Regeling van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, van 25 mei 2021, nr. IENW/BSK-2021/134573, houdende regels voor een specifieke uitkering met betrekking tot de beschikbaarheidsvergoeding voor regionale OV-concessies voor het jaar 2021 (Regeling specifieke uitkering beschikbaarheidsvergoeding regionale OV-concessies 2021)

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat,

Gelet op artikel 17, vijfde lid, van de Financiële-verhoudingswet, de artikelen 3, eerste lid, aanhef en onderdeel f, 4, eerste lid, en 5, aanhef en onderdelen a en c tot en met g, van de Kaderwet subsidies I en M, en artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M;

Besluit:

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

algemene groepsvrijstellingsverordening:

verordening (EU) nr. 651/2014 van de Commissie van 17 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PbEU 2014, L 187);

beschikbaarheidsvergoeding:

vergoeding aan een concessiehouder, en indien van toepassing, een opbrengstverantwoordelijke concessieverlener, in het regionaal openbaar vervoer in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 en de specifieke kosten van de concessiehouder in dezelfde periode ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, bedoeld in bijlage 2;

concessie:

regionale vervoersconcessie, genoemd in bijlage 1;

concessiehouder:

vergunninghoudende vervoerder aan wie een concessie is verleend, genoemd in bijlage 1;

concessieverlener:

tot verlening van een concessie bevoegd gezag, bedoeld in artikel 20, tweede, derde en vierde lid van de Wet personenvervoer 2000, en genoemd in bijlage 1;

controleverklaring:

een schriftelijke verklaring van een registeraccountant of Accountant-Administratieconsulent, bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, inhoudende een oordeel over de juistheid van de kosten, de volledigheid van de opbrengsten en financiële rechtmatigheid daarvan in de aanvraag tot subsidievaststelling;

dienstregeling:

voor een ieder kenbaar schema van reismogelijkheden waarin zijn aangeduid de halteplaatsen waartussen en de tijdstippen waarop openbaar vervoer wordt verricht, zo nodig onder de vermelding of de halteplaatsen of de tijdstippen door de reiziger kunnen worden beïnvloed;

Minister:

Minister van Infrastructuur en Waterstaat;

ontvanger:

concessieverlener;

regionaal openbaar vervoersbedrijf:

vervoerder die regionaal openbaar vervoer verricht, niet in de hoedanigheid van bestuurder van een auto, bus, trein, metro, tram of een via een geleidesysteem voortbewogen voertuig;

vaste exploitatiebijdrage:

in de concessie overeengekomen tegemoetkoming aan exploitatiekosten van de concessiehouders door de concessieverlener voor uitvoering van de dienstregeling niet zijnde een prestatieafhankelijke bijdrage of aanvullende subsidies;

subsidiabele periode:

periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021;

zuivere winstmarge:

winstmarge waarbij het resultaat vóór belastingen van de resultatenrekening wordt gedeeld door de opbrengsten uit die resultaatformule.

Artikel 2 Toepasselijkheid Kaderbesluit subsidies I en M

Op deze regeling zijn de artikelen 6, eerste lid, 10, eerste tot en met derde lid en vierde lid, onderdelen a, c, f en g, 11, 12, aanhef en onderdelen c tot en met e en g tot en met k, 14, eerste, tweede en vierde lid, 17, eerste lid, aanhef en onderdelen b tot en met c en e tot en met g, 18, 21, 23, tweede, derde en vijfde lid, en 24, eerste lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3 Doel specifieke uitkering

De Minister verleent op aanvraag een eenmalige specifieke uitkering per concessie aan de ontvanger, om hem in staat te stellen een beschikbaarheidsvergoeding te verstrekken.

Artikel 4 Hoogte van de specifieke uitkering

  • 1. De specifieke uitkering bedraagt 93% van de kosten, bedoeld in bijlage 2, verminderd met 100% van de gerealiseerde opbrengsten in de subsidiabele periode die in de berekening van de beschikbaarheidsvergoeding worden meegenomen, bedoeld in bijlage 3.

  • 2. Indien bij de concessie waarvoor een aanvraag wordt ingediend over de subsidiabele periode een positief resultaat is behaald, wordt het meerdere boven nul in mindering gebracht op de specifieke uitkering.

  • 3. De specifieke uitkering kan op aanvraag van de ontvanger worden verhoogd indien bij de concessie waarvoor een aanvraag wordt ingediend in het jaar 2019 een zuivere winstmarge van 2% of minder is gerealiseerd.

  • 4. De verhoging bedraagt twee procentpunt.

  • 5. Bij de berekening van het resultaat, bedoeld in het tweede lid, worden ten aanzien van de gerealiseerde kosten en opbrengsten in de subsidiabele periode, buiten aanmerking gelaten:

    • a. kosten en opbrengsten die geen betrekking hebben op het regionaal openbaar vervoer als overeengekomen in de vervoersconcessie;

    • b. kosten en opbrengsten van activiteiten als overeengekomen in de vervoersconcessie waarbij sprake is van 100% bekostiging door de ontvanger;

    • c. prestatieafhankelijke bijdrages overeengekomen in de vervoersconcessie;

    • d. ontslagvergoedingen aan de raad van bestuur van een Nederlandse entiteit, of ontslagvergoedingen aan personeel die gerelateerd zijn aan een reorganisatie als gevolg van COVID-19; en

    • e. een eventuele aanvullende uitkering door een ontvanger ter compensatie van weggevallen reizigersopbrengsten als gevolg van COVID-19.

Artikel 5 Aanvraag

  • 1. Een aanvraag van een specifieke uitkering wordt elektronisch, per concessie en uiterlijk op 1 november 2021 ingediend.

  • 2. In de aanvraag wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 10, vierde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M in ieder geval vermeld:

    • a. de periode waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b. de geschatte reizigersinkomsten en andere opbrengsten van de concessiehouder in de uitvoering van het openbaar vervoer in de subsidiabele periode, bedoeld in bijlage 3;

    • c. de daadwerkelijke kosten van de concessiehouder voor de uitvoering van het regionaal openbaar vervoer in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, of indien een concessie in werking is getreden na 1 januari 2019, de kosten van de meest actuele begroting van de concessie die niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding, op prijspeil 2021;

    • d. de geschatte specifieke kosten van de concessiehouder in de subsidiabele periode ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, bedoeld in bijlage 2;

    • e. of een verhoging van de specifieke uitkering als bedoeld in artikel 4, derde lid, wordt aangevraagd.

  • 3. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. een verklaring van de ontvanger dat de concessiehouder een aanvraag heeft ingediend voor de beschikbaarheidsvergoeding en een kopie van de door die concessiehouder ingediende aanvraag dan wel ingeval een opbrengstverantwoordelijke concessieverlener aanvrager en ontvanger is, een kopie van die aanvraag aangevuld met een door de concessiehouder ondertekende opgave van de kosten, bedoeld in bijlage 2; en

    • b. een verklaring van de ontvanger dat hij aan de subsidie of aan te passen concessie ten minste de voorwaarden zal verbinden, bedoeld in artikel 6, derde lid.

Artikel 6 Voorwaarden

  • 1. De ontvanger besteedt de specifieke uitkering uitsluitend aan het doel, bedoeld in artikel 3.

  • 2. De ontvanger handhaaft de vaste exploitatiebijdrage voor 2021 aan de concessiehouder op een niveau van een volledige, niet geoptimaliseerde dienstregeling.

  • 3. Bij aanpassing van de vervoersconcessie door de ontvanger, geldt het volgende:

    • a. de concessiehouder voert in de subsidiabele periode een met de ontvanger overeengekomen dienstregeling uit met inachtneming van de kabinetsrichtlijnen voor het openbaar vervoer. Vervoerders optimaliseren de dienstregeling door het aanbod aan te passen aan de vraag, zonder dat de beschikbaarheid en veiligheid van het regionaal openbaar vervoer daar op termijn onder lijdt;

    • b. de concessiehouder overlegt ten behoeve van de verantwoording een definitieve opgave van de inkomsten, andere ontvangsten en kosten die in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding met een controleverklaring, en indien een verhoging van de specifieke uitkering wordt aangevraagd als bedoeld in artikel 4, derde lid, een verklaring dat in 2019 een winstmarge is gerealiseerd van 2% of minder;

    • c. bij de beoordeling van een verzoek aan de Informatiehuishouding OV-Informatie door of namens de Minister, zal de concessiehouder niet toetsen op bedrijfsvertrouwelijkheid;

    • d. het bepaalde in het vierde tot en met het tiende lid.

  • 4. Er wordt geen beschikbaarheidsvergoeding verstrekt indien in of naar aanleiding van het jaar 2021:

    • a. bonussen worden verstrekt aan raad van bestuur, bestuur en directie binnen een Nederlandse entiteit; of

    • b. een uitkering van dividend wordt verstrekt aan de aandeelhouders in het openbaar vervoersbedrijf van de concessiehouder of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c. een ontslagvergoeding wordt verstrekt aan de raad van bestuur binnen een Nederlandse entiteit die de norm overschrijdt van maximaal één jaarsalaris en een opzegtermijn van maximaal zes maanden.

  • 5. In de periode van de ingangsdatum van deze regeling tot en met 31 december 2021 kopen de concessiehouder, zijn raad van bestuur, bestuur en directie binnen een Nederlandse entiteit geen aandelen in het vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6. Voor zover deze betrekking heeft op bedrijfsactiviteiten waarvoor de beschikbaarheidsvergoeding wordt toegekend, is geen vergoeding ontvangen uit het steun- en herstelpakket voor banen en economie, dan wel wordt de ontvangen vergoeding terugbetaald aan het Rijk.

  • 7. Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, neemt de beschikbaarheidsvergoeding op in de fiscale winst over het jaar 2021.

  • 8. Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, was vóór 31 december 2020 geen onderneming in moeilijkheden als bedoeld in artikel 2, achttiende lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 9. Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, als bedoeld in artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, is geen onderneming ten aanzien waarvan een bevel tot terugvordering van steun uitstaat als bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.

  • 10. De ontvanger en de concessiehouder verlenen medewerking aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de specifieke uitkering, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, tot tien jaar na de datum van vaststelling van de specifieke uitkering, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden.

Artikel 7 Voorschotverlening

  • 1. Gelijktijdig met het besluit tot verlening van de specifieke uitkering verleent de Minister aan de ontvanger een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

  • 2. Het voorschot wordt uiterlijk op 29 december 2021 uitgekeerd.

  • 3. Door middel van een aanvullende aanvraag kan de ontvanger met ingang van 1 januari 2022, zodra een nagenoeg definitieve opgave van gedurende de subsidiabele periode genoten opbrengsten beschikbaar is, verzoeken om een voorschot tot 95% van de specifieke uitkering.

Artikel 8 Verantwoording

De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van een specifieke uitkering als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet vóór 16 juli 2023.

Artikel 9 Vaststelling

  • 1. De Minister stelt een specifieke uitkering uiterlijk op 31 december 2023 overeenkomstig de beschikking tot verlening vast.

  • 2. De specifieke uitkering kan op een lager bedrag worden vastgesteld indien:

    • a. de specifieke uitkering niet of niet volledig overeenkomstig het doel van deze regeling is besteed;

    • b. niet of niet volledig is voldaan aan de voorwaarden, bedoeld in artikel 6; of

    • c. niet of niet volledig is voldaan aan de verplichting, bedoeld in artikel 8.

  • 3. De vaststelling vindt plaats op basis van de verantwoordingsinformatie, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Artikel 10 Evaluatie

De Minister publiceert voor 31 december 2023 een verslag over de doelmatigheid, de doeltreffendheid en andere effecten van de specifieke uitkering in de praktijk.

Artikel 11 Inwerkingtreding en horizonbepaling

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang 1 januari 2022 met dien verstande dat zij van toepassing blijft op uitkeringen die voor die datum zijn verleend.

Artikel 12 Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering beschikbaarheidsvergoeding regionale OV-concessies 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

BIJLAGE 1. CONCESSIES, CONCESSIEVERLENERS EN CONCESSIEHOUDERS

 

Concessie

Concessieverlener

Concessiehouder

1

Achterhoek-Rivierenland

Provincie Gelderland

Arriva Personenvervoer Nederland BV

2

Amstelland-Meerlanden

Vervoerregio Amsterdam

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

3

Arnhem–Nijmegen

Provincie Gelderland

Hermes Openbaar Vervoer B.V.

4

Bus Rotterdam

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

RET N.V.

5

Busvervoer Almere

Gemeente Almere

Keolis Nederland bv

6

Drechtsteden, Molenlanden en Gorinchem

Provincie Zuid-Holland

Qbuzz B.V.

7

Fast Ferry Hoek van Holland-Maasvlakte

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

RET

8

Fast Ferry Vlissingen-Breskens

Provincie Zeeland

Westerschelde Ferry B.V.

9

Gooi- en Vechtstreek (tot 11 juli 2021)

Provincie Noord-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

10

Gooi- en Vechtstreek (vanaf 11 juli 2021)

Provincie Noord-Holland

Transdev Nederland Mobility Services NV

10

Groningen Drenthe

OV-bureau Groningen Drenthe

Qbuzz B.V.

11

Haaglanden Stad

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

HTM Personenvervoer NV

12

Haaglanden Streek

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

EBS Public Transportation BV

13

Haarlem-IJmond

Provincie Noord-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

14

Hoeksche Waard-Goeree-Overflakkee

Provincie Zuid-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

15

Hoofdrailnet

Ministerie van IenW

NV Nederlandse Spoorwegen

16

IJssel-Vecht (noodconcessie per 13 december 2020), Overijssel

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv

17

IJssel-Vecht (noodconcessie per 13 december 2020), Veluwe

Provincie Gelderland

Keolis Nederland bv

18

IJsselmond

Provincies Flevoland

OV Regio IJsselmond N.V.

19

IJsselmond

Provincies Overijssel

OV Regio IJsselmond N.V.

20

Limburg

Provincies Limburg en

Gelderland

Arriva Personenvervoer Nederland BV

21

Maastunnelveer

Gemeente Rotterdam

Aquabus

22

Netz Westliches Münsterland (Nederlandse deel van de treindiensten RB51 Enschede-Dortmund en RB64 Enschede-Münster)

Provincie Overijssel en

gemeente Enschede

DB Regio AG, Regio NRW

23

Noord- en Zuidwest Fryslân en Schiermonnikoog

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

24

Noord-Holland Noord

Provincie Noord-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

25

Regionaal spoorvervoer Fryslan

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

26

Regionaal Spoorvervoer Groningen

Provincie Groningen

Arriva Personenvervoer Nederland BV

27

Noordzeekanaalponten

Gemeente Amsterdam

GVB Veren B.V.

28

Oost-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

29

Parkshuttle Rivium

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

30

Provincie Utrecht

Provincie Utrecht

Keolis Nederland bv

31

Rail Haaglanden

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

HTM Personenvervoer NV

32

Rail Rotterdam

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

RET N.V.

33

Regio Utrecht

Provincie Utrecht

Qbuzz B.V.

34

Stadsvervoer Amsterdam

Vervoerregio Amsterdam

GVB Exploitatie BV

35

Lelystad

Gemeente Lelystad

Arriva Personenvervoer Nederland BV

36

Teutoburger Wald-Netz (Nederlandse deel van de treindienst RB61 Hengelo-Bielefeld)

Provincie Overijssel

Keolis Deutschland

37

Treindienst Ede-Wageningen Amersfoort

Provincie Gelderland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

38

Treindienst Gouda-Alphen aan den Rijn

Provincie Zuid-Holland

NS Reizigers BV

39

Twents (inclusief ZHO)

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv

40

Vechtdallijnen

Provincies Overijssel en Drenthe

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

41

Veerverbinding Kralingen-Feijenoord

Gemeente Rotterdam

Aquabus

42

Veerverbinding RDM terrein e.o.

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

Aquabus

43

Voorne-Putten en Rozenburg

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

EBS Public Transportation BV

44

Waddenveren

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Rederij Doeksen/TSM (Friese Waddenveren West) en Rederij Wagenborg (Friese Waddenveren Oost)

45

Waterbus Dordrecht-Drechtsteden

Provincie Zuid-Holland

Aquabus BV

46

Waterland

Vervoerregio Amsterdam

EBS Public Transportation BV

47

West-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

48

Zaanstreek

Vervoerregio Amsterdam

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

49

Zeeland

Provincie Zeeland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

50

Zuid-Holland Noord

Provincie Zuid-Holland

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

51

Zuidoost Fryslân en Waddeneilanden

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

52

Zuidoost-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Hermes Openbaar Vervoer B.V.

53

Zwolle-Enschede

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv

54

Zwolle-Kampen

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv

BIJLAGE 2. KOSTEN VAN DE CONCESSIEHOUDER DIE IN AANMERKING KOMEN VOOR DE BESCHIKBAARHEIDSVERGOEDING

Daadwerkelijke kostenniveau van de concessiehouder in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, geïndexeerd op het prijspeil van het jaar 2021;

Of indien de concessie in werking is getreden na 1 januari 2019, de kosten van de meest actuele begroting van de concessie die niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding.

Bij de verantwoording behoort ook het daadwerkelijke kostenniveau van de concessiehouder in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 opgegeven te worden. Dit om de beschikbaarheidsvergoeding te kunnen corrigeren bij enig rendement.

• Personeelskosten;

• Operationele kosten;

• Afschrijvingskosten; en

• Financieringskosten.

Exclusief kosten en opbrengsten van activiteiten als overeengekomen in de vervoersconcessie waarbij sprake is van 100% bekostiging door de ontvanger.

Specifieke kosten van de concessiehouder in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt

Kosten voor voorzieningen die zijn goedgekeurd op basis van de Regeling specifieke uitkering beschikbaarheidsvergoeding regionale OV-concessies 2020, waarvan de omvang naar rato (van de afwijkende periode) overeenkomt met dezelfde kostensoorten voor de bepaling van de beschikbaarheidsvergoeding 2020, en de realisering doorloopt tot en met 31 december 2021.

 

Kosten van structurele aard voor in ieder geval:

• Mondkapjes, handschoenen en andere beschermingsmaatregelen chauffeurs / bestuurders / machinisten / conducteurs / monteurs;

• Ontsmetting / schoonmaak werkplek chauffeurs / bestuurders / machinisten / conducteurs / monteurs;

• COVID-19 testen personeel;

• Extra schoonmaak voertuigen/treinen/kleding/kantoor

• Extra inzet BOA’s/handhavers, voor zover nodig voor het uitvoeren van de in het OV-protocol opgenomen taken en voor bestrijding van zwartrijders;

• Tijdelijk inzetten medewerkers die reizigersstromen begeleiden rondom drukke knooppunten (‘crowd control’, verkeers- en/of reizigersstroomregulatie), bijvoorbeeld ten behoeve van het omleiden auto-/fiets-/ loopverkeer op en rond haltes en stations, aanwijzen rustige plekken in voertuigen en treinen, actieve weigering extra instappers bij ‘vol’, etc. Voor zover dit extra personele kosten op de resultatenrekening van een concessie betreft;

• Communicatiekosten spelregels en van overige COVID-19-zaken;

• Informatievoorziening aan reizigers gericht op het voorkomen van de verspreiding van COVID-19.

Het daadwerkelijke kostenniveau van de concessiehouder in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, wordt op prijspeil 2021 gebracht door toepassing van een index van 4,27% oftewel te vermenigvuldigen met een factor 1,0427.

Indien de concessie in werking is getreden na 1 januari 2019, worden de kosten als de meest actuele begroting van de concessie die niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding op prijspeil 2020 is, op prijspeil 2021 gebracht door toepassing van een index van 1,34% (oftewel te vermenigvuldigen met een factor 1,0134). Als die meest actuele begroting reeds op prijspeil 2021 is, is vanzelfsprekend geen indexering meer aan de orde.

BIJLAGE 3. GEREALISEERDE OPBRENGSTEN IN SUBSIDIABELE PERIODE DIE IN DE BEREKENING VAN DE BESCHIKBAARHEIDSVERGOEDING WORDEN MEEGENOMEN

Reguliere subsidies concessieverlener conform concessie

Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener.

Aanvullende subsidies en opbrengsten.

OCW-contract studentenkaart

 

Directe opbrengsten van reizigers

 

Andere opbrengsten

Andere opbrengsten waaronder:

* andere subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding coronavirus;

* rentebaten.

TOELICHTING

Algemeen deel

Aanleiding en doel van de uitkering

In verband met de COVID-19-pandemie is op 20 oktober 2020 een specifieke uitkering vastgesteld ten behoeve van de beschikbaarheidsvergoeding 2020.1 Terwijl de reizigersaantallen en inkomsten voor de openbaar vervoerbedrijven beperkt waren, verzocht het kabinet deze bedrijven om volgens een optimale dienstregeling te rijden. Vanwege het voorduren van de pandemie, heeft het kabinet besloten ook een beschikbaarheidsvergoeding te verstrekken over het jaar van 2021 (hierna: subsidiabele periode). Deze regeling geeft hier uitvoering aan.

De beschikbaarheidsvergoeding geldt voor – onder meer – het regionaal openbaar vervoer door middel van trams, bussen en metro van de stadsvervoerders HTM, GVB en RET en de bussen en treinen van de regionale vervoerders, Arriva Personenvervoer Nederland BV, Connexxion, Qbuzz, Keolis, EBS, Aquabus Hermes, Westerschelde Ferry en DB regio AG. De vergoeding is bestemd voor al het regionaal openbaar vervoer onder een concessie. Deze bedrijven vervoeren onder gebieds- of lijnconcessies en lijnovereenkomsten. De beschikbaarheidsvergoeding stelt de openbaar vervoerders in staat tot het aanbieden van een geoptimaliseerde dienstregeling terwijl de reizigersaantallen en de inkomsten beperkt zijn.

Omdat het voor de continuïteit van de OV-sector wenselijk is dat vervoerders in 2021 verliezen zo veel mogelijk kunnen beperken is de werking van de regeling aangepast. Vervoerders kunnen de 5-7% kosten die niet door de regeling worden vergoed, in overleg met de concessieverleners invullen. Dit kan door efficiencybesparingen bij de vervoerders, het optimaliseren van het aanbod of een extra bijdrage van de concessieverlener.

De beschikbaarheidsvergoeding 2021 bedraagt hiertoe 93% van de daadwerkelijke kosten van de concessiehouder in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de referentieperiode 1 januari t/m 31 december 2019, geïndexeerd op het prijspeil van het jaar 2021, en de specifieke kosten van de concessiehouder in de subsidiabele periode ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, verminderd met 100% van de gerealiseerde opbrengsten over de subsidiabele periode. Gekozen is voor het jaar 2019 als referentiejaar, omdat in dat jaar de reizigersaantallen in het openbaar vervoer nog niet waren aangetast door COVID-19. Indien een concessie na 1 januari 2019 in werking is getreden, worden de kosten van de meest actuele begroting van de concessie in aanmerking gebruikt. Voorwaarde is een versie van de begroting die niet is beïnvloed door de coronacrisis en het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding. De beschikbaarheidsvergoeding kan maximaal met twee procentpunt worden verhoogd, indien een zuivere winstmarge van minder dan 2% is behaald over 2019. Of indien de concessie in werking is getreden na 1 januari 2019, de zuivere winstmarge van de meest actuele begroting van de concessie die niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding, minder dan 2% is.

Indien blijkt dat over een concessie waarvoor een aanvraag wordt ingediend over de subsidiabele periode een positief resultaat is behaald, wordt het meerdere boven nul in mindering gebracht op de specifieke uitkering. Met dien verstande dat de ontvanger nooit meer terug moet betalen dan de ontvangen specifieke uitkering. Op die manier wordt de beschikbaarheidsvergoeding 2021 gecorrigeerd voor een eventuele winst van de concessie.

Bij de uitwerking van de beschikbaarheidsvergoeding over het jaar 2020 is er in het geval van kostencontracten voor gekozen om de opbrengstverantwoordelijkheid van een concessie de facto bij de concessiehouder te leggen. Omdat deze afspraak voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021 ontbreekt, kan de beschikbaarheidsvergoeding 2021 ook worden verstrekt aan opbrengstverantwoordelijke concessieverleners. Het staat concessiehouders en concessieverleners wel vrij om ook voor het jaar 2021 afspraken te maken over de opbrengstverantwoordelijkheid.

Specifieke uitkering

De onderhavige regeling bepaalt onder welke voorwaarden het Rijk financiële middelen in de vorm van specifieke uitkeringen kan verstrekken om decentrale overheden in staat te stellen een beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders te verstrekken. Daarnaast biedt de regeling een raamwerk voor het afleggen van verantwoording over de uitvoering van de beschikbaarheidsvergoeding.

Een specifieke uitkering is een uitkering van de rijksoverheid aan een gemeente, provincie of een bij gemeenschappelijke regeling opgericht samenwerkingsverband, die wordt verstrekt voor specifieke beleidsdoelen en ten behoeve van een bepaald algemeen belang2. Provincies, gemeenten en vervoersregio’s krijgen hun middelen normaal gesproken via de algemene uitkering uit het Provinciefonds of het Gemeentefonds respectievelijk de Brede doeluitkering verkeer en vervoer (BDU). In uitzonderlijke situaties als deze is het echter zinvol om voor een specifiek doel de middelen apart te verstrekken via een specifieke uitkering.

Er is voor een specifieke uitkering gekozen omdat deze de Minister de bevoegdheid geeft voorwaarden te stellen aan het ontvangen van de uitkering. Een decentralisatie-uitkering biedt deze mogelijkheid niet.

Rol van decentrale overheden

Op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000) zijn regionale overheden verantwoordelijk voor de concessieverlening voor regionaal openbaar vervoer per bus, tram en metro. Daarbij treden provincies, gemeenten, de twee vervoerregio’s Vervoerregio Amsterdam (VRA) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en OV-bureau Groningen Drenthe op als concessieverlener. De vervoersbedrijven worden als concessiehouder aangemerkt. Een overzicht van de decentrale concessieverleners en concessiehouders staat in bijlage 1.

De decentrale overheden hebben als concessieverlener voor het regionaal openbaar vervoer een belangrijke rol bij de implementatie van het beleid om de dienstregeling op peil te houden. De staatssecretaris vraagt de decentrale concessieverleners om hierover afspraken te maken met de regionale vervoerders. Om dit te bekostigen wordt aan concessieverleners een specifieke uitkering verleend, waarmee zij de concessiehouders een beschikbaarheidsvergoeding verstrekken. De beschikbaarheidsvergoeding dient als compensatie van de kosten die zijn gemoeid met uitvoeren van de (geoptimaliseerde) dienstregeling met aftrek van de opbrengsten die worden gerealiseerd.

In de afspraken moet onder meer het beschikbaarheidsvereiste worden opgenomen: de verplichting dat de concessiehouder vanaf 1 januari tot en met 31 december 2021 een geoptimaliseerde dienstverlening aanbiedt met inachtneming van de maatregelen ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Daarnaast moet een aantal voorwaarden opgenomen worden ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik.

Verhouding tot bestaande regelgeving/juridisch kader

Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet

Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan decentrale overheden voor het betalen van een beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders van regionaal openbaar vervoer. In afwijking van artikel 4.21, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is in artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M bepaald dat titel 4.2 van de Awb van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast de Kaderwet subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing, waaronder de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering als bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M kunnen artikelen van dat besluit bij ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard. Van die mogelijkheid is in artikel 2 van deze regeling gebruik gemaakt.

Europeesrechtelijke aspecten

De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. In het kader van de beschikbaarheidsvergoeding over het jaar 2020, hebben decentrale concessieverleners noodmaatregelen getroffen in de zin van artikel 5, vijfde lid, van de PSO-verordening3, of de concessie aangepast conform de Aanbestedingswet. Op basis van de PSO-verordening kunnen concessieverleners noodmaatregelen treffen indien de dienstregeling uitvalt of dreigt uit te vallen. Deze noodmaatregelen kunnen bestaan uit een onderhandse gunning, een formeel akkoord tot verlenging van een concessie, of in het opleggen van bepaalde openbaredienstverplichtingen. Een dergelijke noodmaatregel kan voor maximaal 2 jaar worden genomen.

Decentrale concessieverleners hebben de noodmaatregelen in de zin van de PSO-verordening mede als basis gebruikt voor de uitkering van de beschikbaarheidsvergoeding voor het jaar 2020. De getroffen noodmaatregelen kunnen ook dienen als basis voor de uitkering van de beschikbaarheidsvergoeding voor het jaar 2021. Indien een compensatie aan openbaar vervoerbedrijven voldoet aan de PSO-verordening, is er geen sprake van een staatssteunmaatregel die ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan de Europese Commissie.

Financieel

Voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021 is op de begroting van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat een bedrag van€ 1480 miljoen geraamd.

Subsidieplafond

In deze regeling is geen subsidieplafond opgenomen. Het opnemen van een dergelijk plafond kan conform artikel 4, tweede, lid, van de Kaderwet subsidies I en M achterwege worden gelaten, aangezien de Minister van Financiën daarmee heeft ingestemd.

Administratieve lasten en internetconsultatie

De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de decentrale overheden en de SiSa-systematiek. Dit leidt tot de laagste uitvoeringslasten voor decentrale overheden en rijksoverheid.

Internetconsultatie kon op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie achterwege blijven.4 De regeling brengt geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk. Om vergelijkbare redenen – de regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen voor de regeldruk – is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege gelaten.

Uitvoering

De uitvoering van deze ministeriële regeling geschiedt door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat en heeft tevens uitvoeringsaspecten voor decentrale concessieverleners.

Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021

Als bijlage bij deze regeling is de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021 opgenomen. Deze notitie werkt de methode uit met behulp waarvan de beschikbaarheidsvergoeding 2021 bepaald zal worden en bevat daartoe afspraken tussen concessieverleners en concessiehouders, een beschrijving van hetgeen nodig is voor de aanvraag, de wijze van berekening en een processchets van aanvraag tot definitieve verrekening. Deze notitie kan worden gebruikt ter vergemakkelijking van de uitvoering van deze regeling.

Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en horizonbepaling

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.

De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat deze regeling van toepassing blijft op uitkeringen die krachtens deze regeling zijn verstrekt.

Q&A

Mocht na plaatsing van de regeling en haar bijlagen in de Staatscourant nog behoefte blijken aan nadere toelichting en verduidelijking van de uitwerking van de regeling zoals opgenomen in de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021, dan zullen de antwoorden op deze verzoeken in de vorm van Vragen en antwoorden (Q&A) naar aanleiding van de regeling Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021 gepubliceerd worden op Rijksoverheid.nl.

Artikelsgewijs

Artikel 1

De Minister stelt via een specifieke uitkering een bepaald bedrag beschikbaar voor decentrale vervoersconcessieverleners, opdat deze de regionale vervoersconcessiehouders een beschikbaarheidsvergoeding kunnen toekennen. In het geval van een opbrengstverantwoordelijke concessieverlener kan de beschikbaarheidsvergoeding ook worden verstrekt ten behoeve van de concessieverlener. De beschikbaarheidsvergoeding vult de vergoeding aan die de decentrale vervoersconcessieverleners regulier verstrekken aan de vervoersconcessiehouders voor uitvoering van de concessieovereenkomst.

De definitie van beschikbaarheidsvergoeding maakt duidelijk dat deze twee doelen dient. Het eerste doel is (gedeeltelijke) compensatie van gemaakte ongedekte kosten omdat het openbaar vervoer geacht wordt te blijven rijden omdat het als vitale sector is aangemerkt (uitvoeringsvergoeding). Kort gezegd is dat het aanbieden van vervoer. Het tweede doel is (gedeeltelijke) compensatie voor specifieke kosten van maatregelen die door concessieverlener en concessiehouder zijn overeengekomen in verband met het voorkomen van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt (maatregelenvergoeding).

De definitie van dienstregeling komt overeen met die van artikel 1 van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000). De definities van concessiehouder, regionaal openbaar vervoer en regionaal openbaar vervoersbedrijf zijn geïnspireerd op de definities uit de Wp 2000 en toegespitst op het regionaal vervoer.

Artikel 2

Op deze regeling zijn bepaalde artikelen uit het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Dit wordt nader uiteengezet in de toelichting op de specifieke artikelen.

Artikel 3

Uit artikel 3 volgt dat per concessie een specifieke uitkering wordt verleend. Met de specifieke uitkering voorziet de ontvanger in het kader van de uitvoering van zijn taak als concessieverlener voor het regionaal personenvervoer, in een beschikbaarheidsvergoeding aan de concessiehouder.

Artikel 4

Gelet op artikel 4, eerste lid, is de met de regeling beoogde kostendekkingsgraad 93%. De kosten die voor de beschikbaarheidsvergoeding in aanmerking komen, zijn ten eerste de daadwerkelijke kosten van de concessiehouder in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de referentieperiode van 1 januari 2019 tot en met 31 december 2019, geïndexeerd op het prijspeil van het jaar 2021. Indien de concessie in werking is getreden na 1 januari 2019, worden de kosten van de meest actuele begroting gebruikt, op voorwaarde dat deze niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding. Daarnaast komen voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021 ook specifieke kosten in aanmerking van de concessiehouder in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021 ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Welke kosten in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021, is uitwerkt in bijlage 2. Belastingen, waaronder de vennootschapsbelasting en eventuele voorheffing dividendbelasting, worden niet meegenomen in de grondslag voor de berekening van de beschikbaarheidsvergoeding.

Wat onder gerealiseerde opbrengsten wordt verstaan, is uitgewerkt in bijlage 3. Voorbeelden van andere subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, bedoeld in bijlage 3, zijn baten die zijn ontvangen op grond van het Provinciefonds of daarop gebaseerde regelgeving, een subsidie op grond van artikel 22 van de Wp 2000, het kwijtschelden van staatsleningen die in verband met de COVID-19-pandemie zijn verstrekt, een tegemoetkoming op grond van de Regeling tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en een tegemoetkoming in een deel van de loonkosten als bedoeld in de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid. Er mag geen sprake zijn van cumulatie met rijksregelingen.

Een eventuele aanvullende eenmalige bijdrage van een regionale concessieverlener om tot nulrendement te komen, is niet in de tabel van bijlage 3 opgenomen en is dan ook geen onderdeel is van de berekening van de bvov.

De aanvrager kan voor een concessie verzoeken om een verhoging van maximaal 2%-punt bovenop genoemde 93% (artikel 4, derde lid). Toekenning geschiedt alleen als de vervoerder over het jaar 2019 in de betreffende concessie een zuivere winstmarge van 2% of minder heeft gehaald. Of indien de concessie in werking is getreden na 1 januari 2019, de zuivere winstmarge van de meest actuele begroting van de concessie die niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding, minder dan 2% is.

Uit het vijfde lid volgt onder meer dat prestatieafhankelijke bijdrages overeengekomen in de vervoersconcessie niet worden meegenomen in de berekening van de beschikbaarheidsvergoeding. Indien voor een prestatie een malus is opgelegd, wordt deze – om de prikkels van de prestatie te behouden – geen onderdeel van de kostengrondslag in de berekening voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021. Evenzeer wordt dan om reden van balans, een eventuele bonus niet meegenomen in de opbrengsten op basis waarvan de beschikbaarheidsvergoeding 2021 berekend wordt.

Artikel 5

De aanvraag moet voor 1 november 2021 worden ingediend (artikel 5, eerste lid).

Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, eerste tot en met vierde lid, Kaderbesluit I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent onder meer het volgende. Een aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de staatssecretaris beschikbaar gesteld middel, bijvoorbeeld een formulier op een website. De aanvraag gaat vergezeld van de bescheiden die in dit middel staan vermeld, de bescheiden die in artikel 5, tweede lid, staan vermeld en van de volgende informatie:

  • een overzicht van de activiteiten waarvoor de uitkering wordt aangevraagd;

  • een toelichting op de kosten, genoemd in het tweede lid, onderdelen b tot en met f;

  • of er voorschotten worden gewenst;

  • het bankrekeningnummer waarop het bedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.

Daarnaast gaat de aanvraag vergezeld met een verklaring van de ontvanger dat de concessiehouder een aanvraag heeft ingediend voor de beschikbaarheidsvergoeding.

Gelet op artikel 2 van deze regeling, zijn de artikelen 11, 12 aanhef en onderdelen c tot en met e en g tot en met k, en 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag om de uitkering als:

  • de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze regeling gestelde regels;

  • op economische, technische of andere gronden onaannemelijk wordt geacht dat de dienstregeling naar een volwaardige dienstregeling is of kan worden opgeschaald;

  • de kosten die in aanmerking komen voor de toekenning niet aannemelijk of redelijk zijn; als tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening; of

  • als er naar het oordeel van de Minister onaanvaardbaar risico bestaat dat de uitvoering van een voorgenomen activiteit een onevenredige inbreuk zal maken op de economische, ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.

Tot slot doet de ontvanger van de uitkering onverwijld mededeling aan de Minister zodra aannemelijk is dat: de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.

Artikel 6

In het eerste lid van artikel 6 is de voorwaarde opgenomen dat de ontvanger de specifieke uitkering uitsluitend besteedt aan de financiering van de beschikbaarheidsvergoeding die de ontvanger als concessieverlener voor het regionaal openbaar vervoer aan de concessiehouder verstrekt en tot financiering van de in redelijkheid gemaakte kosten van de concessieverlener die de uitvoering van de beschikbaarheidsvergoeding met zich meebrengt.

Het tweede lid komt voort uit de toezegging van de regionale concessieverleners om de vaste exploitatiebijdrage te handhaven op 100%. Dat wil zeggen niet aan te passen voor de mate waarin de dienstregeling in 2021 afgeschaald is.

In geval van een aanvraag door een opbrengstverantwoordelijke concessiehouder handhaven de regionale concessieverleners hun exploitatiebijdrage voor 2021 tenminste op het niveau van 2020 dan wel op het aantoonbaar voor de coronacrisis geplande of afgesproken niveau voor 2021. En in het geval van kostencontracten met een ingangsdatum eerder dan 1 januari 2019 geldt dat – ook als er niet aangevraagd wordt – de concessieverlener als exploitatiebijdrage over 2021 maximaal de netto subsidie 2019 (op prijspeil 2021) uitkeert. Voor kostencontracten die later dan 1 januari2019 zijn gestart, moet dat maximaal de netto exploitatiesubsidie 2020 (op prijspeil 2021) zijn.

Het derde lid vereist dat concessieverleners de beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders uitkeren door middel van een subsidie, of door middel van een aanpassing van de vervoersconcessie. Aan die subsidie of aanpassing van de vervoersconcessie worden ten minste de voorwaarden verbonden die worden gesteld in het tweede tot en met het tiende lid.

De voorwaarden in het derde tot en met negende lid worden gesteld ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. De belangrijkste voorwaarde is dat de concessiehouder in de subsidiabele periode een geoptimaliseerde dienstregeling uitvoert (derde lid, onderdeel a). Met de in dat onderdeel genoemde kabinetsrichtlijnen wordt gedoeld op het Protocol verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer. In het Protocol staan de van Rijkswege aanbevolen veiligheidsmaatregelen voor het voorkomen of beperken van besmettingen met het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Bij een geoptimaliseerde dienstregeling wordt door de concessiehouder het aanbod aangepast aan de vraag, zonder dat de beschikbaarheid en veiligheid van het regionaal openbaar vervoer daar op termijn onder lijdt.

Voor besluitvorming over de transitie van het OV naar het ‘nieuwe normaal’ na corona hebben Rijk en decentrale overheden behoefte aan actuele informatie over de ontwikkeling van reisbewegingen. Om het verkrijgen van informatie te bevorderen bepaalt artikel 6, derde lid, onder c, dat bij verzoeken aan de Informatiehuishouding OV-Informatie door of namens de Minister, geen toets plaatsvindt op bedrijfsvertrouwelijkheid. Dit geldt in algemene zin voor alle vervoerders, onafhankelijk of voor een bepaalde concessie een beroep op de beschikbaarheidsvergoeding wordt gedaan.

Daarnaast volgt uit het vierde lid dat er geen beschikbaarheidsvergoeding 2021 wordt uitgekeerd indien er over het jaar 2021 bonussen of uitkeringen van dividend worden verstrekt aan leden van de raad van bestuur, leden van het bestuur, of de directie van de concessiehouder of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt. Daarnaast wordt er geen beschikbaarheidsvergoeding verstrekt indien een ontslagvergoeding verstrekt wordt aan de raad van bestuur binnen een Nederlandse entiteit die de norm overschrijdt van maximaal één jaarsalaris en een opzegtermijn van maximaal zes maanden.

De ingangsdatum, genoemd in het vijfde lid, is gekozen in verband met het feit dat rechtszekerheid vereist dat een verbod niet met terugwerkende kracht wordt opgelegd. De datum van 31 december 2021 is de einddatum van deze regeling.

In artikel 6, tiende lid, is bepaald dat de ontvangers en de concessiehouder medewerking verlenen aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid daarvan, tot tien jaar na de datum van vaststelling van de subsidie, onder meer door het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden. Dit impliceert een bewaarplicht van de relevante stukken van tien jaar.

Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en met c en e tot en met g, en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat de ontvanger van de uitkering dient te voldoen aan de verplichtingen die door de Minister aan de uitkering zijn verbonden. Tevens moet hij op in een deze regeling aangegeven wijze aantonen dat hij op verzoek van de Minister alle gevraagde medewerking verleent aan een op grond van een ministeriële regeling ingesteld evaluatieonderzoek, die de Minister redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering van dat evaluatieonderzoek. De ontvanger verleent daarnaast medewerking aan openbaarmaking van de gegevens en de resultaten van de uitkering van de beschikbaarheidsvergoeding, tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Ten slotte levert de ontvanger op verzoek van Minister nadere informatie aan ten behoeve van verantwoording aan de Europese Commissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107 en 108 VWEU, dan wel een van de Europese steunkaders. Tot slot kan de Minister bij de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen opleggen.

Artikel 7

Artikel 7 gaat over voorschotverlening. Indien na de aanvraag tot uitkering de beschikking tot uitkeringsvaststelling wordt gegeven, wordt een voorschot van 80% verstrekt.

Daarnaast kan met ingang van 1 januari 2022 een geactualiseerde aanvraag worden ingediend op basis van een betrouwbare benadering van de daadwerkelijke opbrengsten gedurende de subsidiabele periode. In dat geval kan een aangepaste toekenningsbeschikking worden verleend die een voorschotpercentage van 95% hanteert. Bij de aanvullende aanvraag dienen de gegevens te worden verstrekt, bedoeld in artikel 5.

Artikel 8

De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van een specifieke uitkering als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, en indien van toepassing, in samenhang met artikel 34a of 58a van de Wet gemeenschappelijke regelingen. In artikel 17a van genoemde wet staat een aantal verantwoordingssituaties genoemd. De belangrijkste is dat gedeputeerde staten en de besturen (dagelijks en algemeen) van de vervoerregio’s en het OV-bureau Groningen Drenthe de informatie ten behoeve van de verantwoording over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli van het jaar volgend op het begrotingsjaar zenden aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van een jaarrekening, een jaarverslag, een accountantsverklaring en een verslag van bevindingen. In verband met het afronden van de controles door de vervoerders geldt ten aanzien van deze regeling een termijn uiterlijk 2 jaar volgend op het begrotingsjaar.

Bij artikel 8 dient nog te worden opgemerkt dat er geen verantwoordingsplicht is voor een concessie, indien het bij aanvraag toegekende bedrag volledig is terugbetaald door de ontvanger. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als bij vaststelling is gebleken dat de ontvanger geen recht heeft op een specifieke uitkering.

Artikel 9

De vaststelling geschiedt uiterlijk 31 december 2023 (artikel 9, eerste lid).

De vaststelling van de uitkering kan lager zijn dan de verlening van de uitkering. Artikel 9, tweede lid, onderdeel a, kan op verschillende situaties betrekking hebben. Een voorbeeld daarvan is dat er minder is uitgegeven aan de beschikbaarheidsvergoeding dan op basis van (deel geschatte) getallen was begroot. Een ander voorbeeld is dat de specifieke uitkering niet alleen aan beschikbaarheidsvergoeding is besteed of aan de door de concessieverlener in redelijkheid gemaakte uitvoeringskosten daarvan, maar ook aan andere zaken, waar de beschikbaarheidsvergoeding niet voor is bedoeld.

Als gevolg van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet vindt de vaststelling van de specifieke uitkering plaats volgens het principe van Single Information Single Audit.

Artikel 10

De Minister publiceert voor 31 december 2023 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de uitkering in de praktijk. Omdat bij een regeling specifieke uitkeringen die mede is gebaseerd op de Kaderwet Subsidies I en M de subsidietitel van de Awb van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 Awb van toepassing: 'Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald.' In deze regeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij wettelijk voorschrift een afwijkende termijn op te nemen.

Artikel 11

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wijkt de regeling af van de systematiek van de vaste verandermomenten. De Aanwijzing voor de Regelgeving 4.17 biedt echter een uitzonderingsmogelijkheid indien de specifieke doelgroep van de regeling gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding. Van die uitzonderingsgrond wordt in deze regeling gebruik gemaakt.

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer

Technische Notitie Beschikbaarheidsvergoeding Ov 2021

Versie F 05

Datum

10 mei 2021

Status

Definitief

Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021

Status:

[Status]

Datum:

[Publicatiedatum]

Deze notitie werkt de methode uit met behulp waarvan de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer voor 2021 (bvov 2021) bepaald zal worden en bevat daartoe een beschrijving van hetgeen nodig is voor de aanvraag, de wijze van berekening en een processchets van aanvraag tot definitieve verrekening. De subsidiabele periode van de bvov 2021 is 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.

Dit is een definitieve versie. Versie F04 is op 21 april vastgesteld door de werkgroep Financiën van het NOVb.

1 Aanleiding, doel, bestemming uitkering, periode

Zoals in 2020 wil het kabinet het openbaar vervoer in 2021 als vitale sector voor reizigers beschikbaar houden. Tegelijkertijd is er nog geen einddatum voor het beleid dat vraagt om beperking van reisbewegingen (thuiswerken, online onderwijs, gebruik ov alleen als strikt noodzakelijk). Ook in 2021 zullen aantallen reizigers en dus de opbrengsten achterblijven in vergelijking met de situatie voor de coronacrisis. Daarom is opnieuw tot een beschikbaarheidsvergoeding ov (bvov) besloten voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. Het doel is en blijft een optimaal ov-aanbod tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.

Zoals de bvov 2020 is de bvov 2021 voor al het openbaar vervoer binnen de landsgrenzen onder een concessie. De bvov 2021 beoogt een kostendekkingsgraad van niet minder dan 93% voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. Deze periode wordt in deze notitie verder aangeduid als de subsidiabele periode.

Een evenwicht tussen kosten en opbrengsten (break-even) per concessie kan – in aanvulling op de kostendekking die de beschikbaarheidsvergoeding verzorgt – worden bereikt in overleg tussen concessieverlener en concessiehouder5 mits dit voldoet aan de kaders die gelden voor staatssteun. Er is ruimte om het aanbod van openbaar vervoer te optimaliseren in overleg tussen concessieverlener en concessiehouder. In dat geval wordt het aanbod aangepast aan de vraag zonder dat de beschikbaarheid en veiligheid van het ov daar op termijn onder lijdt.

De beschikbaarheidsvergoeding is zoals in 2020 op basis van nacalculatie en kan dus definitief worden bepaald zodra de werkelijke kosten en opbrengsten van een concessie over 2021 bekend zijn.

Ook voor de bvov 2021 zijn er voorwaarden (zie paragraaf 4.2 Voorwaarden voor een aanvraag).

De uitkering loopt via het op grond van de Wet personenvervoer tot concessieverlening aangewezen bevoegd gezag. De rijksoverheid (Rijk) is concessieverlener voor het hoofdrailnet en de Waddenveren en verstrekt een incidentele subsidie aan betrokken vervoerders. Decentrale overheden (DO’s) zijn opdrachtgever van de overige openbaarvervoerconcessies. De vergoeding voor de decentrale concessies loopt van IenW naar de begrotingen van de opdrachtgevers van het regionale openbaar vervoer namelijk de vervoerregio Amsterdam, de metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de twaalf provincies en het OV-bureau Groningen Drenthe. In de relatie tussen Rijk en DO komt een regeling SPUK (SPecifieke UitKering).

Vanzelfsprekend is er tussen partijen aandacht voor het omgaan met vertrouwelijke bedrijfsgegevens van concessiehouders en gevoeligheden op het terrein van mededinging.

De bvov 2021 past binnen het EU-recht. De grondslag wordt gevormd door aangepaste concessies binnen de ruimte die de PSO-verordening daarvoor biedt. Er is geen staatssteun aan de orde en dus ook geen staatssteunmelding nodig.

2 Nadere uitwerking beschikbaarheidsvergoeding 2021

De beschikbaarheidsvergoeding voor 2021 is van toepassing voor een Nederlandse openbaar vervoerconcessie.

De bvov 2021 wordt op een andere wijze bepaald dan de bvov 2020. De hoofdlijn is dat de bvov 2021 wordt gebaseerd op een omvang van 93% dan wel 95% van de daadwerkelijke kosten op de resultatenrekening van 20196 (op prijspeil 2021) minus de opbrengsten in 2021. Zie de uitwerking in hoofdstuk 4. De bvov 2020 is gebaseerd op de daadwerkelijke kosten en opbrengsten uit het jaar 2020.

In geval van een aanvraag door een opbrengstverantwoordelijke concessiehouder handhaven de decentrale overheden hun exploitatiebijdrage voor 2021 tenminste op het niveau van 2020 dan wel op het aantoonbaar voor de coronacrisis geplande of afgesproken niveau voor 20217.

De randvoorwaarden voor de afspraken over optimaliseren van de dienstregeling tussen concessieverlener en concessiehouder worden gevormd door de basisprincipes van bereikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Deze mogen niet in gevaar komen:

  • De vitale functie van het ov moet behouden blijven, een betrouwbare en robuuste dienstregeling dient geborgd te zijn. Bereikbaarheid en spreiden van aanbod over de dag zijn belangrijker dan frequentie van verbindingen.

  • De veiligheid voor reiziger en personeel moet geborgd worden.

  • Voor de langere termijn blijft er een perspectief op aantrekkelijk en duurzaam openbaar vervoer.

De bvov 2021 kan zowel door een concessiehouder (via de concessieverlener) als de concessieverlener worden aangevraagd. Die laatste situatie kan zich voordoen bij kostencontracten omdat het niet de bedoeling is dat een opbrengstverantwoordelijke overheid geconfronteerd wordt met een eventueel tekort door tegenvallende reizigersopbrengsten. De concessiehouder is gehouden mee te werken aan die aanvraag middels het verstrekken van de noodzakelijke gegevens. Zowel een concessiehouder (al dan niet opbrengstverantwoordelijk) als een opbrengstverantwoordelijke concessieverlener kunnen dus ontvangende partij zijn in het kader van de bvov2021.

In het geval van kostencontracten met een ingangsdatum eerder dan 1-1-2019 geldt dat – ook als er niet aangevraagd wordt – de concessieverlener als exploitatiebijdrage over 2021 maximaal de netto subsidie 2019 (op prijspeil 2021) uitkeert. Voor kostencontracten die later dan 1-1-2019 zijn gestart, moet dat maximaal de netto exploitatiesubsidie 2020 (op prijspeil 2021) zijn. Kostencontracten worden verder toegelicht in paragraaf 2.1.1. In paragraaf 3.2 wordt uitgewerkt wat onder netto subsidie verstaan wordt.

In 2021 zal een concessie die gebruik maakt van de bvov geen winst maken. Overheidssteun is niet te combineren met rendement voor een concessiehouder.

De grondslag voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021 is het daadwerkelijke kostenniveau van een concessie in van 2019 (‘oude normaal’). We noemen dat de referentiekosten. Het jaar 2020 is geen geschikt vertrekpunt vanwege de coronacrisis die in de periode tot 1 juni leidde tot een uitgedunde dienstregeling en andere besparingen in dat (deel van het) jaar.

In geval van een nieuw concessiecontract dat later dan 1 januari 2019 is ingegaan, kunnen de kosten op de meest actuele begroting (2020 of 2021) dienen als referentie. Voor zover ze betrekking hebben op de subsidiabele periode. Voorwaarde is een versie van de begroting die niet is beïnvloed door de coronacrisis en het bestaan van de bvov.

De referentiekosten 2019 worden geïndexeerd zodat ze op prijspeil 2021 komen. In geval de begroting 2021 de referentiekosten vormen, is de gedachte dat die begroting op prijspeil 2021 gemaakt is en indexering dus niet nodig is tenzij expliciet uit de begroting blijkt dat het prijspeil van een eerder jaar is. De kosten van een eventuele begroting 2020 worden natuurlijk ook op prijspeil 2021 gebracht8.

Als het kostenniveau9 van een concessie in 2021 hoger of lager is dan de geïndexeerde referentiekosten in 2019 – door bijvoorbeeld aanpassingen in materieel en voertuigenpark of veranderingen in het vervoeraanbod – is dat niet van invloed op de berekening van de bvov 2021. Uitgezonderd de specifieke Covid-19-kosten en de situatie waarin een concessie – terwijl deze beschikbaarheidsvergoeding ontvangt – rendement maakt in de subsidiabele periode.

Voor de bvov 2021 komen alleen de specifieke Covid-19-kosten van structurele aard in aanmerking voor vergoeding. Zoals voor schoonmaak en beschermingsmiddelen om de kans op besmetting met het coronavirus zo klein mogelijk te maken. Mochten voorzieningen die als onderdeel van de regeling in 2020 zijn goedgekeurd voor subsidiering, nog niet geheel in 2020 gerealiseerd zijn en daardoor ook nog kosten in 2021 met zich meebrengen dan komen deze kosten alsnog voor vergoeding door de bvov 2021 in aanmerking. Zie verder paragraaf 3.1.1.

Zoals bij de bvov 2020 blijven de kosten en opbrengsten van activiteiten waarbij sprake is van 100% bekostiging door de concessieverlener of een derde partij, buiten de grondslag voor berekening.

De uitwerking van de 2% hardheidsclausule uit de regeling 2020 blijft onveranderd.

Voor iedere concessie kan een aanvraag ingediend worden ter hoogte van 93% dan wel 95% van de som van de geïndexeerde referentiekosten en de specifieke Covid-19-kosten, verminderd met een raming van de verwachte opbrengsten gedurende de subsidiabele periode.

Het voorschotpercentage bedraagt 80% van de aangevraagde bvov. Zodra in januari 2022 een betrouwbare schatting van de daadwerkelijke (reizigers)opbrengsten in de subsidiabele periode beschikbaar is, kan een update van de aanvraag ingediend worden. Die update zal leiden tot een aangepaste toekenningsbeschikking met een voorschotpercentage van 95%.

Bij afrekening worden de daadwerkelijke kosten (waaronder specifieke Covid-19-kosten) voor uitvoeren van de concessie over 2021 verminderd met 100% van de gerealiseerde opbrengsten in de concessie in 2021. De aanvankelijk beschikte bvov 2021 is onderdeel van de gerealiseerde opbrengsten.

De aanvankelijk beschikte bvov 2021 (op basis van de geïndexeerde daadwerkelijke kosten 2019) wijkt af na verantwoording met de definitieve realisatie bij vaststelling:

  • als de daadwerkelijke reguliere10 opbrengsten anders blijken dan bij aanvraag geraamd of de geaccordeerde uiteindelijke Covid-19-kosten anders zijn dan bij aanvraag geraamd;

  • als aan de orde, verminderd tot maximaal 100% kostendekking gegeven de daadwerkelijk gerealiseerde kosten en opbrengsten – waaronder de bvov2021 – over 2021.

In hoofdstuk 4 worden een aantal voorbeeldsituaties uitgewerkt om de gevolgen voor concessiehouder, concessieverlener en Rijk te verduidelijken in gevallen van afwijkingen in kosten en opbrengsten tussen aanvraag en verantwoording.

De verantwoordingsplicht ligt bij de openbaarvervoerbedrijven (concessiehouders) en vervolgens bij de concessieverleners richting het Rijk.

Oneigenlijk gebruik of eventueel misbruik moet en zal voorkomen worden.

Hoofdstuk 3 licht de grondslagen voor berekening van de bvov 2021 verder toe terwijl hoofdstuk 4 de berekening van de bvov 2021 uitwerkt en illustreert.

2.1 Verschillende bedrijven en concessiecontracten

In bijlage Overzicht openbaar vervoerconcessies zijn de actuele openbaar vervoerconcessies opgenomen waarbij aangegeven is welke autoriteit concessieverlener is en welk openbaar vervoerbedrijf de vervoerder in die concessie is (concessiehouder). Een overheid verleent één of meer concessies, een vervoerder verzorgt één of meer concessies bij eventueel meerdere concessieverleners.

De samenstelling van kosten en opbrengsten verschilt tussen landelijke en regionale concessies.

Waar decentrale concessiehouders een concessie gegund krijgen met als gevolg een exploitatiebijdrage als onderdeel van hun opbrengsten, maakt NS kosten want zij betaalt een concessiefee om op het HoofdRailNet (HRN) te mogen rijden. De concessiefee (inclusief HSL-heffing) voor het HRN is onderdeel van de kostenopgave.

Daarnaast betaalt iedere spoorvervoerder – zowel voor HRN als regionale concessie – een infraheffing aan ProRail voor gebruik van het spoor die ook onderdeel is van kostenopgave.

De stedelijke vervoerbedrijven GVB, RET en HTM verzorgen in opdracht van respectievelijk de Vervoerregio Amsterdam (VRA) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) het openbaar vervoer in de drie genoemde steden. De concessies kennen bijzonderheden die relevant zijn bij de bepaling van de bvov.

2.1.1 Volledige bekostiging

In voorkomende gevallen draagt de concessieverlener alle risico voor onderdelen van de resultatenrekening van een concessie. Als sprake is van 100% bekostiging blijven betreffende kosten en opbrengsten buiten beschouwing bij het bepalen van de beschikbaarheidsvergoeding. De concessieverlener of derde partij oormerkt deze bijdragen.

Sommige concessieverleners dragen kapitaallasten van (een deel van) materieel en vloot, (delen van) het beheer en onderhoud daarvan en/of de werkelijke kosten van de infrastructuur.

In geval van de railconcessies van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag wordt een bijdrage van de vervoerders gevraagd aan de beschreven volledige bekostiging. De reizigersopbrengsten kunnen bij metro en tram hoger zijn dan de exploitatiekosten. Jaarlijks is voorcalculatorisch een omvang aan reizigersopbrengsten overeengekomen. In de financiële paragraaf van de concessie. Gevolg is een ‘negatieve subsidie’ die de concessieverlener aanwendt voor de bekostiging van de infrastructuur en railvoertuigen. Deze ‘negatieve subsidie’ wordt betrokken bij berekening van de BVOV. Hij staat ieder jaar opnieuw aan de opbrengstenkant van de winst- en verliesrekening van desbetreffende concessies.

Een specifiek voorbeeld is de situatie bij Fast Ferry Vlissingen-Breskens. Hier is op onderdelen sprake van 100% bekostiging door de concessieverlener provincie Zeeland. Schepen, aanlandingsvoorzieningen en terminals zijn eigendom van de provincie en worden verhuurd aan Westerschelde Ferry (concessiehouder). Westerschelde Ferry ontvangt echter een huurvergoeding die gelijk is aan het huurbedrag. Deze huurkosten en -opbrengsten moeten buiten beschouwing blijven bij het bepalen van de beschikbaarheidsvergoeding voor deze concessie.

2.1.2 Kostencontracten

Het OV-bureau Groningen Drenthe11 en de provincies Overijssel en Flevoland12 zijn anders dan bij de andere regionale concessies als concessieverlener verantwoordelijk voor de omvang van de opbrengsten uit reizigersvervoer. Deze concessieverleners hebben een zogeheten kostencontract met hun concessiehouders gesloten. In het verdienmodel van de concessiehouder spelen die opbrengsten geen rol13.

In de uitwerking van de afspraken over de bvov 2020 is er in geval van kostencontracten voor gekozen om de opbrengstverantwoordelijkheid de facto bij de concessiehouder te leggen. De reden daarachter dat naast Rijk en decentrale overheden, ook de concessiehouder een bijdrage zou leveren aan het aanbieden van een volwaardige dienstregeling middels 7% (of eventueel 5%) van de kosten van het openbaar reizigersvervoer gedurende de subsidiabele periode.

Voor 2021 ontbreekt deze afspraak maar staat het concessieverlener en concessiehouder vrij om afspraken te maken over het overdragen van de opbrengstverantwoordelijkheid aan de concessiehouder. In dat geval is het weer aan alleen die concessiehouder te beslissen al dan niet via de concessieverlener aan te vragen en komt de beschikbaarheidsvergoeding geheel aan de concessiehouder toe.

In geval van een kostencontract start het overleg om tot optimalisatie van het aanbod te komen op initiatief van de concessieverlener. Een opbrengstverantwoordelijke concessieverlener zal moeten kunnen aanvragen om te voorkomen dat de concessie verlieslatend wordt door tegenvallende reizigersopbrengsten. Er is dan medewerking nodig van de concessiehouder omdat alleen deze de daadwerkelijke kosten kent.

3 Kosten en opbrengstcategorieën en criteria aanvraag BVOV 2021

In deze paragraaf worden de kosten- en opbrengstcategorieën toegelicht die bij de aanvraag en verantwoording van de bvov 2021 opgevoerd moeten worden.

In de Bijlage 1 is een format voor de aanvraag van de bvov 2021 opgenomen. Dan gaat het om geïndexeerde referentiekosten en geraamde opbrengsten in de subsidiabele periode.

Bij de verantwoording zijn de daadwerkelijke kosten en opbrengsten uit de subsidiabele periode aan de orde.

Zoals bij de bvov 2020 geldt dat voor de berekening van de bvov 2021 alleen kosten en opbrengsten opgevoerd mogen worden die, gedurende de referentieperiode (2019) respectievelijk de subsidiabele periode (2021), voortvloeien uit het verzorgen van het openbaar vervoer in een Nederlandse concessie. Zoals eerder aangegeven geldt daarbij dat kosten en opbrengsten waarbij sprake is van volledige bekostiging, buiten beschouwing moeten blijven.

De uitvoering van internationale verbindingen (bijvoorbeeld Thalys, Eurostar, ICE) valt voor het deel binnen de Nederlandse landsgrenzen onder de concessie hoofdrailnet. De kosten voor deze vallen onder de beschikbaarheidsvergoeding voor het HRN. Ze nemen geen financiële uitzonderingspositie in, in vergelijking met nationale sprinters en IC’s.

Behoudens voor activiteiten binnen een Nederlandse concessie (bijvoorbeeld treinen in Limburg en Groningen) kunnen bedragen gerelateerd aan activiteiten in het buitenland geen onderdeel zijn van de aanvraag voor de bvov 2021. Concessies die vanuit Duitsland zijn gegund waarbij er in Nederland gereden wordt – dat is bijvoorbeeld het geval bij de treinverbinding Glanerbrug – Enschede – worden geacht door Duitsland te worden ondersteund. Bij een aantal internationale regionale treindiensten in Overijssel is dat voor het Nederlandse deel (t/m landsgrens) niet het geval. Deze treindiensten zijn opgenomen in de bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies waarvoor een beschikbaarheidsvergoeding kan worden aangevraagd.

De grens wordt gevormd door de kosten en opbrengsten die onderdeel zijn van de commerciële resultatenrekening (onderdeel van de jaarrekening) van een concessie. Die bedragen zijn exclusief btw. Ten behoeve van de bvov wordt de resultatenrekening gezuiverd voor posten en correcties die betrekking hebben op voorgaande of opvolgende periodes.

In geval een concessie geen zelfstandige organisatorische entiteit is met een eigen (publiek beschikbare) jaarrekening dan worden de gevraagde posten van de resultatenrekening (ook wel winst- en verliesrekening genoemd) geconstrueerd zoals hieronder opgesomd. De beschrijving van de werkwijze is identiek aan de uitwerking van de bvov 2020 op dit punt.

De opsomming is tevens de richtlijn voor de wijze waarop kosten en opbrengsten aan de subsidiabele periode toegerekend behoren te worden.

  • de optelsom van eventueel meerdere concessies past in de jaarrekening van het hogere organieke niveau van het Nederlandse openbaar vervoerbedrijf, ook m.b.t. indirecte kosten die aan een concessie worden toebedeeld. Mocht een concessiehouder voor een bepaalde concessie geen aanvraag doen dan mag die concessie niet buiten beschouwing blijven in bedoelde optelsom of bij toedeling van indirecte kosten;

  • indirecte kosten van een hogere organieke eenheid worden aan concessies toebedeeld met behulp van een sleutel zoals die ook in eerdere jaren gebruikt is. Mochten deze sleutels ontbreken dan moeten indirecte kosten worden toebedeeld naar rato van directe kosten van een concessie.

  • Zoveel als mogelijk aangesloten wordt op de werkwijze en standaards inzake de financiële administratie en verantwoording van een bedrijf c.q. concessie, waarbij ook rekening wordt gehouden met de afspraken die zijn gemaakt met de concessieverleners over de allocatie/doorbelasting van kosten en opbrengsten.

  • Bij de toerekening van kosten en opbrengsten aan concessies en periodes wordt een consistente gedragslijn gevolgd.

Opnieuw zoals bij de bvov 2020 is het uitgangspunt dat de categorieën kosten en opbrengsten die meegenomen worden in de berekening van de bvov 2021 gelijksoortig zijn. Als bepaalde kostensoorten meegenomen worden, geldt dat evenzeer voor corresponderende opbrengsten (bijvoorbeeld rentekosten en -baten). Omgekeerd geldt evenzeer dat de kosten meegenomen worden uit de opbrengstensoorten die in de berekening op de kosten in mindering gebracht worden.

De volgende tabel beschrijft kosten- en opbrengstensoorten die bij aanvraag en verantwoording aan de orde zijn.

Behoudens de Covid-19-kosten, gaat het bij de aanvraag om de geïndexeerde referentiekosten. Met alleen een uitzondering voor de concessiecontracten die na 1 januari 2019 gestart zijn, betreft dit de kosten gemaakt in 2019. Als een concessiecontract later dan 1 januari 2019 is ingegaan, gaat het om de kosten op de niet door de coronacrisis beïnvloede meest actuele begroting (2020 dan wel 2021).

De aanvraag wordt gecompleteerd door de raming van de verwachte opbrengsten gedurende 2021.

Bij verantwoording zijn de daadwerkelijke kosten en alle gerealiseerde opbrengsten gedurende de subsidiabele periode aan de orde. Vanwege de voorwaarde dat geen winst gemaakt mag worden in 2021, kan worden afgeroomd tot het niveau dat de opbrengsten in evenwicht zijn met de kosten.

Per concessie, periode 1 januari – 31 december

Kosten concessiehouder

 

(begrote) Kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de concessie. Bij aanvraag: geïndexeerde referentiekosten. Bij verantwoording: daadwerkelijke kosten 2021.

 

Covid-19 kosten, nadere toelichting in paragraaf 3.1.1.

Opbrengsten concessie(houder)

Reguliere subsidies concessieverlener conform contract

Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener. Zie paragraaf 3.2 voor nadere duiding.

Prestatieafhankelijke bijdrage door concessieverlener

Aanvullende subsidies en opbrengsten. Zie paragraaf 3.2 voor nadere duiding.

OCW contract studentenkaart

 

Directe opbrengsten van reizigers

 

Andere opbrengsten

Andere opbrengsten waaronder

 andere subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding coronavirus

 rentebaten

Bvov 2021

Zie hoofdstuk 4.

Eventuele eenmalige bijdrage

Eenmalig aanvullende bijdrage van de concessieverlener ter compensatie van door de coronacrisis weggevallen reizigersopbrengsten. Deze bijdrage dient alleen ter dekking van een resterende tekort in een concessie na vaststelling van de bvov.

3.1 Wat wordt opgenomen in de kosten van een concessie?

Bij aanvraag gaat het om de geïndexeerde referentiekosten, bij verantwoording zijn de daadwerkelijke kosten uit de subsidiabele periode aan de orde.

De periode waarop de kosten betrekking hebben verschilt maar het karakter en de definitie van de kostensoorten die een rol spelen bij de berekening van de bvov 2021 is niet anders dan bij de bvov 2020. Vanaf dit punt is de tekst in deze paragraaf 3.1 dan ook identiek aan de tekst in de paragraaf met hetzelfde nummer in de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding 2020. Met natuurlijk een uitzondering voor de subsidiabele periode en de naam van de regeling (bvov 2020 dan wel bvov 2021).

Het gaat om de personeels-, operationele en financieringskosten aangevuld met de afschrijvingen (voertuigen, overige vaste activa en immateriële activa) uit de commerciële resultatenrekening van een concessie. In onderstaande tabel zijn de kostenposten die meegenomen mogen worden in de kosten van een √ voorzien. Merk op dat in het aanvraagformulier (zie bijlage Format aanvraag BVOV 2021) alleen de optelsom van personeels-, operationele kosten, afschrijvingen en financieringskosten is opgenomen.

Kostenposten resultatenrekening concessie

Onderdeel opgave

voor BVOV 2021

 

Personeelskosten

Betreft de personeelskosten van direct personeel. Dat is personeel dat direct betrokken is bij het primair proces, dus ook controle. Daarnaast mag aan een concessie een deel indirecte personeelskosten (‘overhead’) worden toegevoegd conform de eerder beschreven richtlijn (p. 7). Oftewel de kosten voor de eigen organisatie van een vervoersbedrijf. Zoals onder meer de directie, medewerkers van Marketing, HRM, vervoerontwikkeling, Verkeersleiding en van het service/klantencentrum, maar ook om bijvoorbeeld de ondernemingsraad. Het aandeel indirecte personeelskosten wordt bij de verantwoording in de toelichting bij de kosten expliciet gemaakt.

Tot de personeelskosten behoren salariskosten, sociale lasten, pensioenlasten, kosten inhuur derden en overige personeelskosten.

Operationele kosten

Het aandeel indirecte kosten zoals van gecentraliseerde, facilitaire afdelingen: hoofd- en/of regionale kantoren, ICT, HR, marketing, onderzoek & ontwikkeling, etc. Wordt in de toelichting bij de verantwoording expliciet gemaakt.

Tot de operationele kosten behoren onderhouds-, energie- en leasekosten, huur van gebouwen en terreinen, kosten IT, telecom en porti, verzekeringen, marketing- en bankkosten en overige operationele kosten (waaronder, maar niet uitsluitend, uitbesteed werk/inhuur derden).

Afschrijving

Afschrijvingen zoals in beleid voorafgaand aan de coronacrisis, 15 maart 2020 is bepaald.

Wanneer in subsidiabele periode afboekingen (impairment) plaatsvinden a.g.v. Covid-19 (bijvoorbeeld op een verlieslatend contract) terwijl die impairment niet wordt vergoedt onder de BVOV dan worden de afschrijvingen meegeteld zoals deze geweest zouden zijn in geval de afwaardering niet plaatsgevonden zou hebben.

Financieringskosten

Waaronder financieringslast leasecontracten en rentekosten

Ontslagvergoedingen anders dan voortvloeiend uit reguliere bedrijfsvoering mogen geen onderdeel zijn van de personeelskosten. Bedoeld wordt dat ontslagvergoedingen niet mogen worden meegenomen in de kostengrondslag van de bvov als die ontslagvergoedingen gerelateerd zijn aan een reorganisatie die het gevolg is van de coronacrisis.

Ook worden bepaalde rentekosten niet meegenomen. De bvov biedt geen vergoeding voor het aantrekken van extra vreemd vermogen boven een consistent meerjarig patroon. Onder meer omdat het Rijk andere voorzieningen (vooral uitstel belastingen) heeft getroffen voor op orde houden van liquiditeiten nu er sprake is van minder opbrengsten.

(winst)Belastingen (vennootschapsbelasting en eventuele voorheffing dividendbelasting)zijn niet opgenomen in bovenstaande tabel. Deze worden niet meegenomen in de grondslag voor de berekening van de bvov 2021.

Het besluit over de bvov 2021 brengt met zich mee dat er over de subsidiabele periode op de commerciële winst- en verliesrekening geen sprake zal zijn van winst in een concessie waarvoor bvov 2021 wordt vastgesteld.

Omzetbelasting speelt geen rol op de resultatenrekening van een concessie, voorheffing inkomstenbelasting en loonheffingen zijn onderdeel van de personeelskosten terwijl accijnzen, milieu- en energiebelastingen opgenomen zijn in de operationele kosten.

De concessiefee die NS betaalt om op het HoofdRailNet (HRN) te mogen rijden, is onderdeel van de operationele kosten van het HRN.

De infraheffing die iedere spoorvervoerder aan ProRail betaalt voor gebruik van het spoor is eveneens onderdeel van de operationele kosten van een (spoor- of multimodale) concessie.

In geval van 100% (risicodragende) bekostiging door de concessieverlener of andere partijen blijven betreffende kostenposten buiten beschouwing voor de bvov.

Voorbeelden zijn

  • in de concessies van MRDH en VRA voor zover aan de orde, geoormerkte subsidies voor de kapitaallasten van materieel en vloot (treinen, railvoertuigen, bussen) en laadinfrastructuur, de kosten voor vervangingsonderhoud en onderhoud infrastructuur en de kosten van beheer en onderhoud van de railvoertuigen.

  • bij Fast Ferry Vlissingen-Breskens de huur van schepen, aanlandingsvoorzieningen en terminals.

  • de kosten voor sociale veiligheid in diverse concessies.

  • de kosten voor projectmatig werk voor indienststellingskosten nieuwe lijnen, lijnen implementatie van systeemsprongen binnen de staande organisatie of kosten voor tijdelijke omleidingen.

Concessiehouders hebben verschillende keuzes gemaakt met betrekking tot de financiering van voertuigen en treinen. In geval van leasecontracten mogen ook de financieringskosten (rente als onderdeel van de lease) meegenomen worden zijnde onderdeel van de kosten voor normale uitvoering van het concessiecontract. In geval van materieel (en andere activa) dat in eigendom is, geldt dat een eventuele forfaitaire14 rentelast of -bate op het geïnvesteerd vermogen niet meegeteld mag worden. Rente op vreemd vermogen mag wel meegeteld worden. Ook als dat vreemd vermogen is aangetrokken voor financiering van voertuigen en treinen. Het uitgangspunt is immers dat alleen kosten op de WV-rekening van een concessie meegenomen worden in de berekening van de concessievergoeding.

Kosten – zoals kosten voor een externe accountant – die gemaakt worden voor uitvoering van de regeling voor het aanvragen en verantwoorden van de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer 2021, mogen geen onderdeel zijn van de opgave.

3.1.1 Covid-19 kosten

Gedurende 2020 zijn specifieke Covid-19-kosten gemaakt voor extra voorzieningen om de kans op besmetting met het coronavirus voor reiziger en personeel zo klein mogelijk te maken. De verwachting is dat er in 2021 nauwelijks nog additionele specifieke Covid-19 kosten gemaakt zullen worden. Uitzondering vormen de kosten

  • 1. van structurele aard zoals bijvoorbeeld voor schoonmaak en beschermingsmiddelen en de

  • 2. kosten voor voorzieningen die door de regeling bvov 2020 zijn goedgekeurd maar waarvan het realiseren tot in 2021 doorloopt.

Over betreffende kostensoorten heeft het NOVB in 2020 besloten dat ze in aanmerking komen voor vergoeding. Als gevolg zijn ze gehandhaafd in het onderdeel van de bijlage Format aanvraag bvov 2021 waarin de specifieke Covid-19-kosten opgegeven kunnen worden. Deze kosten mogen toegevoegd worden aan de totale kosten voor berekening van de bvov2021 voor zover de omvang er van naar rato (van de afwijkende periode) overeenkomt met dezelfde kostensoorten voor de bepaling van de bvov2020.

Zoals in 2020

  • gaat het hier alleen om direct aan reizigersvervoer gerelateerde kosten (van een openbaar vervoerconcessie);

  • in geval van personele kosten moet duidelijk gemaakt worden dat het daadwerkelijk extra personele kosten betrof en er geen beschikbaar personeel (reeds onderdeel van de personele kosten van een concessie) kon worden benut dat tijdelijk minder eigen werk had.

Zoals in de regeling 2020 is er in 2021 ruimte voor vergoeding van andere specifieke Covid-19-kosten indien over die kosten overeenstemming is bereikt in het NOVB dan wel tussen concessieverlener en concessiehouder. Dit moet dan blijken uit het vastgestelde verslag van het NVOB dan wel uit een verklaring van de concessieverlener. Deze kosten worden samen met dat verslag en/of de verklaring voorgelegd aan IenW in haar rol als subsidieverstrekker waarna deze besluit de aanvraag te honoreren dan wel af te wijzen.

3.2 Wat wordt opgenomen in de opbrengsten van een concessie?

Uitgezonderd de nadere uitwerking van de reguliere subsidies en de mogelijk eenmalig aanvullende bijdrage van de concessieverlener, is ook deze paragraaf in de beschrijving en definitie van de categorieën opbrengsten niet anders dan paragraaf 3.2 van de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding 2020.

Bij de aanvraag gaat het om de gerealiseerde en geschatte opbrengsten van de concessie in de uitvoering van het openbaar vervoer in de concessie waarop de aanvraag betrekking heeft in de subsidiabele periode. Bij de verantwoording wordt de realisatie gevraagd.

  • 1. De reguliere subsidies van de concessieverlener.

    • a. Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener;

    • b. Prestatieafhankelijke bijdrage door concessieverlener;

    • c. Aanvullende subsidies en opbrengsten.

  • 2. Opbrengsten uit het contract met het ministerie van OCW over het studentenreisproduct.

  • 3. Directe opbrengsten van reizigers.

  • 4. Andere opbrengsten of subsidies zoals

    • a. Subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding coronavirus;

    • b. Rentebaten (immers financieringskosten zijn onderdeel van de kostengrondslag).

  • 5. Eenmalig aanvullende bijdrage van de concessieverlener ter compensatie van door de coronacrisis weggevallen reizigersopbrengsten voor de dekking van een resterend tekort na vaststelling van de bvov (zie hoofdstuk 4).

    Onder de reguliere subsidies van de concessieverlener verstaan we de contractueel overeengekomen tegemoetkoming aan exploitatiekosten van de decentrale concessiehouders. ‘Regulier’ omdat ze niet beïnvloed zijn door de coronacrisis (behoudens de toezegging de exploitatiemiddelen in 2021 op het niveau van 2020 te handhaven) en het bestaande van de bvov en omdat ze passen in een consistent, meerjarig patroon.

    • a. De regionale concessiehouders krijgen een vaste exploitatiebijdrage van de concessieverlener. In geval van een aanvraag bvov 2021 door een opbrengstverantwoordelijke concessiehouder blijft deze vergoeding op het voor de coronacrisis geplande niveau van 2021 en wordt niet gecorrigeerd voor daadwerkelijke productie. In het geval van kostencontracten geldt dat – ook als er niet aangevraagd wordt – de concessieverlener over 2021, afhankelijk van de ingangsdatum van het concessiecontract, maximaal de naar 2021 geïndexeerde netto exploitatiebijdrage 2019 of 2020 uitkeert.

    • b. Over de prestatieafhankelijke vergoeding – lees: toepassing bonus/malus regeling – over de subsidiabele periode, maken concessieverleners en concessiehouders afspraken. De leidraad daarbij is dat prikkels voor optimaal presteren in 2021 niet weggenomen worden maar dat er geen malus wordt opgelegd in geval er sprake is van door Covid-19 beïnvloede prestaties. Als er een malus opgelegd is, mag deze -om bedoelde prikkels te behouden – geen onderdeel zijn van de kostengrondslag in de berekening voor de bvov. Evenzeer hoeft dan om reden van balans, een eventuele bonus niet meegenomen te worden in de opbrengsten op basis waarvan de bvov berekend wordt.

    • c. Eventuele aanvullende subsidies en opbrengsten.

Wat bedoeld wordt met ‘netto subsidie 2019’ dan wel ‘netto subsidie 2020’ in het geval van kostencontracten, beschrijft de volgende tabel. Ter illustratie is een getallenvoorbeeld toegevoegd.

 

Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener

Opbrengst OCW contract studentenkaart

Directe opbrengsten van reizigers

Netto subsidie

2019

100

25

25

(100-25-25) * LBI

Vastgestelde kostprijs conform concessiecontract

Daadwerkelijke opbrengsten uit contract OCW over de studentenkaart 2019

Daadwerkelijke realisatie directe reizigersopbrengsten 2019

Op netto subsidie 2019 wordt de LBI van 2020 toegepast om op prijspeil 2020 te komen. Bijvoorbeeld 2%

2020

102

25,5

25,5

(102-25,5-25,5) * LBI

Geraamde kosten conform concessiecontract

Geraamde opbrengsten uit contract OCW over de studentenkaart (niveau 2019)

Geraamde directe reizigersopbrengsten (niveau 2019)

Volgt nog toepassing LBI 2021 op om prijspeil 2021 te komen.

Normaliter wordt bij kostencontracten het verschil tussen de ingeschatte opbrengsten en gerealiseerde opbrengsten in de subsidievaststelling (een jaar later) verrekend. Die verrekening op basis van nacalculatie voor de daadwerkelijk gerealiseerde opbrengsten heeft over 2020 niet plaatsgevonden en zal over 2021 ook niet plaatsvinden.

De concessieverlener stelt de definitieve subsidies na verantwoording van de vervoerders in jaar n+1 vast. Zodra de definitieve indexatie over 2021 bekend is en het Rijk de definitieve bvov 2021 heeft vastgesteld.

Waar decentrale concessiehouders een subsidie van de concessieverlener als onderdeel van hun opbrengsten kennen, maakt NS kosten want NS betaalt een concessiefee om op het HoofdRailNet (HRN) te mogen rijden. Zoals in paragraaf 3.1 is aangegeven is in geval van het HRN op dit punt geen sprake van negatieve opbrengsten.

Van negatieve opbrengsten is wel sprake in geval van de railconcessies in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. In die concessies is een negatieve subsidie overeengekomen. Deze wordt ieder jaar opnieuw op de feitelijke reizigersopbrengsten gecorrigeerd. Stel de werkelijke reizigersopbrengsten zijn 100 en de negatieve subsidie bedraagt 25 dan resteert 75.

Subsidies waarbij projecten of activiteiten voor 100% (risicodragend) bekostigd worden – veelal door de concessieverlener -, blijven buiten beschouwing. De kosten die vervoerders voor die activiteiten maken, blijven immers evenzeer buiten beeld van de bvov 2021. Zoals toegelicht in paragraaf 3.1.

Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijft conform de reguliere contractueel overeengekomen systematiek betalen voor het studentenreisproduct (punt 2). Er vindt over 2021 geen bijstelling plaats op basis van veranderd reisgedrag. Dat er in 2021 dus minder gereisd wordt (of is) met het studentenreisproduct, zal net zoals in 2020 niet van invloed zijn: op grond van de contractuele bepalingen wordt de jaarlijkse vergoeding hoofdzakelijk bepaald op basis van het aantal geactiveerde studentenreisproducten (waarvoor een garantievolume van 90% geldt) en niet op het reisgedrag15.

Door afgenomen gebruik van het openbaar vervoer als gevolg van gevoerd beleid zullen de directe opbrengsten van reizigers in de subsidiabele periode minder zijn dan tijdens het ‘oude normaal’ (3). Deze daling wordt meegenomen in de bvov 2021.

Een concessie kan nog andere opbrengsten (bedoeld onder punt 4) genieten. We denken aan onder meer verkoop van reclamegelegenheid op of in voertuigen, haltes, stations.

Indien een concessie andere opbrengsten of subsidies in 2021 ontvangt of zal ontvangen in het kader van het naleven van het beleid om verdere verspreiding van het coronavirus te voorkomen, dan dienen die opgegeven te worden. Ze worden bij het bepalen van de bvov 2021 behandeld als alle andere opbrengsten.

De eenmalige aanvullende bijdrage van concessieverleners (punt 5) is een financieel instrument dat een concessieverlener kan inzetten voor het bewerkstelligen van de break-even situatie (nulrendement). Dit instrument is feitelijk nul als de daadwerkelijke opbrengsten en de bvov 2021 alle daadwerkelijke kosten in de subsidiabele periode dekken. De eenmalige aanvullende uitkering is pas aan de orde als de definitieve bvov 2021 aan de resultatenrekening van een concessie is toegevoegd. Om deze reden moet deze post bij een aanvraag en verantwoording bvov 2021 buiten beschouwing blijven.

Zoals aan de kostenkant het geval is, blijven belastingen buiten beschouwing. De omgang met eventueel verrekening van het verlies in 2020 met de vennootschapsbelastingen van eerdere of toekomstige jaren is niet van belang voor de grondslag voor berekening van de BVOV.

3.3 Referentiejaar 2019

Het referentiejaar 2019 dient bij de bvov 2020 om te controleren of voor de kosten en opbrengsten sprake is van een consistent meerjarig patroon dan wel van afwijkingen die passen binnen de criteria van de regeling. Hogere kosten of lagere opbrengsten moeten daartoe toegelicht worden. Om vast te stellen dat de bvov geen aanleiding is geweest voor anders dan een normale, gebruikelijke financieel-administratieve handelwijze met betrekking tot de commerciële resultatenrekening.

Bij de aanvraag bvov 2021 zullen voor de meeste concessies de geïndexeerde referentiekosten 2019 gebruikt worden. Als de feitelijke concessiekosten 2019 reeds onderwerp zijn geweest van verantwoording en controle voor de bvov 2020 dan hoeft die controle niet nogmaals plaats te vinden. Behoudens eventuele latere correcties/aanvullingen op de kosten en opbrengsten van 2019 en correcte toepassing van de bvov-index (paragraaf 4.2).

Bij verantwoording van de aanvraag bvov2021 spelen de daadwerkelijke kosten en opbrengsten in de subsidiabele periode van 2021 een rol. Van die kosten en opbrengsten zal zoals in 2020 moeten kunnen worden vastgesteld dat ze passen in een consistent meerjarig patroon. Toegelichte afwijkingen zijn acceptabel als ze voldoen aan dezelfde criteria als van de bvov 2020:

  • Voorafgaand aan het maken van afwijkende kosten16 is overeenstemming over het beleid dat tot afwijkende kosten heeft geleid – want noodzakelijk voor een goed productaanbod en goede bedrijfsvoering – in het NOVb dan wel tussen concessieverlener en concessiehouder.

  • In geval er geen tijd of gelegenheid was vooraf overeenstemming te bewerkstelligen, moeten de bovengenoemde afwijkende kosten naar inzichten van zowel concessieverlener als concessiehouder, bijdragen aan een goed productaanbod of goede bedrijfsvoering en voortvloeien uit de uitvoering van de concessie.

  • Ook projectkosten17 maken onderdeel uit van de ‘kosten concessiehouder’. Dat past voor zover de projectkosten een verloop kennen zoals voorafgaand aan 15 maart 2020 voorzien was. Zo zijn eventuele hogere projectkosten in 2021 (om reden van toegenomen zwartrijden tijdens de coronacrisis) voor versnelde ontwikkeling en versnelde invoering van het nieuwe ov-betalen, betalen met de bankpas in het bijzonder, niet acceptabel.

4 Berekening BVOV 2021

Bij de aanvraag wordt de bvov 2021 bepaald door de som van 93% (of 95%, zie paragraaf 4.2) van de geïndexeerde referentiekosten en de verwachte kosten Covid-19-kosten in 2021, te verminderen met 100% van de verwachte opbrengsten in de concessie gedurende de subsidiabele periode.

In het overgrote deel van de concessies betreffen de referentiekosten de werkelijke kosten van het uitvoeren van het concessiecontract in 2019 (het laatste normale jaar). Een aantal concessiecontracten is later gestart. Dan gelden de begrote kosten op de meest actuele begroting voor ‘het oude normaal’ (2020 of 2021).

Als de referentiekosten een eerder jaar dan 2021 betreffen dan worden deze door toepassing van de bvov-index op prijspeil 2021 gebracht (zie paragraaf 4.1).

Aanvraag bvov 2021 per concessie

+

93% of eventueel 95% van geïndexeerde kosten concessie referentieperiode (referentiekosten)

(In beide gevallen) exclusief Covid-19-kosten.

Of in geval van een concessiecontract met een aanvangsmoment voor 1-1-2019:

– de daadwerkelijke kosten gemaakt tijdens uitvoering van het concessiecontract in 2019. Op prijspeil 2021 gebracht door bvov-index 2021.

Of in geval van een concessiecontract met een aanvangsmoment later dan 1-1-2019:

– de kosten van een zo actueel mogelijke begroting voor uitvoering van het concessiecontract in 2020 of 2021 waarbij invloeden van de coronacrisis en het bestaan van de bvov niet meegenomen zijn. Als nodig op prijspeil 2021 gebracht.

+

93% of eventueel 95% van de prognose Covid-19 kosten 2021

 

-

Prognose opbrengsten concessie 20211

Reguliere subsidies concessieverlener

OCW contract studentenkaart

Directe opbrengsten van reizigers

Andere opbrengsten

=

Voorschot bvov 2021

80%*(93% of 95% * (geïndexeerde referentiekosten + verwachte Covid-19-kosten 2021) -/- prognose opbrengsten 2021)

X Noot
1

Een eventuele eenmalige aanvullende bijdrage van de concessieverlener ter compensatie van door de coronacrisis weggevallen reizigersopbrengsten, moet bij een aanvraag bvov 2021 buiten beschouwing blijven.

Bij aanvraag geldt een voorschotpercentage van 80%. In januari 2022 kan een aangepaste aanvraag ingediend worden op basis van een zeer betrouwbare benadering van de daadwerkelijke opbrengsten gedurende 2021. Dan volgt een aangepaste toekenningsbeschikking die een voorschotpercentage van 95% hanteert.

Bij de verantwoording van de aanvraag voorafgaand aan de vaststellingsbeschikking spelen de kosten en opbrengsten uit onderstaande tabel een rol.

Verantwoording per concessie, periode 1 januari – 31 december 2021

+

Kosten concessie subsidiabele periode

Daadwerkelijke kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de concessie

+

93% of eventueel 95% van de daadwerkelijke Covid-19 kosten

Mits geaccordeerd voor vergoeding

=

Totaal kosten concessie

 

-

Daadwerkelijke opbrengsten concessie 2021

Reguliere subsidies concessieverlener.

Deze kan afwijken van de prognose als bijvoorbeeld de definitieve indexatie over 2021 anders is dan aanvankelijk verondersteld is.

OCW contract studentenkaart

Directe opbrengsten van reizigers

Andere opbrengsten

+

Voorgenomen bvov 2021

Voorschot bvov 2021

+ 93% of 95%* (daadwerkelijke -/- prognose Covid-19-kosten)

+ (prognose -/- daadwerkelijke opbrengsten)

Zoals bij het voorschot blijft ook hier een eventuele eenmalige aanvullende bijdrage van de concessieverlener ter dekking van een resterend tekort na vaststelling van de definitieve bvov 2021, buiten beschouwing blijven.

=

Totaal opbrengsten concessie

 
 

Concessieresultaat voor belastingen (EBT)

Totaal opbrengsten concessie -/- Totaal kosten concessie

 

Definitieve bvov 2021

Voorgenomen bvov 2021 -/- deel concessieresultaat (EBT) > 0

De definitieve bvov 2021 wordt berekend op basis van de realisatie van kosten en opbrengsten welke in de subsidiabele periode voortvloeien uit de uitvoering van de met de concessieverlener overeengekomen dienstverlening in 2021.

Het na aanvraag beschikte voorschot op de bvov2021 wordt bij vaststelling gecorrigeerd tot een voorgenomen bvov 2021 met betrekking tot

  • 1. de realisatie van de opbrengsten uit de reguliere subsidies concessieverlener, uit het OCW contract over de studentenkaart, de directe reizigersopbrengsten en de andere opbrengsten. Het verschil tussen de prognose en de daadwerkelijke opbrengsten wordt aan het voorschot toegevoegd;

  • 2. de realisatie van Covid-19-kosten. 93% of 95% van het verschil tussen de daadwerkelijke en geprognosticeerde Covid-19-kosten wordt aan het voorschot toegevoegd;

Tot slot wordt de voorgenomen bvov 2021 nog gecorrigeerd voor een eventuele winst. De daadwerkelijke kosten worden afgetrokken van de daadwerkelijke opbrengsten. Mocht dat tot een positief resultaat leiden dan wordt het meerdere boven nul in mindering gebracht op de voorgenomen bvov 2021. Uiteindelijk hoeft netto geen afdracht aan het Rijk plaats te vinden, het Rijk vraagt als subsidieverstrekker maximaal het beschikte voorschot bvov 2021 terug te betalen.

Als er definitief een bedrag bvov 2021 wordt vastgesteld, is het concessieresultaat – het saldo van daadwerkelijke kosten (inclusief daadwerkelijke Covid-19-kosten) en opbrengsten – vóór belastingen over 2021 van een concessie, maximaal break-even.

4.1.1 Voorbeelden in fictieve getallen

In onderstaand eerste voorbeeld blijken de daadwerkelijke kosten in 2021 lager dan de referentiekosten op basis waarvan het voorschot bvov 2021 bepaald is. De kostenreductie is door afschalen van de dienstregeling bewerkstelligd.

De daadwerkelijke opbrengsten wijken af van de prognose. Merk op dat de voorgenomen bvov 2021 alleen gecorrigeerd wordt door de verschillen in de realisatie van de Covid-19-kosten en de diverse opbrengstensoorten. Het verschil tussen de daadwerkelijke en referentiekosten speelt alleen een rol bij het bepalen van de definitieve bvov 2021.

Aanvraag voorschot bvov 2021

 

Verantwoording, vaststelling bvov 2021

 

Referentiekosten 2019

100

Daadwerkelijke kosten 2021

98

Index

104,27

   

Prognose Covid-19 kosten

2

Daadwerkelijke Covid-19 kosten

2,1

Kostendekking bvov (93%)

98,83

Totaal werkelijke kosten concessie

100,1

       

Prognose reguliere subsidies concessieverlener

40

Daadwerkelijke reguliere subsidies concessie

42

Prognose OCW-contract studentenkaart

20

Daadwerkelijke OCW-contract studentenkaart

22

Prognose directe reizigersopbrengsten

15

Daadwerkelijke directe reizigersopbrengsten

20

Prognose andere opbrengsten

2

Daadwerkelijke andere opbrengsten

1

Totaal opbrengstprognose

77

Totaal daadwerkelijke opbrengsten

85

       

Voorschot bvov 2021

21,83

Voorgenomen bvov 2021

21,83 + 93%*0,1 – 2 – 2 – 5 + 1 = 13,92

80% voorschot bvov 2021

17,46

   
   

Voorlopig concessieresultaat

(85 +13,92) – 100,1 = – 1,18

       
   

Definitieve bvov 2021

13,92

   

Verrekening vaststellingsbeschikking

13,92 -/- 17,46 = -/- 3,54 (terug te betalen)

Als de daadwerkelijke opbrengsten inclusief voorgenomen bvov 2021 hoger zijn dan het ‘totaal werkelijke kosten concessie’ wordt afgeroomd tot een evenwicht. Dat is in dit voorbeeld niet nodig. In het tweede voorbeeld in de tweede tabel van deze paragraaf is dat wel aan de orde.

Aanvraag voorschot bvov 2021

 

Verantwoording, vaststelling bvov 2021

 

Referentiekosten 2019

100

Daadwerkelijke kosten 2021

95

Index

104,27

   

Prognose Covid-19 kosten

2

Daadwerkelijke Covid-19 kosten

2

Kostendekking bvov (93%)

98,83

Totaal werkelijke kosten concessie

97

       

Prognose reguliere subsidies concessieverlener

40

Daadwerkelijke reguliere subsidies concessie

43

Prognose OCW-contract studentenkaart

20

Daadwerkelijke OCW-contract studentenkaart

23

Prognose directe reizigersopbrengsten

15

Daadwerkelijke directe reizigersopbrengsten

30

Prognose andere opbrengsten

2

Daadwerkelijke andere opbrengsten

2

Totaal opbrengstprognose

77

Totaal daadwerkelijke opbrengsten

98

       

Voorschot bvov 2021

21,83

Voorgenomen bvov 2021

21,83 – 3 – 3 – 15 = 0,83

80% voorschot bvov 2021

17,46

   
   

Voorlopig concessieresultaat

(98 + 0,83) – 97 = 1,83

       
   

Definitieve bvov 2021

0,83 – 1,83 = – 1

   

Verrekening vaststellingsbeschikking

nihil -/- 17,46 = -/- 17,46 (terug te betalen)

De berekeningswijze leidt tot een negatieve definitieve bvov 2021. In het geval van dit voorbeeld moet het verstrekte voorschot terugbetaald worden aan het Rijk.

4.2 Indexering referentiekosten 2019 naar prijspeil 2021

Regionale opdrachtgevers en ov-bedrijven hanteren twee verschillende indexen. De LBI (Landelijke Bijdrage Index) voor exploitatiesubsidies en de LTI (Landelijke TariefIndex) voor de reizigerstarieven.

Vervoerders en DOVA onderhouden deze indexen en stellen ze jaarlijks samen vast. De LBI – de railconcessies van MRDH gebruikt de ov-index – verschilt per type ov. Verschillende kostensoorten hebben een weegfactor en kennen een verschillende index. Deze indexen worden door het CBS en CPB onderhouden en zijn publiek beschikbaar. Het gaat om de verwachte prijsontwikkeling voor loonkosten, brandstof, elektriciteit, gas en de consumentenprijsindex.

De LTI is een gewogen gemiddelde LBI en daarmee de beste keuze voor indexering van de beschikbaarheidsvergoeding: de bvov-index.

Rijk, NS en Waddenveren hanteren een andere systematiek maar kunnen zich vinden in de keuze voor de bvov-index in deze paragraaf.

De bvov-index 2021 is op transparante wijze berekend door DOVA op basis van de (verwachte) waarden van de samenstellende delen van de LTI 2019 -2020 en 2020-2021 zoals beschikbaar bij CBS en CPB op 1 december 2020. De LTI 2019-2020 blijkt dan 2,89%, de LTI 2020-2021 1,34%.

Als gevolg is de bvov-index 2021 vastgesteld op 4,27%.

Met dit percentage worden referentiekosten 2019 op prijspeil 2021 gebracht. De bvov-index 2021 wordt niet meer gecorrigeerd voor updates van de samenstellende onderdelen.

4.3 Criteria voor extra 2% kostendekking

Zoals in de uitwerking van de bvov 2020 kan voor 2021 2%-punt extra vergoeding aangevraagd worden voor die concessies waarvoor kan worden aangetoond dat over heel 2019 een winstmarge van 2% of minder gerealiseerd is. Dit criterium is niet anders dan bij de bvov 2020. Concessies die in 2020 in aanmerking kwamen voor 2% extra kostendekking, komen daarvoor ook in aanmerking bij de bvov 2021.

De zuivere winstmarge 2019 van een concessie wordt berekend door het resultaat voor belastingen (EBT) van de resultatenrekening 2019 te delen door de opbrengsten uit die resultaatformule. In de berekening is het resultaat voor belastingen (EBT) bepaald door de kosten (exclusief belastingen) af te trekken van de opbrengsten. Bij bepalen van de kosten en opbrengsten zijn de richtlijnen gebruikt uit deze technische notitie waarbij de kosten en opbrengsten gezuiverd zijn voor posten die betrekking hebben op voorgaande of opvolgende jaren zodat opbrengsten en kosten aan de juiste periode (kalenderjaar) worden toegerekend.

In geval er sprake is van een nieuwe concessie of een nieuw concessiecontract dan is er geen realisatie 2019 of vormt deze geen bruikbaar referentiepunt. In die gevallen functioneren de kosten van de meest actuele begroting (2020 of 2021) als referentiepunt. Belangrijk daarbij is dat deze begroting past bij de uitvoering van het oorspronkelijke concessiecontract en dus niet is aangepast onder invloed van de coronacrisis.

4.4 Voorwaarden voor een aanvraag

In deze paragraaf zijn voorwaarden opgenomen waaraan door betrokken partijen voldaan moet worden. Ze zijn ook opgenomen in de regeling Spuk.

Afspraak

Consequentie bij niet nakomen

De partijen die een beroep doen op de vergoeding zullen volledig meewerken aan het gevraagde inzicht in de kosten en in de opbrengsten die wel binnenkomen.

Als de vervoerder of concessieverlener hier niet aan meewerkt wordt de aanvraag niet gehonoreerd door dan wel de concessieverlener of het Rijk.

Openbaar vervoerbedrijven werken mee om op verzoek van de overheid actuele informatie over de ontwikkeling van reisbewegingen uit de informatiehuishouding (op basis van ov-chipkaartdata) beschikbaar te stellen. Zie paragraaf 4.4.2.

 

De openbaarvervoerbedrijven rijden in 2021 een dienstregeling zoals overeengekomen met de concessieverlener1. Concessieverlener verantwoordt aan het Rijk en zal aantonen dat aan de randvoorwaarden voor een geoptimaliseerde dienstregeling (bereikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid) is voldaan:

1. Beschikbaarheid van het OV in het hele land en spreiden van OV-aanbod over de dag zijn belangrijker dan de frequentie van verbindingen.

2. Het OV-aanbod moet voldoende zijn om te grote drukte te voorkomen.

3. Investeringen die nodig zijn om het OV op langere termijn aantrekkelijk te houden, dienen op peil te blijven, hieronder vallen ook investeringen t.b.v. toegankelijkheid en sociale veiligheid.

In geval van ontbrekende of ontoereikende verantwoording door de concessieverlener, wordt de vergoeding volledig terugbetaald aan het Rijk.

Vervoerders (zie bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies):

• keren in 2021 dan wel naar aanleiding van de resultaten van 2021 geen dividend uit;

• keren in 2021 en naar aanleiding van de resultaten van 2021 geen bonussen uit aan hun Raad van Bestuur en hoger management (Raad van Bestuur, bestuur en directie binnen een Nederlandse entiteit);

• verstrekken als in 2021 aan de orde, een ontslagvergoeding voor leden van de Raad van Bestuur van maximaal één jaarsalaris met een opzegtermijn van maximaal zes maanden. En voeren in een voorkomend geval, de eventueel contractueel overeengekomen ontslagvergoedingen binnen omschreven norm niet op in de kosten voor berekening van de bvov 2021;

• kopen in 2021 geen eigen aandelen in.

Als vervoerder zich niet aan deze voorwaarde houdt, dient de vergoeding volledig terugbetaald te worden.

Voor zover deze betrekking heeft op bedrijfsactiviteiten waarvoor de bvov 2021 wordt toegekend, is geen vergoeding ontvangen uit het steunpakket van het Rijk voor banen en economie tijdens de coronacrisis dan wel wordt de ontvangen vergoeding terugbetaald aan het Rijk. De NOW is onderdeel van dat steunpakket.

Als de vervoerder bij de eindafrekening de vergoeding niet heeft terugbetaald voor die bedrijfsactiviteiten waarvoor de bvov 2021 is toegekend, dient de bvov volledig terugbetaald te worden.

Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, neemt de beschikbaarheidsvergoeding op in de fiscale winst over het jaar 2021.

Als de vervoerder deze voorwaarde niet onderschrijft en opvolgt, wordt de aanvraag niet gehonoreerd door de concessieverlener.

X Noot
1

Uitval van aanbod dat zich ook in normale omstandigheden zonder Covid-19 voordoet (bijvoorbeeld a.g.v. infra- en materieelstoringen, werkzaamheden of een incident) wordt niet gezien als een afwijking van de afgesproken dienstregeling. Van een situatie die de concessiehouder niet aangerekend kan worden, is ook sprake bij een tekort aan personeel gerelateerd aan Covid-19. T.a.v. overige situaties waarin afgeweken is of wordt van de afgesproken dienstregeling, treden concessieverlener en concessiehouder met elkaar in overleg teneinde vast te stellen of de specifieke situatie de concessiehouder in deze context aangerekend kan worden of niet.

4.4.1 Dividend en bonussen

De voorwaarden voor de bvov 2021 reiken tot de Nederlandse ov-concessies en niet daarbuiten. Er mag geen geld aan Nederlandse concessies onttrokken worden ten gunste van moedermaatschappijen en aandeelhouders door middel van dividend, bonus of inkopen van eigen aandelen. In de periode waarin een beschikbaarheidsvergoeding aan de orde is, moet geld aan het Nederlandse openbaar vervoer worden besteed.

De voorwaarde over dividend heeft geen betrekking op uitkeringen van

  • buitenlandse dochters aan een moedermaatschappij;

  • een moedermaatschappij aan een aandeelhouder zolang daar geen Nederlands geld bij betrokken is.

4.4.2 Gegevensverstrekking uit informatiehuishouding

Voor besluitvorming over de transitie van het OV naar het ‘nieuwe normaal’ na corona hebben Rijk en decentrale overheden behoefte aan actuele informatie over de ontwikkeling van reisbewegingen. Op dit moment is nog geen sprake van een aanbodgerichte informatievoorziening uit de Informatiehuishouding OV-informatie (evaluatie 2020). Vervoerders en overheden spreken daarom af samen op korte termijn een aanbodgerichte informatievoorziening over het gebruik van het OV op te zetten, waarbij de geleverde gegevens openbaar kunnen worden gemaakt.

Informatieverstrekking uit de Informatiehuishouding wordt momenteel getoetst aan een aantal voorwaarden:

  • 1. De doelstelling van de Informatiehuishouding: het optimaliseren van het openbaar vervoer of de dienstverlening aan de reiziger of de ondersteuning van het openbaar vervoerbeleid, zodat daarmee de dienstverlening voor de reiziger wordt verbeterd.

  • 2. De privacywetgeving: het informatieverzoek wordt getoetst aan de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

  • 3. De mededingingswetgeving: mogen de gevraagde gegevens samengesteld worden en met wie mogen deze dan vervolgens worden gedeeld?

  • 4. De bedrijfsvertrouwelijkheid: bevatten de gevraagde onderzoeksbestanden bedrijfsvertrouwelijke informatie?

  • 5. Het juiste gebruik: zijn de gegevens wel (alleen) geschikt voor het gevraagde informatieverzoek?

Om het opzetten van een aanbodgerichte informatievoorziening te bevorderen zal tijdens de looptijd van de beschikbaarheidsvergoeding bij verzoeken aan de informatiehuishouding door of namens IenW, geen toets plaatsvinden op bedrijfsvertrouwelijkheid. Dit geldt in algemene zin voor alle vervoerders, onafhankelijk of voor een bepaalde concessie een beroep op de beschikbaarheidsvergoeding wordt gedaan.

5 Processchets van aanvraag tot eindafrekening

In het proces van aanvraag tot eindafrekening heeft het Rijk een dubbele rol. Naast concessieverlener (HRN en Waddenveren) is het Rijk ook stelselverantwoordelijk en heeft een coördinerende rol.

De coördinatie voorziet in een monitor (zie verder) maar ook in een uitkering aan decentrale overheden zodat zij – op hun beurt in de rol van concessieverlener – de bvov 2021 kunnen uitkeren aan hun concessiehouders. Om reden van uniformiteit in werkwijze draagt de coördinerende rol ook zorg voor ondersteuning van de concessieverleners bij het voorbereiden en verwerken van de aanvragen tot en met het opstellen van de uiteindelijke beschikking.

In de rol van concessieverlener gedraagt het Rijk zich zoals een decentrale overheid naar hun concessiehouders. De coördinerende rol van het Rijk bestaat naar alle concessieverleners.

Voor de regionale concessies is sprake van tweetraps steun, de verstrekking van de bvov 2021 voor een bepaalde concessie verloopt gelaagd, via een regeling Spuk van het Rijk naar de decentrale overheden waarna de aanvraag en verantwoording bvov 2021 voor een regionale concessie vervolgens speelt tussen vervoerder van die concessie (concessiehouder) en de decentrale overheid die de concessie verleend heeft.

De te verstrekken beschikbaarheidsvergoeding aan de concessiehouder is vrij van btw.

De bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies biedt een overzicht van concessies waarvoor een bvov 2021 kan worden aangevraagd. Anders dan bovenstaand schema aangeeft, leert die bijlage dat er in een aantal gevallen sprake is van meerdere decentrale overheden die gezamenlijk een concessie verlenen. Het is gebruikelijk dat er bij gezamenlijke concessies gewerkt wordt met een penvoerder. De penvoerder is de overheid die namens de andere overheden inzake beschikbaarheidsvergoeding en specifieke uitkering aanspreekpunt is voor concessiehouder en Rijk.

Een concessiehouder verplicht zich bij aanvraag om verantwoordings- en monitoringsinformatie te verstrekken. Ten behoeve van de verantwoording van concessiehouder aan concessieverlener (of eventueel van een concessie in transparante samenwerking tussen concessiehouder en concessieverlener) wordt een controleprotocol opgesteld. Een externe accountant moet zorg dragen voor de benodigde verklaringen (zoals opgenomen in het controleprotocol). Een decentrale overheid verantwoordt zich daarna naar het Rijk conform de SiSa-methodiek.

In haar coördinerende rol zorgt het Rijk samen met decentrale overheden en vervoerders voor een zoveel als mogelijk uniform controleprotocol dat de benodigde informatie oplevert voor de verantwoording van de concessieverleners aan het Rijk. Het controleprotocol sluit zoveel als mogelijk aan bij bestaande controleprocedures bij de concessiehouder dan wel in de relatie tussen concessieverlener en concessiehouder. Het Rijk verzorgt een aanspreekpunt dat gedurende het verantwoordingsproces beschikbaar is voor concessiehouders, de accountants en concessieverleners voor vragen ter verduidelijking van de regeling. De vragen en antwoorden (Q&A) zullen beschikbaar komen voor alle betrokkenen.

Mocht bij de verantwoording blijken dat – anders dan bij aanvraag verondersteld – sprake is een positief resultaat voor een concessie in de subsidiabele periode dan zal dat weliswaar leiden tot verrekening van het volledige voorschot maar niet kan leiden tot een ‘negatieve vergoeding’ waarbij een concessie(houder) meer moet terugbetalen dan het voorschot.

In de volgtijdelijke processtappen in de tabel op volgende pagina is bewust gekozen dat de concessieverleners zich eerst verantwoorden aan het Rijk over de voorgenomen eindafrekening van de definitieve bvov 2021, het Rijk vervolgens besluit over de rechtmatigheid daarvan voordat de concessieverlener definitief beschikt naar haar concessiehouders.

De monitoringsinformatie kan direct van concessiehouder naar het Rijk en de concessieverlener. Het Rijk verwerkt deze en verschaft inzicht over het actuele beeld per concessie aan de bijbehorende concessieverlener.

De processtappen van eerste aanvraag tot uiteindelijke vaststelling van de bvov 2021 lezen in onderstaande tabel van boven naar beneden.

De eerste processtap van de tabel start na publicatie van de regeling specifieke uitkering in de Staatscourant en een uitnodiging van concessieverlener aan de concessiehouder om een aanvraag in te dienen.

in relatie tussen

 

Rijk en concessieverlener

Concessieverlener en concessiehouder

Toelichting

Processtap

Mogelijke planning

     

Aanvraag concessiehouder/-verlener

Na publicatie in Staatscourant (dd-mm-2021).

Aanvraag zo spoedig mogelijk daarna.

 

Door iedere concessiehouder, een aanvraag per concessie. Zodanig tijdig dat de concessieverlener voor de uiterlijke datum kan aanvragen bij het Rijk.

Aanvraag beschikking bvov 2021. Op basis van geïndexeerde referentiekosten. Opbrengsten voor zover mogelijk op basis van (verwachte) realisatie periode 1 januari 2021 tot en met datum aanvraag. Voorts op basis van onderbouwde prognoses voor periode tot 31-12-2021.

Toets aanvraag

   

Door concessieverlener

Iteratief proces tot alle aanvragen voor de concessies van de concessieverlener volledig en correct ontvangen zijn.

Aanvragen uitkering concessieverlener aan Rijk

Uiterlijk dd-mm-2021

Concessieverlener verzoekt Rijk beschikking uitkering voor haar concessies.

 

Concessieverlener heeft nog gedurende twee weken de tijd om aan te vullen

Verzorgen beschikking Rijk aan concessieverlener

Uiterlijk dd-mm-2021

Rijk keert uit aan concessieverlener.

 

80% van aangevraagde specifieke uitkering. Voldoende voor liquiditeit concessies en toereikende marge voor latere verrekening waarbij het risico op moeten terugbetalen klein is.

Verzorgen beschikking concessieverlener aan concessiehouder

Zo spoedig mogelijk

 

Door concessieverlener. Concessiehouder ontvangt voorschot van maximaal 80% van aangevraagde beschikbaarheidsvergoeding.

In overleg met de concessiehouder kan het voorschot in tranches verstrekt worden zolang de som van de tranches 80% van het bedrag van de toekenningsbeschikking niet overschrijdt.

[Optioneel] Update aanvraag concessiehouder

Januari 2022

 

Door concessiehouders die op basis van actuele raming onderbouwing aandragen voor aanpassen beschikking.

95% van de geactualiseerde aangevraagde bvov. Ten behoeve van liquiditeit. Op basis van zeer betrouwbare schatting realisatie reizigersopbrengsten in 2021.

[als aan de orde] processtappen tot en met update beschikking concessieverlener aan concessiehouder

       

Verantwoording concessiehouder/-verlener

Praktijk leert dat concessiehouders uiterlijk 1 september definitieve opbrengsten van voorafgaand jaar rapporteren aan concessieverleners.

 

Benodigde verantwoordingsinformatie per concessie.

Zodra voor het grootste deel definitieve cijfers 2021 beschikbaar zijn ontleend aan resultatenrekening concessie als onderdeel van een vastgestelde jaarrekening 2021. Op onderdelen kan nog sprake zijn van de op het moment van verantwoorden beschikbare best mogelijke inschatting. Het uitvoeren van het controleprotocol maakt onderdeel uit van het verantwoordingsproces.

Toets verantwoording

   

Door concessieverlener

Iteratief proces tot verantwoording van iedere concessie van concessieverlener op orde is.

Verantwoording concessieverlener aan Rijk

Voor 16 juli 2023. Een concessieverlener sluit boeken (voor SiSa) op 1 februari van enig jaar. 16 juli 2022 is niet voor alle concessies haalbaar. Bijvoorbeeld omdat opbrengsten van concessiehouders pas later beschikbaar komen.

Concessieverleners bieden het Rijk verantwoordingsinformatie (SiSa) aan.

 

Rijk beoordeelt voorgenomen vaststellingsbeschikking voor alle concessiehouders van een concessieverlener voordat concessieverlener de concessiehouder informeert.

Vaststellingsbeschikking Rijk aan concessieverlener

Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 31 december 2023

Rijk stelt definitieve uitkering aan concessieverlener vast. Rijk keert uit aan concessieverleners.

 

100%, verrekening met bedrag van beschikking.

Vaststellingsbeschikking concessieverlener aan concessiehouder

Zo spoedig mogelijk

 

Concessieverlener stelt definitieve beschikbaarheidsvergoeding vast voor haar concessie(houder)s.

Eindafrekening, 100%, verrekening met beschikking.

6 Verantwoordings- en monitoringsinformatie

6.1 Monitoring

De monitor bvov 2020-2021 biedt IenW kengetallen voor de volgende doelstellingen

  • Budgetramingen bvov 2020 en 2021;

  • Ondersteuning bij ontwikkeling beleidsvoornemens;

  • Informeren Kamer (op globaal niveau, rekening houdend met afspraken over geheimhouding) maar wel over al het OV in Nederland.

De kengetallen verschaffen inzicht in gemaakte keuzes binnen het ov en hoe de sector reageert op veranderende omstandigheden.

Het gaat om gegevens per concessie, per maand, over de periode januari 2019 tot en met december 2021.

De concessiehouders leveren de gevraagde monitoringsinformatie rechtstreeks aan het Rijk. Alle aangeleverde informatie zal vertrouwelijk worden behandeld. Het Rijk verzorgt geheimhoudingsverklaringen.

Vooralsnog bieden alle bedrijven realisatiecijfers aan en daarmee dus alleen cijfers betreffende het verleden. IenW vraagt daarnaast prognoses van de ov-bedrijven voor het lopende jaar en liefst voor de integrale periode waarover het ov een beroep op een steunmaatregel van het Rijk beroep wil doen.

De cijfers worden iedere maand geactualiseerd. Mogelijk stelt de eerder gemelde realisatie zich bij, in ieder geval zijn dan gegevens van een nieuwe maand beschikbaar.

De beschouwingsperiode van de monitor loopt van 1-1-2019 tot en met 31-12-2021. In die periode is sprake van concessiewisselingen. Dan start een nieuw contract met mogelijk een nieuwe concessiehouder en een ander ov aanbod. Het is de bedoeling dat ook de realisatie van het oude contract door de toenmalige concessiehouder beschikbaar wordt gesteld.

In geval van kostencontracten worden de gegevens over de opbrengsten in samenspraak met de concessieverlener beschikbaar gesteld onder de noemers ‘directe reizigersopbrengsten’ en ‘OCW contract studentenkaart’ en niet als onderdeel van de concessievergoeding (bijdragen concessieverlener) opgenomen.

Er is een spreadsheet Template bvov monitoring ontwikkeld waarin de gevraagde gegevens zijn opgenomen. Deze template dient gebruikt te worden bij maandelijkse aanlevering. Er is sprake van financiële en niet-financiële kengetallen.

De financiële kengetallen zijn dezelfde posten kosten en opbrengsten zoals in (het format voor) de aanvraag bvov zijn opgenomen. Bij multimodale concessies gaat het steeds om de optelsom van de kosten en opbrengsten. Als mogelijk (d.w.z. onder andere niet te bewerkelijk) is splitsing van kosten en opbrengsten binnen een concessies naar de diverse modaliteiten welkom. Dat maakt het mogelijk kosten en opbrengsten te relateren aan de verschillende productiegrootheden die voor de verschillende modaliteiten gebruikt worden.

Onder de noemer niet-financiële kengetallen worden de volgende gegevens gevraagd:

  • Aantal instappers (ook wel reizigersaantallen genoemd).

  • Kengetal omvang productie (het aanbod).

De diverse bedrijven gebruiken voor hun verschillende modaliteiten (trein, bus, tram, metro, veerdienst) verschillende grootheden om de omvang van de productie aan te geven. Voor een schets van de ontwikkeling in de omvang van de productie per combinatie van concessie en modaliteit is diversiteit in deze grootheid geen bezwaar. Omdat het Rijk echter ook ontwikkelingen op aggregatieniveaus wil kunnen volgen, is in overleg met de ov-bedrijven een keuze gemaakt welk ‘standaard’ kengetal (of eventueel welke kengetallen) voor de respectievelijke modaliteiten gebruikt zullen worden:

  • Bus: dienstregelingsuren (dru’s);

  • Rail (trein, tram, metro): treinkilometers (trkms) ook wel dienstregelingskilometers (drkms) genoemd. Bij deze productiegrootheid speelt de capaciteit (bakken, stellen, zitplaatsen) geen rol.

Het gaat om geplande dru’s/trkms/drkms op basis van meest recente inzichten d.w.z. niet op basis van originele vervoersplannen en niet om de daadwerkelijk gerealiseerde productie.

Een extra productiegrootheid voor railvervoer die ook inzicht biedt in de vervoercapaciteit (bak-, stel- en/of zitplaatskilometers) is welkom.

In geval van multimodale concessies wordt de productiegrootheid per modaliteit gevraagd. Een concessie met bus en regionale trein levert het aantal dru’s per maand voor de bus en tenminste het aantal drkms/trkms.

6.2 Verantwoording

Een concessiehouder legt voorafgaand aan de vaststellingsbeschikking op basis van definitieve en vastgestelde cijfers verantwoording af aan een concessieverlener. Die verantwoording maakt duidelijk dat tegemoet gekomen is aan de voorwaarden en criteria die gelden voor toekenning van de bvov 2021.

De opbrengstgegevens kunnen door de concessieverlener worden toegevoegd (kostencontract).

In het kader van de verantwoording is een controle nodig door de externe accountant van de financiële verantwoording van een concessie aan de hand van een controleprotocol.

Een concessieverlener legt verantwoording af aan het Rijk, in geval van een decentrale overheid geldt de reguliere SiSa-methodiek. In de relatie tussen Rijk en decentrale overheid bestaat een regeling Spuk die onder meer beschrijft hoe verantwoording plaats dient te vinden.

Het Rijk ziet in haar coördinerende rol toe op de juiste besteding van de middelen door de concessieverleners (opnieuw het Rijk en de decentrale overheden) middels de SiSa-methodiek.

Het Rijk is in haar coördinerende rol enkel verantwoordelijk voor de uitkering aan concessieverleners en de verantwoording die de concessieverleners daartoe dienen te verstrekken. De uitkering betreft een voorschot en de verrekening daarvan zodra de definitieve bvov 2021 is vastgesteld (waaronder een mogelijke terugbetalingsplicht).

De concessieverleners zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van zowel de aanvraag als de verantwoordingsstukken en het verzorgen van de daaruit voortvloeiende beschikkingen over een beschikbaarheidsvergoeding.

Bij de aanvraag is nog geen sprake van verantwoordingsinformatie. Bij de toekenningsbeschikking worden de verwachte kosten en baten beoordeeld op aannemelijkheid. Om reden van beperken van complexiteit in de uitvoering en daaruit voortvloeiende doorlooptijd wordt een beschikking mede op vertrouwen gebaseerd. De aanvraag van een concessiehouder dient gepaard te gaan met een verklaring dat de voorwaarden en consequenties bij niet nakomen daarvan onderschrijft. Zie verder de bijlage Format aanvraag bvov 2021.

De verantwoording voorafgaand aan de vaststellingsbeschikking zal aansluiten bij de systematiek van de jaarrekening van vervoerders en concessieverleners met een separate, aanvullende verklaring voor de bvov 2021. De eigen externe accountant krijgt daartoe een lijstje met specifieke punten voor controle afgeleid van voorwaarden en toekenningscriteria. De volgende opsomming bevat punten die onderdeel worden van het controleprotocol voor de verantwoording van aanvraag voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021:

  • Kosten die voor de aanvraag bvov 2021 zijn gebruikt (de referentiekosten), betreffen het daadwerkelijke kostenniveau van een concessie in 2019;

  • In geval van een nieuw concessiecontract dat later dan 1 januari 2019 is ingegaan, vormen de kosten op de meest actuele begroting (2020 of 2021) de referentiekosten. Er zijn geen kosten uit een andere periode naar genoemde periodes gehaald. De begroting is niet beïnvloed door de effecten van of het beleid als gevolg van de coronacrisis (waaronder de bvov);

  • Kosten en opbrengsten die voor de verantwoording bvov 2021 zijn gebruikt, hebben alleen betrekking op de subsidiabele periode. Waarbij de opbrengsten volledig in die periode genomen zijn en dus niet naar een moment buiten de subsidiabele periode verschoven terwijl de kosten daadwerkelijk in 2021 gemaakt zijn en er geen kosten uit een andere periode naar de subsidiabele periode gehaald zijn;

  • De kosten en opbrengsten uit de jaarrekening zijn gezuiverd voor posten en correcties die betrekking hebben op voorgaande of opvolgende periodes zodat opbrengsten en kosten aan de juiste periode worden toegerekend;

  • Vastgesteld is dat de bvov 2021 geen aanleiding is geweest voor anders dan een normale, gebruikelijke financieel-administratieve handelwijze met betrekking tot de commerciële resultatenrekening. Dus dat er geen wijzigingen in grondslagen zijn doorgevoerd om voordeel of nadeel te behalen uit de bvov 2021. Is dat wel het geval dan dienen deze voor- en nadelen te worden gecorrigeerd in de verantwoording van de bvov 2021;

  • De concessieverlener verzorgt een verklaring dat de concessiehouder gedurende de subsidiabele periode een dienstregeling heeft uitgevoerd zoals overeengekomen en conform de voorwaarden van de regeling bvov2021 zoals in deze notitie beschreven;

  • De kosten op de winst- en verliesrekening van 2019 en 2021 zijn een correcte weergave van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor uitvoering van de concessie in die periode;

  • Een vervoerder heeft over en in 2021 geen dividend uitgekeerd en over, in 2021 geen bonussen voor rvb en hoger management (Raad van Bestuur, bestuur en directie) en in 2021 geen eigen aandelen ingekocht. Waarbij onder ‘in het jaar 2021’ moet worden begrepen dat eventuele kosten voortvloeiend uit beleid, afspraken en toezeggingen uit eerdere jaren niet aan de kosten zijn toegevoegd die onderdeel zijn van de aanvraag voor een beschikbaarheidsvergoeding;

  • Een vervoerder heeft in 2021 geen ontslagvergoeding aan RvB verstrekt die de norm overschrijdt van maximaal één jaarsalaris en een opzegtermijn van maximaal zes maanden;

  • Een vervoerder heeft in de kostengrondslag voor de bvov 2021 geen ontslagvergoedingen voor RvB-leden opgenomen;

  • In de kosten concessiehouder van 2021 zijn geen ontslagvergoedingen voor personeel opgenomen die gerelateerd zijn aan een reorganisatie die het gevolg is van de coronacrisis;

  • Voor zover deze betrekking heeft op bedrijfsactiviteiten waarvoor de bvov 2021 wordt toegekend, is geen vergoeding ontvangen uit het steunpakket van het Rijk voor banen en economie tijdens de coronacrisis dan wel wordt de ontvangen vergoeding terugbetaald aan het Rijk;

  • Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt, neemt de beschikbaarheidsvergoeding 2021 op in de fiscale winst over het jaar 2021;

  • De kosten en opbrengsten van een concessie zijn indien nodig vanwege een resultatenrekening op een hoger niveau in het bedrijf van de concessiehouder, zoals in deze notitie beschreven afgeleid van dat hogere niveau;

  • Er geen sprake is van dubbeltellingen in de ‘Kosten concessiehouder’ door specifieke Covid-19-kosten;

  • Specifieke Covid-19-kosten komen voor vergoeding in aanmerking als ze goedgekeurd zijn voor subsidiering in de regeling bvov 2020 en voor zover de omvang er van naar rato (van de afwijkende periode) overeenkomt met dezelfde kostensoorten voor de bepaling van de bvov2020. Uitgezonderd de kosten voor voorzieningen die in 2020 nog niet geheel gerealiseerd zijn, betreft het alleen kosten van structurele aard.

  • Er zijn geen kosten en corresponderende opbrengsten opgenomen van onderdelen, activiteiten of projecten die 100% risicodragend bekostigd zijn door de concessieverlener;

  • In geval 95% kostendekking voor een concessie gevraagd is, heeft die concessie in 2019 een winstmarge gekend van 2% of minder (berekend zoals beschreven in paragraaf 4.3). In geval van een nieuwe concessie of nieuw concessiecontract (met een ingangsdatum na 1 januari 2019) kende de meest actuele begroting (2020 of 2021) een winstmarge van 2% of minder;

  • Er zijn geen intercompany transacties die afwijken van een consistente gedragslijn van voorgaande jaren;

  • Er is geen sprake van kosten en/of opbrengsten die normaal gesproken ten laste van reeds in het verleden gevormde voorzieningen komen. Dotaties zijn mogelijk. Ook voor voorzieningen geldt dat sprake moet zijn van een consistente lijn in tijd;

  • Er geen sprake is van kosten als gevolg van Covid-19-gerelateerde impairment afboekingen (zie toelichting in de tabel op pagina 10, bij Afschrijving).

Bijlage Format aanvraag en verantwoording bvov 2021

Het eerste format toont de gegevens die bij aanvraag van de bvov 2021 verstrekt moeten worden. Behalve op een aanvraagformulier kunnen deze gegevens in een spreadsheet ingevuld worden met behulp waarvan het voorschot bvov 2021 berekend wordt. De aanvraag betreft het verzoek om een toekenningsbeschikking. De verantwoording op weg naar de vaststellingsbeschikking zal om andere informatie vragen. Voorschot en definitieve bvov werken met een verschillende kostenbasis. Zo zijn bij de aanvraag de geïndexeerde referentiekosten aan de orde en bij de verantwoording de daadwerkelijke kosten van 2021. Vandaar dat een tweede format is opgenomen met een aanzet ten behoeve van de verantwoording en definitieve afrekening bvov 2021.

De geïndexeerde referentiekosten zijn bij aanvraag bekend. Afhankelijk van het moment van aanvraag betreffen de opbrengsten een aantal maanden realisatie en een aantal maanden prognose.

Per concessie

   

In duizenden euro’s

Kosten concessiehouder

93% of eventueel 95%1 van de geïndexeerde kosten concessie referentieperiode (referentiekosten)

 

xref

Niet geïndexeerde kosten concessie in de referentieperiode

   

Toegepaste index om kosten referentieperiode op het oorspronkelijke prijspeil, op prijspeil 2021 te brengen

• 4,27% bij oorspronkelijk prijspeil 2019.

• 1,34% bij oorspronkelijke prijspeil 2020.

 

93% of eventueel 95% van de totale Covid-19 kosten (gedetailleerd uitgewerkt in extra tabel)

 

y21

   

Subtotaal kosten concessiehouder

xref + y21

Opbrengsten concessie

Reguliere subsidies concessieverlener conform contract

Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener

a21

Aanvullende subsidies en opbrengsten

c21

OCW contract studentenkaart

 

d21

Directe opbrengsten van reizigers

 

e21

Andere opbrengsten

Andere opbrengsten of subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding coronavirus dat Covid-19 veroorzaakt

f21

   

Subtotaal opbrengsten concessiehouder

a21+ c21+ d21+ e21+ f21

X Noot
1

Een kostendekking van 95% kan aangevraagd als een concessie voldoet aan de criteria voor extra 2% kostendekking.

Het voorschot bvov van een toekenningsbeschikking bedraagt 80%*((xref+y21) – (a21+c21+d21+e21+f21)).

Bij een aanvraag verklaart de aanvrager:

  • bekend te zijn met en zich te zullen houden aan de voorwaarden, verplichtingen zoals genoemd in de geldende wet- en regelgeving;

  • alle gevraagde gegevens naar waarheid en beste weten te hebben verstrekt;

  • zich te verplichten tot latere verantwoording van deze aanvraag conform het hetgeen de regeling Spuk en deze notitie beschrijven;

  • de voorwaarden in regeling Spuk en deze notitie (paragraaf 4.4) alsmede de consequenties voor niet nakomen te onderschrijven;

  • dat de aanvraag wordt ingediend door de rechtmatige concessieverlener en concessiehouder gegeven de subsidiabele periode;

  • de eventuele specifieke Covid-19 kosten in detail conform onderstaande tabel aangevraagd te hebben. Waar aan de orde en mogelijk behoort de achtergrond van de kosten (aantal * prijs) opgenomen te worden.

Begin januari 2022 – dan is een zeer betrouwbare schatting van de realisatie reizigersopbrengsten in periode januari -december 2021 beschikbaar, zal er een mogelijkheid zijn voor een update van de aanvraag. Op basis van die update volgt een voorschot van 95% van de aangepaste toekenningsbeschikking.

 

Maatregelen Covid-19 (in duizenden euro’s)

Kosten (aantal * prijs)

Afronden realisatie goedgekeurde

voorzieningen

bvov 2020

....

 

......

 

Terugkerende kosten

eveneens goedgekeurd

in regeling bvov 2020.

Mondkapjes, handschoenen en andere beschermingsmaatregelen chauffeurs / bestuurders / machinisten / conducteurs / monteurs

 

Ontsmetting / schoonmaak werkplek chauffeurs / bestuurders / machinisten / conducteurs / monteurs

 

Covid-19 testen personeel

 

Extra schoonmaak voertuigen/treinen/kleding/kantoor

 

Extra inzet BOA’s/handhavers, voor zover nodig voor het uitvoeren van de in het OV-protocol opgenomen taken en voor bestrijding van zwartrijders.

 

Tijdelijk inzetten medewerkers die reizigersstromen begeleiden rondom drukke knooppunten (‘crowd control’, verkeers- en/of reizigersstroomregulatie), bijv. t.b.v. omleiden auto-/fiets-/ loopverkeer op en rond haltes en stations, aanwijzen rustige plekken in voertuigen en treinen, actieve weigering extra instappers bij ‘vol’, etc. Voor zover dit extra personele kosten op de resultatenrekening van een concessie betreft.

 
 

Communicatiekosten spelregels en van overige Covid-19-zaken

 
 

Informatievoorziening aan reizigers gericht op het voorkomen van de verspreiding van COVID-19

 

Onderstaand tweede format toont de gegevens die bij verantwoording van de bvov 2021 verstrekt moeten worden.

Per concessie

   

In duizenden euro’s

Kosten concessiehouder

93% of eventueel 95% van de geïndexeerde kosten concessie referentieperiode (referentiekosten)

Zie aanvraag

xref

Niet geïndexeerde kosten concessie in de referentieperiode

 

Toegepaste index om kosten referentieperiode op het oorspronkelijke prijspeil, op prijspeil 2021 te brengen

 

93% of eventueel 95% van de totale Covid-19 kosten (gedetailleerd uitgewerkt in extra tabel)

y21

Daadwerkelijke kosten concessie in de subsidiabele periode

 

k21

93% of eventueel 95% van de totale Covid-19 kosten (gedetailleerd uitgewerkt in extra tabel)

Daadwerkelijke specifieke Covid-19-kosten gedurende subsidiabele periode

l21

   

Subtotaal kosten concessiehouder

k21 + l21

Opbrengsten concessie

Reguliere subsidies concessieverlener conform contract

Daadwerkelijk door concessieverlener verstrekte vaste exploitatiebijdrage gedurende subsidiabele periode

a21’

Aanvullende subsidies en opbrengsten (daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode)

c21’

OCW contract studentenkaart

Daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode

d21’

Directe opbrengsten van reizigers

Daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode

e21’

Andere opbrengsten

Andere opbrengsten of subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding coronavirus dat Covid-19 veroorzaakt (daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode)

f21’

   

Subtotaal daadwerkelijke opbrengsten concessiehouder

a21’+ c21’+ d21’+ e21’+ f21’

De eerste vier rijen van ‘Kosten concessiehouder’ zijn overgenomen van de laatste (meest actuele aanvraag). Naar verwachting zijn deze gegevens bij verantwoording identiek aan de bij de laatste aanvraag voor dit onderdeel verstrekte gegevens. Om pragmatische redenen is het prettig dat ze subsidieverstrekker deze gegevens bij de verantwoording opnieuw krijgt aangeboden.

Het bedrag bvov 2021 van de vaststellingsbeschikking wordt stapsgewijs als volgt bepaald (zie paragraaf 4 Berekening bvov 2021):

  • 1. de voorgenomen bvov 2021 wordt bepaald door het tot het moment van verantwoording toegekende voorschot bvov 2021 te verhogen met

    • a. 93% of 95% van het verschil daadwerkelijke (l21) -/- prognose Covid-19-kosten (meest actuele opgave); opgeteld bij

    • b. het verschil tussen de tot nu geprognosticeerde opbrengsten -/- daadwerkelijke opbrengsten concessie (a21’+c21’+d21’+e21’+f21’).

  • 2. De totale opbrengsten van de concessie worden bepaald door de optelsom te nemen van het subtotaal daadwerkelijke opbrengsten concessie en de voorgenomen bvov 2021 bepaald onder a.

  • 3. Het concessieresultaat te bepalen door het subtotaal kosten concessiehouder (k21+l21) af te trekken van de onder 2 bepaalde totale opbrengsten van de concessie.

  • 4. Het bedrag bvov 2021 van de vaststellingsbeschikking is gelijk aan de voorgenomen bvov 2021 (bepaald onder 1) minus een eventueel positieve uitkomst van het concessieresultaat bepaald onder 3.

Bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies

In onderstaande tabel zijn alleen de concessiecontracten opgenomen die aan de orde zijn in 2021. Deze contracten zijn ingegaan voor 1-1-2021.

 

Concessie

Overheid, concessieverlener

Vervoerder

1

Achterhoek-Rivierenland

Provincie Gelderland

Arriva Personenvervoer Nederland BV

2

Amstelland-Meerlanden

Vervoerregio Amsterdam

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

3

Arnhem – Nijmegen

Provincie Gelderland

Hermes Openbaar Vervoer B.V.

4

Bus Rotterdam

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

RET N.V.

5

Busvervoer Almere

Gemeente Almere

Keolis Nederland bv

6

Drechtsteden, Molenlanden en Gorinchem

Provincie Zuid-Holland

Qbuzz B.V.

7

Fast Ferry Hoek van Holland-Maasvlakte

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

RET

8

Fast Ferry Vlissingen-Breskens

Provincie Zeeland

Westerschelde Ferry B.V.

9

Gooi- en Vechtstreek

Provincie Noord-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

9a

Gooi- en Vechtstreek 2021 – 2030 (per 11 -7-2021)

Provincie Noord-Holland

Transdev Nederland Mobility Services NV.

10

Groningen Drenthe

OV-bureau Groningen en Drenthe

Qbuzz B.V.

11

Haaglanden Stad

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

HTM Personenvervoer NV

12

Haaglanden Streek

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

EBS Public Transportation BV

13

Haarlem-IJmond

Provincie Noord-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

14

Hoeksche Waard-Goeree-Overflakkee

Provincie Zuid-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

15

Hoofdrailnet

Ministerie van IenW

NV Nederlandse Spoorwegen

16

IJssel-Vecht (noodconcessie per 13 december 2020), Overijssel

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv

17

IJssel-Vecht (noodconcessie per 13 december 2020), Veluwe

Provincie Gelderland

Keolis Nederland bv

18

IJsselmond

Provincies Flevoland

OV Regio Ijsselmond N.V.

19

IJsselmond

Provincies Overijssel

OV Regio Ijsselmond N.V.

20

Limburg

Provincies Limburg en

Gelderland

Arriva Personenvervoer Nederland BV

21

Maastunnelveer

Gemeente Rotterdam

Aquabus

22

Netz Westliches Münsterland (specifiek het Nederlandse deel van de treindiensten RB51 Enschede-Dortmund en RB64 Enschede-Münster)

Provincie Overijssel en

gemeente Enschede

DB Regio AG, Regio NRW

23

Noord- en Zuidwest Fryslân en Schiermonnikoog

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

24

Noord-Holland Noord

Provincie Noord-Holland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

25

Regionaal spoorvervoer Fryslan

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

26

Regionaal Spoorvervoer Groningen

Provincie Groningen

Arriva Personenvervoer Nederland BV

27

Noordzeekanaalponten

Gemeente Amsterdam

GVB Veren B.V.

28

Oost-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

29

Parkshuttle Rivium

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

30

Provincie Utrecht

Provincie Utrecht

Keolis Nederland bv

31

Rail Haaglanden

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

HTM Personenvervoer NV

32

Rail Rotterdam

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

RET N.V.

33

Regio Utrecht

Provincie Utrecht

Qbuzz B.V.

34

Stadsvervoer Amsterdam

Vervoerregio Amsterdam

GVB Exploitatie BV

35

Lelystad

Gemeente Lelystad

Arriva Personenvervoer Nederland BV

36

Teutoburger Wald-Netz (specifiek het Nederlandse deel van de treindienst RB61 Hengelo-Bielefeld)

Provincie Overijssel

Keolis Deutschland

37

Treindienst Ede-Wageningen Amersfoort

Provincie Gelderland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

38

Treindienst Gouda-Alphen aan den Rijn

Provincie Zuid-Holland

NS Reizigers BV

39

Twents (inclusief ZHO)

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv

40

Vechtdallijnen

Provincies Overijssel en Drenthe

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

41

Veerverbinding Kralingen-Feijenoord

Gemeente Rotterdam

Aquabus

42

Veerverbinding RDM terrein e.o.

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

Aquabus

43

Voorne-Putten en Rozenburg

Metropoolregio Rotterdam Den Haag

EBS Public Transportation BV

44

Waddenveren

Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat

Rederij Doeksen/TSM (Friese Waddenveren West) en Rederij Wagenborg (Friese Waddenveren Oost)

45

Waterbus Dordrecht-Drechtsteden

Provincie Zuid-Holland

Aquabus BV

46

Waterland

Vervoerregio Amsterdam

EBS Public Transportation BV

47

West-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

48

Zaanstreek

Vervoerregio Amsterdam

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

49

Zeeland

Provincie Zeeland

Connexxion Openbaar Vervoer N.V.

50

Zuid-Holland Noord

Provincie Zuid-Holland

Arriva Personenvervoer Nederland B.V.

51

Zuidoost Fryslân en Waddeneilanden

Provincie Fryslân

Arriva Personenvervoer Nederland BV

52

Zuidoost-Brabant

Provincie Noord-Brabant

Hermes Openbaar Vervoer B.V.

53

Zwolle-Enschede

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv

54

Zwolle-Kampen

Provincie Overijssel

Keolis Nederland bv


X Noot
1

Regeling specifieke uitkering beschikbaarheidsvergoeding regionale OV-concessies 2020 (Stcrt. 2020, 54994).

X Noot
2

Artikel 15a, eerste lid, Financiële-Verhoudingswet.

X Noot
3

Verordening (EG) nr. 1370/2007 van het Europees parlement en de Raad van 23 oktober 2007 betreffende het openbaar personenvervoer per spoor en over de weg en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 1191/69 van de Raad en Verordening (EEG) nr. 1107/70 van de Raad.

X Noot
4

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

X Noot
5

Deze notitie werkt de sectorbrede Rijksregeling voor de bvov 2021 uit. Vanuit dat perspectief geldt dat break-even per concessie bereikt kan worden. De decentrale overheden hebben daarenboven toegezegd dat in 2021 voor iedere openbaar vervoerconcessie die gebruik maakt van de beschikbaarheidsvergoeding, break-even bereikt zal worden. Zie verslagen Bestuurlijk NOVB van vrijdag 20 november 2020 en vrijdag 9 april 2021. Hoe dat evenwicht tussen kosten en opbrengsten bereikt wordt, wordt in een andere notitie uitgewerkt: Zie www.dova.nu/themas/corona/Notitie afspraak nulrendement.

X Noot
6

– Deze notitie doelt met de term resultatenrekening steeds op het saldo van kosten en opbrengsten volgens aanwijzingen in deze notitie.

– Het gaat om de zuivere marge 2019 op de vastgestelde resultatenrekening 2019 zoals deze ook gebruikt en gecontroleerd is bij de verantwoording van de bvov 2020. De wijze van bepalen wordt toegelicht in paragraaf 4.3.

– In geval van een nieuw concessiecontract dat later dan 1 januari 2019 is ingegaan, kunnen de kosten op de meest actuele begroting dienen als referentie. Voorwaarde is dat onafhankelijk vast te stellen is dat deze begroting (2020 of 2021) niet beïnvloed is door de coronacrisis en het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding.

X Noot
7

Het gaat dus om een voor 2021 voorziene exploitatiebijdrage die niet beïnvloed is door de coronacrisis of het bestaan van de bvov.

X Noot
8

Paragraaf 4.1 meldt een bvov-index van 4,27% om referentiekosten 2019 op prijspeil 2021 te brengen en een index van 1,34% voor referentiekosten 2020.

X Noot
9

Kosten en opbrengsten worden bepaald conform de richtlijnen in deze technische notitie en dus onder meer aan de juiste periode toegerekend (accrual accounting).

X Noot
10

Zie nadere uitwerking in paragraaf 3.2

X Noot
11

GD-concessie

X Noot
12

IJsselmond (een gezamenlijke concessie vanuit Overijssel en Flevoland waarbij overheden het opbrengstenrisico dragen) en van de provincie Overijssel: ZwenZwoka en Vechtdallijnen. In de concessie Twente (waaronder treindienst ZHO) en in de concessie IJssel-Vecht (2021-2022, met onder ander Midden Overijssel als voorloper) is de concessiehouder opbrengstverantwoordelijk.

X Noot
13

De concessiehouder ontvangt weliswaar de reizigersopbrengsten maar de concessieverlener verrekent deze met de exploitatiebijdrage.

X Noot
14

Hier wordt gedoeld op een niet bestaande, boekhoudkundige rente. Ook al is deze onderdeel van de (commerciële) resultatenrekening van een concessie, deze mag niet meegenomen worden in de grondslag voor de bvov. De forfaitaire rente betreft geen feitelijk aan/van derde partijen betaalde of ontvangen rente zoals aan de orde is voor bijvoorbeeld aangetrokken vreemd vermogen of als onderdeel van leasecontracten.

X Noot
15

Indirect speelt het reisgedrag wel een rol bij de vaststelling van de vergoeding, maar dat proces vindt driejaarlijks plaats en leidt over 2021 niet tot aanpassingen.

X Noot
16

Zie de voorbeelden in paragraaf 3.3 van de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding 2020.

X Noot
17

Een project is een unieke opgave, begrensd in tijd en middelen en afgesloten met een projectresultaat.

Naar boven