Regeling van de Minister voor Rechtsbescherming van 8 juni 2021, nummer 3324101, houdende de tijdelijke aanwijzing van de (overige) zittingsplaatsen van een gerechtshof als (overige) zittingsplaatsen van een ander gerechtshof als bedoeld in artikel 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie, ten behoeve van hogerberoepszaken strafrecht (Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Amsterdam voor hogerberoepszaken strafrecht van het gerechtshof Den Haag)

De Minister voor Rechtsbescherming

Gelet op artikel 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie;

Gehoord de Raad voor de rechtspraak;

Gehoord het College van procureurs-generaal;

BESLUIT

Artikel 1

Voor de behandeling in hoger beroep van strafzaken, die aanhangig zijn gemaakt bij het gerechtshof Den Haag, wordt het gerechtshof Amsterdam aangewezen als gerechtshof waarvan de zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen tijdelijk mede worden aangemerkt als zittingsplaatsen onderscheidenlijk overige zittingsplaatsen van het gerechtshof Den Haag, als bedoeld in artikel 62a, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juni 2021. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2023.

Artikel 3

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke aanwijzing gerechtshof Amsterdam voor hogerberoepszaken strafrecht van het gerechtshof Den Haag.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden gepubliceerd.

’s-Gravenhage, 8 juni 2021

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

TOELICHTING

Met deze regeling wordt toepassing gegeven aan het bepaalde in artikel 62a van de Wet op de rechterlijke organisatie (Wet RO). Op grond van die bepaling kan de Minister voor Rechtsbescherming een gerechtshof aanwijzen waarvan de (overige) zittingsplaatsen voor de behandeling van een bepaalde categorie van zaken tijdelijk mede worden aangemerkt als (overige) zittingsplaatsen van een ander gerechtshof. Een dergelijke aanwijzing kan alleen worden gegeven in geval van een tijdelijk gebrek aan voldoende zittingscapaciteit.

Deze aanwijzing wordt gedaan op verzoek van de Raad voor de rechtspraak namens de betrokken gerechtsbesturen, vanwege een tijdelijk gebrek aan zittingscapaciteit op het terrein van hogerberoepszaken strafrecht bij het gerechtshof Den Haag. Vanwege dit gebrek aan zittingscapaciteit kan (een deel van) de werkvoorraad hogerberoepszaken strafrecht waarover het gerechtshof Den Haag beschikt niet worden behandeld. Het gerechtshof Amsterdam heeft ten aanzien van hogerberoepszaken strafrecht zittingscapaciteit beschikbaar. In de periode dat de aanwijzing geldt worden, voor de behandeling van deze hogerberoepszaken strafrecht, de zittingsplaatsen en overige zittingsplaatsen van het gerechtshof Amsterdam aangewezen als zittingsplaatsen en overige zittingsplaatsen van het gerechtshof Den Haag. Zo kan het gerechtshof Den Haag de betreffende hogerberoepszaken behandelen op een zittingsplaats buiten het eigen arrondissement. De zaken blijven formeel aanhangig bij het gerechtshof Den Haag, maar kunnen worden behandeld door raadsheren van het gerechtshof Amsterdam. Het College van procureurs-generaal is, ingevolge artikel 62a, derde lid, Wet RO gehoord over de aanwijzing.

Uit artikel 62a, tweede lid, Wet RO volgt dat de geldigheidsduur voor een aanwijzing als bedoeld in dit artikel maximaal drie jaar is. De geldigheidsduur kan daarna eenmalig met een jaar verlengd worden. Voor de onderhavige aanwijzing wordt de geldigheidsduur op één jaar en zeven maanden bepaald.

’s-Gravenhage, 8 juni 2021

De Minister voor Rechtsbescherming, S. Dekker

Naar boven