BIJLAGE
Bijlage 9. behorende bij artikel 2, zesde lid, van de Regeling eindtermen educatie
2013
Eindtermen taalschakeltraject
Inhoudsopgave
Deze bijlage bevat de volgende hoofdstukken:
-
1. Leeswijzer
-
2. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding
-
3. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de vakopleiding
-
4. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding
-
5. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs,
profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
-
6. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs,
profiel Natuur, techniek en gezondheid
-
7. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs,
profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
-
8. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs,
profiel Natuur, techniek en gezondheid
-
9. Eindtermen leervaardigheden
-
10. Eindtermen vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze
-
11. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij
1. Leeswijzer
Alle taalschakeltrajecten bestaan uit basisvakken en eventuele maatwerkvakken en omvatten
daarnaast leervaardigheden, vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en kennis
van de Nederlandse maatschappij. De basisvakken en eventuele maatwerkvakken verschillen
per taalschakeltraject en zijn te vinden in de hoofdstukken 2 tot en met 8. De eindtermen
voor de leervaardigheden, vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en kennis
van de Nederlandse maatschappij zijn hetzelfde voor alle taalschakeltrajecten en te
vinden in de hoofdstukken 9 tot en met 11. Per taalschakeltraject zijn dus de volgende
eindtermen van toepassing:
Taalschakeltraject
|
Toepasselijke eindtermen
|
Taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding
|
Hoofdstuk 2 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar de vakopleiding
|
Hoofdstuk 3 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding
|
Hoofdstuk 4 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie
|
Hoofdstuk 5 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid
|
Hoofdstuk 6 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie
|
Hoofdstuk 7 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Natuur, techniek en
gezondheid
|
Hoofdstuk 8 tot en met 11
|
De basisvakken betreffen verschillende niveaus voor Nederlands, Engels en rekenen
of wiskunde. Voor de niveau-aanduiding voor Nederlands en Engels wordt gebruik gemaakt
van het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader voor Moderne Vreemde Talen, overal
afgekort als ‘ERK’.
2. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding
2.1 Basisvakken
Basisvak
|
Eindtermen
|
Nederlands ERK-niveau B1
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Op weg naar Engels ERK-niveau A1
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Op weg naar mbo-rekenniveau 2
|
1. Grootheden en eenheden
Beschikt over een klein aantal referentiematen voor gangbare grootheden, zoals lengte,
gewicht en tijd, en maakt daarmee schattingen en berekeningen.
Gebruikt grootheden, zoals lengte, gewicht, tijd en temperatuur en voert hiermee berekeningen
uit.
Herkent in een eenvoudige situatie om welke grootheid het gaat en gebruikt een passende
(veelvoorkomende) eenheid om de waarde ervan uit te drukken, zoals kilometers voor
de afstand tussen twee steden.
Kiest bij een meetsituatie een geschikt (eenvoudig) meetinstrument, voert de meting
uit en leest de gemeten waarde en eenheid af.
Gebruikt vuistregels en eenvoudige woordformules, die het verband aangeven tussen
twee of meer grootheden.
Ondersteunende vaardigheden
• gebruiken en ordenen van positieve en negatieve hele en eenvoudige decimale getallen;
• handig rekenen met nullen en gebruiken van 10-regels bij omrekenen van eenheden
en het rekenen met miljoen en miljard;
• rekenen met tijd;
• rekenen met eenvoudige gehele en decimale getallen (x, : en +, −).
2. Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld
Gebruikt in berekeningen enkele referentiematen voor oppervlakte en inhoud, zoals
‘mijn woonkamer is 4 bij 7 m’; ‘1 liter is een pak melk’.
Gebruikt gangbare meetkundige namen en begrippen en (wind)richtingen om in herkenbare
gevallen voorwerpen, plaatsen, routes en situaties te beschrijven.
Gebruikt een routebeschrijving of een navigatiesysteem om een route te vinden en te
volgen. Beschrijft een eenvoudige route in woorden of met een schets.
Leest en interpreteert een eenvoudige werktekening, kaart of plattegrond (2D) en verbindt
deze met de ruimtelijke werkelijkheid (3D).
Onderscheidt in herkenbare situaties omtrek, oppervlakte en inhoud en herkent de eenheden
die bij deze grootheden horen.
Bepaalt in functionele situaties omtrek, oppervlakte en/of inhoud van eenvoudige figuren
door middel van schatten, meten of berekenen.
Ondersteunende vaardigheden
• vermenigvuldigen en delen van gehele en decimale getallen;
• windrichtingen kennen;
• formules gebruiken;
• schatten en afronden.
3. Verhoudingen herkennen en gebruiken
Herkent verhoudingen in eenvoudige situaties en voert er functionele berekeningen
mee uit.
Kiest een passende aanpak of rekenmodel, zoals de verhoudingstabel, om verhoudingsgewijs
te rekenen.
Zet als dat nodig is eenvoudige verhoudingen om in gelijkwaardige verhoudingen of
in breuken, delingen of percentages, bijvoorbeeld om ze te kunnen vergelijken.
Herkent in eenvoudige situaties of twee grootheden verhoudingsgewijs samenhangen en
voert er eenvoudige berekeningen mee uit.
Ondersteunende vaardigheden
• handig rekenen met nullen (10-regels);
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, −);
• omzetten van eenheden in het metriek stelsel en eenheden van tijd (i.v.m. snelheid).
4. Procenten gebruiken
Herkent in eenvoudige situaties met procenten dat het om een ‘deel van’ gaat (relatief)
en weet waar het percentage van genomen wordt.
Berekent in situaties waarin dat functioneel is de waarde van procentuele toename
of afname bij een gegeven aantal/bedrag en een gegeven eenvoudig percentage (10-vouden
en enkele 5-vouden).
Gebruikt in situaties waar dat functioneel is de volgende relaties: 50% is de helft,
1/2 deel, delen door 2; 25% is een kwart, ¼ deel, delen door 4; 10% is 1/10 deel,
delen door 10.
Interpreteert eenvoudige (visuele) situaties waarin percentages boven de 100 voorkomen,
zoals een pak met +10% hagelslag (als 110%).
Herkent en vergelijkt in situaties eenvoudige percentages en delen (breuken) van een
gegeven totaal.
Ondersteunende vaardigheden
• handig rekenen met nullen (10-regels);
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).
5. Omgaan met kwantitatieve informatie
Leest gegevens af uit diverse eenvoudige formulieren, schema’s, tabellen en grafische
voorstellingen om daarmee een vraag te beantwoorden of een situatie te beschrijven.
Beoordeelt de weergave van de informatie uit diverse formulieren, schema’s, tabellen
en grafische voorstellingen kritisch en trekt conclusies over de bijbehorende situatie.
Voert eenvoudige berekeningen uit met gegevens en informatie uit formulieren, schema’s,
tabellen en diagrammen die alleen absolute hoeveelheden of aantallen bevatten.
Verzamelt om een vraag te beantwoorden zelf een beperkt aantal gegevens en ordent
en verwerkt deze in een eenvoudige tabel of diagram, indien relevant ook met gebruik
van ICT.
Interpreteert de waarde van eenvoudige statistische grootheden als een situatie daarom
vraagt.
Ondersteunende vaardigheden
• getallen ordenen op grootte;
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).
|
2.2 Maatwerkvakken
N.v.t.
3. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de vakopleiding
3.1 Basisvakken
Basisvak
|
Eindtermen
|
Nederlands ERK-niveau B1
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Engels ERK-niveau A1
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Mbo-rekenniveau 2
|
1. Grootheden en eenheden
Beschikt over een klein aantal referentiematen voor gangbare grootheden, zoals lengte,
gewicht en tijd, en maakt daarmee schattingen en berekeningen.
Gebruikt grootheden, zoals lengte, gewicht, tijd en temperatuur en voert hiermee berekeningen
uit.
Herkent in een eenvoudige situatie om welke grootheid het gaat en gebruikt een passende
(veelvoorkomende) eenheid om de waarde ervan uit te drukken, zoals kilometers voor
de afstand tussen twee steden.
Kiest bij een meetsituatie een geschikt (eenvoudig) meetinstrument, voert de meting
uit en leest de gemeten waarde en eenheid af.
Gebruikt vuistregels en eenvoudige woordformules, die het verband aangeven tussen
twee of meer grootheden.
Ondersteunende vaardigheden
• gebruiken en ordenen van positieve en negatieve hele en eenvoudige decimale getallen;
• handig rekenen met nullen en gebruiken van 10-regels bij omrekenen van eenheden
en het rekenen met miljoen en miljard;
• rekenen met tijd;
• rekenen met eenvoudige gehele en decimale getallen (x, : en +, −).
2. Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld
Gebruikt in berekeningen enkele referentiematen voor oppervlakte en inhoud, zoals
‘mijn woonkamer is 4 bij 7 m’; ‘1 liter is een pak melk’.
Gebruikt gangbare meetkundige namen en begrippen en (wind)richtingen om in herkenbare
gevallen voorwerpen, plaatsen, routes en situaties te beschrijven.
Gebruikt een routebeschrijving of een navigatiesysteem om een route te vinden en te
volgen. Beschrijft een eenvoudige route in woorden of met een schets.
Leest en interpreteert een eenvoudige werktekening, kaart of plattegrond (2D) en verbindt
deze met de ruimtelijke werkelijkheid (3D).
Onderscheidt in herkenbare situaties omtrek, oppervlakte en inhoud en herkent de eenheden
die bij deze grootheden horen.
Bepaalt in functionele situaties omtrek, oppervlakte en/of inhoud van eenvoudige figuren
door middel van schatten, meten of berekenen.
Ondersteunende vaardigheden
• vermenigvuldigen en delen van gehele en decimale getallen;
• windrichtingen kennen;
• formules gebruiken;
• schatten en afronden.
3. Verhoudingen herkennen en gebruiken
Herkent verhoudingen in eenvoudige situaties en voert er functionele berekeningen
mee uit.
Kiest een passende aanpak of rekenmodel, zoals de verhoudingstabel, om verhoudingsgewijs
te rekenen.
Zet als dat nodig is eenvoudige verhoudingen om in gelijkwaardige verhoudingen of
in breuken, delingen of percentages, bijvoorbeeld om ze te kunnen vergelijken.
Herkent in eenvoudige situaties of twee grootheden verhoudingsgewijs samenhangen en
voert er eenvoudige berekeningen mee uit.
Ondersteunende vaardigheden
• handig rekenen met nullen (10-regels);
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, −);
• omzetten van eenheden in het metriek stelsel en eenheden van tijd (i.v.m. snelheid).
4. Procenten gebruiken
Herkent in eenvoudige situaties met procenten dat het om een ‘deel van’ gaat (relatief)
en weet waar het percentage van genomen wordt.
Berekent in situaties waarin dat functioneel is de waarde van procentuele toename
of afname bij een gegeven aantal/bedrag en een gegeven eenvoudig percentage (10-vouden
en enkele 5-vouden).
Gebruikt in situaties waar dat functioneel is de volgende relaties: 50% is de helft,
1/2 deel, delen door 2; 25% is een kwart, ¼ deel, delen door 4; 10% is 1/10 deel,
delen door 10.
Interpreteert eenvoudige (visuele) situaties waarin percentages boven de 100 voorkomen,
zoals een pak met +10% hagelslag (als 110%).
Herkent en vergelijkt in situaties eenvoudige percentages en delen (breuken) van een
gegeven totaal.
Ondersteunende vaardigheden
• handig rekenen met nullen (10-regels);
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).
5. Omgaan met kwantitatieve informatie
Leest gegevens af uit diverse eenvoudige formulieren, schema’s, tabellen en grafische
voorstellingen om daarmee een vraag te beantwoorden of een situatie te beschrijven.
Beoordeelt de weergave van de informatie uit diverse formulieren, schema’s, tabellen
en grafische voorstellingen kritisch en trekt conclusies over de bijbehorende situatie.
Voert eenvoudige berekeningen uit met gegevens en informatie uit formulieren, schema’s,
tabellen en diagrammen die alleen absolute hoeveelheden of aantallen bevatten.
Verzamelt om een vraag te beantwoorden zelf een beperkt aantal gegevens en ordent
en verwerkt deze in een eenvoudige tabel of diagram, indien relevant ook met gebruik
van ICT.
Interpreteert de waarde van eenvoudige statistische grootheden als een situatie daarom
vraagt.
Ondersteunende vaardigheden
• getallen ordenen op grootte;
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).
|
3.2 Maatwerkvakken
N.v.t.
4. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding
4.1 Basisvakken
Basisvak
|
Eindtermen
|
Nederlands ERK-niveau B1
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Engels ERK-niveau A2
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Mbo-rekenniveau 3
|
1. Grootheden en eenheden
Beschikt over referentiematen voor gangbare grootheden en maakt daarmee schattingen
en berekeningen.
Gebruikt gangbare grootheden en voert hiermee berekeningen uit.
Herkent in een situatie om welke grootheid het gaat en gebruikt een passende (veelvoorkomende)
eenheid om de waarde ervan uit te drukken.
Gebruikt samengestelde eenheden, zoals km per uur of km per liter benzine en voert
hiermee berekeningen uit.
Kiest bij een meetsituatie een geschikt meetinstrument, voert de meting uit en interpreteert
de gemeten waarde en eenheid.
Gebruikt vuistregels en eenvoudige (woord)formules, die het verband aangeven tussen
twee of meer grootheden.
Ondersteunende vaardigheden
• gebruiken en ordenen van positieve en negatieve hele en eenvoudige decimale getallen;
• handig rekenen met nullen en gebruiken van 10-regels bij omrekenen van eenheden
en het rekenen met miljoen en miljard;
• rekenen met tijd;
• rekenen met eenvoudige gehele en decimale getallen (x, : en +, −).
2. Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld
Gebruikt in berekeningen referentiematen voor oppervlakte en inhoud.
Gebruikt gangbare meetkundige namen en begrippen, (wind)richtingen om in diverse gevallen
voorwerpen, plaatsen, routes en situaties te beschrijven.
Volgt routes op plattegronden, kaarten, met behulp van navigatiesystemen en aan de
hand van beschrijvingen en aanwijzingen. Beschrijft een eenvoudige route eventueel
met behulp van routekaarten en plattegronden.
Leest en interpreteert een werktekening, kaart en plattegrond (2D) en verbindt deze
met de ruimtelijke werkelijkheid (3D).
Maakt ten behoeve van concrete taken een schets van een situatie.
Onderscheidt in herkenbare situaties omtrek, oppervlakte en inhoud en kent en gebruikt
passende eenheden.
Bepaalt in functionele situaties omtrek, oppervlakte en/of inhoud van figuren door
middel van schatten, meten of berekenen en gebruikt – als het nodig is -hiervoor formules.
Ondersteunende vaardigheden
• vermenigvuldigen en delen van gehele en decimale getallen;
• windrichtingen kennen;
• formules gebruiken;
• schatten en afronden.
3. Verhoudingen herkennen en gebruiken
Herkent verhoudingen in situaties en voert er functionele berekeningen mee uit.
Kiest een passende aanpak om verhoudingsgewijs te rekenen.
Zet als dat nodig is verhoudingen om in breuken, delingen of percentages, bijvoorbeeld
om ze te kunnen vergelijken.
Interpreteert in situaties samengestelde grootheden als een verhouding en voert er
voorstelbare berekeningen mee uit binnen de context van de eigen leefwereld.
Ondersteunende vaardigheden
• handig rekenen met nullen (10-regels);
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, −);
• omzetten van eenheden in het metriek stelsel en eenheden van tijd (i.v.m. snelheid).
4. Procenten gebruiken
Herkent in situaties met procenten dat het om een ‘deel van’ gaat (relatief) en weet
welk aantal of hoeveelheid op 100% gesteld moet worden.
Rekent in functionele situaties met procenten, berekent ook de procentuele toename
en afname bij een gegeven aantal/bedrag en een gegeven percentage.
Gebruikt in situaties waarin dat functioneel is de relatie tussen procent, breuk (deling)
en verhouding bijvoorbeeld om te kunnen vergelijken.
Interpreteert situaties waarin percentages boven de 100 voorkomen, weet bijvoorbeeld
dat de prijs inclusief 21% BTW te schrijven is als 121%.
Rekent in situaties waarin dat functioneel is van een deel naar een geheel met eenvoudige
percentages (1, 5, 10, 25, 50, 75).
Ondersteunende vaardigheden
• handig rekenen met nullen (10-regels);
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).
|
|
5. Omgaan met kwantitatieve informatie
Leest gegevens af uit diverse formulieren, schema’s, tabellen en grafische voorstellingen,
en combineert ze waar nodig om daarmee een vraag te beantwoorden of een situatie te
beschrijven.
Analyseert en interpreteert de weergave van de informatie uit diverse formulieren,
schema’s, tabellen en grafische voorstellingen kritisch en trekt conclusies over de
bijbehorende situatie.
Voert berekeningen uit met gegevens en informatie uit tabellen en diverse grafische
voorstellingen die zowel absolute als relatieve waarden kunnen bevatten.
Verzamelt om een vraag te beantwoorden zelf gegevens en ordent en verwerkt deze in
een tabel of diagram, indien relevant ook met gebruik van ICT.
Interpreteert de waarde van statistische grootheden als een situatie daarom vraagt.
Ondersteunende vaardigheden
• getallen ordenen op grootte;
• rekenen met gehele en decimale getallen (x, : en +, -).
|
4.2 Maatwerkvakken
Maatwerkvak
|
Eindtermen
|
Nederlands ERK-niveau B2
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Wiskunde vmbo-TL
|
WI/K/1 Oriëntatie op leren en werken
1. De deelnemer kan:
• zich oriënteren op het belang van wiskunde voor de eigen loopbaan en voor zijn functioneren
in de maatschappij;
• een relatie leggen tussen wiskundige kennis en vaardigheden en de beroepspraktijk.
WI/K/2 Basisvaardigheden
2. De deelnemer kan basisvaardigheden toepassen die betrekking hebben op communiceren,
samenwerken en informatie verwerven en verwerken.
WI/K/3 Leervaardigheden in het vak wiskunde
3. De deelnemer kan structuren en verbanden opsporen in voor hem herkenbare situaties
en verbindingen leggen met wiskundige begrippen, en daarbij:
• wiskundige technieken kiezen en gebruiken om problemen op te lossen, waaronder basisalgoritmen
en standaardmethodes;
• communiceren door middel van adequaat (wiskundig) taalgebruik;
• adequate onderzoeks- en redeneerstrategieën toepassen.
WI/K/4 Algebraïsche verbanden
6. De deelnemer kan problemen oplossen waarin verbanden tussen variabelen een rol
spelen, en daarbij:
• tabellen, grafieken en formules hanteren bij verschillende typen verbanden;
• geschikte wiskundige modellen gebruiken.
WI/K/5 Rekenen, meten en schatten
7. De deelnemer kan efficiënt rekenen en cijfermatige gegevens kritisch beoordelen,
en daarbij:
• schatten en rekenen met gangbare maten en grootheden;
• op een verstandige manier de rekenmachine gebruiken.
WI/K/6 Meetkunde
9. De deelnemer kan voorstellingen maken, onderzoeken en interpreteren van objecten
en hun plaats in de ruimte, en daarbij:
• redeneren over meetkundige figuren en deze tekenen;
• afmetingen meten, schatten en berekenen;
• meetkundige begrippen en formules, instrumenten en apparaten hanteren.
WI/K/7 Informatieverwerking, statistiek
10. De deelnemer kan informatie verzamelen, weergeven en analyseren met behulp van
grafische voorstellingen, en daarbij:
• statistische representatievormen en een graaf hanteren;
• op basis van de verwerkte informatie verwachtingen uitspreken en conclusies trekken.
WI/K/8 Geïntegreerde Wiskundige Activiteiten
11. De deelnemer kan problemen in alledaagse situaties vertalen naar wiskundige problemen,
en daarbij:
• de hierboven genoemde vaardigheden geïntegreerd gebruiken;
• conclusies trekken die relevant zijn voor de bewuste probleemsituatie.
WI/V/1 Aanvullende eisen
12. De deelnemer kan:
• op de verschillende verbanden toegespitste technieken toepassen;
• formules en verbanden op een meer formele manier hanteren;
• complexe rekentechnieken verrichten met behulp van de rekenmachine;
• complexe meetkundige technieken gebruiken.
WI/V/2 Verrijkingsopdrachten
13. De deelnemer verricht complexe opdrachten, waarbij het proces van het probleemgebied
kiezen, de probleemsituatie identificeren en mathematiseren, het probleem oplossen,
de oplossing terugplaatsen in de oorspronkelijke situatie en reflecteren op het proces
wordt doorlopen.
WI/V/3 Verwerven, verwerken en verstrekken van informatie
14. De deelnemer kan zelfstandig informatie verwerven, verwerken en verstrekken in
het kader van het sectorwerkstuk.
WI/V/4 Vaardigheden in samenhang
15. De deelnemer kan de vaardigheden uit het kerndeel in samenhang toepassen.
|
5. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs,
profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
5.1 Basisvakken
Basisvak
|
Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding
|
Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding
|
Nederlands ERK-niveau B1
|
N.v.t.
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Nederlands ERK-niveau B2
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
N.v.t.
|
Engels ERK-niveau B1
|
Vaardigheden lezen en luisteren
|
N.v.t.
|
Engels ERK-niveau B2
|
N.v.t.
|
Vaardigheden lezen, luisteren, schrijven en spreken
|
Rekenen referentieniveau 3F
|
Zie bijlage 2 bij het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen
|
5.2 Maatwerkvakken
Maatwerkvak
|
Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding
|
Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding
|
Engels ERK-niveau B1
|
Vaardigheden spreken, gesprekken voeren en schrijven
|
N.v.t.
|
Wiskunde A havo
|
Domein A: vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch
denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren.
Domein B: Algebra en tellen
Subdomein B1: Rekenen
4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en daarbij gebruik maken van
de rekenkundige basisbewerkingen en van het werken met haakjes.
Subdomein B2: Algebra
5. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met variabelen en daarbij gebruik maken
van de algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.
Subdomein B3: Telproblemen
6. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij
berekeningen en redeneringen.
Domein C: Verbanden
Subdomein C1: Tabellen
7. De deelnemer kan een tabel opstellen op basis van gegevens uit een tekst, een grafiek,
een formule of andere tabellen en tabellen aflezen en interpreteren.
Subdomein C3: Formules met één of meer variabelen
9. De deelnemer kan door substitutie in een formule met één of meer variabelen waarden
berekenen en een formule opstellen of wijzigen op basis van gegeven informatie.
Subdomein C4: Lineaire verbanden
10. De deelnemer kan bij een lineair verband een formule opstellen en een grafiek
tekenen, met lineaire verbanden berekeningen uitvoeren zoals interpolatie en extrapolatie,
lineaire vergelijkingen en ongelijkheden oplossen en uitkomsten toepassen in profielspecifieke
probleemsituaties.
Subdomein C5: Exponentiële verbanden
11. De deelnemer kan exponentiële verbanden herkennen, met formules beschrijven, in
grafieken weergeven en er berekeningen aan uitvoeren.
Domein D: Verandering
12. De deelnemer kan bij een grafiek uitspraken doen over stijgen, dalen, maximum
en minimum en kan veranderingen beschrijven.
Domein E: Statistiek
Subdomein E1: Presentaties van data interpreteren en beoordelen
13. De deelnemer kan data die op diverse manieren zijn gerepresenteerd en/of samengevat
interpreteren en beoordelen op relevantie.
Subdomein E2: Data verwerken
14. De deelnemer kan data verwerken, organiseren, bewerken, weergeven in grafieken,
tabellen en diagrammen.
|
Wiskunde B havo
|
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen.
Domein B: Functie, grafieken en vergelijkingen
Subdomein B1: Standaardfuncties
4. De deelnemer kan standaardfuncties (machtsfuncties, exponentiële en logaritmische
functies en goniometrische functies) hanteren, interpreteren binnen een context, de
grafieken beschrijven en in een functievoorschrift vastleggen en werken met eenvoudige
transformaties.
Subdomein B2: Vergelijkingen en ongelijkheden
5. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen
oplossen, in voorkomende gevallen grafisch oplossen.
Subdomein B3: Evenredigheidsverbanden
6. De deelnemer kan verbanden tussen de twee grootheden αα en bb van de vorm αα=cc bbdd herkennen, toepassen en bijbehorende grafieken tekenen, vanuit de beschrijving van
een dergelijk verband een formule opstellen, de evenredigheidsconstante bepalen en
kan rekenen met en redeneren over verbanden van deze vorm en het effect van schaalvergroting.
Subdomein B4: Periodieke functies
7. De deelnemer kan periodieke verschijnselen beschrijven door middel van sinus- of
cosinusfuncties, de bijbehorende sinusoïden tekenen en de karakteristieke eigenschappen
ervan benoemen en alle oplossingen van een goniometrische vergelijking op een gegeven
interval bepalen.
Domein C: Meetkundige berekeningen
Subdomein C1: Afstanden en hoeken in concrete situaties
8. De deelnemer kan afstanden en hoeken berekenen met behulp van goniometrische verhoudingen
en de stelling van Pythagoras.
Domein D: Toegepaste analyse
Subdomein D1: Veranderingen
10. De deelnemer kan het veranderingsgedrag van een functie, gegeven door grafiek,
tabel of formule, beschrijven.
Subdomein D2: afgeleide functies
11. De deelnemer kan lokale veranderingen van functiewaarden benaderen zowel met een
differentiaalquotiënt als met een numeriek-grafische methode.
Subdomein D4: Toepassing afgeleide functies
13. De deelnemer kan analytisch-algebraïsche berekeningen uitvoeren gericht op profielspecifieke
contexten.
|
Geschiedenis havo
|
Domein A: Historisch besef
1. De deelnemer kan:
• gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen
uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische
schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling
gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen;
4. De deelnemer kan:
• in historische processen de samenhang tussen veranderingen en continuïteit beschrijven;
• de betekenis van historische gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen voor
het heden aangeven;
7. De deelnemer kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden met
• tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van personen
uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder wie hij zelf;
Domein B: Oriëntatiekennis
Voor tijdvak 9 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
37. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie;
38. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme;
39. de crisis van het wereldkapitalisme;
40. het voeren van twee wereldoorlogen;
41. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden;
42. de Duitse bezetting van Nederland;
43. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en
de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering;
44. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
Voor tijdvak 10 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
45. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop
en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog;
46. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld;
47. de eenwording van Europa;
48. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw
aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen;
49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie
10. De deelnemer kan:
• verband leggen tussen het ontstaan van vrijheidsrechten en politieke rechten in
bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende aspecten van die tijdvakken;
• uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft
ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren;
• uitleggen onder invloed van welke factoren de parlementaire democratie zich in Nederland
heeft ontwikkeld sinds 1795;
• de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven
sinds 1848.
|
Maatschappijleer havo
|
Domein B: Rechtsstaat
Subdomein B1: Vrijheidsrechten en plichten; het beginsel rechtsstaat
3. De deelnemer kan:
• voorbeelden van vrijheidsrechten en plichten die inwoners van Nederland hebben,
herleiden tot wetten en artikelen in de Grondwet;
• de waarden noemen die aan die grondbeginselen ten grondslag liggen;
• uitleggen wat de beginselen van de rechtsstaat zijn.
Subdomein B2: De praktijk van de rechtsstaat
4. De deelnemer kan aan de hand van voorbeelden de spanning weergeven tussen de beginselen
van de rechtsstaat enerzijds en de praktijk zoals die door groepen burgers ervaren
wordt anderzijds.
Domein C: Parlementaire democratie
Subdomein C1: Politieke rechten; de structuur van de democratie
6. De deelnemer kan:
• voorbeelden van politieke rechten die inwoners van Nederland hebben, herleiden tot
artikelen in de Grondwet;
• de waarden noemen die aan democratie ten grondslag liggen;
Subdomein C2: De praktijk van de parlementaire democratie
7. De deelnemer kan:
• de fasen in het proces van politieke besluitvorming op gemeentelijk, provinciaal
en nationaal niveau beschrijven;
Domein D: Verzorgingsstaat
Subdomein D2: Sociale rechten en plichten; kenmerken van een verzorgingsstaat
10. De deelnemer kan:
• voorbeelden van sociale rechten en plichten die inwoners van Nederland hebben, herleiden
tot wetten en artikelen in de Grondwet;
• de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de verzorgingsstaat;
• kenmerken van de Nederlandse verzorgingsstaat beschrijven.
Subdomein D3: De praktijk van de verzorgingsstaat
11. De deelnemer kan:
• hoofdlijnen aangeven van politieke discussies over de praktijk van de verzorgingsstaat;
• de relatie tussen de verzorgingsstaat en sociale ongelijkheid uitleggen.
Domein E: Pluriforme samenleving
Subdomein E2: Grondwet die horen bij een pluriforme samenleving
14. De deelnemer kan:
• de waarden noemen die ten grondslag liggen aan de grondrechten;
• uitleggen wat het verschil is tussen morele verplichtingen en plichten;
Subdomein E3: De praktijk van de pluriforme samenleving
15. De deelnemer kan:
• op basis van bronnen de verschillen in leefomstandigheden, gewoonten en gebruiken
van (afstammelingen van) migranten enerzijds en de autochtone meerderheid van de bevolking
anderzijds verklaren;
• het beleid van de politiek ten aanzien van etnische minderheden en vreemdelingen/asielzoekers
terugvoeren op (inter)nationale documenten;
• de standpunten van politieke partijen met betrekking tot vluchtelingen en migranten
vergelijken en becommentariëren.
|
Economie havo/vwo
|
Domein D Concept markt
De deelnemer kan in contexten analyseren dat keuzes en ruil die plaatsvinden worden
gecoördineerd via de markt. Prijsvorming is het coördinatiemechanisme waarmee vraag
en aanbod op elkaar worden afgestemd. De manier waarop prijsvorming plaatsvindt is
afhankelijk van de marktstructuur (marktvormen) en heeft gevolgen voor toetreding,
welvaart en economische politiek.
Domein E Concept ruilen over de tijd
De deelnemer kan, binnen de contexten van gezinshuishoudingen, bedrijfshuishoudingen
en overheidshuishoudingen, analyseren dat ruil niet alleen op één moment in de tijd
plaatsvindt, maar ook over de tijd. De prijs die deze intertemporele ruil coördineert
is de rente.
Domein F Concept samenwerken en onderhandelen
De deelnemer kan in contexten analyseren dat, wanneer belangen van individuele actoren
conflicteren, samenwerken en onderhandelen meer oplevert voor (markt)partijen dan
vertrouwen op individuele acties. Centralisatie, waarbij (collectieve) dwang het middel
is om acties tot stand te brengen, kan een alternatief coördinatiemechanisme zijn
voor keuzes.
Domein H Concept welvaart en groei
De deelnemer kan in contexten analyseren wat op nationaal en op mondiaal niveau de
oorzaken zijn van economische groei en van de verdeling van inkomen en welvaart. Keuzes
op microniveau werken door op macroniveau in elke economie die gekenmerkt wordt door
wederzijds afhankelijke markten.
|
Bedrijfseconomie havo
|
Domein D: Investeren en financieren
Subdomein D2: Financieren
18. De deelnemer kan vanuit het perspectief van een organisatie de werking van de
vermogensmarkt beschrijven.
19. De deelnemer kan in de context van een financieringsvraagstuk de redenen voor
het aantrekken van verschillende types vermogen onderscheiden.
20. De deelnemer kan onderkennen welke risico’s financiering met vreemd vermogen met
zich meebrengt.
Domein F: Financieel beleid
Subdomein F1: Vastleggen van financiële en niet-financiële informatie
23. De deelnemer kan financiële feiten inventariseren en verwerken tot financiële
overzichten.
24. De deelnemer kan financiële en niet-financiële informatie onderscheiden en het
belang van beide uitleggen voor het besturen van de organisatie.
Subdomein F2: Kosten-en winstvraagstukken
25. De deelnemer kan voor een dienstverlenende onderneming de verschillende kostensoorten
onderscheiden, de winst bepalen en verschillen verklaren.
Domein G: Verslaggeving
26. De deelnemer kan de jaarrekening van een eenvoudige organisatie (zoals een MKB-bedrijf)
interpreteren en uitleggen.
|
6. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs,
profiel Natuur, techniek en gezondheid
6.1 Basisvakken
Basisvak
|
Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding
|
Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding
|
Nederlands ERK-niveau B1
|
N.v.t.
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Nederlands ERK-niveau B2
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
N.v.t.
|
Engels ERK-niveau B1
|
Vaardigheden lezen en luisteren
|
N.v.t.
|
Engels ERK-niveau B2
|
N.v.t.
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Wiskunde A havo of Wiskunde B havo
|
WISKUNDE A
Domein A: vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch
denken en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren.
Domein B: Algebra en tellen
Subdomein B1: Rekenen
4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en daarbij gebruik maken van
de rekenkundige basisbewerkingen en van het werken met haakjes.
Subdomein B2: Algebra
5. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met variabelen en daarbij gebruik maken
van de algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.
Subdomein B3: Telproblemen
6. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij
berekeningen en redeneringen.
Domein C: Verbanden
Subdomein C1: Tabellen
7. De deelnemer kan een tabel opstellen op basis van gegevens uit een tekst, een grafiek,
een formule of andere tabellen en tabellen aflezen en interpreteren.
Subdomein C3: Formules met één of meer variabelen
9. De deelnemer kan door substitutie in een formule met één of meer variabelen waarden
berekenen en een formule opstellen of wijzigen op basis van gegeven informatie.
Subdomein C4: Lineaire verbanden
10. De deelnemer kan bij een lineair verband een formule opstellen en een grafiek
tekenen, met lineaire verbanden berekeningen uitvoeren zoals interpolatie en extrapolatie,
lineaire vergelijkingen en ongelijkheden oplossen en uitkomsten toepassen in profielspecifieke
probleemsituaties.
Subdomein C5: Exponentiële verbanden
11. De deelnemer kan exponentiële verbanden herkennen, met formules beschrijven, in
grafieken weergeven en er berekeningen aan uitvoeren.
Domein D: Verandering
12. De deelnemer kan bij een grafiek uitspraken doen over stijgen, dalen, maximum
en minimum en kan veranderingen beschrijven.
Domein E: Statistiek
Subdomein E1: Presentaties van data interpreteren en beoordelen
13. De deelnemer kan data die op diverse manieren zijn gerepresenteerd en/of samengevat
interpreteren en beoordelen op relevantie.
Subdomein E2: Data verwerken
14. De deelnemer kan data verwerken, organiseren, bewerken, weergeven in grafieken,
tabellen en diagrammen.
|
|
WISKUNDE B
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen.
Domein B: Functie, grafieken en vergelijkingen
Subdomein B1: Standaardfuncties
4. De deelnemer kan standaardfuncties (machtsfuncties, exponentiële en logaritmische
functies en goniometrische functies) hanteren, interpreteren binnen een context, de
grafieken beschrijven en in een functievoorschrift vastleggen en werken met eenvoudige
transformaties.
Subdomein B2: Vergelijkingen en ongelijkheden
5. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen
oplossen, in voorkomende gevallen grafisch oplossen.
Subdomein B3: Evenredigheidsverbanden
6. De deelnemer kan verbanden tussen de twee grootheden αα en bb van de vorm αα=cc bbdd herkennen, toepassen en bijbehorende grafieken tekenen, vanuit de beschrijving van
een dergelijk verband een formule opstellen, de evenredigheidsconstante bepalen en
kan rekenen met en redeneren over verbanden van deze vorm en het effect van schaalvergroting.
Subdomein B4: Periodieke functies
7. De deelnemer kan periodieke verschijnselen beschrijven door middel van sinus- of
cosinusfuncties, de bijbehorende sinusoïden tekenen en de karakteristieke eigenschappen
ervan benoemen en alle oplossingen van een goniometrische vergelijking op een gegeven
interval bepalen.
Domein C: Meetkundige berekeningen
Subdomein C1: Afstanden en hoeken in concrete situaties
8. De deelnemer kan afstanden en hoeken berekenen met behulp van goniometrische verhoudingen
en de stelling van Pythagoras.
Domein D: Toegepaste analyse
Subdomein D1: Veranderingen
10. De deelnemer kan het veranderingsgedrag van een functie, gegeven door grafiek,
tabel of formule, beschrijven.
Subdomein D2: afgeleide functies
11. De deelnemer kan lokale veranderingen van functiewaarden benaderen zowel met een
differentiaalquotiënt als met een numeriek-grafische methode.
Subdomein D4: Toepassing afgeleide functies
13. De deelnemer kan analytisch-algebraïsche berekeningen uitvoeren gericht op profielspecifieke
contexten.
|
6.2 Maatwerkvakken
Maatwerkvak
|
Eindtermen Nederlandstalige hbo-opleiding
|
Eindtermen Engelstalige hbo-opleiding
|
Engels ERK-niveau B1
|
Vaardigheden spreken, gesprekken voeren en schrijven
|
N.v.t.
|
Biologie havo
|
Domein A: vaardigheden
Subdomein A11: Vorm-functie-denken
11. De deelnemer kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten
op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende
functie wordt gezocht en andersom.
Subdomein A14: Systeemdenken
14. De deelnemer kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus,
relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische
eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen.
Subdomein A15: Contexten
15. De deelnemer kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot
en met F genoemde concepten ten minste gebruiken in beroepscontexten en in leefwereldcontexten.
Domein B Zelfregulatie
Subdomein B1: Eiwitsynthese
17. De deelnemer kan met behulp van de concepten DNA en eiwitsynthese ten minste in
contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze
bouwstoffen van de cel worden gevormd.
Subdomein B2: Stofwisseling van de cel
18. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie
en dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren
op welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.
Subdomein B3: Stofwisseling van het organisme
19. De deelnemer kan met behulp van de concepten orgaan, fotosynthese, ademhaling,
vertering, uitscheiding en transport ten minste in contexten op het gebied van gezondheid
en voedselproductie benoemen op welke wijze de stofwisseling van organismen verloopt
en benoemen op welke wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op welke wijze deze
kunnen worden aangepakt.
Subdomein B4: Zelfregulatie van het organisme
20. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, hormonale regulatie en
neurale regulatie ten minste in contexten op het gebied van sport en voeding verklaren
op welke wijze eukaryoten zichzelf reguleren.
Subdomein B5: Afweer van het organisme
21. De deelnemer kan met behulp van het concept afweer ten minste in contexten op
het gebied van gezondheidszorg en voedselproductie benoemen op welke wijze eukaryoten
zich te weer stellen tegen andere organismen, virussen en allergenen en welke problemen
daarbij kunnen ontstaan.
Subdomein B6: Beweging van het organisme
22. De deelnemer kan met behulp van de concepten beweging, neurale regulatie en waarneming
ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en sport verklaren op welke wijze
mens en dier bewegen.
Subdomein B7: Waarneming door het organisme
23. De deelnemer kan met behulp van de concepten orgaan, waarneming en neurale regulatie
ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en sport verklaren op welke wijze
organismen waarnemen.
Domein C: Zelforganisatie
Subdomein C2: Zelforganisatie van het organisme
26. De deelnemer kan met behulp van het concept levenscyclus ten minste in contexten
benoemen op het gebied van gezondheid op welke wijze de ontwikkeling van organismen
verloopt.
Domein E: Reproductie
Subdomein E1: DNA-replicatie
32. De deelnemer kan met behulp van het concept DNA-replicatie ten minste in contexten
op het gebied van veiligheid en gezondheid benoemen op welke wijze erfelijk materiaal
wordt gereproduceerd.
Subdomein E2: Levenscyclus van de cel
33. De deelnemer kan met behulp van het concept celcyclus ten minste in contexten
op het gebied van energie en gezondheid benoemen.
Subdomein E3: Voortplanting van het organisme
34. De deelnemer kan met behulp van het concept voortplanting ten minste in contexten
op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze de reproductie
van eukaryoten verloopt.
Subdomein E4: Erfelijke eigenschap
35. De deelnemer kan met behulp van het concept erfelijke eigenschap ten minste in
contexten op het gebied van veiligheid en voedselproductie verklaren op welke wijze
eigenschappen worden overgedragen bij eukaryoten.
|
Natuurkunde havo
|
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A10: Kennisontwikkeling en -toepassing
10. De deelnemer kan in contexten analyseren op welke wijze natuurkundige en technologische
kennis wordt ontwikkeld en toegepast.
Subdomein A11: Technisch-instrumentele vaardigheden
11. De deelnemer kan op een verantwoorde wijze omgaan met voor de natuurkunde relevante
materialen, instrumenten, apparaten en ICT toepassingen.
Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden
12. De deelnemer kan een aantal voor de natuurkunde relevante rekenkundige en wiskundige
vaardigheden correct en geroutineerd toepassen bij voor de natuurkunde specifieke
probleemsituaties.
Subdomein A13: Vaktaal
13. De deelnemer kan de specifieke vaktaal en vakterminologie interpreteren en produceren,
waaronder formuletaal, conventies en notaties.
Subdomein A14: Vakspecifiek gebruik van de computer
14. De deelnemer kan de computer gebruiken bij modelleren en visualiseren van verschijnselen
en processen, en voor het verwerken van gegevens.
Subdomein A15: Kwantificeren en interpreteren
15. De deelnemer kan fysische grootheden kwantificeren en mathematische uitdrukkingen
in verband brengen met relaties tussen fysische begrippen.
Domein B: Beeld- en geluidstechniek
Subdomein B1: Informatieoverdracht
16. De deelnemer kan in contexten eigenschappen van trillingen en golven gebruiken
bij het analyseren en verklaren van onder andere informatieoverdracht.
Subdomein B2: Medische beeldvorming
17. De deelnemer kan eigenschappen van ioniserende straling en de effecten van deze
straling op mens en milieu beschrijven. Ook kan de deelnemer medische beeldvormingstechnieken
beschrijven en analyseren aan de hand van fysische principes en de diagnostische functie
van deze beeldvormingstechnieken voor de gezondheid toelichten.
Subdomein B3: Optica
18. De deelnemer kan aan de hand van toepassingen van geometrische optica en golfoptica
eigenschappen van licht beschrijven en analyseren.1
Domein C: Beweging en energie
Subdomein C1: Kracht en beweging
19. De deelnemer kan in contexten de relatie tussen kracht en bewegingsveranderingen
analyseren en verklaren met behulp van de wetten van Newton.
Subdomein C2: Energieomzettingen
20. De deelnemer kan in contexten de begrippen energiebehoud, rendement, arbeid en
warmte gebruiken om energieomzettingen te beschrijven en te analyseren.
Domein D: Materialen
Subdomein D1: Eigenschappen van stoffen en materialen
21. De deelnemer kan in contexten fysische eigenschappen van stoffen en materialen
beschrijven en verklaren met behulp van atomaire en moleculaire modellen.
Domein E: Aarde en heelal
Subdomein E1: Zonnestelsel en heelal
23. De deelnemer kan het ontstaan en de ontwikkeling van structuren in het heelal
beschrijven en bewegingen in het zonnestelsel analyseren en verklaren aan de hand
van fysische principes.
Domein G: Meten en regelen
Subdomein G1: Gebruik van elektriciteit
26. De deelnemer kan opwekking, transport en toepassingen van elektriciteit beschrijven
en analyseren aan de hand van fysische begrippen.
Subdomein G2: Technische automatisering
27. De deelnemer kan meet-, stuur- en regelsystemen construeren en de functie en werking
van de componenten beschrijven.1
|
Scheikunde havo
|
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A10: Gebruiken van chemische concepten
10. De deelnemer kan chemische concepten en in de chemie gebruikte fysische en biologische
concepten herkennen en met elkaar in verband brengen.
Subdomein A11: Redeneren in termen van context-concept
11. De deelnemer kan in leefwereld-, beroeps- en technologische contexten chemische
concepten herkennen en gebruiken en kan op basis daarvan voorspellingen doen, en berekeningen
en schattingen maken.
Subdomein A12: Redeneren in termen van structuur-eigenschappen
12. De deelnemer kan macroscopische eigenschappen in relatie brengen met structuren
op meso- en microniveau en daarin aspecten van schaal herkennen en kan omgekeerd vanuit
structuren voorspellingen doen over macroscopische eigenschappen.
Subdomein A13: Redeneren over systemen, verandering en energie
13. De deelnemer kan chemische processen herkennen in termen van systemen en daarbij
kennis van stoffen, deeltjes, reactiviteit en energie gebruiken.
Subdomein A14: Redeneren in termen van duurzaamheid
14. De deelnemer kan in maatschappelijke, beroeps- en technologische contexten aspecten
van duurzaamheid aangeven en beschrijven.
Subdomein A15: Redeneren over ontwikkelen van chemische kennis
15. De deelnemer kan in contexten aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke,
technologische en chemische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.
Domein B: Kennis van stoffen en materialen
Subdomein B1: Deeltjesmodellen
16. De deelnemer kan deeltjesmodellen beschrijven en gebruiken.
Subdomein B2: Eigenschappen en modellen
17. De deelnemer kan macroscopische eigenschappen van een stof of materiaal in relatie
brengen met deeltjesmodellen.
Subdomein B3: Bindingen en eigenschappen
18. De deelnemer kan met behulp van kennis van bindingen eigenschappen van stoffen
en materialen toelichten en beschrijven.
Subdomein B4: Bindingen, structuren en eigenschappen
19. De deelnemer kan op basis van kennis van aanwezige structuren en de bindingen
in en tussen deeltjes een macroscopische eigenschap van een stof of materiaal verklaren.
Subdomein B5: Macroscopische eigenschappen
20. De deelnemer kan een macroscopische eigenschap relateren aan de structuur van
een stof of materiaal.
Domein C: Kennis van chemische processen en kringlopen
Subdomein C1: Chemische processen
21. De deelnemer kan chemische reacties en fysische processen beschrijven in termen
van vormen en verbreken van (chemische) bindingen.
Subdomein C2: Chemisch rekenen
22. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische reacties en behoudswetten
berekeningen maken over een proces.
Subdomein C3: Energieberekeningen
23. De deelnemer kan een chemisch proces en de daarbij optredende energieomzetting
en energie-uitwisseling beschrijven en met een berekening toelichten.
Subdomein C4: Chemisch evenwicht
24. De deelnemer kan bij experimenten metingen doen aan concentraties en energie-uitwisseling
en beredeneren of er sprake is van evenwicht en hoe de ligging van het evenwicht kan
worden beïnvloed.
Subdomein C5: Technologische aspecten
25. De deelnemer kan in contexten van technologische aard aspecten van schaal, verandering
en reactiviteit herkennen en toelichten.
Subdomein C6: Reactiekinetiek
26. De deelnemer kan de reactiesnelheid berekenen uit de concentratieverandering en
beredeneren hoe de reactiesnelheid beïnvloed wordt.
Subdomein C7: Behoudswetten en kringlopen
27. De deelnemer kan chemische processen relateren aan behoudswetten en beschrijven
in termen van kringlopen.
Subdomein C8: Classificatie van reacties
28. De deelnemer kan eenvoudige reacties classificeren en gebruiken bij het beschrijven
van polymerisatiereacties.
Domein D: Ontwerpen en experimenten in de chemie
Subdomein D1: Chemische vakmethodes
29. De deelnemer kan met behulp van kennis van stoffen, materialen en chemische processen
verklaren waarom bepaalde scheidings- en/of analysemethoden passen in een voorgesteld
ontwerp of productieproces.
Domein F: Processen in de chemische industrie
Subdomein F1: Industriële processen
35. De deelnemer kan gegeven industriële processen beschrijven in blokschema's, rendementsberekeningen
maken, en aangeven hoe aspecten van groene chemie bij het ontwerp van het proces een
rol spelen.
Subdomein F2: Procestechnologie en duurzaamheid
36. De deelnemer kan kennis over procestechnologie en reactiekinetiek gebruiken bij
redeneringen met betrekking tot duurzaamheid en veiligheid van een proces.
Subdomein F3: Energieomzettingen
37. De deelnemer kan in de context van duurzaamheid beschrijven welke chemische en/of
technologische processen worden gebruikt bij energieomzettingen en kan beredeneren
hoe duurzaamheid een rol speelt bij energieproductie.
Domein G: Maatschappij en chemische technologie
Subdomein G1: Chemie van het leven
41. De deelnemer kan chemische processen in levende organismen herkennen en beschrijven.
Subdomein G3: Duurzame chemische technologie
43. De deelnemer kan aangeven hoe grondstoffen voor de chemische industrie worden
geproduceerd en kan met behulp van kennis van duurzame principes een relatie leggen
tussen de lokale en mondiale kwaliteit van leven en de bijdrage van een bedrijfsproces
uit de chemische industrie daaraan.
Subdomein G4: Groene chemie
44. De deelnemer kan bij grootschalige productieprocessen aspecten van duurzaamheid
en groene chemie benoemen.
Subdomein G5: Ketenanalyse
45. De deelnemer kan met kennis van chemische processen bij een ketenanalyse van een
proces of een product voorstellen voor aanpassing van het proces of product beoordelen.
|
X Noot
1Deze eindterm is optioneel.
7. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk
onderwijs, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
7.1 Basisvakken
Basisvak
|
Eindtermen Nederlandstalige wo-opleiding
|
Eindtermen Engelstalige wo-opleiding
|
Nederlands ERK-niveau B1
|
N.v.t.
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Nederlands ERK-niveau B2
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
N.v.t.
|
Engels ERK-niveau B2
|
Vaardigheden lezen en luisteren
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo
|
WISKUNDE A
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover
gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren,
oplossen en het resultaat naar de betrokken context terugvertalen.
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren – en
kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Algebra en tellen
Subdomein B1: Algebra
4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en variabelen, daarbij gebruik
maken van rekenkundige en algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.
Subdomein B2: Telproblemen
5. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij
berekeningen en redeneringen.
Domein C: Verbanden
Subdomein C1: Standaardfuncties
6. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties,
goniometrische functies, exponentiële functies en logaritmische functies de kenmerken
in grafiek, tabel en formule herkennen en gebruiken.
Subdomein C2: Functies, grafieken, vergelijkingen en ongelijkheden
7. De deelnemer kan formules en functievoorschriften opstellen en bewerken, de bijbehorende
grafieken tekenen, vergelijkingen en ongelijkheden oplossen met algebraïsche methoden
zonder gebruik van ICT, en daar waar nodig met numerieke of grafische methoden met
inzet van ICT, en de uitkomst interpreteren in termen van een context.
Domein D: Verandering
Subdomein D1: Rijen
8. De deelnemer kan het gedrag van een rij herkennen en beschrijven en berekeningen
aan een rij uitvoeren, ten minste in het geval van rekenkundige en meetkundige rijen.
Subdomein D3: Afgeleide
10. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties,
exponentiële functies en logaritmische functies de afgeleide bepalen, de rekenregels
voor het differentiëren gebruiken en aan de hand van de afgeleide het veranderingsgedrag
van een functie beschrijven.
|
|
Domein E: Statistiek en kansrekening
Subdomein E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp
11. De deelnemer kan bij een probleemstelling die zich leent voor een statistische
aanpak een plan maken om antwoord op de probleemstelling te verkrijgen, waarbij geschikte
variabelen worden gekozen.
Subdomein E2: Visualisatie van data
12. De deelnemer kan verkregen data verwerken in een geschikte tabel of grafiek en
deze op waarde interpreteren.
Subdomein E3: Kwantificering
13. De deelnemer kan de verkregen data samenvatten in voor de probleemstelling geschikte
maten en hieraan interpretaties verbinden.
Subdomein E4: Kansbegrip
14. De deelnemer kan het kansbegrip gebruiken om bij een toevalsproces de kans op
een bepaalde uitkomst of gebeurtenis te bepalen aan de hand van een diagram, combinatoriek,
kansregels en simulatie.
Subdomein E5: Kansverdelingen
15. De deelnemer kan aangeven in welke situatie een toevalsvariabele een bepaalde
kansverdeling bezit en van die verdeling de karakteristieken verwachtingswaarde en
standaardafwijking hanteren.
Subdomein E6: Verklarende statistiek
16. De deelnemer kan in een probleemsituatie op basis van steekproefgegevens een uitspraak
doen over een populatie, de betrouwbaarheid daarvan kwantificeren en het resultaat
duiden in termen van de context.
Subdomein E7: Statistiek met ICT
17. De deelnemer beheerst statistisch ICT-gebruik in relatie met de subdomeinen E1,
E2, E3, E4, E5 en E6 om grote datasets te interpreteren en te analyseren.
WISKUNDE B
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover
gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren,
oplossen en het resultaat naar het oorspronkelijke probleem terugvertalen.
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen
– en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Functies, grafieken en vergelijkingen
Subdomein B1: Formules en functies
4. De deelnemer kan formules interpreteren en bewerken, bij een verband tussen twee
variabelen een grafiek tekenen in een assenstelsel en bepalen of een gegeven formule
herschreven kan worden als functievoorschrift.
Subdomein B2: Standaardfuncties
5. De deelnemer kan grafieken tekenen en herkennen van de volgende standaardfuncties:
machtsfuncties met rationale exponenten, exponentiële functies, logaritmische functies,
goniometrische functies en de absolutewaardefunctie en kan van deze verschillende
typen functies de karakteristieke eigenschappen benoemen en gebruiken.
Subdomein B3: Functies en grafieken
6. De deelnemer kan functievoorschriften opstellen, bewerken, combineren, de bijbehorende
grafieken tekenen en aan de hand van een functievoorschrift zonder hulpmiddelen kwalitatieve
uitspraken doen over de functie en haar grafiek.
Subdomein B4: Inverse functies
7. De deelnemer kan de inverse van een functie begripsmatig hanteren, opstellen en
gebruiken.
Subdomein B5: Vergelijkingen en ongelijkheden
8. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen
oplossen en de oplossingen interpreteren.
Subdomein B6: Asymptoten en limietgedrag van functies
9. De deelnemer kan het asymptotisch gedrag van functies bepalen en dit met limietberekening
aantonen.
Domein C: Differentiaal- en integraalrekening
Subdomein C1: Afgeleide functies
10. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van een functie begripsmatig interpreteren
en gebruiken om die functie te onderzoeken en de eerste en tweede afgeleide gebruiken
in toepassingen.
Subdomein C2: Technieken voor differentiëren
11. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van functies bepalen met behulp
van de regels voor het differentiëren en daarbij algebraïsche technieken gebruiken.
Subdomein C3: Integraalrekening
12. De deelnemer kan in geschikte toepassingen een bepaalde integraal opstellen en
exact berekenen.
Domein D: Goniometrische functies
13. De deelnemer kan bij periodieke verschijnselen formules opstellen en bewerken,
de bijbehorende grafieken tekenen, vergelijkingen oplossen en hierbij de periodiciteit
met inzicht gebruiken.
Domein E: Meetkunde met coördinaten
Subdomein E1: Meetkundige vaardigheden
14. De deelnemer kan meetkundige eigenschappen van objecten onderzoeken en bewijzen
en kan daarbij gebruik maken van meetkundige en algebraïsche technieken en van ICT.
Subdomein E2: Algebraïsche methoden in de vlakke meetkunde
15. De deelnemer kan eigenschappen en onderlinge ligging van punten, lijnen, cirkels
en andere geschikte figuren onderzoeken met behulp van algebraïsche voorstellingen,
kan in een gegeven of zelfgekozen coördinatenstelsel algebraïsche voorstellingen van
figuren opstellen en kan algebraïsche voorstellingen gebruiken om meetkundige problemen
op te lossen.
Subdomein E3: Vectoren en inproduct
16. De deelnemer kan met behulp van vectoren en inproducten eigenschappen van figuren
in het vlak afleiden en berekeningen uitvoeren.
Subdomein E4: Toepassingen
17. De deelnemer kan de aangegeven technieken toepassen in geschikte natuurwetenschappelijke
en technische situaties
|
7.2 Maatwerkvakken
Maatwerkvak
|
Eindtermen
|
Geschiedenis vwo
|
Domein A: Historisch besef
1. De deelnemer kan:
• gebeurtenissen uit zijn eigen leven alsmede verschijnselen, gebeurtenissen en personen
uit de geschiedenis met behulp van een tijdbalk of een andere vorm van chronologische
schematisering ordenen en daarbij de volgende aanduidingen van tijd en tijdsindeling
gebruiken: jaren, eeuwen, tijdvakken, perioden en jaartellingen;
• met gebruik van voorbeelden uit de perioden- en tijdvakkenindeling van eindterm
2, de westers-christelijke jaartelling en meerdere voorbeelden van jaartellingen of
periodiseringen uitleggen dat chronologische indelingen interpretatief van aard zijn
en (mede) afhangen van de standplaats die men inneemt en/of de vraag die men wil beantwoorden.
2. De deelnemer kan de volgende tijdvakken met bijbehorende tijdsgrenzen in chronologische
volgorde noemen en als referentiekader gebruiken:
• tijdvak 8: tijd van burgers en stoommachines (1800–1900) / industrialisatietijd
/ 19e eeuw;
• tijdvak 9: tijd van de wereldoorlogen (1900–1950) / eerste helft 20e eeuw;
• tijdvak 10: tijd van televisie en computer (vanaf 1950) / tweede helft 20e eeuw.
3. De deelnemer kan:
• uitleggen dat de indeling in perioden en tijdvakken een westers perspectief op de
geschiedenis vertegenwoordigt en wat de beperkingen en bezwaren daarvan kunnen zijn.
6. De deelnemer kan:
• in het kader van een historische vraagstelling verklaringen geven voor historische
gebeurtenissen, verschijnselen en ontwikkelingen;
• onderscheid maken tussen verschillende soorten oorzaken en gevolgen.
7. De deelnemer kan bij het geven van oordelen over het verleden rekening houden met:
• het onderscheid tussen feiten en meningen;
• tijd- en plaatsgebondenheid van interpretaties en oordelen afkomstig van personen
uit het verleden en afkomstig van hedendaagse personen, onder wie hij zelf;
• de rol van waardepatronen in heden en verleden;
• het ondersteunen van uitspraken met behulp van argumenten.
Domein B: Oriëntatiekennis
8. De deelnemer kan voor elk van de drie tijdvakken die genoemd zijn in eindterm 2:
• de kenmerkende aspecten voor ieder tijdvak noemen;
• bij elk kenmerkend aspect van een tijdvak een passend voorbeeld geven van een gebeurtenis,
ontwikkeling, verschijnsel of handeling dan wel gedachtegang van een persoon en dit
voorbeeld gebruiken om het betreffende aspect te verduidelijken;
Voor tijdvak 8 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
31. de industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële
samenleving;
32. discussies over de ‘sociale kwestie’;
33. moderne vorm van imperialisme die verband hield met de industrialisatie;
34. de opkomst van emancipatiebewegingen;
35. voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen
aan het politieke proces;
36. de opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme,
socialisme, confessionalisme en feminisme.
Voor tijdvak 9 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
37. de rol van moderne propaganda- en communicatiemiddelen en vormen van massaorganisatie;
38. het in praktijk brengen van de totalitaire ideologieën communisme en fascisme/nationaalsocialisme;
39. de crisis van het wereldkapitalisme;
40. het voeren van twee wereldoorlogen;
41. racisme en discriminatie die leidden tot genocide, in het bijzonder op de joden;
42. de Duitse bezetting van Nederland;
43. verwoestingen op niet eerder vertoonde schaal door massavernietigingswapens en
de betrokkenheid van de burgerbevolking bij oorlogvoering;
44. vormen van verzet tegen het West-Europese imperialisme.
Voor tijdvak 10 gelden de volgende kenmerkende aspecten:
45. de verdeling van de wereld in twee ideologische blokken in de greep van een wapenwedloop
en de daaruit voortvloeiende dreiging van een atoomoorlog;
46. de dekolonisatie die een eind maakte aan de westerse hegemonie in de wereld;
47. de eenwording van Europa;
48. de toenemende westerse welvaart die vanaf de jaren zestig van de twintigste eeuw
aanleiding gaf tot ingrijpende sociaal-culturele veranderingsprocessen;
49. de ontwikkeling van pluriforme en multiculturele samenlevingen.
Domein D: Geschiedenis van de rechtsstaat en van de parlementaire democratie
10. De deelnemer kan:
• verband leggen tussen het ontstaan van vrijheidsrechten en politieke rechten in
bepaalde historische tijdvakken en kenmerkende aspecten van die tijdvakken;
• belangrijke denkers noemen en hun opvattingen over de relatie tussen staat en onderdanen
• uitleggen onder invloed van welke factoren de rechtsstaat zich in Nederland heeft
ontwikkeld en welke actoren erbij betrokken waren;
• uitleggen onder invloed van welke factoren de parlementaire democratie zich in Nederland
heeft ontwikkeld sinds 1795;
• de ontstaansgeschiedenis van de belangrijkste politieke stromingen en partijen weergeven
sinds 1848.
|
8. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk
onderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid
8.1 Basisvakken
Basisvak
|
Eindtermen Nederlandstalige wo-opleiding
|
Eindtermen Engelstalige wo-opleiding
|
Nederlands ERK-niveau B1
|
N.v.t.
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Nederlands ERK-niveau B2
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
N.v.t.
|
Engels ERK-niveau B2
|
Vaardigheden lezen en luisteren
|
Vaardigheden lezen, gesprekken voeren, spreken, luisteren en schrijven
|
Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo
|
WISKUNDE A
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover
gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren,
oplossen en het resultaat naar de betrokken context terugvertalen.
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige vaardigheden,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren – en
kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Algebra en tellen
Subdomein B1: Algebra
4. De deelnemer kan berekeningen uitvoeren met getallen en variabelen, daarbij gebruik
maken van rekenkundige en algebraïsche basisbewerkingen en van het werken met haakjes.
Subdomein B2: Telproblemen
5. De deelnemer kan telproblemen structureren en schematiseren en dat gebruiken bij
berekeningen en redeneringen.
Domein C: Verbanden
Subdomein C1: Standaardfuncties
6. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties,
goniometrische functies, exponentiële functies en logaritmische functies de kenmerken
in grafiek, tabel en formule herkennen en gebruiken.
Subdomein C2: Functies, grafieken, vergelijkingen en ongelijkheden
7. De deelnemer kan formules en functievoorschriften opstellen en bewerken, de bijbehorende
grafieken tekenen, vergelijkingen en ongelijkheden oplossen met algebraïsche methoden
zonder gebruik van ICT, en daar waar nodig met numerieke of grafische methoden met
inzet van ICT, en de uitkomst interpreteren in termen van een context.
Domein D: Verandering
Subdomein D1: Rijen
8. De deelnemer kan het gedrag van een rij herkennen en beschrijven en berekeningen
aan een rij uitvoeren, ten minste in het geval van rekenkundige en meetkundige rijen.
Subdomein D3: Afgeleide
10. De deelnemer kan van eerstegraadsfuncties, tweedegraadsfuncties, machtsfuncties,
exponentiële functies en logaritmische functies de afgeleide bepalen, de rekenregels
voor het differentiëren gebruiken en aan de hand van de afgeleide het veranderingsgedrag
van een functie beschrijven.
Domein E: Statistiek en kansrekening
Subdomein E1: Probleemstelling en onderzoeksontwerp
11. De deelnemer kan bij een probleemstelling die zich leent voor een statistische
aanpak een plan maken om antwoord op de probleemstelling te verkrijgen, waarbij geschikte
variabelen worden gekozen.
Subdomein E2: Visualisatie van data
12. De deelnemer kan verkregen data verwerken in een geschikte tabel of grafiek en
deze op waarde interpreteren.
Subdomein E3: Kwantificering
13. De deelnemer kan de verkregen data samenvatten in voor de probleemstelling geschikte
maten en hieraan interpretaties verbinden.
Subdomein E4: Kansbegrip
14. De deelnemer kan het kansbegrip gebruiken om bij een toevalsproces de kans op
een bepaalde uitkomst of gebeurtenis te bepalen aan de hand van een diagram, combinatoriek,
kansregels en simulatie.
Subdomein E5: Kansverdelingen
15. De deelnemer kan aangeven in welke situatie een toevalsvariabele een bepaalde
kansverdeling bezit en van die verdeling de karakteristieken verwachtingswaarde en
standaardafwijking hanteren.
Subdomein E6: Verklarende statistiek
16. De deelnemer kan in een probleemsituatie op basis van steekproefgegevens een uitspraak
doen over een populatie, de betrouwbaarheid daarvan kwantificeren en het resultaat
duiden in termen van de context.
Subdomein E7: Statistiek met ICT
17. De deelnemer beheerst statistisch ICT-gebruik in relatie met de subdomeinen E1,
E2, E3, E4, E5 en E6 om grote datasets te interpreteren en te analyseren.
|
|
WISKUNDE B
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Algemene vaardigheden
1. De deelnemer heeft kennis van de rol van wiskunde in de maatschappij, kan hierover
gericht informatie verzamelen en de resultaten communiceren met anderen.
Subdomein A2: Profielspecifieke vaardigheden
2. De deelnemer kan profielspecifieke probleemsituaties in wiskundige termen analyseren,
oplossen en het resultaat naar het oorspronkelijke probleem terugvertalen.
Subdomein A3: Wiskundige vaardigheden
3. De deelnemer beheerst de bij het examenprogramma passende wiskundige denkactiviteiten,
waaronder modelleren en algebraïseren, ordenen en structureren, analytisch denken
en probleemoplossen, formules manipuleren, abstraheren, en logisch redeneren en bewijzen
– en kan daarbij ICT functioneel gebruiken.
Domein B: Functies, grafieken en vergelijkingen
Subdomein B1: Formules en functies
4. De deelnemer kan formules interpreteren en bewerken, bij een verband tussen twee
variabelen een grafiek tekenen in een assenstelsel en bepalen of een gegeven formule
herschreven kan worden als functievoorschrift.
Subdomein B2: Standaardfuncties
5. De deelnemer kan grafieken tekenen en herkennen van de volgende standaardfuncties:
machtsfuncties met rationale exponenten, exponentiële functies, logaritmische functies,
goniometrische functies en de absolutewaardefunctie en kan van deze verschillende
typen functies de karakteristieke eigenschappen benoemen en gebruiken.
Subdomein B3: Functies en grafieken
6. De deelnemer kan functievoorschriften opstellen, bewerken, combineren, de bijbehorende
grafieken tekenen en aan de hand van een functievoorschrift zonder hulpmiddelen kwalitatieve
uitspraken doen over de functie en haar grafiek.
Subdomein B4: Inverse functies
7. De deelnemer kan de inverse van een functie begripsmatig hanteren, opstellen en
gebruiken.
Subdomein B5: Vergelijkingen en ongelijkheden
8. De deelnemer kan vergelijkingen, ongelijkheden en stelsels van twee lineaire vergelijkingen
oplossen en de oplossingen interpreteren.
Subdomein B6: Asymptoten en limietgedrag van functies
9. De deelnemer kan het asymptotisch gedrag van functies bepalen en dit met limietberekening
aantonen.
Domein C: Differentiaal- en integraalrekening
Subdomein C1: Afgeleide functies
10. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van een functie begripsmatig interpreteren
en gebruiken om die functie te onderzoeken en de eerste en tweede afgeleide gebruiken
in toepassingen.
Subdomein C2: Technieken voor differentiëren
11. De deelnemer kan de eerste en tweede afgeleide van functies bepalen met behulp
van de regels voor het differentiëren en daarbij algebraïsche technieken gebruiken.
Subdomein C3: Integraalrekening
12. De deelnemer kan in geschikte toepassingen een bepaalde integraal opstellen en
exact berekenen.
Domein D: Goniometrische functies
13. De deelnemer kan bij periodieke verschijnselen formules opstellen en bewerken,
de bijbehorende grafieken tekenen, vergelijkingen oplossen en hierbij de periodiciteit
met inzicht gebruiken.
Domein E: Meetkunde met coördinaten
Subdomein E1: Meetkundige vaardigheden
14. De deelnemer kan meetkundige eigenschappen van objecten onderzoeken en bewijzen
en kan daarbij gebruik maken van meetkundige en algebraïsche technieken en van ICT.
Subdomein E2: Algebraïsche methoden in de vlakke meetkunde
15. De deelnemer kan eigenschappen en onderlinge ligging van punten, lijnen, cirkels
en andere geschikte figuren onderzoeken met behulp van algebraïsche voorstellingen,
kan in een gegeven of zelfgekozen coördinatenstelsel algebraïsche voorstellingen van
figuren opstellen en kan algebraïsche voorstellingen gebruiken om meetkundige problemen
op te lossen.
Subdomein E3: Vectoren en inproduct
16. De deelnemer kan met behulp van vectoren en inproducten eigenschappen van figuren
in het vlak afleiden en berekeningen uitvoeren.
Subdomein E4: Toepassingen
17. De deelnemer kan de aangegeven technieken toepassen in geschikte natuurwetenschappelijke
en technische situaties
|
8.2 Maatwerkvakken
Maatwerkvak
|
Eindtermen
|
Biologie vwo
|
Domein A: Vaardigheden
Algemene vaardigheden (profieloverstijgend niveau)
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
1. De deelnemer kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.
Subdomein A2: Communiceren
2. De deelnemer kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein
communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.
Subdomein A3: Reflecteren op leren
3. De deelnemer kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren
op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.
Subdomein A4: Studie en beroep
4. De deelnemer kan aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie
en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies
en beroepen onder woorden brengen.
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
5. De deelnemer kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruikmakend van relevante
begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren,
en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De deelnemer maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A6: Ontwerpen
6. De deelnemer kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
7. De deelnemer kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een
hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren,
en het model toetsen en beoordelen. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
8. De deelnemer kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
9. De deelnemer kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie
in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Subdomein A10: Beleven
10. De deelnemer kan in contexten gevoelens en betekenissen expliciteren die worden
opgeroepen door het omgaan met de natuur of in de natuur voorkomende objecten en daarbij
aandacht schenken aan de gevoelens en betekenissen van anderen.
Subdomein A11: Vorm-functie-denken
11. De deelnemer kan in contexten redeneringen hanteren waarbij van biologische objecten
op verschillende organisatieniveaus vanuit een gegeven vorm naar een bijbehorende
functie wordt gezocht en andersom.
Subdomein A12: Ecologisch denken
12. De deelnemer kan in contexten op het gebied van duurzaamheid redeneringen hanteren
waarbij uitgewerkt wordt wat de gevolgen van interne of externe veranderingen in een
levensgemeenschap of ecosysteem zijn.
Subdomein A13: Evolutionair denken
13. De deelnemer kan in contexten redeneringen hanteren waarmee biologische verschijnselen
op verschillende organisatieniveaus verklaard worden met behulp van theorie over evolutiemechanismen.
Subdomein A14: Systeemdenken
14. De deelnemer kan in contexten een onderscheid maken tussen verschillende organisatieniveaus,
relaties binnen en tussen organisatieniveaus uitwerken en uiteenzetten hoe biologische
eenheden op verschillende organisatieniveaus zichzelf in stand houden en ontwikkelen.
Subdomein A15: Kennisontwikkeling en -toepassing
15. De deelnemer kan in contexten analyseren op welke wijze natuurwetenschappelijke
en technologische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.
Subdomein A16: Contexten
16. De deelnemer kan de in domein A genoemde vaardigheden en de in domeinen B tot
en met F genoemde concepten ten minste gebruiken in wetenschappelijke contexten, in
beroepscontexten waarvoor een wetenschappelijke opleiding is vereist en in leefwereldcontexten.
Domein B: Zelfregulatie
Subdomein B1: Eiwitsynthese
17. De deelnemer kan met behulp van de concepten DNA en eiwitsynthese ten minste in
contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie verklaren op welke wijze
zelfregulatie op moleculair niveau plaatsvindt.
Subdomein B2: Stofwisseling van de cel
18. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, transport, assimilatie
en dissimilatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voeding verklaren
op welke wijze de stofwisseling van cellen van prokaryoten en eukaryoten verloopt.
Subdomein B3: Stofwisseling van het organisme
19. De deelnemer kan met behulp van de concepten orgaan, fotosynthese, ademhaling,
vertering, uitscheiding en transport ten minste in contexten op het gebied van gezondheid
en voedselproductie verklaren op welke wijze de stofwisseling van organismen verloopt
en beargumenteren op welke wijze stoornissen daarin kunnen ontstaan en op welke wijze
deze kunnen worden aangepakt.
Subdomein B4: Zelfregulatie van het organisme
20. De deelnemer kan met behulp van de concepten homeostase, hormonale regulatie en
neurale regulatie ten minste in contexten op het gebied van sport en voeding verklaren
op welke wijze zelfregulatie bij eukaryoten verloopt en beargumenteren op welke wijze
daarin stoornissen kunnen ontstaan en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.
Subdomein B5: Afweer van het organisme
21. De deelnemer kan met behulp van het concept afweer ten minste in contexten op
het gebied van gezondheidszorg en voedselproductie benoemen op welke wijze organismen
zich te weer stellen tegen andere organismen, virussen en allergenen en beargumenteren
welke problemen daarbij kunnen optreden en op welke wijze deze kunnen worden aangepakt.
|
|
Domein C: Zelforganisatie
Subdomein C1: Zelforganisatie van cellen
25. De deelnemer kan met behulp van de concepten genexpressie en celdifferentiatie
ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie benoemen
op welke wijze de ontwikkeling van cellen verloopt en beargumenteren op welke wijze
stoornissen in de ontwikkeling kunnen ontstaan en worden aangepakt.
Subdomein C3: Zelforganisatie van ecosystemen
27. De deelnemer kan met behulp van de concepten dynamiek en evenwicht ten minste
in contexten op het gebied van duurzaamheid en wereldbeeld benoemen op welke wijze
ecosystemen zich kunnen ontwikkelen en beargumenteren met welke maatregelen de mens
de zelforganisatie van ecosystemen en het systeem Aarde beïnvloedt.1
Domein D: Interactie
Subdomein D1: Moleculaire interactie
28. De deelnemer kan met behulp van de concepten genregulatie en interactie met (a)biotische
factoren ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en voedselproductie
verklaren op welke wijze de moleculaire regulatie plaatsvindt.
Subdomein D2: Cellulaire interactie
29. De deelnemer kan met behulp van de concepten celcommunicatie en interactie met
(a)biotische factoren ten minste in contexten op het gebied van gezondheid de wijze
waarop cellulaire interactie verloopt benoemen.
Subdomein D5: Interactie in ecosystemen
32. De deelnemer kan met behulp van de concepten voedselrelatie en interactie met
(a)biotische factoren ten minste in contexten op het gebied van duurzaamheid en voedselproductie
benoemen welke relaties tussen populaties en ecosystemen bestaan en beargumenteren
op welke wijze vraagstukken die daar betrekking op hebben, kunnen worden benaderd.1
Domein E: Reproductie
Subdomein E1: DNA-replicatie
33. De deelnemer kan met behulp van het concept DNA-replicatie ten minste in contexten
op het gebied van veiligheid en gezondheid benoemen op welke wijze erfelijk materiaal
wordt gereproduceerd.
Subdomein E2: Levenscyclus van de cel
34. De deelnemer kan met behulp van het concept celcyclus ten minste in contexten
op het gebied van energie, gezondheid en voedselproductie benoemen op welke wijze
reproductie van cellen verloopt en beargumenteren op welke wijze daarbij optredende
verstoringen kunnen worden voorkomen of aangepakt.
Subdomein E3: Reproductie van het organisme
35. De deelnemer kan met behulp van de concepten voortplanting en erfelijke eigenschap
ten minste in contexten op het gebied van energie, gezondheid en voedselproductie
verklaren op welke wijze eigenschappen worden overgedragen en benoemen op welke wijze
de reproductie van eukaryoten en prokaryoten verloopt.
Domein F: Evolutie
Subdomein F1: Selectie
37. De deelnemer kan met behulp van de concepten DNA, mutatie, genetische variatie,
recombinatie en populatie ten minste in contexten op het gebied van gezondheid en
voedselproductie verklaren op welke wijze variatie in populaties tot stand komt.1
Subdomein F2: Soortvorming
38. De deelnemer kan met behulp van het concept biodiversiteit ten minste in contexten
op het gebied van duurzaamheid en wereldbeeld veranderingen in diversiteit van populaties
en ecosystemen binnen het systeem Aarde verklaren en beargumenteren op welke wijze
deze veranderingen beïnvloed worden.1
|
Natuurkunde vwo
|
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
1. De deelnemer kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.
Subdomein A2: Communiceren
2. De deelnemer kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein
communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.
Subdomein A3: Reflecteren op leren
3. De deelnemer kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren
op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.
Subdomein A4: Studie en beroep
4. De deelnemer kan aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie
en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies
en beroepen onder woorden brengen.
Natuurwetenschappelijke, wiskundige en technische vaardigheden (bètaprofielniveau)
Subdomein A5: Onderzoeken
5. De deelnemer kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante
begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren,
en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De deelnemer maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A6: Ontwerpen
6. De deelnemer kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
7. De deelnemer kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een
hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren,
en het model toetsen en beoordelen. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
8. De deelnemer kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
9. De deelnemer kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie
in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Subdomein A10: Kennisontwikkeling en -toepassing
10. De deelnemer kan in contexten analyseren op welke wijze natuurkundige en technologische
kennis wordt ontwikkeld en toegepast.
|
|
Subdomein A11: Technisch-instrumentele vaardigheden
11. De deelnemer kan op een verantwoorde wijze omgaan met voor de natuurkunde relevante
materialen, instrumenten, apparaten en ICT-toepassingen.
Subdomein A12: Rekenkundige en wiskundige vaardigheden
12. De deelnemer kan een aantal voor de natuurkunde relevante rekenkundige en wiskundige
vaardigheden correct en geroutineerd toepassen bij voor de natuurkunde specifieke
probleemsituaties.
Subdomein A13: Vaktaal
13. De deelnemer kan de specifieke vaktaal en vakterminologie interpreteren en produceren,
waaronder formuletaal, conventies en notaties.
Subdomein A14: Vakspecifiek gebruik van de computer
14. De deelnemer kan de computer gebruiken bij modelleren en visualiseren van verschijnselen
en processen, en voor het verwerken van gegevens.
Subdomein A15: Kwantificeren en interpreteren
15. De deelnemer kan fysische grootheden kwantificeren en mathematische uitdrukkingen
in verband brengen met relaties tussen fysische begrippen.
Domein B: Golven
Subdomein B1: Informatieoverdracht
16. De deelnemer kan in contexten eigenschappen van trillingen en golven gebruiken
bij het analyseren en verklaren van onder andere informatieoverdracht.
Subdomein B2: Medische beeldvorming
17. De deelnemer kan eigenschappen van ioniserende straling en de effecten van deze
straling op mens en milieu beschrijven. Ook kan de deelnemer medische beeldvormingstechnieken
beschrijven en analyseren aan de hand van fysische principes en de diagnostische functie
van deze beeldvormingstechnieken voor de gezondheid toelichten.
Domein C: Beweging en wisselwerking
Subdomein C1: Kracht en beweging
18. De deelnemer kan in contexten de relatie tussen kracht en bewegingsveranderingen
kwalitatief en kwantitatief analyseren en verklaren met behulp van de wetten van Newton.
Subdomein C2: Energie en wisselwerking
19. De deelnemer kan in contexten de begrippen energiebehoud, rendement, arbeid en
warmte gebruiken om energieomzettingen te beschrijven en te analyseren.
Subdomein C3. Gravitatie
20. De deelnemer kan ten minste in de context van het heelal bewegingen analyseren
en verklaren aan de hand van de gravitatiewisselwerking.
Domein D: Lading en veld
Subdomein D1: Elektrische systemen
21. De deelnemer kan in contexten elektrische schakelingen analyseren met behulp van
de wetten van Kirchhoff. Daarbij kan de deelnemer energieomzettingen analyseren.
Subdomein D2: Elektrische en magnetische velden
22. De deelnemer kan in contexten elektromagnetische verschijnselen beschrijven, analyseren
en verklaren met behulp van elektrische en magnetische velden.
Domein E: Straling en materie
Subdomein E1: Eigenschappen van stoffen en materialen
23. De deelnemer kan in contexten fysische eigenschappen van stoffen en materialen
beschrijven en kan deze eigenschappen verklaren en analyseren aan de hand van deeltjesmodellen.
Subdomein E2: Elektromagnetische straling en materie
24. De deelnemer kan in astrofysische en andere contexten de wisselwerking tussen
straling en materie beschrijven en verklaren aan de hand van de begrippen atoomspectrum,
absorptie, emissie en stralingsenergie.
Domein F: Quantumwereld en relativiteit
Subdomein F1: Quantumwereld
26. De deelnemer kan in contexten de golf-deeltjedualiteit en de onbepaaldheidsrelatie
van Heisenberg toepassen, en de quantisatie van energieniveaus in enkele voorbeelden
verklaren aan de hand van een eenvoudig quantumfysisch model.
Domein H: Natuurwetten en modellen
30. De deelnemer kan in voorbeelden die vallen binnen subdomeinen van het centraal
examen fundamentele natuurkundige principes en wetmatigheden herkennen, benoemen en
toepassen. Ook kan de deelnemer een model hanteren en de grenzen van de toepasbaarheid
en betrouwbaarheid van een bepaald model voor een fysisch verschijnsel beoordelen.
Domein E: Straling en materie
Subdomein E3: Kern- en deeltjesprocessen
25. De deelnemer kan in contexten behoudswetten en de equivalentie van massa en energie
gebruiken in het beschrijven en analyseren van deeltjes- en kernprocessen.1
Domein F: Quantumwereld en relativiteit
Subdomein F2: Relativiteitstheorie
27. De deelnemer kan in gedachte-experimenten en toepassingen de verschijnselen tijdrek
en lengtekrimp verklaren aan de hand van de begrippen lichtsnelheid, gelijktijdigheid
en referentiestelsel.1
Domein G: Leven en aarde
Subdomein G1: Biofysica
28. De deelnemer kan in de context van levende systemen fysische verschijnselen en
processen beschrijven, analyseren en verklaren.1
Subdomein G2: Geofysica
29. De deelnemer kan in de context van geofysische systemen fysische verschijnselen
en processen beschrijven, analyseren en verklaren.1
|
Scheikunde vwo
|
Domein A: Vaardigheden
Subdomein A1: Informatievaardigheden gebruiken
1. De deelnemer kan doelgericht informatie zoeken, beoordelen, selecteren en verwerken.
Subdomein A2: Communiceren
2. De deelnemer kan adequaat schriftelijk, mondeling en digitaal in het publieke domein
communiceren over onderwerpen uit het desbetreffende vakgebied.
Subdomein A3: Reflecteren op leren
3. De deelnemer kan bij het verwerven van vakkennis en vakvaardigheden reflecteren
op eigen belangstelling, motivatie en leerproces.
Subdomein A4: Studie en beroep
4. De deelnemer kan aangeven op welke wijze natuurwetenschappelijke kennis in studie
en beroep wordt gebruikt en kan mede op basis daarvan zijn belangstelling voor studies
en beroepen onder woorden brengen.
Subdomein A5: Onderzoeken
5. De deelnemer kan in contexten vraagstellingen analyseren, gebruik makend van relevante
begrippen en theorie, vertalen in een vakspecifiek onderzoek, dat onderzoek uitvoeren,
en uit de onderzoeksresultaten conclusies trekken. De deelnemer maakt daarbij gebruik
van consistente redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A6: Ontwerpen
6. De deelnemer kan in contexten op basis van een gesteld probleem een technisch ontwerp
voorbereiden, uitvoeren, testen en evalueren en daarbij relevante begrippen, theorie
en vaardigheden en valide en consistente redeneringen hanteren.
Subdomein A7: Modelvorming
7. De deelnemer kan in contexten een relevant probleem analyseren, inperken tot een
hanteerbaar probleem, vertalen naar een model, modeluitkomsten genereren en interpreteren,
en het model toetsen en beoordelen. De deelnemer maakt daarbij gebruik van consistente
redeneringen en relevante rekenkundige en wiskundige vaardigheden.
Subdomein A8: Natuurwetenschappelijk instrumentarium
8. De deelnemer kan in contexten een voor de natuurwetenschappen relevant instrumentarium
hanteren, waar nodig met aandacht voor risico’s en veiligheid; daarbij gaat het om
instrumenten voor dataverzameling en bewerking, vaktaal, vakconventies, symbolen,
formuletaal en rekenkundige bewerkingen.
Subdomein A9: Waarderen en oordelen
9. De deelnemer kan in contexten een beargumenteerd oordeel geven over een situatie
in de natuur of een technische toepassing, en daarin onderscheid maken tussen wetenschappelijke
argumenten, normatieve maatschappelijke overwegingen en persoonlijke opvattingen.
Subdomein A10: Toepassen van chemische concepten
10. De deelnemer kan chemische concepten en in de chemie gebruikte fysische en biologische
concepten herkennen en met elkaar in verband brengen.
Subdomein A11: Redeneren in termen van context-concept
11. De deelnemer kan in leefwereld-, beroeps- en wetenschapscontexten chemische concepten
herkennen en gebruiken en kan op basis daarvan voorspellingen doen, berekeningen en
schattingen maken en daarbij een argumentatie geven.
Subdomein A12: Redeneren in termen van structuur-eigenschappen
12. De deelnemer kan macroscopische eigenschappen in relatie brengen met structuren
op meso- en (sub)microniveau, en daarin aspecten van schaal herkennen en kan omgekeerd
vanuit structuren voorspellingen doen over die macroscopische eigenschappen.
Subdomein A13: Redeneren over systemen, verandering en energie
13. De deelnemer kan chemische processen beschrijven in termen van systemen met kennis
van stoffen, deeltjes, reactiviteit en energie.
Subdomein A14: Redeneren in termen van duurzaamheid
14. De deelnemer kan in maatschappelijke, beroeps- en wetenschapscontexten aspecten
van duurzaamheid aangeven en beschrijven, daarmee samenhangende problemen analyseren
en voorstellen formuleren voor een mogelijke oplossing daarvan.
Subdomein A15: Redeneren over ontwikkelen van chemische kennis
15. De deelnemer kan analyseren op welke wijze natuurwetenschappelijke, technologische
en chemische kennis wordt ontwikkeld en toegepast.
Domein B: Stoffen en materialen in de chemie
Subdomein B1: Deeltjesmodellen
16. De deelnemer kan deeltjesmodellen beschrijven en gebruiken.
Subdomein B2: Eigenschappen en modellen
17. De deelnemer kan bij beschreven onderzoek aan stoffen en materialen macroscopische
eigenschappen verklaren met deeltjesmodellen.
Subdomein B3: Bindingen en eigenschappen
18. De deelnemer kan met behulp van kennis over bindingen in en tussen deeltjes eigenschappen
van stoffen en materialen verklaren.
Subdomein B4: Bindingen, structuren en eigenschappen
19. De deelnemer kan op basis van kennis van structuren en de bindingen in en tussen
deeltjes eigenschappen van stoffen en materialen verklaren en omgekeerd vanuit de
eigenschappen van stoffen of materialen structuren voorspellen.
Domein C: Chemische processen en behoudswetten
Subdomein C1: Chemische processen
20. De deelnemer kan chemische reacties en fysische processen beschrijven in termen
van reactiviteit en het vormen en verbreken van (chemische) bindingen.
Subdomein C2: Chemisch rekenen
21. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische reacties en behoudswetten
berekeningen maken over een proces.
Subdomein C3: Behoudswetten en kringlopen
22. De deelnemer kan verbanden leggen tussen behoudswetten en chemische processen,
en kan deze verbanden relateren aan kringlopen.
Subdomein C4: Reactiekinetiek
23. De deelnemer kan op basis van kennis van reactiekinetiek chemische processen analyseren,
onder andere door de concentratie van aanwezige stoffen en deeltjes te berekenen,
en kan aangeven welke rol katalyse speelt.
Subdomein C5: Chemisch evenwicht
24. De deelnemer kan aangeven of er sprake is van evenwicht, kan berekeningen uitvoeren
aan evenwichten, en kan verklaren hoe de ligging van een evenwicht kan worden beïnvloed.
Subdomein C6: Energieberekeningen
25. De deelnemer kan berekeningen maken over energieomzettingen en energieuitwisseling
bij chemische processen en hieruit conclusies trekken en voorstellen formuleren.
Subdomein C7: Classificatie van reacties
26. De deelnemer kan reacties classificeren en aan de hand van kenmerken beschrijven.
|
|
Subdomein C10: Activeringsenergie
29. De deelnemer kan bij experimenten het begrip activeringsenergie gebruiken, beschrijven
en relateren aan katalyse.
Subdomein C8: Technologische aspecten
27. De deelnemer kan in contexten van technologische aard aspecten van schaal, verandering
en reactiviteit herkennen en toelichten.1
Subdomein C9: Kwaliteit van energie
28. De deelnemer kan met kennis van energie aangeven hoe de energiesoort en de kwaliteit
van energie bij chemische processen verandert.1
Domein D: Ontwikkelen van chemische kennis
Subdomein D1: Chemische vakmethodes
30. De deelnemer kan met behulp van kennis van materialen en stoffen een keuze voor
een bepaalde scheidings- en/of analysemethode formuleren en beoordelen.
Subdomein D2: Veiligheid
31. De deelnemer kan met behulp van kennis van eigenschappen van stoffen en materialen
in experimenten deze stoffen of materialen analyseren en zuiveren en daarbij veilig
omgaan met stoffen, materialen en apparatuur.1
Subdomein D3: Chemische synthese
32. De deelnemer kan met behulp van kennis over chemische processen aangeven hoe stoffen
worden gesynthetiseerd en daarbij een relatie leggen met relevante reactiemechanismen.
Subdomein D4: Molecular modelling
33. De deelnemer kan een reactiemechanisme opstellen met gebruik van onder andere
‘molecular modelling’, en daarbij, indien van toepassing, kennis van katalyse gebruiken.1
Domein E: Innovatie en chemisch onderzoek
Subdomein E1: Chemisch onderzoek
34. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische processen in een beschreven
onderzoek ten minste in de context van gezondheid, materialen of voedselproductie
aangeven hoe die kennis wordt gebruikt.
Subdomein E2: Selectiviteit en specificiteit
35. De deelnemer kan bij chemische reacties ten minste in de context van voedselproductie,
geneesmiddelen of transport van stoffen in het lichaam selectiviteit en specificiteit
verklaren, en daarbij, indien van toepassing, kennis van katalyse gebruiken.
Subdomein E3: Duurzaamheid
36. De deelnemer kan met behulp van kennis van chemische processen uitspraken over
duurzaamheid waarderen en van commentaar voorzien.
Subdomein E4: Nieuwe materialen
37. De deelnemer kan met behulp van kennis van de chemische industrie ten minste in
de context van geneesmiddelen, voeding of materialen toelichten hoe nieuwe toepassingen
in bestaande en in nieuwe markten worden ontwikkeld.1
Subdomein E5: Onderzoek en ontwerp
38. De deelnemer kan ten minste in de context van duurzaamheid, materialen, voeding
of gezondheid een onderzoeks- of een ontwerpopdracht formuleren, die uitvoeren en
daarvan verslag doen.1
Domein F: Industriële (chemische) processen
Subdomein F1: Industriële processen
39. De deelnemer kan industriële processen beschrijven in blokschema's, hieraan berekeningen
uitvoeren en voorstellen voor aanpassingen formuleren en beoordelen.
Subdomein F2: Groene chemie
40. De deelnemer kan met behulp van kennis van procestechnologie en reactiekinetiek,
ten minste in de context van voedselproductie of duurzaamheid, ‘principes van groene
chemie’ herkennen en relateren aan gerealiseerde, mogelijke en gewenste veranderingen
van die processen en eenvoudige berekeningen uitvoeren.
Subdomein F3: Energieomzettingen
41. De deelnemer kan in de context van duurzaamheid beschrijven welke chemische en/of
technologische processen worden gebruikt bij energieomzettingen en kan met behulp
van kennis van energieproductie deze processen beschrijven, daarbij voorkomende condities
aangeven en voorstellen voor aanpassing beoordelen.
Subdomein F4: Risico en veiligheid
42. De deelnemer kan kennis van risico en veiligheid gebruiken en kan daarmee in industriële
productieprocessen die aspecten beoordelen.1
Subdomein F5: Duurzame productieprocessen
43. De deelnemer kan met behulp van chemische kennis ten minste in de context van
duurzaamheid een oordeel geven over het ontwerp van productieprocessen.1
Domein G: Maatschappij, chemie en technologie
Subdomein G1: Chemie van het leven
44. De deelnemer kan kennis van chemische processen in levende organismen beschrijven
en gebruiken.
Subdomein G2: Milieueffectrapportage
45. De deelnemer kan met behulp van kennis van productieprocessen ten minste in de
context van gezondheid of duurzaamheid beschrijven welke maatschappelijke condities
een rol spelen bij milieu-gerelateerde vraagstukken en voor deze vraagstukken beschrijven
welke mogelijke
gevolgen er zijn op het gebied van gezondheid en duurzaamheid.
Subdomein G3: Energie en industrie
46. De deelnemer kan met behulp van kennis van productieprocessen ten minste in de
context van duurzaamheid energieomzettingen vanuit de verschillende bronnen beschrijven,
vergelijkingen maken en een beargumenteerd oordeel geven.
Subdomein G4: Milieueisen
47. De deelnemer kan met behulp van kennis van grootschalige chemische processen beschrijven
welke kwaliteiten van water, lucht, bodem en voedsel op welke wijze worden gewaarborgd
en kan voorgestelde aanpassingen beoordelen.1
Subdomein G5: Bedrijfsprocessen
48. De deelnemer kan met behulp van chemische kennis ten minste in de context van
duurzaamheid een voorbeeld uit de Nederlandse chemische industrie analyseren en aangeven
wat de bijdrage is van het bedrijfsproces aan lokale en mondiale kwaliteit van leven.1
|
X Noot
1Deze eindterm is optioneel.
9. Eindtermen leervaardigheden
Deze eindtermen gelden voor alle taalschakeltrajecten. Op deze eindtermen dient de
deelnemer een ontwikkeling te laten zien.
I Sociale en (inter)culturele vaardigheden
A. Kennis hebben van de Nederlandse onderwijscultuur
De deelnemer weet wat de (onderscheidende) kenmerken zijn van de Nederlandse onderwijscultuur,
zoals de omgang tussen docenten en deelnemers, en de nadruk op zelfstandigheid en
samenwerking in het leren.
B. Verschillende visies, uitingen en gedragingen respecteren
De deelnemer gaat in discussies en omgang respectvol om met mensen met verschillende
culturele, politieke en religieuze achtergrond, met andersdenkenden en heeft aandacht
voor diversiteit en inclusie.
C. Gedragscodes in verschillende sociale situaties herkennen en toepassen
De deelnemer weet welk gedrag (omgangsvorm, uiterlijk) verwacht wordt in verschillende
situaties tijdens de opleiding en laat dit gedrag zelf ook zien.
D. Op gepaste wijze omgaan met anderen in verschillende rollen en contexten
De deelnemer gaat met mededeelnemers, docenten en collega’s om zoals dat van hem17
verwacht wordt in het kader van de opleiding.
E. Vermogen tot zelfregulatie
De deelnemer weet wat hij moet doen als een situatie in het kader van zijn opleiding
voor hem (persoonlijk) een uitdaging vormt.
e.1 Reflecteren op eigen gedrag
Denkt na over het eigen gedrag en past dit eventueel aan in het kader van zijn opleiding.
e.2 Inschatten welke gevolgen keuzes voor jezelf en anderen hebben
Benoemt wat de gevolgen voor hemzelf en anderen zijn als hij een keuze maakt binnen
een opdracht of taak in het kader van zijn opleiding.
e.3 Bijstellen van gedrag naar aanleiding van reflectie of feedback
Als hij zelf op basis van reflectie constateert of door anderen gewezen wordt op bepaalde
effecten van zijn gedrag, past hij dit aan.
II Zelfstandig leervermogen en projectmatig (samen)werken
A. Informatievaardigheden
De deelnemer behandelt nieuwe informatie op de juiste wijze in het kader van zijn
opleiding.
a.1 Informatie zoeken en selecteren
Weet hoe hij informatie moet zoeken en selecteert deze in het kader van zijn opleiding.
a.2 Informatie verwerken
Verwerkt informatie ten behoeve van een opdracht of taak in het kader van zijn opleiding.
a.3 Informatie analyseren en interpreteren
Analyseert en interpreteert gevonden informatie in het kader van zijn opleiding.
a.4 Informatie evalueren
Geeft een oordeel over relevantie, bruikbaarheid en betrouwbaarheid van informatie.
a.5 Informatie presenteren en mondeling rapporteren
Presenteert in het kader van zijn opleiding informatie die hij verwerkt, geanalyseerd
en geëvalueerd heeft en kiest hiervoor een passende presentatievorm.
B. Zelfstandig leren
De deelnemer geeft zelf sturing aan zijn leerproces in het kader van zijn opleiding.
b.1 Verantwoordelijkheid nemen voor het leerproces
Neemt zelf de verantwoordelijkheid voor zijn leerproces in het kader van zijn opleiding.
b.2 Leerdoelen (bij)stellen
Werkt in het kader van zijn opleiding zelf zijn leerdoelen uit en stelt deze bij als
dit tijdens het proces nodig blijkt.
b.3 Leeractiviteiten selecteren
Bepaalt welke leeractiviteiten hij onderneemt om zijn leerdoel te bereiken in het
kader van zijn opleiding.
b.4 Plannen
Plant zijn werkzaamheden volgens de gestelde leerdoelen in het kader van zijn opleiding.
b.5 Reflecteren op voortgang
Gaat (in overleg met zijn docent) regelmatig na of de voortgang volgens planning verloopt
in het kader van zijn opleiding.
C. Samenwerken
De deelnemer werkt samen met anderen in groepsverband in een team of in een project
in het kader van zijn opleiding.
c.1 Afspraken nakomen
Komt afspraken na, zoals op tijd komen, beloofde bijdragen tijdig aanleveren e.d.
in het kader van zijn opleiding.
c.2 Actief deelnemen aan overleg
Luistert actief en praat mee over het onderwerp van een discussie of overleg in het
kader van zijn opleiding.
c.3 Constructieve bijdrage leveren aan het eindresultaat
Werkt in het kader van zijn opleiding volgens de afgesproken taakverdeling waarbij
hij het verwachte eindresultaat in het oog houdt.
c.4 Op gepaste wijze feedback geven
Spreekt in het kader van zijn opleiding anderen op een gepaste manier aan op hun gedrag
of houding.
c.5 Op gepaste wijze feedback ontvangen
Reageert in het kader van zijn opleiding passend op kritische opmerkingen en geeft
aan wat hij hiermee gaat doen.
c.6 Initiatief nemen
Neemt in het kader van zijn opleiding waar nodig maatregelen om zijn traject goed
te laten verlopen en te houden.
D. Communicatie
De deelnemer onderhoudt op gepaste wijze contact met anderen in het kader van zijn
opleiding.
d.1 Luisteren naar de inbreng van anderen
Luistert naar wat anderen zeggen en vinden, in het kader van zijn opleiding.
d.2 Bijdrage leveren aan een gesprek, overleg of discussie
Zorgt ervoor dat hij aan het woord komt als hij iets wil zeggen in een gesprek, overleg
of discussie in het kader van zijn opleiding.
d.3 Aangeven wat hij wil
Geeft duidelijk aan wat hij wil in het kader van zijn opleiding.
d.4 Aangeven wat hij vindt
Geeft zijn mening op momenten dat dit opportuun is in het kader van zijn opleiding.
E. Probleemoplossend vermogen
De deelnemer is in staat oplossingen te vinden voor problemen die binnen een opdracht
of taak tijdens het werkproces ontstaan in het kader van zijn opleiding.
e.1 Probleem herkennen/definiëren
Herkent een probleem tijdens het werkproces en benoemt het op een begrijpelijke manier
in het kader van zijn opleiding.
e.2 Probleem analyseren
Geeft de oorzaak en aard aan van problemen die ontstaan tijdens het werkproces in
het kader van zijn opleiding.
e.3 (Een) oplossing(en) voor een probleem bedenken
Bedenkt (samen met anderen) mogelijke oplossingen voor problemen die hij tegenkomt
in het kader van zijn opleiding.
e.4 Gericht hulp vragen
Vraagt op het juiste moment en op de juiste manier gericht om hulp bij het oplossen
van een probleem in het kader van zijn opleiding.
III Taalvaardigheden voor studie
A. Lezen
a.1 Instructies lezen
Weet wat hij moet doen naar aanleiding van geschreven instructies, bijvoorbeeld een
stappenplan of een handleiding in het kader van zijn opleiding.
a.2 Studerend en taakgeoriënteerd lezen
Leest studieteksten om informatie te kunnen onthouden, begrijpen en reproduceren in
het kader van zijn opleiding.
a.3 Lezen van betogen
Begrijpt betogende teksten en weet waarvan de schrijver hem probeert te overtuigen
in het kader van zijn opleiding.
B. Luisteren
b.1 Luisteren naar een langere uitleg
Begrijpt een langere uitleg in de klas en kan er de juiste informatie uit halen.
b.2 Luisteren naar instructies
Weet wat hij moet doen naar aanleiding van mondelinge instructies en uitleg in het
kader van zijn opleiding.
C. Gesprekken voeren
c.1 Deelnemen aan overleg en discussies in het kader van de opleiding
Neemt actief deel aan overleg en discussies om informatie en meningen uit te wisselen
over onderwerpen in het kader van zijn opleiding.
c.2 Deelnemen aan informele gesprekken
Neemt actief deel aan informele gesprekken met mededeelnemers, in de pauze of tussen
de lessen.
D. Spreken
d.1 Presenteren
Geeft in het kader van zijn opleiding presentaties over onderwerpen, resultaten van
opdrachten of onderzoek.
d.2 Uitleg of onderbouwing geven tijdens een discussie, overleg of gesprek
Is in het kader van zijn opleiding langere tijd aan het woord tijdens een discussie,
overleg of gesprek om iets uit te leggen of zijn mening te onderbouwen.
E. Schrijven
e.1 Notities maken tijdens een opdracht of uitleg
Maakt in het kader van zijn opleiding begrijpelijke aantekeningen van een korte en
gestructureerde plenair gegeven uitleg of van een kort overleg of opdracht.
e.2 Verslagen maken
Maakt in het kader van zijn opleiding een schriftelijk verslag van een project of
opdracht.
F. Woordenschat
f.1 Algemene schooltaalwoorden begrijpen en gebruiken
Begrijpt de algemene schooltaalwoorden die hij nodig heeft om de opleiding te kunnen
volgen en kan deze ook gebruiken in het kader van zijn opleiding.
f.2 Algemene rekentaal begrijpen en gebruiken
Begrijpt de algemene rekentaal die hij nodig heeft om de opleiding te kunnen volgen
en kan deze ook gebruiken in het kader van zijn opleiding.
f.3 Algemene vaktaalwoorden binnen het beoogde vakgebied begrijpen en gebruiken
Beheerst een redelijke basis wat betreft algemene vaktaalwoorden en kan deze ook gebruiken
in het kader van zijn opleiding.
IV Digitale vaardigheden
A. Werken met verschillende digitale devices
De deelnemer gebruikt verschillende digitale devices (zoals computer, smartphone)
op een passende manier in het kader van zijn opleiding.
B. Basisvaardigheden van digitale applicaties beheersen
De deelnemer gebruikt de interfacemogelijkheden voor basisfuncties binnen applicaties
in het kader van zijn opleiding.
C. Werken met veelgebruikte applicaties op mbo, hbo of universiteit
De deelnemer gebruikt in het kader van zijn opleiding meerdere relevante applicaties
die tegelijkertijd actief zijn en kan informatie uitwisselen tussen die applicaties.
D. (Betrouwbare) online informatie gebruiken
De deelnemer gebruikt webadressen, portals en zoekmachines op een manier die past
bij de zoekvraag om (betrouwbare) digitale bronnen te vinden in het kader van zijn
opleiding.
E. Mediawijsheid
e.1 Veiligheid en privacy in acht nemen bij internetgebruik
Neemt maatregelen om te voorkomen dat (privé)informatie ongewenst wordt verspreid
op internet in het kader van zijn opleiding.
e.2 Nepnieuws en fraude herkennen
Weet hoe de bron achterhaald en beoordeeld kan worden van informatie zoals op sociale
media en online communicatie en herkent nepnieuws of fraude.
e.3 Invloed van media onderkennen
Weet, in het kader van zijn opleiding, dat de media invloed proberen uit te oefenen
op zijn internetgebruik.
10. Eindtermen vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze
Deze eindtermen gelden voor alle taalschakeltrajecten.
-
A. De deelnemer kan zijn eigen capaciteiten (eigenschappen, leervermogen, (vereiste)
taalvaardigheid en vakkennis) benoemen.
-
B. De deelnemer kan zijn eigen wensen en dromen op het gebied van beroep en/of opleiding
benoemen.
-
C. De deelnemer kan
-
• hetzij bij zijn opleidingswens passende beroepsmogelijkheden benoemen,
-
• hetzij bij zijn beroepswens passende opleidingsmogelijkheden benoemen.
-
D. De deelnemer kan een realistische keuze maken voor een opleiding die past bij zijn
capaciteiten en omstandigheden.
-
E. De deelnemer heeft een accuraat en actueel beeld van het arbeidsmarktperspectief bij
zijn beroepswens/opleidingsmogelijkheden en kan dit beschrijven.
-
F. De deelnemer heeft een realistisch beeld van zijn gekozen opleiding en de beroepspraktijk
daarbij.
-
G. De deelnemer kent het belang van een eigen netwerk in Nederland, weet hoe hij een
eigen netwerk kan opbouwen en kan dit benoemen.
11. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij
Zie voor de eindtermen voor kennis van de Nederlandse maatschappij bijlage 2 bij de
Regeling inburgering 2021. Deze eindtermen gelden voor alle taalschakeltrajecten.
TOELICHTING
Algemeen deel
1. Inleiding
Met de Wet inburgering 20211 wordt een nieuw inburgeringsstelsel ingevoerd dat beoogt dat inburgeringsplichtigen
zo snel mogelijk de Nederlandse taal leren en volwaardig aan de Nederlandse samenleving
gaan deelnemen, het liefst via betaald werk.
In het nieuwe inburgeringsstelsel worden drie leerroutes onderscheiden om aan de inburgeringsplicht
te kunnen voldoen. Een daarvan is de onderwijsroute, bedoeld in artikel 8 van de Wet
inburgering 2021. In deze onderwijsroute leren inburgeringsplichtigen de Nederlandse
taal op ten minste niveau B1. Daarnaast worden ze zo snel mogelijk voorbereid op instroom
in een Nederlandse opleiding in het middelbaar beroepsonderwijs (hierna: mbo), hoger
beroepsonderwijs (hierna: hbo) of wetenschappelijk onderwijs (hierna: wo) om uiteindelijk
een Nederlands schooldiploma te halen en zo een goede startpositie op de arbeidsmarkt
te hebben. Dit gebeurt via het taalschakeltraject. Voor meer toelichting bij doel
en invulling van de onderwijsroute zie de Wet inburgering 2021 en de Memorie van Toelichting
bij de Wet inburgering 2021.2
Gemeenten worden in het nieuwe inburgeringsstelsel verantwoordelijk voor het aanbod
van alle leerroutes en daarmee dus ook de taalschakeltrajecten aan inburgeringsplichtigen.
Zij mogen alleen taalschakeltrajecten in hun aanbod opnemen die worden verzorgd door
onderwijsinstellingen die daarvoor het recht op diploma-erkenning hebben als bedoeld
in artikel 1.4a.1, eerste lid, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (hierna: WEB).
Dit kunnen private onderwijsinstellingen zijn, maar ook uit ’s Rijks kas bekostigde
onderwijsinstellingen die dit naast hun wettelijke taak doen.
Er zijn verschillende soorten taalschakeltrajecten. Met deze regeling worden deze
taalschakeltrajecten aangewezen als opleidingen educatie op de wijze bedoeld in artikel
7.3.1, eerste lid, onderdeel f, van de WEB. Daarnaast worden er voor elke soort taalschakeltraject
eindtermen vastgesteld als bedoeld in artikel 7.3.3, eerste lid, van de WEB.
2. Aanleiding
Op grond van artikel 7.3.3, eerste lid, van de WEB, heeft de minister de bevoegdheid
om eindtermen voor de taalschakeltrajecten vast te stellen. Dit is geen verplichting.
Er is voor gekozen om van deze bevoegdheid gebruik te maken om twee redenen.
Ten eerste kan op die manier de inhoud van de taalschakeltrajecten worden bepaald.
De eindtermen geven aan welke kennis en vaardigheden de deelnemer3 na afronding van het taalschakeltraject moet bezitten. Dit biedt een waarborg dat
de deelnemer datgene leert wat nodig is om succesvol in te burgeren en volwaardig
mee te kunnen doen in de maatschappij. Met de Wet inburgering 2021 is beoogd dat elk
taalschakeltraject in ieder geval de onderdelen Nederlands als tweede taal (hierna:
Nt2) op ten minste B1-niveau en kennis van de Nederlandse maatschappij (hierna: KNM)
omvat.4 Ook biedt dit een waarborg dat het taalschakeltraject voldoende aansluit op de beoogde
vervolgopleiding en de deelnemer daarvoor wordt toegelaten, zonder dat het taalschakeldiploma
toelatingsrecht geeft. Of een deelnemer kan worden toegelaten tot de vervolgopleiding,
is namelijk ter beoordeling aan de mbo- of ho-instelling.
Ten tweede kan op deze manier de kwaliteit van de taalschakeltrajecten en de diplomawaarde
van het taalschakeldiploma worden geborgd. Alleen aan opleidingen waarvoor eindtermen
gelden, zijn wettelijk erkende diploma’s als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB verbonden.5 Erkende diploma’s kunnen slechts worden uitgereikt door instellingen die voor de
betreffende opleiding het recht op diploma-erkenning hebben. Om het recht op diploma-erkenning
te krijgen, moet een instelling een aanvraag doen en daarbij aantonen te zullen voldoen
aan de (kwaliteits)eisen genoemd in artikel 1.4a.1 van de WEB.6 De Inspectie van het Onderwijs houdt hier vervolgens toezicht op. Voorgaande systematiek
zorgt ervoor dat er controle is op de kwaliteit van de taalschakeltrajecten en de
deelnemer en de mbo- en ho-instellingen kunnen vertrouwen op de diplomawaarde van
het taalschakeldiploma.
3. Eindtermen taalschakeltraject
Deze paragraaf licht toe hoe de eindtermen van het taalschakeltraject tot stand zijn
gekomen en wat deze inhouden.
3.1 Totstandkoming eindtermen
Met de Wet inburgering 2021 is zoals gezegd beoogd dat elk taalschakeltraject in ieder
geval Nt2 op ten minste B1-niveau en KNM omvat. Hier zijn reeds bestaande eindtermen
voor. Voor Nt2 zijn deze te vinden in het Gemeenschappelijk Europees Referentiekader
voor Moderne Vreemde Talen (veelal afgekort als ERK, de afkorting die hierna ook in
deze toelichting zal worden gebruikt).7 Voor KNM stelt het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: SZW)
eindtermen vast in een bijlage bij de Regeling inburgering 2021.8
Voor de formulering van de eindtermen voor de overige onderdelen van de taalschakeltrajecten
is een Tijdelijke commissie eindtermen taalschakeltraject voor het nieuwe inburgeringsstelsel
(hierna: Commissie eindtermen) ingesteld en gevraagd een voorstel hiervoor te doen.
De Commissie eindtermen heeft hiertoe een adviesrapport uitgebracht.9 De daarin voorgestelde eindtermen worden in deze regeling grotendeels ongewijzigd
overgenomen en samen met de reeds bestaande eindtermen voor Nt2 op B1-niveau en KNM
vastgesteld als eindtermen voor de taalschakeltrajecten. Wel zijn er beperkte aanpassingen
gedaan aan de inhoud, systematiek en redactie van de voorgestelde eindtermen.
Inhoudelijk zijn de eindtermen voor de taalschakeltrajecten naar mbo-opleidingen aangepast
aan de nieuwe rekeneisen in het mbo (zie paragraaf 3.3.1). Verder is in overleg met
de Commissie eindtermen de vaardigheid ‘gesprekken voeren’ aan de eindtermen voor
Nt2 en Engels toegevoegd. Deze vaardigheid miste per abuis een aantal maal (zie paragraaf
3.3).
Qua systematiek zijn de taalschakeltrajecten naar hbo- en wo-opleidingen naar aanleiding
van de internetconsultatie opgesplitst, waardoor er voor hbo en wo vier in plaats
van de voorgestelde twee soorten taalschakeltrajecten zijn. Op die manier is het aantal
vakken dat de taalschakelinstelling per taalschakeltraject moet kunnen aanbieden,
kleiner (zie paragraaf 9). Ook wordt Nt2 op B1-niveau niet langer als apart onderdeel
maar als basisvak gepresenteerd, zodat de verhouding met Nt2 op B2-niveau duidelijker
is (zie bijvoorbeeld de tabellen onder paragraaf 3.3.2). De basis- en maatwerkvakken
vormden eerder samen de ‘deficiënte vakken’, maar met de aanduiding van Nt2 op B1-niveau
als basisvak is deze term geschrapt. Het leren van Nt2 op B1-niveau wordt namelijk
niet (alleen) gezien als het wegwerken een vakdeficiëntie voor doorstroom naar een
vervolgopleiding, maar als één van de belangrijkste voorwaarden voor een succesvolle
inburgering in het algemeen. Bijkomend voordeel is dat de gehanteerde terminologie
rondom het taalschakeltraject daardoor minder complex wordt.
Tot slot is een aantal redactionele aanpassingen gedaan, zoals vervanging van de term
‘taalschakelstudent’ door de term ‘deelnemer’ conform de WEB en een meer eenduidige
aanduiding van de optionele eindtermen (zie paragraaf 3.4).
3.2 Systematiek
Er zijn zeven verschillende soorten taalschakeltrajecten:
-
– Het taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding (mbo-niveau 2);
-
– Het taalschakeltraject naar de vakopleiding (mbo-niveau 3);
-
– Het taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding (mbo-niveau 4);
-
– Het taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie;
-
– Het taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Natuur, techniek en
gezondheid;
-
– Het taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Maatschappij,
economie en informatietechnologie; en
-
– Het taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Natuur, techniek
en gezondheid.
Elk van deze taalschakeltrajecten is een opleiding educatie waarvoor apart het recht
op diploma-erkenning moet worden aangevraagd. Elk taalschakeltraject bestaat vervolgens
uit de volgende onderdelen met elk eigen eindtermen:
Met deze regeling worden voor elk taalschakeltraject eindtermen vastgesteld en opgenomen
in bijlage 9 van de Regeling eindtermen 2013.10 Daarbij wordt de volgende hoofdstukindeling gehanteerd:
-
1. Leeswijzer
-
2. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding
-
3. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de vakopleiding
-
4. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding
-
5. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs,
profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
-
6. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs,
profiel Natuur, techniek en gezondheid
-
7. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs,
profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
-
8. Eindtermen basis- en maatwerkvakken taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs,
profiel Natuur, techniek en gezondheid
-
9. Eindtermen leervaardigheden
-
10. Eindtermen vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze
-
11. Eindtermen kennis van de Nederlandse maatschappij
De (niveaus van de) basisvakken en eventuele maatwerkvakken verschillen per taalschakeltraject
en zijn te vinden in de hoofdstukken 2 tot en met 8. De eindtermen voor de leervaardigheden,
vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en KNM zijn hetzelfde voor alle taalschakeltrajecten
en te vinden in de hoofdstukken 9 tot en met 11. Per taalschakeltraject zijn dus de
volgende eindtermen van toepassing (zoals ook opgenomen in het hoofdstuk ‘1. Leeswijzer’
in de regeling zelf):
Taalschakeltraject
|
Toepasselijke eindtermen
|
Taalschakeltraject naar de basisberoepsopleiding
|
Hoofdstuk 2 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar de vakopleiding
|
Hoofdstuk 3 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar de middenkaderopleiding
|
Hoofdstuk 4 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie
|
Hoofdstuk 5 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het hoger beroepsonderwijs, profiel Natuur, techniek en gezondheid
|
Hoofdstuk 6 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie
|
Hoofdstuk 7 en 9 tot en met 11
|
Taalschakeltraject naar het wetenschappelijk onderwijs, profiel Natuur, techniek en
gezondheid
|
Hoofdstuk 8 tot en met 11
|
3.3 Basisvakken
De basisvakken betreffen telkens verschillende niveaus voor Nt2, Engels en rekenen
of wiskunde. Voor de niveau-aanduiding voor Nederlands en Engels wordt gebruik gemaakt
van het ERK. Het ERK onderscheidt vijf taalvaardigheden: luisteren, lezen, gesprekken
voeren, spreken en schrijven. Voor Nt2 ligt het niveau telkens ten minste op B1-niveau
en bestaan de eindtermen uit alle vijf de taalvaardigheden. Voor Engels kan het niveau
ook lager liggen en bestaan de eindtermen in sommige gevallen slechts uit een deel
van de vijf taalvaardigheden.
Nt2 wordt middels een staatsexamen geëxamineerd door het College voor toetsen en examens.
Het staatsexamen Nt2 bestaat op grond van artikel 4, derde lid, van het Staatsexamenbesluit
Nederlands als tweede taal uit vier onderdelen: lezen, schrijven, luisteren en spreken.
De ERK-taalvaardigheid gesprekken voeren wordt getoetst onder het onderdeel spreken.
De indeling in vijf taalvaardigheden van het ERK correspondeert dus niet geheel met
de indeling in vier onderdelen van het staatsexamen Nt2, maar sluit inhoudelijk wel
op het staatsexamen Nt2 aan.
3.3.1 Basisvakken taalschakeltrajecten naar mbo
De taalschakeltrajecten naar mbo-opleidingen omvatten de volgende basisvakken:
Taalschakeltraject
|
Basisvakken
|
Naar mbo-niveau 2
|
– Nt2 B1
– Op weg naar Engels A1
– Op weg naar mbo-rekenniveau 2
|
Naar mbo-niveau 3
|
– Nt2 B1
– Engels A1
– Mbo-rekenniveau 2
|
Naar mbo-niveau 4
|
– Nt2 B1
– Engels A2
– Mbo-rekenniveau 3
|
Bij het taalschakeltraject naar opleidingen op mbo-niveau 2 staat bij Engels en rekenen
de aanduiding ‘op weg naar’. Dit betekent dat het vermelde niveau een streefniveau
is en voor dat vak dus geen voldoende hoeft te worden gehaald.
Voor Engels is het ‘op weg naar’-niveau geadviseerd door de Commissie eindtermen.
De commissie overweegt hiertoe dat mbo-instellingen verschillende eisen stellen aan
de beheersing van Engels bij instroom voor mbo-niveau 2: voor sommige opleidingen
wordt een basale kennis van het Engels vereist, voor andere opleidingen niet. Daarnaast
hebben studenten die instromen vanuit het reguliere Nederlandse voortgezet onderwijs
altijd een basis aan Engels gehad en speelt Engels een belangrijke rol in de Nederlandse
maatschappij en in vele beroepen. Daarom adviseert de commissie Engels te beschouwen
als een basisvak, maar een middenweg voor de niveaubepaling te kiezen.11 Voor taalschakeltrajecten naar opleidingen op mbo-niveau 3 en 4 is het beheersen
van niveau A1 dan wel A2 wel een vereiste.
Voor rekenen heeft het ‘op weg naar’-niveau te maken met een herijking van de rekeneisen
voor het mbo. Op dit moment is een besluit in voorbereiding, waarmee herijkte rekeneisen
voor het mbo in het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen worden opgenomen.12 De voorgenomen inwerkingtredingsdatum van dit besluit is 1 augustus 2022. De Wet
inburgering 2021 treedt naar verwachting eerder, namelijk op 1 januari 2022 in werking.
Vanaf dan kunnen er taalschakeltrajecten worden aangeboden. Aangezien een taalschakeltraject
ongeveer 1,5 jaar duurt, zal het eerste cohort deelnemers aan taalschakeltrajecten
als zij starten op het mbo met de herijkte rekeneisen te maken krijgen. Om vanaf het
eerste cohort een goede aansluiting op het mbo te borgen en te voorkomen dat taalschakelinstellingen
hun onderwijsprogramma kort na de start al moeten aanpassen, is ervoor gekozen om
in de eindtermen voor de taalschakeltrajecten alvast rekening te houden met de herijkte
rekeneisen voor mbo. Dit verschilt dus met het advies van de Commissie eindtermen.
Uitgangspunt voor de herijkte rekeneisen voor het mbo is het rapport van de Expertgroep
Herijking Rekeneisen mbo.13 De referentieniveaus 2F tot en met 3F worden voor het mbo vervangen door de nieuwe
mbo-rekenniveaus 2 tot en met 4. Ook de eindtermen voor het taalschakeltraject verwijzen
naar deze nieuwe mbo-rekenniveaus en worden telkens vastgesteld op het niveau onder dat van de mbo-opleidingen waar het taalschakeltraject zich op richt. De bedoeling
van het taalschakeltraject is immers dat de deelnemer succesvol kan instromen in de
beoogde vervolgopleiding en dus een voldoende instroomniveau haalt. Voor het taalschakeltraject
naar opleidingen op mbo-niveau 2 zijn de eindtermen vastgesteld op ‘op weg naar mbo-rekenniveau
2’ in plaats van het eerder door de Commissie eindtermen voorgestelde niveau 1F. De
reden hiervoor is dat er geen mbo-rekenniveau 1 is.14 Voor het taalschakeltraject naar mbo-niveau 3 zijn de eindtermen vastgesteld op het
mbo-rekenniveau 2 in plaats van het door de Commissie eindtermen voorgestelde ‘op
weg naar referentieniveau 2F’. Voor het taalschakeltraject naar mbo-niveau 4 zijn
de eindtermen tot slot vastgesteld op het mbo-rekenniveau 3 in plaats van het door
de Commissie eindtermen voorgestelde niveau 2F.
De Expertgroep Herijking Rekeneisen mbo heeft de rekeneisen geordend in vijf domeinen:
grootheden en eenheden, oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld, verhoudingen
herkennen en gebruiken, procenten gebruiken en omgaan met kwantitatieve informatie.
Vervolgens zijn voor elk domein de rekeneisen uitgewerkt in descriptoren. Daarnaast
zijn er ondersteunende vaardigheden die nodig zijn om succesvol in het desbetreffende
domein te opereren. De descriptoren en ondersteunende vaardigheden zijn als eindtermen
voor het taalschakeltraject overgenomen. Voor meer achtergrondinformatie wordt verwezen
naar het rapport over de herijking van Expertgroep Herijking Rekeneisen mbo.
3.3.2 Eindtermen rekenen voor taalschakeltrajecten naar hbo en wo
De taalschakeltrajecten naar hbo-opleidingen in het profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie en de taalschakeltrajecten naar hbo-opleidingen in het profiel
Natuur, techniek en gezondheid omvatten de volgende basisvakken, waarbij er een verschil
is tussen Nederlands- of Engelstalige vervolgopleidingen:
Taalschakeltraject
|
Basisvakken Nederlandstalige hbo- of wo-opleiding
|
Basisvakken Engelstalige hbo- of wo-opleiding
|
Naar hbo, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
|
– Nt2 B2
– Engels B1
– Rekenen 3F
|
– Nt2 B1
– Engels B2
– Rekenen 3F
|
Naar hbo, profiel Natuur, techniek en gezondheid
|
– Nt2 B2
– Engels B1
– Wiskunde A havo of Wiskunde B havo
|
– Nt2 B1
– Engels B2
– Wiskunde A havo of Wiskunde B havo
|
De taalschakeltrajecten naar wo-opleidingen in het profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie en de taalschakeltrajecten naar wo-opleidingen in het profiel
Natuur, techniek en gezondheid omvatten de volgende basisvakken, waarbij er evenals
voor hbo een verschil is tussen Nederlands- of Engelstalige vervolgopleidingen:
Taalschakeltraject
|
Basisvakken Nederlandstalige hbo- of wo-opleiding
|
Basisvakken Engelstalige hbo- of wo-opleiding
|
Naar wo, profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie
|
– Nt2 B2
– Engels B2
– Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo
|
– Nt2 B1
– Engels B2
– Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo
|
Naar wo, profiel Natuur, techniek en gezondheid
|
– Nt2 B2
– Engels B2
– Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo
|
– Nt2 B1
– Engels B2
– Wiskunde A vwo of Wiskunde B vwo
|
Voor de niveau-aanduiding voor rekenen wordt gebruik gemaakt van de referentieniveaus
in het Besluit referentieniveaus Nederlandse taal en rekenen. De voor het mbo beoogde
wijziging van dit besluit raakt niet aan de referentieniveaus voor havo en daarmee
ook niet aan de eindtermen voor de taalschakeltrajecten naar hbo-opleidingen in het
profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie. Waar het basisvak wiskunde
is voorgeschreven, geldt dat kan worden gekozen tussen wiskunde A en wiskunde B. Het
is aan de taalschakelinstelling om te bepalen of voor de door de deelnemer beoogde
vervolgopleiding wiskunde A of wiskunde B nodig is. Het vwo kent tot slot ook wiskunde
C, maar dit betreft een zeer klein aantal vwo-leerlingen. Daarom heeft de Commissie
eindtermen voorgesteld voor het taalschakeltraject geen soortgelijke eindtermen te
definiëren.15
3.4 Maatwerkvakken
Voor de taalschakeltrajecten naar opleidingen op mbo-niveau 2 en 3 zijn er geen maatwerkvakken
voorgeschreven. Voor de taalschakeltrajecten naar opleidingen op hogere niveaus kunnen
wel maatwerkvakken nodig zijn; dit hangt af van de door de deelnemer beoogde vervolgopleiding.
Het is aan de taalschakelinstelling om te bepalen welke maatwerkvakken een deelnemer
al dan niet nodig heeft voor een succesvolle toelating tot en deelname aan de vervolgopleiding.
Binnen de maatwerkvakken is een beperkt aantal eindtermen optioneel. Dit is in de
regeling aangegeven door middel van voetnoten. Het gaat hierbij om eindtermen die
slechts van belang zijn voor een klein aantal specialistische vervolgopleidingen.
Ook hier is het aan de taalschakelinstelling om te bepalen of de door de deelnemer
beoogde vervolgopleiding vereist dat de deelnemer deze optionele eindtermen moet beheersen.
Alleen de onderwijsinstelling die de beoogde vervolgopleiding (mbo, hbo of wo) verzorgt,
kan uiteindelijk bepalen of de deelnemer na afronding van het taalschakeltraject daadwerkelijk
de juiste kennis en vaardigheden heeft om met de vervolgopleiding te kunnen starten.
Daarom is het van belang dat de taalschakelinstelling (regionaal) samenwerkt en/of
afspraken maakt met deze onderwijsinstellingen over het toelaten van deelnemers met
een taalschakeldiploma. Zodra een individuele deelnemer een keuze voor een vervolgopleiding
heeft gemaakt, kan de ontvangende onderwijsinstelling bijvoorbeeld aangeven welke
maatwerkvakken of optionele eindtermen noodzakelijk zijn. Kortom: een taalschakeltraject
vraagt per deelnemer om maatwerk.
Het kan tot slot voorkomen dat de ontvangende onderwijsinstelling aangeeft dat voor
een bepaalde vervolgopleiding meer of andere onderdelen zijn vereist dan waar (de
eindtermen voor) de maatwerkvakken in voorzien. Het is aan de taalschakelinstelling
om (in overleg met de gemeente) te bepalen of het haalbaar is om hieraan tegemoet
te komen binnen het beschikbare tijdsbestek, budget en de binnen de taalschakelinstelling
aanwezige inhoudelijke expertise. Indien de taalschakelinstelling er inderdaad voor
kiest om extra onderdelen te verzorgen die niet zijn gebaseerd op de eindtermen, maken deze geen onderdeel uit van de diploma-erkenning
van het taalschakeltraject en kan het afronden van deze onderdelen ook geen voorwaarde
zijn om het taalschakeldiploma te halen.
3.5 Eindtermen voor leervaardigheden
Met ‘leervaardigheden’ worden competenties bedoeld die niet direct gerelateerd zijn
aan een vakinhoud, maar die een deelnemer wel nodig heeft om succesvol te kunnen doorstromen
naar een vervolgopleiding. Het gaat hierbij niet alleen om cognitieve vaardigheden,
maar ook om houdingsaspecten in leer- en werksituaties en praktische vaardigheden.
Bij de beheersing van deze vaardigheden gaat het erom dat de deelnemer een ontwikkeling
heeft laten zien en op weg is naar het gewenste ontwikkelingsniveau. Het betreft hier
competenties die eerder als 'merkbaar' dan als 'meetbaar' kunnen worden aangeduid.
De eindtermen voor leervaardigheden worden dus niet getoetst, maar de deelnemers worden
geobserveerd in relatie tot de eindtermen: maken zij hier een ontwikkeling in door,
stellen zij zich open voor de beheersing ervan? De mogelijkheid tot ontwikkeling hangt
niet alleen af van de motivatie van de deelnemer, maar kan ook te maken hebben met
een nog ontoereikend taalniveau, persoonlijkheidskenmerken en/of individuele omstandigheden.
Het is aan de docent om dit mee te nemen in de observatie en beoordeling. De ambitie
is niet om een perfecte en complete beheersing van de eindtermen te verwerven, maar
het ontwikkelen van voldoende bagage om aansluiting te vinden bij het Nederlandse
onderwijs, waarbij individuele verschillen tussen deelnemers gerespecteerd worden.
De eindtermen voor dit onderdeel zijn opgenomen onder het hoofdstuk ‘9. Eindtermen
leervaardigheden’. Omdat ze gelden voor alle taalschakeltrajecten, zijn de eindtermen
zoveel mogelijk zonder context geformuleerd. De opgenomen zinsnede ‘in het kader van
de opleiding’ geeft echter aan, dat een eindterm per opleiding(sniveau) verschillend
kan en moet worden uitgewerkt en beoordeeld. De vorm en mate van abstractie waarin
deelnemers de leervaardigheden moeten laten zien, verschillen immers per niveau. ‘Informatie
verwerken’ betekent in de context van een academische studie bijvoorbeeld iets heel
anders dan binnen een mbo-opleiding op niveau 2. Zo kan het voor het mbo betekenen
dat de deelnemer een bepaalde leervaardigheid ‘met hulp’ of ‘met begeleiding’ kan
uitvoeren. Elke onderwijssoort zal de eindtermen dan ook moeten interpreteren naar
zijn eigen context om deelnemers voor te bereiden op het onderwijsniveau van de vervolgopleiding.
De in de leervaardigheden opgenomen taalvaardigheden zijn nodig voor het volgen van
een specifieke opleiding. Ze zijn aanvullend op de eindtermen voor Nt2. Het gaat dus om taalvaardigheden die niet expliciet aan
bod komen bij Nt2, zoals het houden van een presentatie of algemene vaktaalwoorden
die bij de beoogde vervolgopleiding horen. Ook dit kan maatwerk per deelnemer vergen.
Bij de meeste leervaardigheden is een gedetailleerde uitsplitsing in verschillende
indicatoren gemaakt. Deze uitsplitsing is bewust gemaakt gezien de formatieve beoordeling
van de leervaardigheid. De uitsplitsing kan gezien worden als handreiking aan de taalschakelinstelling
en de betrokken docenten, om hen te helpen de ontwikkeling van deze leervaardigheden
in kaart te brengen. De verschillende indicatoren per leervaardigheid geven gezamenlijk
een onderbouwing van de ontwikkeling van deze leervaardigheden.16
3.6 Eindtermen voor vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze
Zoals gezegd is het van belang dat een deelnemer reeds in een vroeg stadium van het
taalschakeltraject begint met de oriëntatie op een vervolgopleiding. Het feit dat
tijdens de door de gemeente uitgevoerde brede intake is gekozen voor een taalschakeltraject
met het oogmerk om door te stromen naar een Nederlandse vervolgopleiding, hoeft namelijk
niet altijd te betekenen dat al een oriëntatie op een concrete vervolgopleiding heeft
plaatsgevonden. Mogelijk heeft de deelnemer bij aanvang van het taalschakeltraject
wensen of plannen en moeten deze nog getoetst worden aan de realiteit van het Nederlandse
onderwijs en de individuele kenmerken en omstandigheden van de deelnemer. In het taalschakeltraject
zal dus nog expliciete aandacht moeten zijn voor de selectie van een passende vervolgopleiding
en wat er nodig is om de kans van slagen in de opleiding zo groot mogelijk te maken.
De eindtermen voor dit onderdeel zijn opgenomen in de nieuwe bijlage 9 bij de Regeling
eindtermen 2013 onder het hoofdstuk ‘9. Eindtermen vaardigheden voor opleidings- en
beroepskeuze’. Ze gelden voor alle taalschakeltrajecten.
Aan het eind van het taalschakeltraject moet de deelnemer een passende keuze hebben
gemaakt voor een vervolgopleiding en aan de (overige) eindtermen voor vaardigheden
voor opleidings- en beroepskeuze voldoen.17
3.7 Indeling onderwijsprogramma taalschakeltraject
Het verdient de voorkeur dat aan het begin van het taalschakeltraject gefocust wordt
op het leren van de Nederlandse taal en de ontwikkeling van de leervaardigheden, die
beide noodzakelijk zijn voor een succesvolle studieloopbaan. Ook de vaardigheden voor
opleidings- en beroepskeuze kunnen het beste reeds aan het begin van het taalschakeltraject
aan de orde komen. Soms weet een deelnemer namelijk nog niet precies welke vervolgopleiding
hij of zij wil volgen of is er nog behoefte aan reflectie op de opleidingskeuze. Het
is van belang de instelling die het taalschakeltraject verzorgt de deelnemer hierbij
begeleidt, zodat deze keuze indien wenselijk nog bijgesteld kan worden en de juiste
basis- en maatwerkvakken gevolgd kunnen worden. Afgezien van Nt2 zal het onderwijs
in de basis- en maatwerkvakken dus veelal pas later in het taalschakeltraject plaatsvinden.
4. Examinering en diplomering
Nadat een deelnemer het taalschakeltraject met goed gevolg heeft afgerond, ontvangt
hij/zij hiervoor een diploma als bedoeld in artikel 7.4.6 van de WEB. Als de deelnemer
tevens het participatieverklaringstraject heeft afgerond, ontvangt hij/zij daarnaast
het inburgeringsdiploma. Het participatieverklaringstraject maakt geen onderdeel uit
van het taalschakeltraject, maar wordt verzorgd door de gemeente.
De taalschakelinstelling kan de examens voor Nt2 niet zelf afnemen. Deze zullen door
de Dienst Uitvoering Onderwijs (hierna: DUO) worden afgenomen onder verantwoordelijkheid
van het College voor Toetsen en Examens en conform het Staatsexamenbesluit Nederlands
als tweede taal. Ook kan de taalschakelinstelling de examens voor KNM niet zelf afnemen.
Deze zullen eveneens worden afgenomen door DUO onder verantwoordelijkheid van het
ministerie van SZW en conform het Besluit inburgering 2021 en de Regeling inburgering
2021.18
Bovenstaande wordt nog vastgelegd in een aparte maatregel van bestuur, tezamen met
onder andere de regels rondom de slaag-/zakbeslissing. Tevens wordt nog een ministeriële
regeling met standaarden voor de examenkwaliteit en een ministeriële regeling met
een model voor het taalschakeldiploma vastgesteld.
5. Caribisch Nederland
Deze regeling heeft geen gevolgen voor Caribisch Nederland, aangezien de Wet inburgering
2021 niet gaat gelden voor Caribisch Nederland en de taalschakeltrajecten dus ook
niet als opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs
BES zullen worden onderscheiden.
6. Financiële gevolgen
Een deelnemer die een taalschakeltraject volgt in de onderwijsroute, heeft geen recht
op studiefinanciering maar kan daar in een aantal gevallen wel een lening voor afsluiten.
Het taalschakeltraject zelf wordt bekostigd uit het inburgeringsbudget aan gemeenten,
ongeacht de leeftijd van de deelnemer. Het inburgeringsbudget wordt via een specifieke
uitkering verstrekt aan gemeenten. De gemeenten kunnen die specifieke uitkering vervolgens
aanwenden om tot een aanbod van taalschakeltrajecten te komen, bijvoorbeeld door dat
(na een aanbestedingsprocedure) in te kopen bij of daarvoor subsidie te verstrekken
aan instellingen die taalschakeltrajecten verzorgen.
De vervolgopleiding (mbo, hbo, wo) van de deelnemer wordt niet uit het inburgeringsbudget
betaald. Bij start van de vervolgopleiding kan de deelnemer in aanmerking komen voor
studiefinanciering tot en met de maand waarin hij de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
Indien de deelnemer 30 jaar of ouder is en start met een vervolgopleiding, geldt dat
hij/zij geld kan lenen om het collegegeld of lesgeld te betalen via het levenlanglerenkrediet
bij DUO als er geen aanspraak gemaakt kan worden op studiefinanciering.
7. Administratieve lasten en regeldruk
Volgens onderzoek van Regioplan zijn er 45 instellingen die een voorschakeltraject
verzorgen in het kader van het oude inburgeringsstelsel.19 Voor de berekening van de regeldrukkosten van deze regeling wordt uitgegaan van vijftig
aanbieders van een taalschakeltraject. De regeling gaat gepaard met kennisnemingskosten.
Naar schatting zijn aanbieders ruim twee uur bezig met het kennisnemen van deze regeling,
waardoor de totale regeldrukkosten uitkomen op € 5.000,–. De volledige regeldrukkosten
van het taalschakeltraject worden meegenomen in de berekening van de regeldruk van
de nieuwe Wet inburgering 2021.
Deze regeling is voorgelegd aan de Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR), maar is
niet geselecteerd voor formele advisering.
8. Uitvoering en handhaving
DUO heeft aangegeven dat deze regeling (zeer) beperkte uitvoeringsconsequenties heeft
en de regeling daarmee uitvoerbaar is. DUO merkt op dat er wel een toename kan zijn
in het aantal af te leggen staatsexamens Nt2, programma I (dit is Nt2 op B1-niveau).
Over het aantal af te leggen examens en de organisatie daarvan worden afspraken gemaakt
tussen de ministeries van OCW, SZW en DUO en het College voor Toetsen en Examens (CvTE).
Tot slot merkt DUO op dat deze regeling naar verwachting leidt tot geringe uitvoeringskosten.
Eventuele kosten worden derhalve meegenomen in het basiscontract met OCW. De Inspectie
van het Onderwijs heeft geen opmerkingen gemaakt over de uitvoerbaarheid van deze
regeling.
9. Advies en consultatie
Tijdens het opstellen van de regeling zijn de volgende stakeholders en experts betrokken
en geïnformeerd: de MBO-raad, de NRTO, de Vereniging Hogescholen, de VSNU, de Inspectie
van het Onderwijs en DUO. Daarnaast is een internetconsultatie opengesteld voor deze
regeling. In totaal hebben twaalf organisaties gereageerd. Tegelijkertijd met de wijziging
in deze regeling, heeft het ministerie van SZW de consultatie opengesteld voor het
Besluit inburgering 2021 en Regeling inburgering 2021. De reacties die betrekking
hadden op deze twee regelingen, zijn dan ook doorgestuurd naar het ministerie van
SZW. Hieronder volgen alleen de reacties op onderhavige regeling.
Diverse partijen, waaronder de MBO Raad en de NRTO, hebben tijdens de consultatiefase
aangegeven dat het taalniveau Nt2 op B1-niveau voor sommige deelnemers te hoog is.
Zij opteren bijvoorbeeld voor de mogelijkheid om binnen het taalschakeltraject af
te kunnen schalen naar niveau Nt2 op A2-niveau of om onder voorwaarden toch het taalschakeldiploma
te kunnen behalen. Dit is echter niet mogelijk. Uit zowel artikel 8, vierde lid, van
de Wet inburgering 2021 als bijbehorende Memorie van Toelichting20, blijkt dat het beoogde taalniveau voor de onderwijsroute op ten minste B1-niveau
ligt. Dit betekent dat moet worden afgeschaald naar de B1-route indien het vereiste
taalniveau niet kan worden gehaald.21
Enkele partijen hebben verder aangegeven dat het niveau voor Nederlands, Engels en
wiskunde voor de taalschakeltrajecten naar hbo en wo lager liggen dan het reguliere
instroomniveau voor hbo- en wo-opleidingen. Deze regeling volgt het advies van de
Commissie eindtermen. Omdat het onmogelijk is voor een deelnemer om in een beperkte
tijd het complete havo- of vwo-programma te doorlopen, heeft de commissie de meest
noodzakelijke vakinhouden geïnventariseerd. Daarnaast zijn binnen de betreffende vakinhouden
die eindtermen geselecteerd, waarvan de ontvangende vervolgopleidingen het erover
eens zijn dat ze absoluut noodzakelijk zijn voor een succesvolle door- en uitstroom
in de vervolgopleiding. Deze meest noodzakelijke vakken vormen een minimumset.22 Het is mogelijk dat taalschakelinstellingen op eigen initiatief vakken op een hoger
niveau aanbieden aan de deelnemers die dit willen; hoe dit in zijn werk gaat is reeds
aan de instellingen gecommuniceerd (en zie ook onder paragraaf 3.4).
Voorts spitste een aantal reacties zich toe op de taalschakeltrajecten naar hbo- en
wo-opleidingen. Op die niveaus is het aantal deelnemers waarschijnlijk gering, waardoor
het voor taalschakelinstellingen niet wenselijk en haalbaar is om binnen een taalschakeltraject
alle varianten en alle vakken aan te moeten (kunnen) bieden. Om deze reden zijn de
taalschakeltrajecten naar hbo- en wo-opleidingen gesplitst aan de hand van de door
de Commissie eindtermen voorgestelde profielen. Voor hbo zijn er nu twee taalschakeltrajecten:
een taalschakeltraject naar hbo-opleidingen in het profiel Maatschappij, economie
en informatietechnologie en een taalschakeltraject naar hbo-opleidingen in het profiel
Natuur, techniek en gezondheid. Hetzelfde geldt voor wo. Bij de afstemming over deze
voorgenomen wijziging, vonden enkele belangenorganisaties het bezwaarlijk als hierdoor
de administratieve last bij de aanvraagprocedure zou toenemen: meerdere taalschakeltrajecten
betekenen namelijk ook meerdere aanvragen tot het recht op diploma-erkenning. In de
aanvraagprocedure zal echter worden opgenomen dat ‘opleidingsoverstijgende’ documenten
slechts éénmalig hoeven te worden ingediend bij een aanvraag voor meerdere taalschakeltrajecten,
wat de administratieve lasten beperkt.
Enkele partijen hebben aangegeven dat er mogelijk juridische ongelijkheid ontstaat
wanneer er verschillende toelatingseisen zijn tot het vervolgonderwijs ten opzichte
van leerlingen uit het reguliere voortgezet onderwijs. Bij de totstandkoming van de
Wet inburgering 2021 is ervoor gekozen om aan een taalschakeldiploma geen toelatingsrecht
tot het vervolgonderwijs te verbinden. De reden hiervoor is dat het taalschakeltraject
niet gelijk kan worden gesteld aan een afgeronde opleiding in het reguliere voortgezet
onderwijs. Het taalschakeltraject heeft namelijk niet dezelfde inhoud: voor de eindtermen
voor het taalschakeltraject is een selectie van vo-vakken gemaakt en binnen die vo-vakken
is vervolgens nog eens een selectie uit de examenprogramma’s gemaakt. In tegenstelling
tot taalschakeldiploma’s geven vo-diploma’s toelatingsrecht tot vervolgonderwijs,
maar daar staat ook een ander en langduriger curriculum tegenover. Desondanks wordt
verwacht dat de inhoudelijke invulling van het taalschakeltraject tezamen met de eventueel
opgedane werk- en onderwijservaring in het land van herkomst voldoende zullen zijn
om toegang tot het vervolgonderwijs mogelijk te maken.23 Ook wordt van taalschakelinstellingen verwacht dat zij afspraken maken met mbo- en
ho-instellingen over de toelating van geslaagde taalschakeldeelnemers. Hoe de instroom
in vervolgopleidingen in de praktijk uitpakt, wordt gemonitord in het nieuwe inburgeringsstelsel.
Eén gemeente heeft de vraag gesteld of leervaardigheden moeten worden ontwikkeld of
dat deelnemers tegen het einde van het taalschakeltraject iets moeten kunnen. Bij
de leervaardigheden moet de deelnemer aan de hand van de in deze regeling opgenomen
eindtermen een ontwikkeling laten zien. Daarbij is het aan de taalschakelinstelling
om te bepalen hoe dit te beoordelen. De Commissie eindtermen heeft daartoe in haar
rapport een handreiking gedaan.24 De desbetreffende gemeente heeft gevraagd te verduidelijken dat opdrachtnemers en
opdrachtgevers afspraken over de leervaardigheden en examinering daarvan kunnen maken.
Hoewel het gemeenten vrij staat om afspraken te maken met taalschakelinstellingen,
is dat voor de leervaardigheden niet noodzakelijk: op grond van deze regeling is het
immers een verplicht onderdeel van elk taalschakeltraject. De Inspectie van het Onderwijs
kan daar toezicht op houden.
Hoewel het geen onderdeel is van deze regeling, hebben enkele partijen tot slot aangegeven
een eenvoudige aanvraagprocedure voor het recht op diploma-erkenning te willen. Het
ministerie van OCW is continu in gesprek met koepelorganisaties om zorg te dragen
voor een goede informatievoorziening en aanvraagprocedure.
Artikelsgewijs deel
Artikel I, onderdelen A en B
In artikel 8 van de Wet inburgering 2021 wordt het taalschakeltraject gedefinieerd
als een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel f,
van de WEB. Artikel 7.3.1, eerste lid, onder f, van de WEB bepaalt vervolgens dat
een dergelijke opleiding educatie bij ministeriële regeling moet worden aangewezen.
Deze regeling voorziet in die aanwijzing. Er zijn zeven verschillende soorten taalschakeltrajecten.
Elk taalschakeltraject is aangemerkt als een aparte opleiding educatie waar ook apart
het recht op diploma-erkenning voor moet worden aangevraagd als bedoeld in artikel
1.4a.1, eerste lid, van de WEB.
Er is reeds eerder een opleiding educatie aangewezen bij ministeriële regeling, namelijk
de opleiding digitale vaardigheden met de Regeling digitale vaardigheden educatie
2018. Om te voorkomen dat voor de aanwijzing van elke nieuwe opleiding educatie een
separate regeling moet worden vastgesteld, is de aanwijzing van de taalschakeltrajecten
als opleidingen educatie in de Regeling digitale vaardigheden educatie 2018 opgenomen.
Deze regeling is hiertoe hernoemd tot de Regeling aanwijzing opleidingen educatie.
Artikel II, onderdelen A en B
Op grond van artikel 7.3.3, eerste lid, van de WEB kunnen bij ministeriële regeling
eindtermen voor een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onder
f, van de WEB worden vastgesteld. Deze regeling voorziet hierin. De eindtermen voor
het taalschakeltraject worden vastgesteld en toegevoegd aan de Regeling eindtermen
2013 in een nieuwe bijlage 9 bij die regeling. In de Regeling eindtermen 2013 zijn
de eindtermen voor alle opleidingen educatie opgenomen (met uitzondering van de opleidingen
voortgezet algemeen volwassenenonderwijs).
Zoals gezegd zijn de door de Commissie eindtermen geformuleerde eindtermen inhoudelijk
grotendeels ongewijzigd overgenomen. Wel is een aantal kleine wijzigingen doorgevoerd
(zie paragraaf 3.1). De eindtermen zijn onderverdeeld in basis- en maatwerkvakken,
leervaardigheden, vaardigheden voor opleidings- en beroepskeuze en kennis van de Nederlandse
maatschappij. Een instelling met het recht op diploma-erkenning voor een bepaald taalschakeltraject,
dient binnen dat taalschakeltraject álle onderdelen en varianten te kunnen verzorgen.
Een instelling met het recht op diploma-erkenning voor het taalschakeltraject naar
hbo-opleidingen in het profiel Maatschappij, economie en informatietechnologie, dient
dus zowel de basisvakken voor de Nederlandstalige als Engelstalige hbo-opleidingen
en alle bijbehorende maatwerkvakken te kunnen verzorgen.
Artikel III
De regeling treedt op hetzelfde moment in werking als de Wet inburgering 2021.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
I.K. van Engelshoven