximum van 200 WHP-verblijfsvergunningen verstrekt door de IND. Een aanvraag kan worden ingediend bij een IND-loket in Nederland. De IND stelt als voorwaarde voor het in behandeling nemen van de aanvraag dat deze vergezeld gaat van een geldig bewijs van pré-registratie voor deelname aan het WHP, welke is voorzien van een volgnummer, en is verstrekt door de Nederlandse ambassade in Tokyo. De uitwisselingsjongere moet binnen 90 dagen na afgifte van de pré-registratie bij de IND in Nederland een aanvraag om een WHP-verblijfsvergunning hebben ingediend.

WHP Taiwan

Per 1 april 2020 treedt het tussen Nederland en Taiwan afgesloten MoU aangaande het WHP in werking. Dit MoU is afgesloten tussen het Netherlands Trade and Investment Office (NTIO) te Taipei en het Taipei Representative Office in the Netherlands. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Taiwanese jongeren verstrekt door de IND. Een aanvraag kan alleen worden ingediend bij het NTIO in Taipei.

WHP Uruguay

Per 1 april 2020 heeft Nederland met Uruguay een MoU betreffende een WHP afgesloten. Jaarlijks wordt een maximum van 100 WHP-verblijfsvergunningen aan Uruguayaanse jongeren verstrekt door de IND. In Uruguay is er geen Nederlandse ambassade. Een aanvraag kan derhalve alleen worden ingediend bij de Nederlandse ambassade in Buenos Aires (Argentinië).

De IND wijst de aanvraag van een vreemdeling die in het kader van de internationale overeenkomsten (MoU of Note Verbale) WHP Argentinië, Hongkong, Zuid-Korea, Japan, Taiwan of Uruguay af als de vreemdeling:

  • jonger dan 18 jaar is of ouder dan 30 jaar op het moment van indiening van de aanvraag;

  • geen retourticket heeft dan wel niet de financiële middelen heeft voor de aanschaf van een retourticket;

  • eerder in Nederland in het kader van uitwisseling heeft verbleven;

  • ten laste komt van de algemene middelen;

  • het quotum voor het aantal inwilligingen van het WHP Zuid-Korea, Hongkong, Japan, Taiwan, Uruguay dan wel Argentinië is bereikt.

D

Paragraaf B6/2.2 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.2. Het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst

Bij het bepalen van de ingangsdatum van de drie jaren, zoals opgenomen in artikel 3.42, eerste lid, Vb geldt:

  • voor vreemdelingen die aan een Nederlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd de datum die op het diploma is vermeld of de datum waarop volgens schriftelijke verklaring van de onderwijsinstelling is voldaan aan alle voorwaarden voor het verkrijgen van een diploma of getuigschrift van die opleiding; en

  • voor vreemdelingen die aan een buitenlandse onderwijsinstelling zijn afgestudeerd of gepromoveerd de datum die op het diploma is vermeld.

Duur postdoctorale opleiding

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder c, Vb beschouwt de IND het afronden van een postdoctorale opleiding als voldoende, als deze:

  • voor een academisch jaar is aangegaan; en

  • vanwege de zomerperiode korter dan 12 maanden, maar minimaal 10 maanden heeft geduurd.

Top 200-lijst

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt het volgende.

In het geval de onderwijsinstelling niet is opgenomen in de top 200 van ten minste twee van de algemene lijsten, genoemd in artikel 3.23 VV, maar wel is opgenomen in de top 200 van de ranglijsten per faculteit en vakgebied, dient de vreemdeling te zijn afgestudeerd of gepromoveerd in het vakgebied waarmee de onderwijsinstelling in de top 200 van de ranglijst per faculteit en vakgebied staat om in aanmerking te komen voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘het zoeken en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’.

In aanvulling op artikel 3.42, eerste lid, onder e, Vb en artikel 3.23 VV geldt dat de onderwijsinstelling op de datum van afstuderen of promoveren in de top 200 van de ranglijsten als bedoeld in art. 3.23 VV staat.

Tweede zoekjaar

In aanvulling op artikel 3.42, tweede lid, Vb geldt dat een tweede verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, onder de beperking ‘het zoeken naar en verrichten van arbeid al dan niet in loondienst’ alleen wordt verleend als de vreemdeling na afloop van het eerste zoekjaar een nieuwe opleiding heeft afgerond of opnieuw wetenschappelijk onderzoek heeft verricht als bedoeld in artikel 3.42, eerste lid, Vb.

E

Paragraaf B7/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1. Inleiding

In dit hoofdstuk zijn de beleidsregels opgenomen die gelden voor vreemdelingen die in Nederland willen verblijven als familie- of gezinslid van een in Nederland verblijvende referent.

De beleidsregels zijn een aanvulling op of een uitwerking van de artikelen 3.13 tot en met 3.22a, 3.23, 3.23b, 3.24a, 3.26, 3.27 en 3.28 Vb.

Bijzondere categorieën gezinsleden

Ten aanzien van de volgende categorieën familie- of gezinsleden zijn de toelatingsvoorwaarden opgenomen in respectievelijk de hoofdstukken B10, B12 en B13:

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van Zwitserland of van een lidstaat van de EU/EER;

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van Turkije op grond van Besluit 1/80;

  • familie- of gezinsleden van een ex-geprivilegieerde;

  • familie- of gezinsleden van houders van een verblijfsvergunning regulier voor (on)bepaalde tijd die in een andere EU-lidstaat de status hebben verkregen van EG-langdurig ingezetene; en

  • familie- of gezinsleden van onderdanen van het VK die een verblijfsvergunning hebben op grond van het Brexit terugtrekkingsakkoord.

F

Paragraaf B11/2.4 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.4. Pilot huisvesting Akense niet-EU studenten

De pilot ‘huisvesting Akense niet-EU studenten’ is per 1 april 2021 geëindigd. Nieuwe verblijfsaanvragen op grond van de pilot worden daarom afgewezen. Voor verlengingsaanvragen blijven de onderstaande voorwaarden van overeenkomstige toepassing.

De IND verleent de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, vierde lid, Vb jo artikel 3.16a VV aan de vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • De aanvraag om een verblijfsvergunning is door het voorportaal (de gemeente Kerkrade) namens de vreemdeling conform het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’ ingediend;

  • De vreemdeling is gekoppeld aan een woning in Kerkrade of Heerlen;

  • De vreemdeling is (voorlopig) ingeschreven aan de Rheinisch-Westfaelische Technische Hochschule Aachen (de RWTH) in verband met een voltijdse studie; en

  • De vreemdeling toont aan het begin van elk studiejaar aan zelfstandig en duurzaam te beschikken over voldoende middelen van bestaan.

Procedureel

De IND verstrekt ten behoeve van de pilot jaarlijks maximaal 75 verblijfsvergunningen.

In afwijking op paragraaf B1/3.4.1.2 en conform het convenant ‘pilot huisvesting Akense niet-EU studenten’ machtigt de vreemdeling het voorportaal om:

  • namens de vreemdeling de verblijfsaanvraag in te dienen;

  • namens de vreemdeling de leges voor de verblijfsaanvraag te voldoen; en

  • alle relevante informatie betrekking hebbende op het verblijfsrecht van de vreemdeling te delen met de IND en indien nodig gegevens op te vragen bij de RWTH.

Middelen van bestaan

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan als voldoende als de vreemdeling voldoet aan de gehanteerde inkomensnorm die wordt vastgesteld aan het begin van elk kalenderjaar voor de uitwonende student (exclusief collegegeld).

In aanvulling op paragraaf B1/4.3 beschouwt de IND de middelen van bestaan uit de volgende inkomensbronnen als zelfstandig in de zin van artikel 3.73 Vb:

  • een inkomen (uit een studiebeurs) waarmee de kosten van studie en levensonderhoud worden gefinancierd;

  • een inkomen uit periodieke betalingen uit sponsorgelden of anderszins; of

  • een bedrag dat door de vreemdeling op een ten name van het voorportaal gestelde bankrekening in Nederland beschikbaar is gesteld.

Op grond van artikel 3.75, vierde lid, Vb beschouwt de IND de middelen van bestaan als duurzaam als deze op het tijdstip waarop de aanvraag regulier voor bepaalde tijd is ontvangen of de beschikking wordt gegeven, voor een jaar beschikbaar zijn.

G

Het model M107B Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden als aangegeven in bijlage 1.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 juli 2021.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 21 juni 2021

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, J.W.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

BIJLAGE 1

M107-B Inreisverbod als bedoeld in artikel 66a, eerste en tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000

TOELICHTING

ARTIKELSGEWIJS

A

Paragraaf A3/3.4 Vc is aangepast en verduidelijkt door opname van het Unierechtelijk openbare-ordebegrip.

B

Artikel 1.11 VV bepaalt dat een verlaagd legestarief verschuldigd is als de aanvraag om erkenning verband houdt met arbeid waarbij sprake is van een onderneming met ten hoogste 50 medewerkers of een onderneming van een concern met ten hoogste 50 medewerkers. Er is in de regelgeving niet nader uitgelegd hoe wordt beoordeeld wanneer sprake is van 50 medewerkers. Middels deze wijziging van paragraaf B1/8.2.2 Vc is dit nader geconcretiseerd.

Daarnaast wordt nader verduidelijkt dat van de erkend referent voor uitwisselingsjongeren in het kader van het European Solidarity Corps aanvullende stukken worden verlangd.

De overige wijzigingen zijn van tekstuele aard. Deze wijzigingen zijn doorgevoerd om de homogeniteit in structuur en lay-out te waarborgen. Daarnaast zijn de zinnen actief geformuleerd. Ten slotte zijn verwijzingen opgenomen naar andere delen van de Vc of het VV om onnodige herhaling te voorkomen. Dit vergroot de leesbaarheid en begrijpelijkheid voor de gebruikers van de Vc.

C

Paragraaf B2/2.1.2 Vc is aangepast om te verduidelijken dat in algemene zin een WHP elke twee jaar in beginsel automatisch verlengd wordt.

D

Bij brief van 17 mei 2021 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpassing van de regels omtrent het zoekjaar hoogopgeleiden. De wijziging beoogt een evenwichtiger zoekjaarbeleid tot stand te brengen door de discrepantie tussen lijsten van de afzonderlijke uitgevers te overbruggen. Uit het gewijzigde artikel 3.23 VV blijkt dat buitenlandse onderwijsinstellingen voortaan in minstens twee beschikbare lijsten (algemeen, facultair of vakgebiedspecifiek) opgenomen dienen te zijn. Ranglijsten die door dezelfde uitgever zijn uitgebracht tellen daarbij als één. Dit betekent dat afgestudeerden of gepromoveerden niet langer in aanmerking zullen komen voor het zoekjaar, indien hun onderwijsinstelling slechts op een van de lijsten voorkomt. Paragraaf B6/2.2 Vc is aangepast om deze in overeenstemming te brengen met artikel 3.23 VV.

E

Paragraaf B7/1 Vc is aangevuld wegens, en in lijn gebracht met, het Brexit terugtrekkingsakkoord.

F

Paragraaf B11/2.4 Vc is gewijzigd omdat de pilot ‘huisvesting Akense niet-EU studenten’ per 1 april 2021 is afgelopen en niet is verlengd. Voor studenten die op grond van de pilot al een verblijfsvergunning hebben geldt dat zij deze kunnen behouden of eventueel verlengen tot het einde van hun studie.

G

In paragraaf A4/2.4.3 Vc is de procedure omschreven voor het opleggen van een inreisverbod met een voornemenprocedure aan de grensdoorlaatpost. Deze procedure wordt gebruikt als het niet meer mogelijk is om voor vertrek een inreisverbod uit te vaardigen. Model M107-B is aangepast zodat het beter toepasbaar is als er sprake is van deze voornemenprocedure. In het model kan nu kenbaar worden gemaakt dat deze voornemenprocedure is gevolgd. In het model zijn daarom ook meer mogelijkheden over de wijze van bekendmaken van het inreisverbod toegevoegd. In het oude model bestond enkel de optie om het besluit uit te reiken in persoon. Nu kan een besluit ook verzonden worden aan het laatst bekende adres van de vreemdeling samen met publicatie in de Staatscourant. Als het adres van de vreemdeling onbekend is, kan dit nu ook aangegeven worden bij de persoonsgegevens bovenaan het model. Daarnaast kan het besluit (enkel bij uitreis van de vreemdeling) verzonden worden naar een e-mailadres samen met publicatie in de Staatscourant. Toezending per e-mail wordt enkel gebruikt door de KMar als de vreemdeling al is uitgereisd en middels dit model alsnog een inreisverbod wordt opgelegd. Als alle voorgaande opties niet mogelijk zijn, volstaat publicatie in de Staatscourant. Hiermee worden de werkwijzen van de IND, de AVIM en de KMar in lijn met elkaar gebracht.

De optie om een inreisverbod op te leggen omdat de vreemdeling door intrekking of niet verlenging niet meer in het bezit is van een verblijfsvergunning, is uit het model gehaald. Deze optie is namelijk voorbehouden aan de IND. De AVIM en de KMar kunnen bij het aantreffen van een vreemdeling die geen vergunning meer heeft vanwege intrekking of niet verlenging, een IRV opleggen als niet aan de vertrekverplichting uit het bijbehorende terugkeerbesluit is voldaan. De optie van artikel 66a, eerste lid, Vw kan in dat geval worden aangevinkt.

Daarnaast is in het model opgenomen dat de vreemdeling tegen wie een inreisverbod is uitgevaardigd ter fine van weigering van de toegang en het verblijf wordt gesignaleerd in het Schengeninformatiesysteem (SIS). Dit volgt uit artikel 66a, derde lid, Vw.

De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, namens deze, JW.H.M. Beaujean directeur-generaal Migratie

Naar boven