TOELICHTING
I. Algemeen
1.1 Inleiding
De evenementensector wordt hard geraakt door de COVID-19-crisis. Sinds het uitbreken
van de crisis zijn diverse maatregelen genomen om getroffen partijen te compenseren,
zoals de tijdelijke noodmaatregelen overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW)
en de tegemoetkoming vaste lasten (TVL). Binnen de thans geldende TVL2 heeft het kabinet ook een zgn. evenementenmodule specifiek voor de evenementensector
beschikbaar gesteld om tegemoet te komen aan het seizoensgebonden karakter van deze
sector.
In aanvulling daarop heeft het kabinet bij brief aan de Tweede Kamer van 21 januari
2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 217) minimaal € 300 miljoen (later verhoogd tot € 385 miljoen) gereserveerd voor specifieke
ondersteuning van de sector bij annulering van evenementen in de tweede helft van
2021 als gevolg van een verbod van de rijksoverheid tot het organiseren van evenementen
vanwege corona. Daarmee is uitvoering gegeven aan de motie van de leden Jetten en
Dijkhoff van 13 januari 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 25 295, nr. 878). Het kabinet wil hiermee de sector zekerheid bieden bij het maken van kosten die
nodig zijn voor het organiseren van evenementen vanaf 1 juli 2021. Daarbij gaat het
kabinet ervan uit dat de corona-situatie rond die tijd weer toestaat dat er evenementen
plaatsvinden. Voorheen konden organisatoren het pandemierisico afdekken door een annuleringsverzekering,
maar sinds verzekeraars deze dekking uit hun annuleringspolissen hebben geschrapt
kunnen organisatoren het financiële risico van annulering door pandemie niet meer
verzekeren. Om te stimuleren dat toch evenementen georganiseerd worden, is een andere
vorm van zekerheid nodig. Het door het kabinet gereserveerde bedrag wordt hiervoor
ingezet door middel van een subsidie die uitsluitend wordt uitgekeerd als een evenement
daadwerkelijk geannuleerd moet worden vanwege een verbod. Voor een deel van de subsidie
geldt een terugbetalingsverplichting.
1.2 Doelstelling van de regeling
Evenementen kennen vaak een lange aanlooptijd en verplichtingen worden relatief vroeg
aangegaan. Wanneer bijvoorbeeld een locatie van de grond af aan moet worden opgebouwd,
zoals bij festivals het geval kan zijn, moet het benodigde materieel ver van tevoren
worden vastgelegd. Wanneer een organisator kosten maakt voor het organiseren van een
evenement in de tweede helft van 2021 en dat evenement onverhoopt door de overheid
wordt verboden vanwege de coronasituatie, kunnen reeds gemaakte kosten voor de organisatie
van het evenement worden gesubsidieerd op grond van deze regeling. Door op deze manier
het investeringsverlies te dekken staat de rijksoverheid als het ware garant voor
de gemaakte kosten. Het kabinet beoogt op deze manier de levensvatbaarheid van de
sector, inclusief de achterliggende keten van betrokken bedrijven, voor de nabije
toekomst te bevorderen.
De regeling is erop gericht dat de organisator van een evenement zijn toeleveranciers
kan betalen voor zover hij daartoe privaatrechtelijk verplicht is. Daarnaast is de
regeling erop gericht dat ook de organisator zelf gecompenseerd wordt voor specifiek
gemaakte kosten bij de organisatie van het betreffende evenement. De regeling is niet
bedoeld voor het betalen van vaste lasten of overige kosten van de organisator die
niet rechtstreeks gerelateerd zijn aan het desbetreffende evenement. Bezoekers van
en deelnemers aan een door de rijksoverheid verboden evenement kunnen geen aanspraak
maken op deze regeling. Subsidie op grond van deze regeling kan niet worden gebruikt
voor restitutie van ticketgelden. Het beoogde indirecte gevolg van deze regeling is
wel dat de organisator in staat zal zijn de ticketgelden te restitueren, doordat de
kosten van organisatie van het evenement uit de subsidie betaald kunnen worden. De
financiële aanspraken die zowel leveranciers als consumenten/deelnemers hebben jegens
de organisator, worden beheerst door het privaatrecht.
Naast deze op de sector gerichte doelstelling beoogt het kabinet met deze regeling
ook perspectief aan de samenleving te bieden. Hoewel nog onzeker is of vanaf 1 juli
2021 daadwerkelijk evenementen kunnen plaatsvinden, kan het vooruitzicht van een zomer
met evenementen burgers hoop geven en de blik van het publiek op de toekomst richten.
Dit bleek eerder al uit de massale belangstelling voor de praktijktesten die de evenementensector
in samenwerking met de overheid organiseerde.
Deze regeling geldt ook voor Caribisch Nederland. Op grond van de Wet publieke gezondheid
kan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport bij ministeriële regeling een
evenementenverbod vaststellen dat specifiek op deze lichamen is toegesneden.
1.3 Voor wie/wat is de regeling bedoeld?
Deze regeling is gericht op evenementen. Daarmee worden bedoeld professioneel en projectmatig
opgezette, één- of meerdaagse fysieke events binnen een periode van ten hoogste vijftien dagen, zowel culturele en sportevenementen
als evenementen voor de zakelijke markt. Voorwaarde is dat het gaat om voor het publiek
toegankelijke (in tegenstelling tot besloten) evenementen op basis van vrije kaartverkoop
of deelnamegelden. De evenementen moeten gefinancierd zijn uit private middelen. Inkomsten
uit subsidie of sponsoring worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
Gratis evenementen vallen niet onder de regeling. Deze worden uitgesloten omdat zij
op andere wijze gefinancierd worden dan betaalde evenementen, bijvoorbeeld doordat
zij worden gesubsidieerd door de overheid of gesponsord door het bedrijfsleven (zij
hebben niet te maken hebben met de restitutie van ticketgelden). Evenementen die worden
georganiseerd door de overheid vallen evenmin onder de regeling.
De regeling richt zich op een breed spectrum van evenementen. Deze hebben met elkaar
gemeen dat er is geïnvesteerd in de totstandkoming van het evenement, maar dat die
investering niet kan worden terugverdiend wanneer het evenement niet kan doorgaan
omdat de rijksoverheid dit heeft verboden vanwege de corona-situatie. Er zijn veel
verschillen tussen individuele evenementen, zowel qua voorbereiding (voorbereidingstijd,
soort kosten dat wordt gemaakt, omvang van de voorbereidingskosten) als qua uitvoering
(aantal dagen, omvang beoogd publiek, termijn waarop evenementen worden vastgelegd,
verhouding tussen investeringslasten en dagkosten).
Onder culturele evenementen worden onder meer festivals en projectmatig georganiseerde
concerten verstaan. Voor concerten is niet vereist dat bij de voorgaande edities dezelfde
artiest optrad. Een tournee langs poppodia daarentegen is in de regel geen evenement
als bedoeld in deze regeling, net als reguliere podiumprogrammering en vrije producties.
Daarom zijn events die plaatsvinden in een gebouw dat bestemd is voor de presentatie van podiumkunsten
op basis van reguliere podiumprogrammering, zoals theaters en poppodia, uitgesloten.
Dit in tegenstelling tot events op locaties die op basis van verhuur werken, zoals grote concertzalen, of op buitenlocaties.
Dit type events past qua organisatiestructuur en financiële structuur binnen de doelstelling van
deze regeling. Sportevenementen kunnen bijvoorbeeld events zijn waaraan het publiek
naast bezoeker ook als deelnemer kan participeren, of toernooien. Zowel publieksbijdragen
als deelnemersbijdragen (voor bijvoorbeeld hardloopwedstrijden) worden beschouwd als
toegangsgeld. Reguliere sportcompetities hebben niet het karakter van een evenement.
De zakelijke markt kan onder de regeling vallen, voor zover beurzen en congressen
via open inschrijving toegankelijk zijn en de organisator risicodrager is voor het
evenement als geheel. Zowel business- to-consumer als business-to-business evenementen kunnen hieronder vallen. Ook reizende circussen kunnen onder de regeling
vallen. In alle gevallen moet voor subsidie op grond van de regeling ook worden voldaan
aan de overige voorwaarden, die hieronder worden besproken.
Vrij toegankelijke parades/optochten en jaarmarkten/braderieën/kermissen vallen niet
onder de regeling, omdat daarbij geen sprake is van toegang tegen betaling (betaling
door bijvoorbeeld standhouders voor de huur van een stand wordt niet beschouwd als
toegangsgeld). Kermissen hebben in de regel ook geen centrale financiële coördinatie
en zijn meestal niet verzekerd, de ondernemers pachten een plek en dragen individueel
risico. De overige genoemde gebeurtenissen hebben doorgaans een andere kostenopbouw
en/of een kortere voorbereidingstijd dan de evenementen waarop de regeling zich richt,
en zijn daarom niet onder de reikwijdte van de regeling gebracht. Langlopende producties
zoals bloemententoonstellingen of musicals worden doorgaans niet projectmatig georganiseerd,
waardoor zij evenmin onder de regeling vallen.
1.4 Wanneer is de regeling van toepassing?
De regeling dekt de projectkosten van evenementen die als gevolg van een door de rijksoverheid
vastgesteld evenementenverbod in verband met de corona-situatie moeten worden geannuleerd.
Daarbij gaat het om evenementen die zijn gepland in de periode van 1 juli 2021 tot
en met 31 december 2021. De regeling ziet ook op evenementen die normaal gesproken
vóór 1 juli zouden hebben plaatsgevonden, maar worden verplaatst naar de genoemde
periode (en voor het verplaatste evenement ook een vergunning of een schriftelijke
bevestiging van het voornemen tot vergunningverlening hebben gekregen). Binnen deze
periode geplande evenementen mogen verschoven worden naar een latere datum binnen
die periode, waarbij verplaatsingskosten eenmalig voor subsidie vanuit de regeling
in aanmerking komen (verplaatsen is immers goedkoper dan annuleren) als het verschoven
evenement later onverhoopt alsnog geannuleerd moet worden.
Op grond van de Wet publieke gezondheid bepaalt de rijksoverheid of het epidemiologische
beeld van de COVID-19 crisis noopt tot maatregelen, zoals een verbod op evenementen.
Een dergelijk verbod is een voorwaarde voor uitkering van subsidie op grond van deze
regeling. Hoewel de Wet publieke gezondheid ook aan lokale autoriteiten bevoegdheden
toedeelt, valt annulering vanwege maatregelen van lokale autoriteiten niet onder de
regeling. Dergelijk lokaal ingrijpen zal naar verwachting vooral te maken hebben met
de openbare orde. Een gemeentelijk verbod tot het houden van een evenement op grond
van het besmettingsbeeld ligt minder in de rede. Dit neemt niet weg dat een evenement
in het kader van handhaving door de lokale overheid kan worden stilgelegd als wordt
vastgesteld dat niet wordt voldaan aan de verplichte veiligheidsmaatregelen. In dat
geval bestaat echter geen aanspraak op subsidie op grond van deze regeling.
1.5 Veiligheidsmaatregelen
Op het moment van publicatie van deze regeling is nog niets te zeggen over het epidemiologische
beeld vanaf 1 juli 2021. Naar verwachting zullen op grond van de uitkomsten van de
praktijktesten van FieldLab Evenementen vóór die datum alternatieve veiligheidsmaatregelen
worden vastgesteld waarmee de verplichte 1,5 meter afstand bij evenementen kan worden
losgelaten, maar slechts ‘in ruil voor’ genoemde alternatieve veiligheidsmaatregelen.
Deze alternatieve maatregelen zullen worden vastgelegd in de Tijdelijke regeling maatregelen
COVID-19. Deze veiligheidseisen, evenals mogelijke andere aanvullend door de overheid
voorgeschreven maatregelen, kunnen beperkingen en kosten opleveren voor organisatoren.
De kosten voor het treffen van de hiervoor genoemde alternatieve veiligheidsmaatregelen
zijn subsidiabel in geval van annulering. Dit geldt niet voor eventuele gederfde opbrengsten
uit lagere ticketverkopen als gevolg van veiligheidseisen.
Voor enig zicht op de kosten is het raadzaam dat organisatoren uitgaan van de maatregelen
die onderzocht worden door Fieldlab Evenementen, aangezien het waarschijnlijk is dat
de hierboven bedoelde alternatieve veiligheidsmaatregelen zullen worden gebaseerd
op de in Fieldlab Evenementen onderzochte maatregelen.
1.6 Eisen aan de subsidieaanvrager
De regeling is bedoeld voor organisatoren van een evenement dat ten minste twee keer
eerder in Nederland is gehouden. De vereiste eerdere edities zullen, net als de in
2021 te houden editie, moeten voldoen aan de definitie van evenement, zoals opgenomen
in artikel 1 van de regeling. De eis van aantoonbare historie heeft te maken met de
doelstelling van de regeling: het gaat om het voortbestaan van bestaande partijen.
Deze regeling is niet bedoeld om nieuwe initiatieven te ondersteunen.
Een ander belangrijk criterium voor dekking onder deze regeling is het vereiste van
een eerdere annuleringsverzekering met pandemiedekking. Daarbij gaat het erom dat
voor de vorige geheel of gedeeltelijk in Nederland gehouden of te houden editie van
het evenement een annuleringsverzekering met pandemiedekking was afgesloten. Dit kan
de laatste editie zijn die daadwerkelijk heeft plaatsgevonden, of een editie die was
gepland, maar uiteindelijk niet is doorgegaan, bijvoorbeeld door de COVID-uitbraak
in 2020. In de aanloop naar publicatie van deze regeling werd door verschillende partijen
gerefereerd aan een minimaal vereist aantal bezoekers van drieduizend. Voor dit onderscheid
is uitdrukkelijk niet gekozen omdat hierdoor kleinere evenementen potentieel geen
toegang tot de regeling zouden hebben. Door eerdere verzekering als voorwaarde te
stellen is het niet nodig een ondergrens te stellen aan het aantal bezoekers of aan
de hoogte van de begroting van het festival. Ook kleinere evenementen kunnen bij de
voorgaande geplande editie verzekerd zijn geweest tegen annulering en zodoende onder
de regeling vallen. Dit criterium sluit bovendien aan bij de aanleiding voor de regeling,
namelijk het wegvallen van de verzekeringsmogelijkheid. Om die reden is vereist dat
de eerdere verzekering pandemiedekking had. Daaronder wordt verstaan expliciete dekking
voor schade als gevolg van annulering door een pandemie of epidemie, of dekking voor
schade als gevolg van overmacht, waarbij pandemieën of epidemieën niet zijn uitgesloten.
Voor internationale sportevenementen (zoals EK’s, WK’s of World Cups) die doorgaans
worden georganiseerd door een binnenlandse organisator onder de vlag van een internationale
federatie geldt de eis van eerdere edities eveneens, met dien verstande dat die edities
niet in Nederland hoeven te zijn gehouden. De reden hiervoor is dat dit type evenementen
slechts incidenteel (deels) in Nederland plaatsvindt. Om die reden ziet ook de eis
van een annuleringsverzekering met pandemiedekking voor de vorige gehouden of geplande
editie niet specifiek op een in Nederland gehouden of te houden editie. Tot slot wordt
opgemerkt dat bij gedeeltelijk in Nederland gehouden evenementen slechts het in Nederland
georganiseerde deel van het evenement onder de regeling valt.
De organisator moet verantwoordelijk zijn voor de organisatie van het evenement en
moet het financiële risico daarvan dragen om aanspraak te kunnen maken op subsidie.
Dit is niet het geval wanneer standhouders zelf het risico dragen, zoals bij beurzen
wel gebeurt. Het criterium van organisatorische en financiële verantwoordelijkheid
sluit aan bij de bestaande inrichting van de sector, waarbij de organisator doorgaans
zorgt voor betaling van onderaannemers en leveranciers. Conform deze werkwijze dient
de organisator ontvangen subsidie aan te wenden voor betaling van betrokken partijen.
1.7 Aanvraagprocedure
Een aanvraag tot subsidieverlening kan worden ingediend door de organiserende ondernemer.
Er kan sprake zijn van verschillende partijen die in uiteenlopende constructies samen
verantwoordelijkheid en/of risico dragen voor de totstandkoming van een evenement.
Ook is het mogelijk dat niet alle investeringen worden gedaan door één (rechts-)persoon.
In dat geval dienen de verschillende organisatoren samen te werken in een samenwerkingsverband,
zodat de subsidie door de penvoerder van het samenwerkingsverband wordt aangevraagd
namens de deelnemers aan het samenwerkingsverband.
De regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO).
Indiening van een aanvraag gebeurt via een aanvraagformulier dat door RVO.nl beschikbaar
wordt gesteld. Indiening van de aanvraag moet minimaal drie maanden voor de datum
van het evenement plaatsvinden. Omdat dit, gelet op de datum van inwerkingtreding
van deze regeling, voor evenementen die kort na 1 juli gepland zijn niet altijd mogelijk
zal zijn, is bepaald dat de aanvraag ten behoeve van een evenement dat voor 1 oktober
2021 zou moeten plaatsvinden uiterlijk op 30 juni 2021 wordt ingediend.
Bij de aanvraag moet de indiener voldoen aan diverse informatieverplichtingen. Onder
meer moet een offerte of verzekeringspolis van een annuleringsverzekering voor de
in 2021 te houden editie van het evenement worden meegestuurd. Het gaat hierbij om
de ‘gewone’ annuleringsverzekering, voor andere zaken dan het pandemierisico. Dit
document dient tevens als controledocument voor de begroting van het evenement, die
ook moet worden meegestuurd.
Voor het doorgaan van een evenement is vaak een door de desbetreffende gemeente afgegeven
evenementenvergunning nodig. In dat geval moet voor het ontvangen van subsidie een
evenementenvergunning worden overgelegd waaruit de gemeentelijke toestemming tot het
houden van het evenement blijkt. Het is echter mogelijk dat deze vergunning ten tijde
van indiening van de subsidieaanvraag nog niet is verleend. Daarom behoeft de vergunning
in het kader van deze regeling pas te worden overgelegd bij de aanvraag tot vaststelling
van de subsidie, nadat een annulering zich daadwerkelijk heeft voorgedaan. Indien
ook op dat moment nog geen beschikking tot vergunningverlening is afgegeven, kan worden
volstaan met een schriftelijke bevestiging door het bevoegd gezag van het voornemen
de vergunning te verlenen. Deze bevestiging mag uitsluitend voorbehouden bevatten
die verband houden met de situatie rond COVID-19. Het kabinet zal in gesprek gaan
met lokale autoriteiten over de mogelijkheden tot tijdige vergunningverlening, om
duidelijkheid voor zowel organisatoren als gemeenten te bevorderen.
Voor de regeling is € 385 miljoen beschikbaar. De minister verdeelt dit subsidieplafond
op volgorde van binnenkomst van de aanvragen. Dit houdt in dat het principe ‘wie het
eerst komt, het eerst maalt’ aangehouden wordt. Bij overtekening van de regeling worden
nadien ontvangen aanvragen in overleg met de aanvrager aangehouden tot het moment
dat eventueel financiële ruimte ontstaat ten behoeve van de aangehouden aanvragen.
Als een aanvraag wordt ontvangen waarbij de vereiste gegevens en bescheiden (zoals
opgenomen in het aanvraagformulier) ontbreken, wordt voor deze aanvraag als datum
van indiening aangemerkt de datum waarop de noodzakelijke gegevens en bescheiden alsnog
zijn aangeleverd.
Hoewel de minister formeel beslist binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag
tot subsidieverlening, streeft de minister ernaar dat binnen vier weken uitsluitsel
wordt gegeven over de subsidieverlening.
Een aanvraag wordt afgewezen wanneer het kabinet op het tijdstip van indienen van
de aanvraag reeds een evenementenverbod heeft vastgesteld of aangekondigd in een brief
aan de Tweede Kamer, waardoor duidelijk is dat het evenement niet kan doorgaan op
de geplande datum. Een uitzondering hierop geldt indien het desbetreffende evenementenverbod
is aangekondigd of vastgesteld vóór 1 juli.
1.8 Subsidiabele kosten
De kosten die vergoed worden op grond van deze regeling zijn de projectkosten die
voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod daadwerkelijk zijn gemaakt
om het geannuleerde evenement te organiseren. Vaste lasten, zoals kosten voor de aanschaf
van zaken die worden gebruikt voor de bedrijfsvoering (bijvoorbeeld computers of software
voor ticketsystemen), worden niet vergoed. Kosten waarvoor reeds uitkeringen (kunnen)
worden ontvangen uit de NOW-regeling, zijn niet subsidiabel.
Management fees van de organisator of van een leverancier die niet kunnen worden aangemerkt als marktconform,
of kennelijk slechts worden opgevoerd omdat een partij zijn naam heeft verbonden aan
het evenement, zijn geen ‘redelijke kosten’ in de zin van deze regeling en komen als
zodanig niet voor subsidie in aanmerking. Ook betalingen om in licentie of als franchisenemer
een evenement te mogen organiseren (zoals bij sommige sportevenementen gebeurt) vallen
buiten de regeling.
Tot de projectkosten behoren ook de gecommitteerde kosten voor zover daarvoor een
betalingsverplichting geldt. De organisator en zijn leveranciers zijn verplicht de
financiële schade die voortvloeit uit het niet doorgaan van het evenement te beperken
en onnodige kosten te voorkomen. Wanneer bijvoorbeeld een levering tot vier weken
voor de datum van het evenement kan worden geannuleerd, en overheidsmaatregelen die
er toe leiden dat het event niet doorgaat worden vijf weken van tevoren bekend, dan
moet de leverancier voor het verstrijken van de vier wekentermijn op de hoogte worden
gesteld. De subsidieontvanger mag alleen redelijke en noodzakelijke kosten maken bij
het beperken van de schade.
Tot de subsidiabele kosten behoren ook eventuele verplaatsingskosten (zie hierboven).
Deze moeten door de aanvrager becijferd en opgegeven worden bij de aanvraag tot subsidieverlening.
Voor kosten die vergoed worden door een verzekeraar wordt geen subsidie verleend.
Onvoorwaardelijk ontvangen subsidies en sponsorgelden worden eveneens verrekend met
de subsidie die wordt ontvangen op grond van deze regeling.
1.9 Subsidie en terugbetaling
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten in de begroting.
Bij een verbod drie tot zes weken voor het evenement moet er een eindafrekening opgemaakt
worden. Indien subsidie wordt aangevraagd voor 100% van de subsidiabele kosten, geldt
voor 20% van de subsidie een terugbetalingsverplichting. Dit bedrag moet in maximaal
vijf jaar terugbetaald worden. Het is ook mogelijk om voor minder dan 100% van de
subsidiabele kosten subsidie aan te vragen. In dat geval geldt alleen een terugbetalingsverplichting
voor zover de subsidie meer dan 80% van de subsidiabele kosten op de eindafrekening
bedraagt. Het is dus ook mogelijk om alleen te kiezen voor subsidie zonder terugbetalingsverplichting,
door subsidie aan te vragen voor maximaal 80% van de subsidiabele kosten. De keuze
om voor minder dan 100% van de subsidiabele kosten subsidie aan te vragen laat onverlet
de privaatrechtelijke verplichtingen tussen organisator en onderaannemer/leverancier.
Over het gedeelte van de subsidie waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt, moet
jaarlijkse rente van 2% rente betaald worden. Als de overheid niet het vertrouwen
heeft dat de ontvanger aan de terugbetalingsverplichting zal voldoen, wordt de aanvraag
afgewezen. In geval van een subsidie met terugbetalingsverplichting waarbij de aanvrager
onderdeel is van een groep en niet de hoogste in Nederland gevestigde onderneming
binnen die groep is, dient de hoogste in Nederland gevestigde onderneming binnen de
groep borg te staan voor het terug te betalen bedrag.
2. Staatssteun
De subsidie wordt verstrekt aan ondernemingen en bevat staatssteun in de zin van artikel
107, eerste lid, onderdeel b, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (hierna: VWEU). Om die reden is deze steunmaatregel conform artikel 108, derde
lid, van het VWEU ter voorafgaande goedkeuring bij de Europese Commissie aangemeld.
De Europese Commissie heeft de onderhavige subsidieregeling op 11 juni 2021 goedgekeurd,
omdat deze past binnen de voorwaarden van artikel 107, tweede lid, onderdeel b, van
het VWEU (SA.62743(2021/N)).
3. Regeldruk
Deze regeling is bedoeld om evenementenorganisatoren subsidie te verstrekken als evenementen
verboden worden door de rijksoverheid vanwege een ongunstig epidemiologisch beeld
met betrekking tot COVID-19. Bij de uitwerking van de regeling is een aantal kaders
en uitgangspunten gesteld, waarbij voor de invulling veelvuldig overleg is gevoerd
met betrokken partijen en schattingen vanuit de sectoren en ondernemers zijn benut.
RVO voert de regeling uit. Het loket voor ondernemers wordt zo ingericht dat de ondernemer
stap voor stap met behulp van een leeswijzer wordt meegenomen bij het invullen van
de aanvraag.
Aanvraag subsidieverlening
De regeldruk voor de gedupeerde onderneming behelst het kennisnemen van de regeling,
het invullen van de aanvraag en het verzamelen en uploaden van de in artikel 11 vereiste
bewijsstukken. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de kennisneming een kwartier kost
en de invulling van de complete aanvraag en het uploaden van bewijs door de organisator
nogmaals een uur aan inzet kost, dus in totaal 5 kwartier per evenement. Uitgaande
van 700 evenementenorganisatoren die, tegen een gemiddeld uurtarief van € 54,–, een
aanvraag zullen doen, komen de totale regeldrukkosten voor de ondernemingen voor de
aanvraag tot subsidieverlening op € 470.250.
Aanvraag subsidievaststelling
Indien een evenement daadwerkelijk wordt geannuleerd, zal de organisator een aanvraag
tot subsidievaststelling moeten doen. Hiervoor wordt ervan uitgegaan dat het invullen
van de aanvraag en het verzamelen en uploaden van de in artikel 13 vereiste bewijsstukken
een half uur in beslag neemt. Dit komt neer op € 18.900,– (700 evenementen, € 54,–
per uur). Hierbij is een controleverklaring van een accountant vereist als het subsidiebedrag
meer dan € 125.000 bedraagt. Indien het subsidiebedrag tussen de € 25.000 en € 125.000
bedraagt zal gewerkt worden met een derdenverklaring.
De maximale regeldrukkosten voor de organisatoren komen daarmee uit op € 489.150.
4. Uitvoeringsaspecten
De uitvoering van deze regeling ligt in handen van de Rijksdienst voor ondernemend
Nederland (RVO). Op grond van de verrichte uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets
oordeelt RVO dat deze regeling is uit te voeren en te handhaven. RVO signaleert twee
aandachtpunten. Ten eerste is het niet mogelijk om ‘exact’ te bepalen wanneer sprake
is van ‘in redelijkheid’ gemaakte kosten en of de aanvrager zich voldoende heeft ingespannen
om de kosten beperkt te houden. Terecht gaat RVO ervan uit dat er ook belang bij de
aanvrager van de subsidie is om de kosten te beperken en dat te verwachten is dat
organisatoren maatregelen zullen nemen om de kosten te beperken. Niet alle kosten
worden immers gesubsidieerd zonder terugbetalingsverplichting, en bovendien kan het
achterwege laten van kostenbesparende maatregelen (in geval van een evenementenverbod)
leiden tot minder of geen subsidie. De beoordeling van de vraag of de aanvrager zich
voldoende heeft ingespannen is afhankelijk van het specifieke geval. Het tweede punt
dat RVO signaleert is dat de controle ten aanzien van de subsidiabiliteit van kosten
primair wordt belegd bij de accountant of derde die een controleverklaring dan wel
derdenverklaring moet afgeven bij de subsidievaststelling. RVO ziet hierin een uitvoeringsrisico. De controle van de subsidiabele kosten is primair belegd bij de accountant
of derde om de uitvoering door RVO te ontlasten. Deze controle zou veel inzet vragen
van RVO, waardoor tijdige uitbetaling van subsidies mogelijk in gevaar zou komen,
terwijl de regeling nu juist beoogt de sector financieel overeind te houden in geval
van annulering van evenementen. Daarom is besloten een deel van de controle bij de
accountancy te beleggen. Daarbij moet worden benadrukt dat op basis van de bevindingen
van de accountant eventueel extra controle door RVO kan plaatsvinden.
II. Artikelsgewijze toelichting
Artikel 1
Bij de afbakening van het begrip ‘evenement’ is voor een belangrijk deel aangesloten
bij de omschrijving van dit begrip in artikel 58a van de Wet publieke gezondheid.
Op grond van die definitie is een gebeurtenis die plaatsvindt in een woning of op
een daarbij behorend erf of in een gebouw of op een plaats als bedoeld in artikel
6, tweede lid, van de Grondwet, uitgezonderd van het begrip evenement. Een eventueel
evenementenverbod dat wordt vastgesteld op grond van artikel 58i van de Wet publieke
gezondheid geldt derhalve niet voor gebeurtenissen op deze besloten plaatsen. Dit
soort gebeurtenissen vallen daarom ook buiten de reikwijdte van de onderhavige regeling.
De begripsomschrijving van ‘evenement’ in deze regeling wijkt op een aantal punten
af van de omschrijving in de Wet publieke gezondheid. Niet alle evenementen die op
grond van artikel 58i van die wet verboden kunnen worden, komen dus in aanmerking
voor subsidie op grond van deze regeling. Het kabinet heeft ervoor gekozen deze subsidieregeling
open te stellen voor professioneel en projectmatig georganiseerde evenementen waarbij
sprake is van toegang tegen betaling. Zie hierover paragraaf 1.3 van het algemeen
deel van deze toelichting.
Evenementenverbod is gedefinieerd als een bij ministeriële regeling op grond van artikel
58i van de Wet publieke gezondheid vastgesteld verbod tot het organiseren van evenementen.
Het gaat daarbij om in de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 verboden evenementen.
Omdat een evenement volgens de definitie opgenomen in deze regeling hetzij een ééndaagse
hetzij een meerdaagse gebeurtenis is, is er zowel sprake van een evenementenverbod
als zowel één- en meerdaagse evenementen verboden zijn, als wanneer het verbod alleen
geldt voor meerdaagse evenementen. Dat betekent dus dat een organisator van een meerdaags
evenement eveneens aanspraak kan maken op deze regeling indien alleen meerdaagse evenementen
verboden zijn, mits uiteraard ook aan alle overige voorwaarden van de regeling voldaan
is.
Projectkosten zijn gedefinieerd als in redelijkheid gemaakte kosten en aangegane betalingsverplichtingen
die verbonden zijn aan het evenement. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt
van artikel 10, eerste lid, van het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies (Kaderbesluit)
dat bepaalt dat alleen de in redelijkheid gemaakte kosten subsidiabel zijn, evenals
met artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Exorbitant hoge of
niet-marktconforme kosten voor het voeren van directie ten behoeve van de uitvoering
van het evenement (zogenaamde management fees) worden niet als redelijk beschouwd.
Daarbij zal ook worden gekeken naar de kosten die hiervoor in eerdere jaren zijn gemaakt.
Onder de projectkosten vallen niet de vaste lasten van de organisator van het evenement.
Voor de begripsomschrijving van vaste lasten is aangesloten bij de uitgangspunten
die zijn gehanteerd voor de Regeling subsidie vaste lasten financiering COVID-19 (TVL-regeling).
Arbeidskosten (lonen van werknemers en ten laste van de werkgever komende sociale
premies) worden niet beschouwd als vaste lasten.
Artikel 2
Met het van toepassing verklaren van de regeling in de openbare lichamen Bonaire,
Sint Eustatius en Saba (BES) wordt invulling gegeven aan artikel 1a, eerste lid, van
het Kaderbesluit. Dit betekent dat op grond van deze regeling ook aan organisatoren
van evenementen op de BES subsidie kan worden verstrekt. Wanneer in de regeling over
“Nederland” wordt gesproken, valt daaronder zowel Europees Nederland als Caribisch
Nederland.
De Wet publieke gezondheid geldt eveneens op de BES. Op grond van artikel 58e, eerste
lid, onderdeel a, van de Wet publieke gezondheid kan in een bij Hoofdstuk VA vastgestelde
ministeriële regeling onder meer onderscheid worden gemaakt binnen en tussen gemeenten
en met betrekking tot de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Er kunnen
immers verschillen zijn in de actuele stand en het verloop van de epidemie die vragen
om het maken van onderscheid naar gebied. Differentiatie tussen Europees en Caribisch
Nederland of tussen de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba kan nodig
zijn vanwege verschillen in de lokale omstandigheden op de eilanden of vanwege de
situatie in de omringende regio’s. Voor die openbare lichamen en elk openbaar lichaam
afzonderlijk kunnen op deze manier op maat toegesneden ministeriële regels worden
vastgesteld. Deze bevoegdheid heeft geresulteerd in de Tijdelijke regeling maatregelen
COVID-19 Bonaire, de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Sint Eustatius en de
Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 Saba, waarin ook specifieke regels over evenementen
zijn opgenomen.
Indien zich in Bonaire, Sint Eustatius of Saba een omstandigheid voordoet waarin een
ministeriële regeling niet tijdig tot stand kan komen, kan de Minister van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport de gezaghebber opdragen om algemeen verbindende voorschriften vast
te stellen ter bestrijding van de epidemie. Binnen twee weken na de vaststelling van
die opdracht wordt een ministeriële regeling vastgesteld tot regeling van de in die
voorschriften genoemde onderwerpen. Indien in een dergelijk door de gezaghebber vastgesteld
algemeen verbindend voorschrift een verbod tot het organiseren van evenement is opgenomen,
wordt dat voor de toepassing van deze regeling beschouwd als een evenementenverbod
als bedoeld in artikel 1.
Artikel 3
Om in aanmerking te komen voor subsidie is in de eerste plaats vereist dat een evenement
wordt georganiseerd dat zou moeten plaatsvinden in de tweede helft van 2021 en dat
het evenement uiteindelijk moet worden geannuleerd als gevolg van een evenementenverbod.
Dit evenement moet geheel of ten dele in Nederland plaatsvinden. Bovendien moeten
twee eerdere edities van het evenement (die voldoen aan de definitie van ‘evenement’
zoals opgenomen in artikel 1 van de regeling) in Nederland hebben plaatsgevonden en
moet voor de vorige in Nederland gehouden of te houden editie een annuleringsverzekering
met pandemiedekking zijn afgesloten. Voor internationale evenementen hoeven de eerdere
edities niet in Nederland te hebben plaatsgevonden, maar moet wel sprake zijn van
twee eerdere edities en van een annuleringsverzekering met pandemiedekking voor de
vorige gehouden of geplande editie van het evenement.
Het vierde lid bepaalt dat, indien sprake is van meerdere organisatoren die tezamen
verantwoordelijkheid en risico dragen voor één evenement, alleen subsidie wordt verstrekt
als deze organisatoren samenwerken in een samenwerkingsverband. Op grond van artikel
20 van het Kaderbesluit dient de penvoerder de subsidieaanvraag in namens de deelnemers
aan het samenwerkingsverband. Op deze manier wordt voorkomen dat verschillende, niet
op elkaar afgestemde subsidieaanvragen worden ingediend voor hetzelfde evenement.
Artikel 4
Deze regeling beoogt organisatoren te stimuleren om, ondanks de onzekerheid als gevolg
van de COVID-pandemie, evenementen te organiseren voor het tweede half jaar van 2021.
In dat verband is het van belang dat de aanvraag om subsidie wordt gedaan op het moment
dat enerzijds nog niet alle voorbereidingen zijn afgerond en anderzijds nog onzeker
is of een evenement doorgang zal kunnen vinden. Daarom geldt als uitgangspunt dat
de subsidieaanvraag ten minste 3 maanden voor de geplande evenementdatum moet worden
ingediend. Gelet op de inwerkingtredingsdatum van deze regeling zal dat voor evenementen
die in de zomer moeten plaatsvinden niet altijd mogelijk zijn. Daarom geldt voor evenementen
die zouden moeten plaatsvinden tussen 1 juli 2021 en 1 oktober 2021, dat de subsidieaanvraag
uiterlijk op 30 juni 2021 moet worden ingediend.
Artikel 5
Ingevolge artikel 5, derde lid, van het Kaderbesluit, bedraagt een subsidie niet meer
dan is aangevraagd. Voor deze specifieke regeling geldt dat subsidie wordt verleend
op basis van een begroting, op basis daarvan zal in de beschikking tot subsidieverlening
het maximum bedrag worden bepaald waarop de subsidie kan worden vastgesteld. De daadwerkelijke
kosten en opbrengsten zullen echter sterk afhangen van onder meer het moment waarop
een evenement wordt geannuleerd. De subsidiabele kosten (inclusief eventuele subsidiabele
verplaatsingskosten) zullen daardoor naar verwachting in werkelijkheid veel lager
zijn dan begroot. Het is in dat geval niet mogelijk om – binnen het in de beschikking
tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag – een hoger percentage van de subsidiabele
kosten gesubsidieerd te krijgen dan oorspronkelijk was aangevraagd. Daarom bepaalt
artikel 5, eerste lid, van deze regeling dat de aanspraak op subsidie niet meer bedraagt
dan het bij de verleningsaanvraag aangegeven percentage van de subsidiabele kosten
(artikel 11, eerste lid, onderdeel e).
De subsidie bedraagt ten hoogste 100% van de subsidiabele kosten, met dien verstande
dat er een gedeeltelijke terugbetalingsverplichting geldt (met een rente van 2%) indien
subsidie wordt verstrekt voor meer dan 80% van de subsidiabele kosten. Voor de omvang
van de terugbetalingsverplichting wordt gekeken naar het vastgestelde subsidiebedrag,
omdat de daadwerkelijke omvang van de subsidiabele kosten pas bekend is bij vaststelling
van de subsidie. Indien slechts subsidie wordt gevraagd voor 80% of minder van de
subsidiabele kosten, is geen sprake van een terugbetalingsverplichting. In dat geval
dient de subsidieontvanger de resterende 20% op andere wijze te financieren. Artikel
42 van het Kaderbesluit bevat nadere regels voor subsidies met terugbetalingsverplichting.
Zo wordt ingevolge dat artikel in de beschikking tot subsidieverlening het schema
vastgelegd voor de terugbetaling aan de minister. Tevens moet in de ministeriële regeling
worden geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de subsidie wordt terugbetaald,
inclusief eventuele rente. Dit is geregeld in artikel 10 van de onderhavige regeling.
Artikel 6
De kosten van verplaatsing van een evenement binnen de periode tussen 1 juli en 31 december
2021 zijn eenmalig subsidiabel. Dat wil zeggen dat, indien een evenement gepland was
voor een datum in die periode en vervolgens verplaatst wordt naar een datum binnen
die periode, de verplaatsingskosten voor subsidie in aanmerking komen. Dit is alleen
het geval indien het evenement op de datum waarnaar het verplaatst is alsnog geannuleerd
moet worden als gevolg van een evenementenverbod. De annulering is immers een vereiste
om voor subsidie in aanmerking te komen. Indien het evenement voor de tweede keer
wordt verplaatst binnen deze periode, zijn de verplaatsingskosten niet opnieuw subsidiabel.
De subsidieverlening vindt plaats op basis van een begroting. Indien de aanvrager
in aanmerking wil komen voor vergoeding van eventuele verplaatsingskosten zullen ook
deze kosten in de begroting moeten worden opgenomen, ondanks onzekerheid over óf verplaatsing
naar een andere datum daadwerkelijk nodig zal zijn en op welk moment dit duidelijk
wordt.
Artikel 10 van het Kaderbesluit geeft een algemene regeling voor de kosten die voor
subsidie in aanmerking komen. Op grond van het vijfde lid van artikel 10 van het Kaderbesluit
bijvoorbeeld worden winstopslagen bij transacties binnen een groep alleen in aanmerking
genomen als subsidiabele kosten voor zover het gebruikelijk is die winstopslagen ook
bij soortgelijke transacties buiten de groep in rekening te brengen. Alleen voor zover
nodig is van het bepaalde in artikel 10 afgeweken. Zo wordt afgeweken van het in het
tweede lid van artikel 10 neergelegde uitgangspunt dat vóór indiening van de aanvraag
door de subsidieontvanger gemaakte kosten niet voor subsidie in aanmerking komen.
De kosten die na 20 januari 2021 zijn gemaakt, zijn subsidiabel. Dit eerdere tijdstip
ligt in de rede, omdat het kabinet de steunmaatregel voor de evenementensector reeds
op 21 januari 2021 bij brief aan de Tweede Kamer heeft aangekondigd en evenementen
in de regel een lange voorbereidingsperiode kennen.
Het zesde tot en met achtste lid is opgenomen om te voorkomen dat de organisator voor
dezelfde kosten ook uit andere hoofde vergoeding krijgt, zoals op grond van de Derde
tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW-regeling).
Deze noodmaatregel ziet op het verstrekken van een tegemoetkoming in de loonkosten
van personeel in verband met omzetdalingen als gevolg van de coronacrisis. De Derde
tijdelijke noodmaatregel geldt voor omzetdalingen tot en met 31 augustus 2021. Indien
deze noodmaatregel wordt opgevolgd door een soortgelijke vierde noodmaatregel ligt
het in de rede dat de onderhavige regeling in verband hiermee wordt gewijzigd. Overigens
dient de organisator er rekening mee te houden, dat de subsidie die hij ontvangt op
grond van deze regeling geldt als omzet voor de NOW-regeling.
Onder gerealiseerde opbrengsten in het achtste lid vallen bijvoorbeeld bijdragen van
derden, waaronder subsidies van gemeenten en sponsorgelden, die aan de organisator
zijn verstrekt, ongeacht het al of niet doorgaan van het desbetreffende evenement.
Het gaat daarbij om opbrengsten die bij de organisatie van het evenement zijn gerealiseerd,
dat wil zeggen opbrengsten die de organisator niet terug hoeft te betalen. Deze opbrengsten
worden in mindering gebracht op de subsidiabele kosten.
Het negende lid beoogt te voorkomen dat Nederlandse subsidiegelden ten goede komen
aan artiesten van buiten de Europese Economische Ruimte en Caribisch Nederland.
Artikel 7
Het eerste lid heeft betrekking op het subsidieplafond. Dit bedraagt € 385 miljoen.
Het tweede lid ziet op de wijze van verdeling van de beschikbare middelen. Mede met
het oog op het beperken van de uitvoeringskosten, is gekozen voor de variant 'Wie
het eerst komt, het eerst maalt'. Met betrekking tot het bepalen van de volgorde van
de aanvragen, geldt de dag waarop de aanvraag is aangevuld, als datum van ontvangst,
wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid
heeft gehad de aanvraag aan te vullen. Indien op de dag dat het subsidieplafond wordt
bereikt meerdere aanvragen worden ontvangen, stelt de minister ingevolge artikel 27,
derde lid, van het Kaderbesluit de volgorde van die aanvragen vast door middel van
loting.
Indien een evenement niet geannuleerd hoeft te worden en dus doorgaat op de geplande
datum, wordt geen subsidie verstrekt en zal de beschikking tot subsidieverlening worden
ingetrokken. Dit biedt de minister de mogelijkheid het gereserveerde budget opnieuw
in te zetten. Daartoe zal de beslissing op aanvragen die voor subsidie in aanmerking
komen, maar niet gehonoreerd kunnen worden binnen het plafond, worden aangehouden
indien de aanvrager dat wenst. Aangehouden aanvragen worden op volgorde van binnenkomst
op een wachtlijst geplaatst. Een aanvraag die bovenaan de wachtlijst staat wordt alsnog
gehonoreerd op het moment dat daarvoor voldoende budget is vrijgekomen, mits de geplande
datum van het evenement nog niet is verstreken en de aanvrager de subsidie alsnog
wil ontvangen.
Artikel 8
In aanvulling op de algemene afwijzingsgronden van de artikelen 22 en 23 van het Kaderbesluit
bevat het eerste lid enkele specifieke gronden voor het afwijzen van subsidie.
In de eerste plaats beslist de minister afwijzend op de aanvraag indien er, in het
geval van een terugbetalingsverplichting als bedoeld in artikel 5, tweede lid, onvoldoende
vertrouwen bestaat dat de subsidieontvanger aan zijn terugbetalingsverplichting kan
voldoen. Deze grond ziet in het bijzonder, doch niet alleen, op subsidieaanvragers
die geen onderdeel uitmaken van een groep. Voor subsidieaanvragers die wel deel uitmaken
van een groep, is het risico dat een subsidieontvanger niet aan zijn terugbetalingsverplichting
zou kunnen voldoen, al grotendeels afgedekt doordat de hoogste Nederlandse onderneming
binnen de groep zich borg moet stellen voor het terug te betalen bedrag. In de tweede
plaats beslist de minister afwijzend op de aanvraag indien onvoldoende vertrouwen
bestaat dat het evenement zal worden gehouden met inachtneming van de op het tijdstip
waarop het evenement gehouden wordt geldende eisen met betrekking tot de veiligheid
van evenementen in het kader van de bestrijding van COVID-19. Het spreekt voor zich
dat evenementen wel verantwoord, dat wil zeggen met inachtneming van de geldende coronamaatregelen
ten aanzien van de veiligheid, moeten plaatsvinden. Een derde grond voor afwijzing
van de aanvraag heeft betrekking op de situatie dat op het tijdstip van het indienen
van de aanvraag reeds een evenementenverbod is aangekondigd of vastgesteld waardoor
het evenement geen doorgang kan vinden op de datum waarop het zou moeten plaatsvinden.
Voor het tijdstip waarop een evenementenverbod is aangekondigd geldt de datum van
de brief waarin het kabinet de Tweede Kamer informeert over een voorgenomen evenementverbod.
Aanvragen die na deze datum worden ingediend worden afgewezen. Het tijdstip waarop
een evenementenverbod is vastgesteld is het tijdstip waarop de ministeriële regeling
op grond van artikel 58i van de Wet publieke gezondheid in werking is getreden.
Gelet op het verwachte tijdstip van inwerkingtreding van de onderhavige regeling,
wordt er rekening mee gehouden dat op dat tijdstip reeds een evenementenverbod kan
zijn aangekondigd of vastgesteld voor de periode na 1 juli 2021. Organisatoren hebben
dan geen gelegenheid gehad om een subsidieaanvraag in te dienen vóór de aankondiging
of vaststelling van dat verbod, maar zullen al wel kosten hebben gemaakt voor de organisatie
van het evenement. Daarom bepaalt het tweede lid dat indien uiterlijk op de datum
voor het indienen van de aanvraag, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, een evenementenverbod
is aangekondigd of vastgesteld waardoor het evenement geen doorgang kan vinden op
de datum waarop het zou moeten plaatsvinden, de afwijzingsgrond in het eerste lid,
onderdeel c, niet van toepassing is.
Het derde lid bepaalt dat de afwijzingsgronden, bedoeld in artikel 23, onderdelen
a en e, van het Kaderbesluit, van toepassing zijn, met dien verstande dat daarbij
het risico op annulering als gevolg van een evenementenverbod buiten beschouwing wordt
gelaten. Artikel 23, onderdeel a, ziet op de situatie dat er onvoldoende vertrouwen
bestaat dat de aanvrager de activiteiten kan financieren. Onderdeel e van artikel 23
betreft de situatie dat onvoldoende vertrouwen bestaat in de economische haalbaarheid
van de activiteiten. Deze regeling, die er juist toe strekt het annuleringsrisico
vanwege corona af te dekken, zou haar doel voorbij schieten, als de afwijzingsgronden
van de artikelen 23, onderdelen a en e, onverkort van toepassing zouden zijn.
Artikel 9
De subsidie wordt verleend onder opschortende voorwaarden, dat wil zeggen dat de aanspraak
op subsidie pas ontstaat indien deze opschortende voorwaarden zich voordoen. Het gaat
bij opschortende voorwaarden om voorwaarden waarvan de vervulling niet uitsluitend
afhankelijk is van het bestuursorgaan (in dit geval de minister) en evenmin uitsluitend
afhankelijk van de subsidieontvanger. In onderdeel a is de opschortende voorwaarde
opgenomen dat indien een evenementenvergunning is vereist, die vergunning – of een
schriftelijke bevestiging van het bevoegd gezag van het voornemen tot vergunningverlening
– voorafgaand aan de vaststelling van het evenementenverbod als gevolg waarvan het
evenement moet worden geannuleerd, is afgegeven. Het kabinet beoogt in gesprek met
lokale autoriteiten te komen tot afspraken om tijdige vergunningverlening te bevorderen,
teneinde organisatoren voldoende zekerheid te geven. Onderdeel b bevat de voorwaarde
dat de subsidieontvanger een borgstellingsovereenkomst overlegt dat de hoogste Nederlandse
entiteit binnen de groep zich borg stelt voor het terug te betalen bedrag indien sprake
is van een terugbetalingsverplichting. In plaats daarvan kan ook een verklaring als
bedoeld in artikel 403, eerste lid, onderdeel f, van boek 2 van het Burgerlijk Wetboek
worden overgelegd die tenminste dezelfde mate van zekerheid biedt ten aanzien van
de terugbetalingsverplichting als de borgstelling.
Artikel 10
Artikel 10 heeft betrekking op de subsidieverplichtingen. De verplichtingen in het
eerste en tweede lid zijn alleen van toepassing voor zover voor een deel van de subsidie
een terugbetalingsverplichting geldt als bedoeld in artikel 42 van het Kaderbesluit.
Op grond van het eerste lid is de subsidieontvanger verplicht het deel van de subsidie
waarvoor een terugbetalingsverplichting geldt binnen ten hoogste 5 jaar na vaststelling
van de subsidie en volgens een in de beschikking tot subsidieverlening vastgelegd
schema terug te betalen aan de minister. Deze verplichting vloeit voort uit artikel
42, eerste lid, van het Kaderbesluit. Het tweede lid regelt dat een rente moet worden
betaald van jaarlijks 2% over het terug te betalen subsidiebedrag. Hiermee wordt invulling
gegeven aan artikel 42, tweede lid, van het Kaderbesluit.
Het derde lid bepaalt dat de subsidieontvanger verplicht is alle redelijke maatregelen
te nemen om de subsidiabele kosten te beperken. Deze eis is in overeenstemming met
het uitgangspunt van artikel 4:46, derde lid, Awb, dat kosten die in redelijkheid
niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie
niet in aanmerking worden genomen. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het
– in geval van annulering – tijdig contact opnemen met leveranciers.
Het vierde en vijfde lid betreffen de verantwoording van de gemaakte kosten. Indien
het subsidiebedrag € 125.000 of meer bedraagt is het uitgangspunt van artikel 50,
tweede lid, onderdeel c, van het Kaderbesluit dat bij de aanvraag tot subsidievaststelling
een controleverklaring van een accountant of accountant-administratieconsulent worden
aangeleverd. Omdat snelle uitbetaling van de subsidie na annulering wenselijk kan
zijn, maar wellicht niet altijd op korte termijn een accountant of accountant-administratieconsulent
beschikbaar is, behoeft de controleverklaring niet te worden aangeleverd op het moment
van indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling. Wel moet de controleverklaring
binnen 6 weken na indiening van de vaststellingsaanvraag alsnog worden overgelegd.
De vaststellingsaanvraag kan dan worden gebruikt om in de tussenliggende periode een
voorschot te verstrekken (zie artikel 12). Na ontvangst van de controleverklaring
zal de subsidie worden vastgesteld. Indien het subsidiebedrag € 25.000 of meer bedraagt
en minder bedraagt dan € 125.000 gaat het om een verklaring van een onafhankelijke
deskundige derde. Dit is een accountant, accountant-administratieconsulent of fiscaal
adviseur die niet verbonden is aan de (moeder)organisatie en een onafhankelijk oordeel
kan vellen. Deze derde dient te verklaren dat de aanvraag uitsluitend subsidiabele
kosten betreft en overeenkomstig de werkelijke kosten en opbrengsten is.
In het zesde lid wordt artikel 38, eerste lid, onderdelen b, c en d, van het Kaderbesluit
niet van toepassing verklaard. Artikel 38 ziet op eisen die aan de administratie worden
gesteld. De onderdelen b, c en d zijn niet relevant voor de onderhavige regeling en
worden om die reden buiten toepassing verklaard.
Het zevende lid heeft betrekking op subsidies onder de € 125.000. Voor deze subsidies
gelden minder zware administratieve verplichtingen dan voor subsidies boven de € 125.000:
de subsidieontvanger moet desgevraagd kunnen aantonen dat de specifiek ten behoeve
van het evenement gemaakte en betaalde kosten te allen tijde op duidelijke en eenvoudige
wijze afgeleid kunnen worden uit de gegevens waaruit blijkt dat de subsidiabele activiteiten
zijn verricht. Voor deze subsidies behoeft geen administratie te worden gevoerd als
bedoeld in artikel 38, eerste lid, van het Kaderbesluit.
Artikel 11
Artikel 11 heeft betrekking op de informatie die bij de aanvraag om subsidieverlening
moet worden verstrekt. Het gaat daarbij om zowel het verstrekken van alle relevante
gegevens (eerste lid) als om het overleggen van bepaalde documenten (tweede lid).
Onder meer dient er een begroting voor de in 2021 te houden editie van het evenement
te worden ingediend, voor zover dat evenement in Nederland zou plaatsvinden. Daarnaast
exploitatieoverzichten betreffende de twee meest recent in Nederland gehouden edities
van het evenement. In het geval van een internationaal sportevenement geldt dat exploitatieoverzichten
van de twee meest recent gehouden edities van het evenement moeten worden overgelegd,
ongeacht het land waar deze edities hebben plaatsgevonden. Voorts moet een offerte
of verzekeringspolis van een annuleringsverzekering voor de in 2021 te houden editie
van het evenement worden bijgevoegd, evenals de verzekeringspolis van de annuleringsverzekering
met pandemiedekking voor de vorige in Nederland gehouden of te houden editie van het
evenement (of bij een internationaal sportevenement, soortgelijke verzekeringspolissen
voor de vorige gehouden of geplande editie van het evenement).
Tot slot moet de aanvrager verklaren dat zal worden voldaan aan de eisen met betrekking
tot de veiligheid van het evenement in het kader van de bestrijding van COVID-19 zoals
die gelden op het tijdstip waarop het evenement wordt gehouden.
Artikel 12
Om aan hun betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, kan het voor subsidieontvangers
wenselijk zijn om op korte termijn na vaststelling van een evenementenverbod een voorschot
op de subsidie te ontvangen. Omdat op het moment van subsidieverlening nog onvoldoende
zekerheid is over de daadwerkelijke hoogte van de subsidiabele kosten, is de bevoorschotting
gekoppeld aan de vaststellingaanvraag. Indien de subsidieontvanger een voorschot aanvraagt,
verstrekt de minister dit voorschot binnen 2 weken na ontvangst van de vaststellingaanvraag.
Het voorschot kan uiterlijk gelijktijdig met indiening van de vaststellingsaanvraag
worden aangevraagd. Overeenkomstig artikel 4:45, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht
wordt bij de vaststellingsaanvraag rekening en verantwoording afgelegd over de aan
de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten. Op basis hiervan wordt het voorschot
berekend.
Het voorschot bedraagt 50% van de in de aanvraag tot subsidievaststelling opgevoerde
subsidiabele kosten, vermenigvuldigd met de vermenigvuldigingsfactor behorend bij
het percentage, bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel e, of indien dat percentage
lager is, artikel 13, vierde lid. Indien bijvoorbeeld subsidie wordt aangevraagd voor
80% van de subsidiabele kosten, is de bijbehorende vermenigvuldigingsfactor 0,8 en
bedraagt het voorschot 50% van 0,8 * de subsidiabele kosten.
Artikel 13
Artikel 50, eerste lid, van het Kaderbesluit bepaalt dat de subsidieontvanger zijn
aanvraag om subsidievaststelling indient uiterlijk 13 weken na het tijdstip waarop
de activiteiten moeten zijn voltooid. In artikel 13, eerste lid, van deze regeling
wordt verduidelijkt dat deze termijn begint te lopen vanaf de datum waarop het evenementenverbod
wordt vastgesteld waardoor het evenement moet worden geannuleerd. Uit artikel 13,
derde lid, volgt dat, in afwijking van artikel 50, negende lid van het Kaderbesluit,
ook bij subsidies die zijn verleend voor minder dan € 25.000 een aanvraag tot subsidievaststelling
moet worden gedaan. Hiervoor geldt de termijn van 13 weken zoals beschreven in het
eerste lid.
De aanvraag hoeft niet vergezeld te gaan van een controleverklaring. Omdat wellicht
niet altijd op korte termijn een accountant beschikbaar is, mag de controleverklaring
(of een verklaring van een deskundige derde, indien de subsidie meer dan € 25.000
en minder dan € 125.000 bedraagt) op een later moment nog worden overgelegd. De uiterste
datum hiervoor is 6 weken na indiening van de vaststellingsaanvraag (zie artikel 10).
De maximale subsidie bedraagt 100% van de subsidiabele kosten. Indien subsidie wordt
verstrekt voor meer dan 80% van de subsidiabele kosten geldt een terugbetalingsverplichting
voor het gedeelte van de subsidie dat dit percentage te boven gaat. In artikel 11,
eerste lid, onderdeel e, is bepaald dat bij de aanvraag tot subsidieverlening moet
worden aangegeven voor welk percentage van de subsidiabele kosten subsidie wordt gevraagd.
Omdat bij de verlening nog onzeker is hoeveel kosten daadwerkelijk gemaakt zullen
worden, en de omvang van de kosten in sterke mate afhankelijk is van onder meer het
moment van annuleren, is er pas na annulering zicht op de werkelijke financieringsbehoefte.
Indien de subsidieaanvrager na annulering constateert dat volstaan kan worden met
een lager subsidiepercentage, kan op grond van artikel 13, vierde lid, het gewenste
subsidiepercentage bij de aanvraag tot subsidievaststelling worden aangepast. Indien
het bij vaststelling gehanteerde percentage minder dan 80% van de subsidiabele kosten
bedraagt, zal aan de uiteindelijk verstrekte subsidie geen terugbetalingsverplichting
zijn verbonden.
Indien wel sprake is van een terugbetalingsverplichting, en de subsidieontvanger onderdeel
uitmaakt van een groep als bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit, dient de vaststellingsaanvraag
vergezeld te gaan van een borgstellingsovereenkomst van de hoogste Nederlandse onderneming
binnen de groep (de (groot)moederonderneming).
Artikel 15
Met de inwerkingtredingsdatum wordt afgeweken van de systematiek van vaste verandermomenten
voor regelgeving, inhoudende dat ministeriële regelingen met ingang van de eerste
dag van een kwartaal in werking treden en minimaal twee maanden voordien bekend worden
gemaakt. Deze afwijking wordt gerechtvaardigd doordat de doelgroep gebaat is bij spoedige
inwerkingtreding.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,
M.C.G. Keijzer