TOELICHTING
Algemeen deel
Aanleiding en doel van de uitkering
In verband met de COVID-19-pandemie is op 20 oktober 2020 een specifieke uitkering
vastgesteld ten behoeve van de beschikbaarheidsvergoeding 2020.1 Terwijl de reizigersaantallen en inkomsten voor de openbaar vervoerbedrijven beperkt
waren, verzocht het kabinet deze bedrijven om volgens een optimale dienstregeling
te rijden. Vanwege het voorduren van de pandemie, heeft het kabinet besloten ook een
beschikbaarheidsvergoeding te verstrekken over het jaar van 2021 (hierna: subsidiabele
periode). Deze regeling geeft hier uitvoering aan.
De beschikbaarheidsvergoeding geldt voor – onder meer – het regionaal openbaar vervoer
door middel van trams, bussen en metro van de stadsvervoerders HTM, GVB en RET en
de bussen en treinen van de regionale vervoerders, Arriva Personenvervoer Nederland
BV, Connexxion, Qbuzz, Keolis, EBS, Aquabus Hermes, Westerschelde Ferry en DB regio
AG. De vergoeding is bestemd voor al het regionaal openbaar vervoer onder een concessie.
Deze bedrijven vervoeren onder gebieds- of lijnconcessies en lijnovereenkomsten. De
beschikbaarheidsvergoeding stelt de openbaar vervoerders in staat tot het aanbieden
van een geoptimaliseerde dienstregeling terwijl de reizigersaantallen en de inkomsten
beperkt zijn.
Omdat het voor de continuïteit van de OV-sector wenselijk is dat vervoerders in 2021
verliezen zo veel mogelijk kunnen beperken is de werking van de regeling aangepast.
Vervoerders kunnen de 5-7% kosten die niet door de regeling worden vergoed, in overleg
met de concessieverleners invullen. Dit kan door efficiencybesparingen bij de vervoerders,
het optimaliseren van het aanbod of een extra bijdrage van de concessieverlener.
De beschikbaarheidsvergoeding 2021 bedraagt hiertoe 93% van de daadwerkelijke kosten
van de concessiehouder in verband met de uitvoering van het openbaar vervoer in de
referentieperiode 1 januari t/m 31 december 2019, geïndexeerd op het prijspeil van
het jaar 2021, en de specifieke kosten van de concessiehouder in de subsidiabele periode
ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt, verminderd
met 100% van de gerealiseerde opbrengsten over de subsidiabele periode. Gekozen is
voor het jaar 2019 als referentiejaar, omdat in dat jaar de reizigersaantallen in
het openbaar vervoer nog niet waren aangetast door COVID-19. Indien een concessie
na 1 januari 2019 in werking is getreden, worden de kosten van de meest actuele begroting
van de concessie in aanmerking gebruikt. Voorwaarde is een versie van de begroting
die niet is beïnvloed door de coronacrisis en het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding.
De beschikbaarheidsvergoeding kan maximaal met twee procentpunt worden verhoogd, indien
een zuivere winstmarge van minder dan 2% is behaald over 2019. Of indien de concessie
in werking is getreden na 1 januari 2019, de zuivere winstmarge van de meest actuele
begroting van de concessie die niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van
de beschikbaarheidsvergoeding, minder dan 2% is.
Indien blijkt dat over een concessie waarvoor een aanvraag wordt ingediend over de
subsidiabele periode een positief resultaat is behaald, wordt het meerdere boven nul
in mindering gebracht op de specifieke uitkering. Met dien verstande dat de ontvanger
nooit meer terug moet betalen dan de ontvangen specifieke uitkering. Op die manier
wordt de beschikbaarheidsvergoeding 2021 gecorrigeerd voor een eventuele winst van
de concessie.
Bij de uitwerking van de beschikbaarheidsvergoeding over het jaar 2020 is er in het
geval van kostencontracten voor gekozen om de opbrengstverantwoordelijkheid van een
concessie de facto bij de concessiehouder te leggen. Omdat deze afspraak voor de beschikbaarheidsvergoeding
2021 ontbreekt, kan de beschikbaarheidsvergoeding 2021 ook worden verstrekt aan opbrengstverantwoordelijke
concessieverleners. Het staat concessiehouders en concessieverleners wel vrij om ook
voor het jaar 2021 afspraken te maken over de opbrengstverantwoordelijkheid.
Specifieke uitkering
De onderhavige regeling bepaalt onder welke voorwaarden het Rijk financiële middelen
in de vorm van specifieke uitkeringen kan verstrekken om decentrale overheden in staat
te stellen een beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders te verstrekken. Daarnaast
biedt de regeling een raamwerk voor het afleggen van verantwoording over de uitvoering
van de beschikbaarheidsvergoeding.
Een specifieke uitkering is een uitkering van de rijksoverheid aan een gemeente, provincie
of een bij gemeenschappelijke regeling opgericht samenwerkingsverband, die wordt verstrekt
voor specifieke beleidsdoelen en ten behoeve van een bepaald algemeen belang2. Provincies, gemeenten en vervoersregio’s krijgen hun middelen normaal gesproken
via de algemene uitkering uit het Provinciefonds of het Gemeentefonds respectievelijk
de Brede doeluitkering verkeer en vervoer (BDU). In uitzonderlijke situaties als deze
is het echter zinvol om voor een specifiek doel de middelen apart te verstrekken via
een specifieke uitkering.
Er is voor een specifieke uitkering gekozen omdat deze de Minister de bevoegdheid
geeft voorwaarden te stellen aan het ontvangen van de uitkering. Een decentralisatie-uitkering
biedt deze mogelijkheid niet.
Rol van decentrale overheden
Op grond van artikel 20 van de Wet personenvervoer 2000 (Wp 2000) zijn regionale overheden
verantwoordelijk voor de concessieverlening voor regionaal openbaar vervoer per bus,
tram en metro. Daarbij treden provincies, gemeenten, de twee vervoerregio’s Vervoerregio
Amsterdam (VRA) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) en OV-bureau Groningen
Drenthe op als concessieverlener. De vervoersbedrijven worden als concessiehouder
aangemerkt. Een overzicht van de decentrale concessieverleners en concessiehouders
staat in bijlage 1.
De decentrale overheden hebben als concessieverlener voor het regionaal openbaar vervoer
een belangrijke rol bij de implementatie van het beleid om de dienstregeling op peil
te houden. De staatssecretaris vraagt de decentrale concessieverleners om hierover
afspraken te maken met de regionale vervoerders. Om dit te bekostigen wordt aan concessieverleners
een specifieke uitkering verleend, waarmee zij de concessiehouders een beschikbaarheidsvergoeding
verstrekken. De beschikbaarheidsvergoeding dient als compensatie van de kosten die
zijn gemoeid met uitvoeren van de (geoptimaliseerde) dienstregeling met aftrek van
de opbrengsten die worden gerealiseerd.
In de afspraken moet onder meer het beschikbaarheidsvereiste worden opgenomen: de
verplichting dat de concessiehouder vanaf 1 januari tot en met 31 december 2021 een
geoptimaliseerde dienstverlening aanbiedt met inachtneming van de maatregelen ter
voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Daarnaast
moet een aantal voorwaarden opgenomen worden ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk
gebruik.
Verhouding tot bestaande regelgeving/juridisch kader
Kaderwet subsidies I en M, Kaderbesluit subsidies I en M, Awb en Financiële-verhoudingswet
Op grond van deze regeling worden specifieke uitkeringen verstrekt aan decentrale
overheden voor het betalen van een beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders
van regionaal openbaar vervoer. In afwijking van artikel 4.21, derde lid, van de Algemene
wet bestuursrecht (hierna: Awb) is in artikel 2 van de Kaderwet subsidies I en M bepaald
dat titel 4.2 van de Awb van toepassing is op financiële middelen die worden verstrekt
aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.
Omdat op grond van deze regeling specifieke uitkeringen worden verstrekt is naast
de Kaderwet subsidies I en M en de Awb ook de Financiële-verhoudingswet van toepassing,
waaronder de wijze van verantwoording van de specifieke uitkering als bedoeld in artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Kaderbesluit subsidies I en M kunnen artikelen
van dat besluit bij ministeriële regeling van overeenkomstige toepassing worden verklaard.
Van die mogelijkheid is in artikel 2 van deze regeling gebruik gemaakt.
Europeesrechtelijke aspecten
De onderhavige regeling is getoetst op mogelijke staatssteunelementen. In het kader
van de beschikbaarheidsvergoeding over het jaar 2020, hebben decentrale concessieverleners
noodmaatregelen getroffen in de zin van artikel 5, vijfde lid, van de PSO-verordening3, of de concessie aangepast conform de Aanbestedingswet. Op basis van de PSO-verordening
kunnen concessieverleners noodmaatregelen treffen indien de dienstregeling uitvalt
of dreigt uit te vallen. Deze noodmaatregelen kunnen bestaan uit een onderhandse gunning,
een formeel akkoord tot verlenging van een concessie, of in het opleggen van bepaalde
openbaredienstverplichtingen. Een dergelijke noodmaatregel kan voor maximaal 2 jaar
worden genomen.
Decentrale concessieverleners hebben de noodmaatregelen in de zin van de PSO-verordening
mede als basis gebruikt voor de uitkering van de beschikbaarheidsvergoeding voor het
jaar 2020. De getroffen noodmaatregelen kunnen ook dienen als basis voor de uitkering
van de beschikbaarheidsvergoeding voor het jaar 2021. Indien een compensatie aan openbaar
vervoerbedrijven voldoet aan de PSO-verordening, is er geen sprake van een staatssteunmaatregel
die ter goedkeuring dient te worden voorgelegd aan de Europese Commissie.
Financieel
Voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021 is op de begroting van het Ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat een bedrag van€ 1480 miljoen geraamd.
Subsidieplafond
In deze regeling is geen subsidieplafond opgenomen. Het opnemen van een dergelijk
plafond kan conform artikel 4, tweede, lid, van de Kaderwet subsidies I en M achterwege
worden gelaten, aangezien de Minister van Financiën daarmee heeft ingestemd.
Administratieve lasten en internetconsultatie
De verantwoording over de besteding van de specifieke uitkering op grond van artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet verloopt via de jaarrekening van de decentrale
overheden en de SiSa-systematiek. Dit leidt tot de laagste uitvoeringslasten voor
decentrale overheden en rijksoverheid.
Internetconsultatie kon op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie
achterwege blijven.4 De regeling brengt geen ingrijpende verandering teweeg in de rechten en plichten
van burgers en bedrijven en heeft ook geen ingrijpende gevolgen voor de uitvoeringspraktijk.
Om vergelijkbare redenen – de regeling heeft naar zijn aard geen aanmerkelijke gevolgen
voor de regeldruk – is toetsing door het Adviescollege toetsing regeldruk achterwege
gelaten.
Uitvoering
De uitvoering van deze ministeriële regeling geschiedt door het Ministerie van Infrastructuur
en Waterstaat en heeft tevens uitvoeringsaspecten voor decentrale concessieverleners.
Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021
Als bijlage bij deze regeling is de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding
OV 2021 opgenomen. Deze notitie werkt de methode uit met behulp waarvan de beschikbaarheidsvergoeding
2021 bepaald zal worden en bevat daartoe afspraken tussen concessieverleners en concessiehouders,
een beschrijving van hetgeen nodig is voor de aanvraag, de wijze van berekening en
een processchets van aanvraag tot definitieve verrekening. Deze notitie kan worden
gebruikt ter vergemakkelijking van de uitvoering van deze regeling.
Inwerkingtreding, vaste verandermomenten en horizonbepaling
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Hiermee wordt afgeweken van het beleid
inzake vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen
voor de regelgeving. Deze afwijking is gerechtvaardigd, omdat de specifieke doelgroep
gebaat is bij een spoedige inwerkingtreding.
De regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat deze regeling
van toepassing blijft op uitkeringen die krachtens deze regeling zijn verstrekt.
Q&A
Mocht na plaatsing van de regeling en haar bijlagen in de Staatscourant nog behoefte
blijken aan nadere toelichting en verduidelijking van de uitwerking van de regeling
zoals opgenomen in de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021, dan zullen
de antwoorden op deze verzoeken in de vorm van Vragen en antwoorden (Q&A) naar aanleiding van de regeling Beschikbaarheidsvergoeding
OV 2021 gepubliceerd worden op Rijksoverheid.nl.
Artikelsgewijs
Artikel 1
De Minister stelt via een specifieke uitkering een bepaald bedrag beschikbaar voor
decentrale vervoersconcessieverleners, opdat deze de regionale vervoersconcessiehouders
een beschikbaarheidsvergoeding kunnen toekennen. In het geval van een opbrengstverantwoordelijke
concessieverlener kan de beschikbaarheidsvergoeding ook worden verstrekt ten behoeve
van de concessieverlener. De beschikbaarheidsvergoeding vult de vergoeding aan die
de decentrale vervoersconcessieverleners regulier verstrekken aan de vervoersconcessiehouders
voor uitvoering van de concessieovereenkomst.
De definitie van beschikbaarheidsvergoeding maakt duidelijk dat deze twee doelen dient.
Het eerste doel is (gedeeltelijke) compensatie van gemaakte ongedekte kosten omdat
het openbaar vervoer geacht wordt te blijven rijden omdat het als vitale sector is
aangemerkt (uitvoeringsvergoeding). Kort gezegd is dat het aanbieden van vervoer.
Het tweede doel is (gedeeltelijke) compensatie voor specifieke kosten van maatregelen
die door concessieverlener en concessiehouder zijn overeengekomen in verband met het
voorkomen van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt (maatregelenvergoeding).
De definitie van dienstregeling komt overeen met die van artikel 1 van de Wet personenvervoer
2000 (Wp 2000). De definities van concessiehouder, regionaal openbaar vervoer en regionaal
openbaar vervoersbedrijf zijn geïnspireerd op de definities uit de Wp 2000 en toegespitst
op het regionaal vervoer.
Artikel 2
Op deze regeling zijn bepaalde artikelen uit het Kaderbesluit I en M van overeenkomstige
toepassing. Dit wordt nader uiteengezet in de toelichting op de specifieke artikelen.
Artikel 3
Uit artikel 3 volgt dat per concessie een specifieke uitkering wordt verleend. Met
de specifieke uitkering voorziet de ontvanger in het kader van de uitvoering van zijn
taak als concessieverlener voor het regionaal personenvervoer, in een beschikbaarheidsvergoeding
aan de concessiehouder.
Artikel 4
Gelet op artikel 4, eerste lid, is de met de regeling beoogde kostendekkingsgraad
93%. De kosten die voor de beschikbaarheidsvergoeding in aanmerking komen, zijn ten
eerste de daadwerkelijke kosten van de concessiehouder in verband met de uitvoering
van het openbaar vervoer in de referentieperiode van 1 januari 2019 tot en met 31 december
2019, geïndexeerd op het prijspeil van het jaar 2021. Indien de concessie in werking
is getreden na 1 januari 2019, worden de kosten van de meest actuele begroting gebruikt,
op voorwaarde dat deze niet is beïnvloed door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding.
Daarnaast komen voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021 ook specifieke kosten in aanmerking
van de concessiehouder in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021
ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Welke
kosten in aanmerking komen voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021, is uitwerkt in
bijlage 2. Belastingen, waaronder de vennootschapsbelasting en eventuele voorheffing
dividendbelasting, worden niet meegenomen in de grondslag voor de berekening van de
beschikbaarheidsvergoeding.
Wat onder gerealiseerde opbrengsten wordt verstaan, is uitgewerkt in bijlage 3. Voorbeelden
van andere subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding van het
virus dat COVID-19 veroorzaakt, bedoeld in bijlage 3, zijn baten die zijn ontvangen
op grond van het Provinciefonds of daarop gebaseerde regelgeving, een subsidie op
grond van artikel 22 van de Wp 2000, het kwijtschelden van staatsleningen die in verband
met de COVID-19-pandemie zijn verstrekt, een tegemoetkoming op grond van de Regeling
tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren en een tegemoetkoming in een deel van
de loonkosten als bedoeld in de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud
van werkgelegenheid. Er mag geen sprake zijn van cumulatie met rijksregelingen.
Een eventuele aanvullende eenmalige bijdrage van een regionale concessieverlener om
tot nulrendement te komen, is niet in de tabel van bijlage 3 opgenomen en is dan ook
geen onderdeel is van de berekening van de bvov.
De aanvrager kan voor een concessie verzoeken om een verhoging van maximaal 2%-punt
bovenop genoemde 93% (artikel 4, derde lid). Toekenning geschiedt alleen als de vervoerder
over het jaar 2019 in de betreffende concessie een zuivere winstmarge van 2% of minder
heeft gehaald. Of indien de concessie in werking is getreden na 1 januari 2019, de
zuivere winstmarge van de meest actuele begroting van de concessie die niet is beïnvloed
door COVID-19 of het bestaan van de beschikbaarheidsvergoeding, minder dan 2% is.
Uit het vijfde lid volgt onder meer dat prestatieafhankelijke bijdrages overeengekomen
in de vervoersconcessie niet worden meegenomen in de berekening van de beschikbaarheidsvergoeding.
Indien voor een prestatie een malus is opgelegd, wordt deze – om de prikkels van de
prestatie te behouden – geen onderdeel van de kostengrondslag in de berekening voor
de beschikbaarheidsvergoeding 2021. Evenzeer wordt dan om reden van balans, een eventuele
bonus niet meegenomen in de opbrengsten op basis waarvan de beschikbaarheidsvergoeding
2021 berekend wordt.
Artikel 5
De aanvraag moet voor 1 november 2021 worden ingediend (artikel 5, eerste lid).
Gelet op artikel 2 is op de aanvraag artikel 10, eerste tot en met vierde lid, Kaderbesluit
I en M van overeenkomstige toepassing. Dat betekent onder meer het volgende. Een aanvraag
wordt ingediend met gebruikmaking van een daartoe door de staatssecretaris beschikbaar
gesteld middel, bijvoorbeeld een formulier op een website. De aanvraag gaat vergezeld
van de bescheiden die in dit middel staan vermeld, de bescheiden die in artikel 5,
tweede lid, staan vermeld en van de volgende informatie:
-
• een overzicht van de activiteiten waarvoor de uitkering wordt aangevraagd;
-
• een toelichting op de kosten, genoemd in het tweede lid, onderdelen b tot en met f;
-
• of er voorschotten worden gewenst;
-
• het bankrekeningnummer waarop het bedrag dient te worden gestort, inclusief een bewijs
dat de bankrekening op naam van de aanvrager staat.
Daarnaast gaat de aanvraag vergezeld met een verklaring van de ontvanger dat de concessiehouder
een aanvraag heeft ingediend voor de beschikbaarheidsvergoeding.
Gelet op artikel 2 van deze regeling, zijn de artikelen 11, 12 aanhef en onderdelen
c tot en met e en g tot en met k, en 18 van het Kaderbesluit subsidies I en M van
overeenkomstige toepassing. Dat betekent dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag
om de uitkering als:
-
• de aanvraag niet voldoet aan de bij of krachtens deze regeling gestelde regels;
-
• op economische, technische of andere gronden onaannemelijk wordt geacht dat de dienstregeling
naar een volwaardige dienstregeling is of kan worden opgeschaald;
-
• de kosten die in aanmerking komen voor de toekenning niet aannemelijk of redelijk
zijn; als tegen de aanvrager een bevel tot terugvordering uitstaat als bedoeld in
artikel 1, zesde lid, onderdeel a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening;
of
-
• als er naar het oordeel van de Minister onaanvaardbaar risico bestaat dat de uitvoering
van een voorgenomen activiteit een onevenredige inbreuk zal maken op de economische,
ecologische of sociale dimensie van duurzaamheid.
Tot slot doet de ontvanger van de uitkering onverwijld mededeling aan de Minister
zodra aannemelijk is dat: de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet,
niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht; of niet, niet tijdig of niet geheel
aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan.
Artikel 6
In het eerste lid van artikel 6 is de voorwaarde opgenomen dat de ontvanger de specifieke
uitkering uitsluitend besteedt aan de financiering van de beschikbaarheidsvergoeding
die de ontvanger als concessieverlener voor het regionaal openbaar vervoer aan de
concessiehouder verstrekt en tot financiering van de in redelijkheid gemaakte kosten
van de concessieverlener die de uitvoering van de beschikbaarheidsvergoeding met zich
meebrengt.
Het tweede lid komt voort uit de toezegging van de regionale concessieverleners om
de vaste exploitatiebijdrage te handhaven op 100%. Dat wil zeggen niet aan te passen
voor de mate waarin de dienstregeling in 2021 afgeschaald is.
In geval van een aanvraag door een opbrengstverantwoordelijke concessiehouder handhaven
de regionale concessieverleners hun exploitatiebijdrage voor 2021 tenminste op het
niveau van 2020 dan wel op het aantoonbaar voor de coronacrisis geplande of afgesproken
niveau voor 2021. En in het geval van kostencontracten met een ingangsdatum eerder
dan 1 januari 2019 geldt dat – ook als er niet aangevraagd wordt – de concessieverlener
als exploitatiebijdrage over 2021 maximaal de netto subsidie 2019 (op prijspeil 2021)
uitkeert. Voor kostencontracten die later dan 1 januari2019 zijn gestart, moet dat
maximaal de netto exploitatiesubsidie 2020 (op prijspeil 2021) zijn.
Het derde lid vereist dat concessieverleners de beschikbaarheidsvergoeding aan concessiehouders
uitkeren door middel van een subsidie, of door middel van een aanpassing van de vervoersconcessie.
Aan die subsidie of aanpassing van de vervoersconcessie worden ten minste de voorwaarden
verbonden die worden gesteld in het tweede tot en met het tiende lid.
De voorwaarden in het derde tot en met negende lid worden gesteld ter voorkoming van
misbruik en oneigenlijk gebruik. De belangrijkste voorwaarde is dat de concessiehouder
in de subsidiabele periode een geoptimaliseerde dienstregeling uitvoert (derde lid,
onderdeel a). Met de in dat onderdeel genoemde kabinetsrichtlijnen wordt gedoeld op
het Protocol verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer. In het Protocol staan
de van Rijkswege aanbevolen veiligheidsmaatregelen voor het voorkomen of beperken
van besmettingen met het virus dat COVID-19 veroorzaakt. Bij een geoptimaliseerde
dienstregeling wordt door de concessiehouder het aanbod aangepast aan de vraag, zonder
dat de beschikbaarheid en veiligheid van het regionaal openbaar vervoer daar op termijn
onder lijdt.
Voor besluitvorming over de transitie van het OV naar het ‘nieuwe normaal’ na corona
hebben Rijk en decentrale overheden behoefte aan actuele informatie over de ontwikkeling
van reisbewegingen. Om het verkrijgen van informatie te bevorderen bepaalt artikel
6, derde lid, onder c, dat bij verzoeken aan de Informatiehuishouding OV-Informatie
door of namens de Minister, geen toets plaatsvindt op bedrijfsvertrouwelijkheid. Dit
geldt in algemene zin voor alle vervoerders, onafhankelijk of voor een bepaalde concessie
een beroep op de beschikbaarheidsvergoeding wordt gedaan.
Daarnaast volgt uit het vierde lid dat er geen beschikbaarheidsvergoeding 2021 wordt
uitgekeerd indien er over het jaar 2021 bonussen of uitkeringen van dividend worden
verstrekt aan leden van de raad van bestuur, leden van het bestuur, of de directie
van de concessiehouder of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt. Daarnaast
wordt er geen beschikbaarheidsvergoeding verstrekt indien een ontslagvergoeding verstrekt
wordt aan de raad van bestuur binnen een Nederlandse entiteit die de norm overschrijdt
van maximaal één jaarsalaris en een opzegtermijn van maximaal zes maanden.
De ingangsdatum, genoemd in het vijfde lid, is gekozen in verband met het feit dat
rechtszekerheid vereist dat een verbod niet met terugwerkende kracht wordt opgelegd.
De datum van 31 december 2021 is de einddatum van deze regeling.
In artikel 6, tiende lid, is bepaald dat de ontvangers en de concessiehouder medewerking
verlenen aan een door of namens de Minister ingesteld onderzoek dat erop is gericht
de Minister inlichtingen te verschaffen die van belang zijn voor het nemen van een
besluit over het verstrekken van de subsidie, de vaststelling van de rechtmatigheid
daarvan, tot tien jaar na de datum van vaststelling van de subsidie, onder meer door
het verschaffen van de daartoe benodigde inlichtingen, gegevens en bescheiden. Dit
impliceert een bewaarplicht van de relevante stukken van tien jaar.
Gelet op artikel 2 zijn de artikelen 17, eerste lid, aanhef en onderdelen a tot en
met c en e tot en met g, en 21 van het Kaderbesluit subsidies I en M van overeenkomstige
toepassing. Dat betekent dat de ontvanger van de uitkering dient te voldoen aan de
verplichtingen die door de Minister aan de uitkering zijn verbonden. Tevens moet hij
op in een deze regeling aangegeven wijze aantonen dat hij op verzoek van de Minister
alle gevraagde medewerking verleent aan een op grond van een ministeriële regeling
ingesteld evaluatieonderzoek, die de Minister redelijkerwijs nodig heeft voor de uitvoering
van dat evaluatieonderzoek. De ontvanger verleent daarnaast medewerking aan openbaarmaking
van de gegevens en de resultaten van de uitkering van de beschikbaarheidsvergoeding,
tenzij openbaarmaking daarvan redelijkerwijs niet kan worden gevergd. Ten slotte levert
de ontvanger op verzoek van Minister nadere informatie aan ten behoeve van verantwoording
aan de Europese Commissie, op basis van de artikelen 106, tweede en derde lid, 107
en 108 VWEU, dan wel een van de Europese steunkaders. Tot slot kan de Minister bij
de uitkeringsbeschikking nadere verplichtingen opleggen.
Artikel 7
Artikel 7 gaat over voorschotverlening. Indien na de aanvraag tot uitkering de beschikking
tot uitkeringsvaststelling wordt gegeven, wordt een voorschot van 80% verstrekt.
Daarnaast kan met ingang van 1 januari 2022 een geactualiseerde aanvraag worden ingediend
op basis van een betrouwbare benadering van de daadwerkelijke opbrengsten gedurende
de subsidiabele periode. In dat geval kan een aangepaste toekenningsbeschikking worden
verleend die een voorschotpercentage van 95% hanteert. Bij de aanvullende aanvraag
dienen de gegevens te worden verstrekt, bedoeld in artikel 5.
Artikel 8
De ontvanger legt verantwoording af over de besteding van een specifieke uitkering
als bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet, en indien van toepassing,
in samenhang met artikel 34a of 58a van de Wet gemeenschappelijke regelingen. In artikel
17a van genoemde wet staat een aantal verantwoordingssituaties genoemd. De belangrijkste
is dat gedeputeerde staten en de besturen (dagelijks en algemeen) van de vervoerregio’s
en het OV-bureau Groningen Drenthe de informatie ten behoeve van de verantwoording
over de uitvoering van de regeling van een specifieke uitkering uiterlijk 15 juli
van het jaar volgend op het begrotingsjaar zenden aan de Minister van Binnenlandse
Zaken en Koninkrijksrelaties in de vorm van een jaarrekening, een jaarverslag, een
accountantsverklaring en een verslag van bevindingen. In verband met het afronden
van de controles door de vervoerders geldt ten aanzien van deze regeling een termijn
uiterlijk 2 jaar volgend op het begrotingsjaar.
Bij artikel 8 dient nog te worden opgemerkt dat er geen verantwoordingsplicht is voor
een concessie, indien het bij aanvraag toegekende bedrag volledig is terugbetaald
door de ontvanger. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als bij vaststelling is gebleken
dat de ontvanger geen recht heeft op een specifieke uitkering.
Artikel 9
De vaststelling geschiedt uiterlijk 31 december 2023 (artikel 9, eerste lid).
De vaststelling van de uitkering kan lager zijn dan de verlening van de uitkering.
Artikel 9, tweede lid, onderdeel a, kan op verschillende situaties betrekking hebben.
Een voorbeeld daarvan is dat er minder is uitgegeven aan de beschikbaarheidsvergoeding
dan op basis van (deel geschatte) getallen was begroot. Een ander voorbeeld is dat
de specifieke uitkering niet alleen aan beschikbaarheidsvergoeding is besteed of aan
de door de concessieverlener in redelijkheid gemaakte uitvoeringskosten daarvan, maar
ook aan andere zaken, waar de beschikbaarheidsvergoeding niet voor is bedoeld.
Als gevolg van artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet vindt de vaststelling
van de specifieke uitkering plaats volgens het principe van Single Information Single
Audit.
Artikel 10
De Minister publiceert voor 31 december 2023 een verslag over de doeltreffendheid
en de effecten van de uitkering in de praktijk. Omdat bij een regeling specifieke
uitkeringen die mede is gebaseerd op de Kaderwet Subsidies I en M de subsidietitel
van de Awb van toepassing is, is ook de evaluatieverplichting uit artikel 4.24 Awb
van toepassing: 'Indien een subsidie op een wettelijk voorschrift berust, wordt ten
minste eenmaal in de vijf jaren een verslag gepubliceerd over de doeltreffendheid
en de effecten van de subsidie in de praktijk, tenzij bij wettelijk voorschrift anders
is bepaald.' In deze regeling wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid om bij wettelijk
voorschrift een afwijkende termijn op te nemen.
Artikel 11
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wijkt de regeling af van de systematiek
van de vaste verandermomenten. De Aanwijzing voor de Regelgeving 4.17 biedt echter
een uitzonderingsmogelijkheid indien de specifieke doelgroep van de regeling gebaat
is bij een spoedige inwerkingtreding. Van die uitzonderingsgrond wordt in deze regeling
gebruik gemaakt.
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat, S. van Veldhoven-van der Meer
Technische Notitie Beschikbaarheidsvergoeding Ov 2021
Versie F 05
Datum
|
10 mei 2021
|
Status
|
Definitief
|
Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding OV 2021
Status:
|
[Status]
|
Datum:
|
[Publicatiedatum]
|
Deze notitie werkt de methode uit met behulp waarvan de beschikbaarheidsvergoeding
openbaar vervoer voor 2021 (bvov 2021) bepaald zal worden en bevat daartoe een beschrijving
van hetgeen nodig is voor de aanvraag, de wijze van berekening en een processchets
van aanvraag tot definitieve verrekening. De subsidiabele periode van de bvov 2021
is 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021.
Dit is een definitieve versie. Versie F04 is op 21 april vastgesteld door de werkgroep
Financiën van het NOVb.
1 Aanleiding, doel, bestemming uitkering, periode
Zoals in 2020 wil het kabinet het openbaar vervoer in 2021 als vitale sector voor
reizigers beschikbaar houden. Tegelijkertijd is er nog geen einddatum voor het beleid
dat vraagt om beperking van reisbewegingen (thuiswerken, online onderwijs, gebruik
ov alleen als strikt noodzakelijk). Ook in 2021 zullen aantallen reizigers en dus
de opbrengsten achterblijven in vergelijking met de situatie voor de coronacrisis.
Daarom is opnieuw tot een beschikbaarheidsvergoeding ov (bvov) besloten voor de periode
van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. Het doel is en blijft een optimaal
ov-aanbod tegen zo laag mogelijke maatschappelijke kosten.
Zoals de bvov 2020 is de bvov 2021 voor al het openbaar vervoer binnen de landsgrenzen
onder een concessie. De bvov 2021 beoogt een kostendekkingsgraad van niet minder dan
93% voor de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2021. Deze periode wordt
in deze notitie verder aangeduid als de subsidiabele periode.
Een evenwicht tussen kosten en opbrengsten (break-even) per concessie kan – in aanvulling
op de kostendekking die de beschikbaarheidsvergoeding verzorgt – worden bereikt in
overleg tussen concessieverlener en concessiehouder5 mits dit voldoet aan de kaders die gelden voor staatssteun. Er is ruimte om het aanbod
van openbaar vervoer te optimaliseren in overleg tussen concessieverlener en concessiehouder.
In dat geval wordt het aanbod aangepast aan de vraag zonder dat de beschikbaarheid
en veiligheid van het ov daar op termijn onder lijdt.
De beschikbaarheidsvergoeding is zoals in 2020 op basis van nacalculatie en kan dus
definitief worden bepaald zodra de werkelijke kosten en opbrengsten van een concessie
over 2021 bekend zijn.
Ook voor de bvov 2021 zijn er voorwaarden (zie paragraaf 4.2 Voorwaarden voor een
aanvraag).
De uitkering loopt via het op grond van de Wet personenvervoer tot concessieverlening
aangewezen bevoegd gezag. De rijksoverheid (Rijk) is concessieverlener voor het hoofdrailnet
en de Waddenveren en verstrekt een incidentele subsidie aan betrokken vervoerders.
Decentrale overheden (DO’s) zijn opdrachtgever van de overige openbaarvervoerconcessies.
De vergoeding voor de decentrale concessies loopt van IenW naar de begrotingen van
de opdrachtgevers van het regionale openbaar vervoer namelijk de vervoerregio Amsterdam,
de metropoolregio Rotterdam-Den Haag, de twaalf provincies en het OV-bureau Groningen
Drenthe. In de relatie tussen Rijk en DO komt een regeling SPUK (SPecifieke UitKering).
Vanzelfsprekend is er tussen partijen aandacht voor het omgaan met vertrouwelijke
bedrijfsgegevens van concessiehouders en gevoeligheden op het terrein van mededinging.
De bvov 2021 past binnen het EU-recht. De grondslag wordt gevormd door aangepaste
concessies binnen de ruimte die de PSO-verordening daarvoor biedt. Er is geen staatssteun
aan de orde en dus ook geen staatssteunmelding nodig.
2 Nadere uitwerking beschikbaarheidsvergoeding 2021
De beschikbaarheidsvergoeding voor 2021 is van toepassing voor een Nederlandse openbaar
vervoerconcessie.
De bvov 2021 wordt op een andere wijze bepaald dan de bvov 2020. De hoofdlijn is dat
de bvov 2021 wordt gebaseerd op een omvang van 93% dan wel 95% van de daadwerkelijke
kosten op de resultatenrekening van 20196 (op prijspeil 2021) minus de opbrengsten in 2021. Zie de uitwerking in hoofdstuk
4. De bvov 2020 is gebaseerd op de daadwerkelijke kosten en opbrengsten uit het jaar
2020.
In geval van een aanvraag door een opbrengstverantwoordelijke concessiehouder handhaven
de decentrale overheden hun exploitatiebijdrage voor 2021 tenminste op het niveau
van 2020 dan wel op het aantoonbaar voor de coronacrisis geplande of afgesproken niveau
voor 20217.
De randvoorwaarden voor de afspraken over optimaliseren van de dienstregeling tussen
concessieverlener en concessiehouder worden gevormd door de basisprincipes van bereikbaarheid,
veiligheid en duurzaamheid. Deze mogen niet in gevaar komen:
-
– De vitale functie van het ov moet behouden blijven, een betrouwbare en robuuste dienstregeling
dient geborgd te zijn. Bereikbaarheid en spreiden van aanbod over de dag zijn belangrijker
dan frequentie van verbindingen.
-
– De veiligheid voor reiziger en personeel moet geborgd worden.
-
– Voor de langere termijn blijft er een perspectief op aantrekkelijk en duurzaam openbaar
vervoer.
De bvov 2021 kan zowel door een concessiehouder (via de concessieverlener) als de
concessieverlener worden aangevraagd. Die laatste situatie kan zich voordoen bij kostencontracten
omdat het niet de bedoeling is dat een opbrengstverantwoordelijke overheid geconfronteerd
wordt met een eventueel tekort door tegenvallende reizigersopbrengsten. De concessiehouder
is gehouden mee te werken aan die aanvraag middels het verstrekken van de noodzakelijke
gegevens. Zowel een concessiehouder (al dan niet opbrengstverantwoordelijk) als een
opbrengstverantwoordelijke concessieverlener kunnen dus ontvangende partij zijn in
het kader van de bvov2021.
In het geval van kostencontracten met een ingangsdatum eerder dan 1-1-2019 geldt dat
– ook als er niet aangevraagd wordt – de concessieverlener als exploitatiebijdrage
over 2021 maximaal de netto subsidie 2019 (op prijspeil 2021) uitkeert. Voor kostencontracten
die later dan 1-1-2019 zijn gestart, moet dat maximaal de netto exploitatiesubsidie
2020 (op prijspeil 2021) zijn. Kostencontracten worden verder toegelicht in paragraaf
2.1.1. In paragraaf 3.2 wordt uitgewerkt wat onder netto subsidie verstaan wordt.
In 2021 zal een concessie die gebruik maakt van de bvov geen winst maken. Overheidssteun
is niet te combineren met rendement voor een concessiehouder.
De grondslag voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021 is het daadwerkelijke kostenniveau
van een concessie in van 2019 (‘oude normaal’). We noemen dat de referentiekosten.
Het jaar 2020 is geen geschikt vertrekpunt vanwege de coronacrisis die in de periode
tot 1 juni leidde tot een uitgedunde dienstregeling en andere besparingen in dat (deel
van het) jaar.
In geval van een nieuw concessiecontract dat later dan 1 januari 2019 is ingegaan,
kunnen de kosten op de meest actuele begroting (2020 of 2021) dienen als referentie.
Voor zover ze betrekking hebben op de subsidiabele periode. Voorwaarde is een versie
van de begroting die niet is beïnvloed door de coronacrisis en het bestaan van de
bvov.
De referentiekosten 2019 worden geïndexeerd zodat ze op prijspeil 2021 komen. In geval
de begroting 2021 de referentiekosten vormen, is de gedachte dat die begroting op
prijspeil 2021 gemaakt is en indexering dus niet nodig is tenzij expliciet uit de
begroting blijkt dat het prijspeil van een eerder jaar is. De kosten van een eventuele
begroting 2020 worden natuurlijk ook op prijspeil 2021 gebracht8.
Als het kostenniveau9 van een concessie in 2021 hoger of lager is dan de geïndexeerde referentiekosten
in 2019 – door bijvoorbeeld aanpassingen in materieel en voertuigenpark of veranderingen
in het vervoeraanbod – is dat niet van invloed op de berekening van de bvov 2021.
Uitgezonderd de specifieke Covid-19-kosten en de situatie waarin een concessie – terwijl
deze beschikbaarheidsvergoeding ontvangt – rendement maakt in de subsidiabele periode.
Voor de bvov 2021 komen alleen de specifieke Covid-19-kosten van structurele aard
in aanmerking voor vergoeding. Zoals voor schoonmaak en beschermingsmiddelen om de
kans op besmetting met het coronavirus zo klein mogelijk te maken. Mochten voorzieningen
die als onderdeel van de regeling in 2020 zijn goedgekeurd voor subsidiering, nog
niet geheel in 2020 gerealiseerd zijn en daardoor ook nog kosten in 2021 met zich
meebrengen dan komen deze kosten alsnog voor vergoeding door de bvov 2021 in aanmerking.
Zie verder paragraaf 3.1.1.
Zoals bij de bvov 2020 blijven de kosten en opbrengsten van activiteiten waarbij sprake
is van 100% bekostiging door de concessieverlener of een derde partij, buiten de grondslag
voor berekening.
De uitwerking van de 2% hardheidsclausule uit de regeling 2020 blijft onveranderd.
Voor iedere concessie kan een aanvraag ingediend worden ter hoogte van 93% dan wel
95% van de som van de geïndexeerde referentiekosten en de specifieke Covid-19-kosten,
verminderd met een raming van de verwachte opbrengsten gedurende de subsidiabele periode.
Het voorschotpercentage bedraagt 80% van de aangevraagde bvov. Zodra in januari 2022
een betrouwbare schatting van de daadwerkelijke (reizigers)opbrengsten in de subsidiabele
periode beschikbaar is, kan een update van de aanvraag ingediend worden. Die update
zal leiden tot een aangepaste toekenningsbeschikking met een voorschotpercentage van
95%.
Bij afrekening worden de daadwerkelijke kosten (waaronder specifieke Covid-19-kosten)
voor uitvoeren van de concessie over 2021 verminderd met 100% van de gerealiseerde
opbrengsten in de concessie in 2021. De aanvankelijk beschikte bvov 2021 is onderdeel
van de gerealiseerde opbrengsten.
De aanvankelijk beschikte bvov 2021 (op basis van de geïndexeerde daadwerkelijke kosten
2019) wijkt af na verantwoording met de definitieve realisatie bij vaststelling:
-
− als de daadwerkelijke reguliere10 opbrengsten anders blijken dan bij aanvraag geraamd of de geaccordeerde uiteindelijke
Covid-19-kosten anders zijn dan bij aanvraag geraamd;
-
− als aan de orde, verminderd tot maximaal 100% kostendekking gegeven de daadwerkelijk
gerealiseerde kosten en opbrengsten – waaronder de bvov2021 – over 2021.
In hoofdstuk 4 worden een aantal voorbeeldsituaties uitgewerkt om de gevolgen voor
concessiehouder, concessieverlener en Rijk te verduidelijken in gevallen van afwijkingen
in kosten en opbrengsten tussen aanvraag en verantwoording.
De verantwoordingsplicht ligt bij de openbaarvervoerbedrijven (concessiehouders) en
vervolgens bij de concessieverleners richting het Rijk.
Oneigenlijk gebruik of eventueel misbruik moet en zal voorkomen worden.
Hoofdstuk 3 licht de grondslagen voor berekening van de bvov 2021 verder toe terwijl
hoofdstuk 4 de berekening van de bvov 2021 uitwerkt en illustreert.
2.1 Verschillende bedrijven en concessiecontracten
In bijlage Overzicht openbaar vervoerconcessies zijn de actuele openbaar vervoerconcessies opgenomen waarbij aangegeven is welke
autoriteit concessieverlener is en welk openbaar vervoerbedrijf de vervoerder in die
concessie is (concessiehouder). Een overheid verleent één of meer concessies, een
vervoerder verzorgt één of meer concessies bij eventueel meerdere concessieverleners.
De samenstelling van kosten en opbrengsten verschilt tussen landelijke en regionale
concessies.
Waar decentrale concessiehouders een concessie gegund krijgen met als gevolg een exploitatiebijdrage
als onderdeel van hun opbrengsten, maakt NS kosten want zij betaalt een concessiefee
om op het HoofdRailNet (HRN) te mogen rijden. De concessiefee (inclusief HSL-heffing)
voor het HRN is onderdeel van de kostenopgave.
Daarnaast betaalt iedere spoorvervoerder – zowel voor HRN als regionale concessie
– een infraheffing aan ProRail voor gebruik van het spoor die ook onderdeel is van
kostenopgave.
De stedelijke vervoerbedrijven GVB, RET en HTM verzorgen in opdracht van respectievelijk
de Vervoerregio Amsterdam (VRA) en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag (MRDH) het
openbaar vervoer in de drie genoemde steden. De concessies kennen bijzonderheden die
relevant zijn bij de bepaling van de bvov.
2.1.1 Volledige bekostiging
In voorkomende gevallen draagt de concessieverlener alle risico voor onderdelen van
de resultatenrekening van een concessie. Als sprake is van 100% bekostiging blijven
betreffende kosten en opbrengsten buiten beschouwing bij het bepalen van de beschikbaarheidsvergoeding.
De concessieverlener of derde partij oormerkt deze bijdragen.
Sommige concessieverleners dragen kapitaallasten van (een deel van) materieel en vloot,
(delen van) het beheer en onderhoud daarvan en/of de werkelijke kosten van de infrastructuur.
In geval van de railconcessies van Amsterdam, Rotterdam en Den Haag wordt een bijdrage
van de vervoerders gevraagd aan de beschreven volledige bekostiging. De reizigersopbrengsten
kunnen bij metro en tram hoger zijn dan de exploitatiekosten. Jaarlijks is voorcalculatorisch
een omvang aan reizigersopbrengsten overeengekomen. In de financiële paragraaf van
de concessie. Gevolg is een ‘negatieve subsidie’ die de concessieverlener aanwendt
voor de bekostiging van de infrastructuur en railvoertuigen. Deze ‘negatieve subsidie’
wordt betrokken bij berekening van de BVOV. Hij staat ieder jaar opnieuw aan de opbrengstenkant
van de winst- en verliesrekening van desbetreffende concessies.
Een specifiek voorbeeld is de situatie bij Fast Ferry Vlissingen-Breskens. Hier is
op onderdelen sprake van 100% bekostiging door de concessieverlener provincie Zeeland.
Schepen, aanlandingsvoorzieningen en terminals zijn eigendom van de provincie en worden
verhuurd aan Westerschelde Ferry (concessiehouder). Westerschelde Ferry ontvangt echter
een huurvergoeding die gelijk is aan het huurbedrag. Deze huurkosten en -opbrengsten
moeten buiten beschouwing blijven bij het bepalen van de beschikbaarheidsvergoeding
voor deze concessie.
2.1.2 Kostencontracten
Het OV-bureau Groningen Drenthe11 en de provincies Overijssel en Flevoland12 zijn anders dan bij de andere regionale concessies als concessieverlener verantwoordelijk
voor de omvang van de opbrengsten uit reizigersvervoer. Deze concessieverleners hebben
een zogeheten kostencontract met hun concessiehouders gesloten. In het verdienmodel
van de concessiehouder spelen die opbrengsten geen rol13.
In de uitwerking van de afspraken over de bvov 2020 is er in geval van kostencontracten
voor gekozen om de opbrengstverantwoordelijkheid de facto bij de concessiehouder te
leggen. De reden daarachter dat naast Rijk en decentrale overheden, ook de concessiehouder
een bijdrage zou leveren aan het aanbieden van een volwaardige dienstregeling middels
7% (of eventueel 5%) van de kosten van het openbaar reizigersvervoer gedurende de
subsidiabele periode.
Voor 2021 ontbreekt deze afspraak maar staat het concessieverlener en concessiehouder
vrij om afspraken te maken over het overdragen van de opbrengstverantwoordelijkheid
aan de concessiehouder. In dat geval is het weer aan alleen die concessiehouder te
beslissen al dan niet via de concessieverlener aan te vragen en komt de beschikbaarheidsvergoeding
geheel aan de concessiehouder toe.
In geval van een kostencontract start het overleg om tot optimalisatie van het aanbod
te komen op initiatief van de concessieverlener. Een opbrengstverantwoordelijke concessieverlener
zal moeten kunnen aanvragen om te voorkomen dat de concessie verlieslatend wordt door
tegenvallende reizigersopbrengsten. Er is dan medewerking nodig van de concessiehouder
omdat alleen deze de daadwerkelijke kosten kent.
3 Kosten en opbrengstcategorieën en criteria aanvraag BVOV 2021
In deze paragraaf worden de kosten- en opbrengstcategorieën toegelicht die bij de
aanvraag en verantwoording van de bvov 2021 opgevoerd moeten worden.
In de Bijlage 1 is een format voor de aanvraag van de bvov 2021 opgenomen. Dan gaat
het om geïndexeerde referentiekosten en geraamde opbrengsten in de subsidiabele periode.
Bij de verantwoording zijn de daadwerkelijke kosten en opbrengsten uit de subsidiabele
periode aan de orde.
Zoals bij de bvov 2020 geldt dat voor de berekening van de bvov 2021 alleen kosten
en opbrengsten opgevoerd mogen worden die, gedurende de referentieperiode (2019) respectievelijk
de subsidiabele periode (2021), voortvloeien uit het verzorgen van het openbaar vervoer
in een Nederlandse concessie. Zoals eerder aangegeven geldt daarbij dat kosten en
opbrengsten waarbij sprake is van volledige bekostiging, buiten beschouwing moeten
blijven.
De uitvoering van internationale verbindingen (bijvoorbeeld Thalys, Eurostar, ICE)
valt voor het deel binnen de Nederlandse landsgrenzen onder de concessie hoofdrailnet.
De kosten voor deze vallen onder de beschikbaarheidsvergoeding voor het HRN. Ze nemen
geen financiële uitzonderingspositie in, in vergelijking met nationale sprinters en
IC’s.
Behoudens voor activiteiten binnen een Nederlandse concessie (bijvoorbeeld treinen
in Limburg en Groningen) kunnen bedragen gerelateerd aan activiteiten in het buitenland
geen onderdeel zijn van de aanvraag voor de bvov 2021. Concessies die vanuit Duitsland
zijn gegund waarbij er in Nederland gereden wordt – dat is bijvoorbeeld het geval
bij de treinverbinding Glanerbrug – Enschede – worden geacht door Duitsland te worden
ondersteund. Bij een aantal internationale regionale treindiensten in Overijssel is
dat voor het Nederlandse deel (t/m landsgrens) niet het geval. Deze treindiensten
zijn opgenomen in de bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies waarvoor een beschikbaarheidsvergoeding
kan worden aangevraagd.
De grens wordt gevormd door de kosten en opbrengsten die onderdeel zijn van de commerciële
resultatenrekening (onderdeel van de jaarrekening) van een concessie. Die bedragen
zijn exclusief btw. Ten behoeve van de bvov wordt de resultatenrekening gezuiverd
voor posten en correcties die betrekking hebben op voorgaande of opvolgende periodes.
In geval een concessie geen zelfstandige organisatorische entiteit is met een eigen
(publiek beschikbare) jaarrekening dan worden de gevraagde posten van de resultatenrekening
(ook wel winst- en verliesrekening genoemd) geconstrueerd zoals hieronder opgesomd.
De beschrijving van de werkwijze is identiek aan de uitwerking van de bvov 2020 op
dit punt.
De opsomming is tevens de richtlijn voor de wijze waarop kosten en opbrengsten aan
de subsidiabele periode toegerekend behoren te worden.
-
• de optelsom van eventueel meerdere concessies past in de jaarrekening van het hogere
organieke niveau van het Nederlandse openbaar vervoerbedrijf, ook m.b.t. indirecte
kosten die aan een concessie worden toebedeeld. Mocht een concessiehouder voor een
bepaalde concessie geen aanvraag doen dan mag die concessie niet buiten beschouwing
blijven in bedoelde optelsom of bij toedeling van indirecte kosten;
-
• indirecte kosten van een hogere organieke eenheid worden aan concessies toebedeeld
met behulp van een sleutel zoals die ook in eerdere jaren gebruikt is. Mochten deze
sleutels ontbreken dan moeten indirecte kosten worden toebedeeld naar rato van directe
kosten van een concessie.
-
• Zoveel als mogelijk aangesloten wordt op de werkwijze en standaards inzake de financiële
administratie en verantwoording van een bedrijf c.q. concessie, waarbij ook rekening
wordt gehouden met de afspraken die zijn gemaakt met de concessieverleners over de
allocatie/doorbelasting van kosten en opbrengsten.
-
• Bij de toerekening van kosten en opbrengsten aan concessies en periodes wordt een
consistente gedragslijn gevolgd.
Opnieuw zoals bij de bvov 2020 is het uitgangspunt dat de categorieën kosten en opbrengsten
die meegenomen worden in de berekening van de bvov 2021 gelijksoortig zijn. Als bepaalde
kostensoorten meegenomen worden, geldt dat evenzeer voor corresponderende opbrengsten
(bijvoorbeeld rentekosten en -baten). Omgekeerd geldt evenzeer dat de kosten meegenomen
worden uit de opbrengstensoorten die in de berekening op de kosten in mindering gebracht
worden.
De volgende tabel beschrijft kosten- en opbrengstensoorten die bij aanvraag en verantwoording
aan de orde zijn.
Behoudens de Covid-19-kosten, gaat het bij de aanvraag om de geïndexeerde referentiekosten.
Met alleen een uitzondering voor de concessiecontracten die na 1 januari 2019 gestart
zijn, betreft dit de kosten gemaakt in 2019. Als een concessiecontract later dan 1 januari
2019 is ingegaan, gaat het om de kosten op de niet door de coronacrisis beïnvloede
meest actuele begroting (2020 dan wel 2021).
De aanvraag wordt gecompleteerd door de raming van de verwachte opbrengsten gedurende
2021.
Bij verantwoording zijn de daadwerkelijke kosten en alle gerealiseerde opbrengsten
gedurende de subsidiabele periode aan de orde. Vanwege de voorwaarde dat geen winst
gemaakt mag worden in 2021, kan worden afgeroomd tot het niveau dat de opbrengsten
in evenwicht zijn met de kosten.
Per concessie, periode 1 januari – 31 december
Kosten concessiehouder
|
|
(begrote) Kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de concessie. Bij aanvraag:
geïndexeerde referentiekosten. Bij verantwoording: daadwerkelijke kosten 2021.
|
|
Covid-19 kosten, nadere toelichting in paragraaf 3.1.1.
|
Opbrengsten concessie(houder)
|
Reguliere subsidies concessieverlener conform contract
|
Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener. Zie paragraaf 3.2 voor nadere duiding.
|
Prestatieafhankelijke bijdrage door concessieverlener
|
Aanvullende subsidies en opbrengsten. Zie paragraaf 3.2 voor nadere duiding.
|
OCW contract studentenkaart
|
|
Directe opbrengsten van reizigers
|
|
Andere opbrengsten
|
Andere opbrengsten waaronder
andere subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding coronavirus
rentebaten
|
Bvov 2021
|
Zie hoofdstuk 4.
|
Eventuele eenmalige bijdrage
|
Eenmalig aanvullende bijdrage van de concessieverlener ter compensatie van door de
coronacrisis weggevallen reizigersopbrengsten. Deze bijdrage dient alleen ter dekking
van een resterende tekort in een concessie na vaststelling van de bvov.
|
3.1 Wat wordt opgenomen in de kosten van een concessie?
Bij aanvraag gaat het om de geïndexeerde referentiekosten, bij verantwoording zijn
de daadwerkelijke kosten uit de subsidiabele periode aan de orde.
De periode waarop de kosten betrekking hebben verschilt maar het karakter en de definitie
van de kostensoorten die een rol spelen bij de berekening van de bvov 2021 is niet
anders dan bij de bvov 2020. Vanaf dit punt is de tekst in deze paragraaf 3.1 dan
ook identiek aan de tekst in de paragraaf met hetzelfde nummer in de Technische notitie
Beschikbaarheidsvergoeding 2020. Met natuurlijk een uitzondering voor de subsidiabele
periode en de naam van de regeling (bvov 2020 dan wel bvov 2021).
Het gaat om de personeels-, operationele en financieringskosten aangevuld met de afschrijvingen
(voertuigen, overige vaste activa en immateriële activa) uit de commerciële resultatenrekening
van een concessie. In onderstaande tabel zijn de kostenposten die meegenomen mogen
worden in de kosten van een √ voorzien. Merk op dat in het aanvraagformulier (zie
bijlage Format aanvraag BVOV 2021) alleen de optelsom van personeels-, operationele
kosten, afschrijvingen en financieringskosten is opgenomen.
Kostenposten resultatenrekening concessie
|
Onderdeel opgave
voor BVOV 2021
|
|
Personeelskosten
|
√
|
Betreft de personeelskosten van direct personeel. Dat is personeel dat direct betrokken
is bij het primair proces, dus ook controle. Daarnaast mag aan een concessie een deel
indirecte personeelskosten (‘overhead’) worden toegevoegd conform de eerder beschreven
richtlijn (p. 7). Oftewel de kosten voor de eigen organisatie van een vervoersbedrijf.
Zoals onder meer de directie, medewerkers van Marketing, HRM, vervoerontwikkeling,
Verkeersleiding en van het service/klantencentrum, maar ook om bijvoorbeeld de ondernemingsraad.
Het aandeel indirecte personeelskosten wordt bij de verantwoording in de toelichting
bij de kosten expliciet gemaakt.
Tot de personeelskosten behoren salariskosten, sociale lasten, pensioenlasten, kosten
inhuur derden en overige personeelskosten.
|
Operationele kosten
|
√
|
Het aandeel indirecte kosten zoals van gecentraliseerde, facilitaire afdelingen: hoofd-
en/of regionale kantoren, ICT, HR, marketing, onderzoek & ontwikkeling, etc. Wordt
in de toelichting bij de verantwoording expliciet gemaakt.
Tot de operationele kosten behoren onderhouds-, energie- en leasekosten, huur van
gebouwen en terreinen, kosten IT, telecom en porti, verzekeringen, marketing- en bankkosten
en overige operationele kosten (waaronder, maar niet uitsluitend, uitbesteed werk/inhuur
derden).
|
Afschrijving
|
√
|
Afschrijvingen zoals in beleid voorafgaand aan de coronacrisis, 15 maart 2020 is bepaald.
Wanneer in subsidiabele periode afboekingen (impairment) plaatsvinden a.g.v. Covid-19
(bijvoorbeeld op een verlieslatend contract) terwijl die impairment niet wordt vergoedt
onder de BVOV dan worden de afschrijvingen meegeteld zoals deze geweest zouden zijn
in geval de afwaardering niet plaatsgevonden zou hebben.
|
Financieringskosten
|
√
|
Waaronder financieringslast leasecontracten en rentekosten
|
Ontslagvergoedingen anders dan voortvloeiend uit reguliere bedrijfsvoering mogen geen
onderdeel zijn van de personeelskosten. Bedoeld wordt dat ontslagvergoedingen niet
mogen worden meegenomen in de kostengrondslag van de bvov als die ontslagvergoedingen
gerelateerd zijn aan een reorganisatie die het gevolg is van de coronacrisis.
Ook worden bepaalde rentekosten niet meegenomen. De bvov biedt geen vergoeding voor
het aantrekken van extra vreemd vermogen boven een consistent meerjarig patroon. Onder
meer omdat het Rijk andere voorzieningen (vooral uitstel belastingen) heeft getroffen
voor op orde houden van liquiditeiten nu er sprake is van minder opbrengsten.
(winst)Belastingen (vennootschapsbelasting en eventuele voorheffing dividendbelasting)zijn
niet opgenomen in bovenstaande tabel. Deze worden niet meegenomen in de grondslag
voor de berekening van de bvov 2021.
Het besluit over de bvov 2021 brengt met zich mee dat er over de subsidiabele periode
op de commerciële winst- en verliesrekening geen sprake zal zijn van winst in een
concessie waarvoor bvov 2021 wordt vastgesteld.
Omzetbelasting speelt geen rol op de resultatenrekening van een concessie, voorheffing
inkomstenbelasting en loonheffingen zijn onderdeel van de personeelskosten terwijl
accijnzen, milieu- en energiebelastingen opgenomen zijn in de operationele kosten.
De concessiefee die NS betaalt om op het HoofdRailNet (HRN) te mogen rijden, is onderdeel
van de operationele kosten van het HRN.
De infraheffing die iedere spoorvervoerder aan ProRail betaalt voor gebruik van het
spoor is eveneens onderdeel van de operationele kosten van een (spoor- of multimodale)
concessie.
In geval van 100% (risicodragende) bekostiging door de concessieverlener of andere
partijen blijven betreffende kostenposten buiten beschouwing voor de bvov.
Voorbeelden zijn
-
• in de concessies van MRDH en VRA voor zover aan de orde, geoormerkte subsidies voor
de kapitaallasten van materieel en vloot (treinen, railvoertuigen, bussen) en laadinfrastructuur,
de kosten voor vervangingsonderhoud en onderhoud infrastructuur en de kosten van beheer
en onderhoud van de railvoertuigen.
-
• bij Fast Ferry Vlissingen-Breskens de huur van schepen, aanlandingsvoorzieningen en
terminals.
-
• de kosten voor sociale veiligheid in diverse concessies.
-
• de kosten voor projectmatig werk voor indienststellingskosten nieuwe lijnen, lijnen
implementatie van systeemsprongen binnen de staande organisatie of kosten voor tijdelijke
omleidingen.
Concessiehouders hebben verschillende keuzes gemaakt met betrekking tot de financiering
van voertuigen en treinen. In geval van leasecontracten mogen ook de financieringskosten
(rente als onderdeel van de lease) meegenomen worden zijnde onderdeel van de kosten
voor normale uitvoering van het concessiecontract. In geval van materieel (en andere
activa) dat in eigendom is, geldt dat een eventuele forfaitaire14 rentelast of -bate op het geïnvesteerd vermogen niet meegeteld mag worden. Rente
op vreemd vermogen mag wel meegeteld worden. Ook als dat vreemd vermogen is aangetrokken
voor financiering van voertuigen en treinen. Het uitgangspunt is immers dat alleen
kosten op de WV-rekening van een concessie meegenomen worden in de berekening van
de concessievergoeding.
Kosten – zoals kosten voor een externe accountant – die gemaakt worden voor uitvoering
van de regeling voor het aanvragen en verantwoorden van de beschikbaarheidsvergoeding
openbaar vervoer 2021, mogen geen onderdeel zijn van de opgave.
3.1.1 Covid-19 kosten
Gedurende 2020 zijn specifieke Covid-19-kosten gemaakt voor extra voorzieningen om
de kans op besmetting met het coronavirus voor reiziger en personeel zo klein mogelijk
te maken. De verwachting is dat er in 2021 nauwelijks nog additionele specifieke Covid-19
kosten gemaakt zullen worden. Uitzondering vormen de kosten
-
1. van structurele aard zoals bijvoorbeeld voor schoonmaak en beschermingsmiddelen en
de
-
2. kosten voor voorzieningen die door de regeling bvov 2020 zijn goedgekeurd maar waarvan
het realiseren tot in 2021 doorloopt.
Over betreffende kostensoorten heeft het NOVB in 2020 besloten dat ze in aanmerking
komen voor vergoeding. Als gevolg zijn ze gehandhaafd in het onderdeel van de bijlage
Format aanvraag bvov 2021 waarin de specifieke Covid-19-kosten opgegeven kunnen worden.
Deze kosten mogen toegevoegd worden aan de totale kosten voor berekening van de bvov2021
voor zover de omvang er van naar rato (van de afwijkende periode) overeenkomt met
dezelfde kostensoorten voor de bepaling van de bvov2020.
Zoals in 2020
-
• gaat het hier alleen om direct aan reizigersvervoer gerelateerde kosten (van een openbaar
vervoerconcessie);
-
• in geval van personele kosten moet duidelijk gemaakt worden dat het daadwerkelijk
extra personele kosten betrof en er geen beschikbaar personeel (reeds onderdeel van
de personele kosten van een concessie) kon worden benut dat tijdelijk minder eigen
werk had.
Zoals in de regeling 2020 is er in 2021 ruimte voor vergoeding van andere specifieke
Covid-19-kosten indien over die kosten overeenstemming is bereikt in het NOVB dan
wel tussen concessieverlener en concessiehouder. Dit moet dan blijken uit het vastgestelde
verslag van het NVOB dan wel uit een verklaring van de concessieverlener. Deze kosten
worden samen met dat verslag en/of de verklaring voorgelegd aan IenW in haar rol als
subsidieverstrekker waarna deze besluit de aanvraag te honoreren dan wel af te wijzen.
3.2 Wat wordt opgenomen in de opbrengsten van een concessie?
Uitgezonderd de nadere uitwerking van de reguliere subsidies en de mogelijk eenmalig
aanvullende bijdrage van de concessieverlener, is ook deze paragraaf in de beschrijving
en definitie van de categorieën opbrengsten niet anders dan paragraaf 3.2 van de Technische notitie Beschikbaarheidsvergoeding 2020.
Bij de aanvraag gaat het om de gerealiseerde en geschatte opbrengsten van de concessie
in de uitvoering van het openbaar vervoer in de concessie waarop de aanvraag betrekking
heeft in de subsidiabele periode. Bij de verantwoording wordt de realisatie gevraagd.
-
1. De reguliere subsidies van de concessieverlener.
-
a. Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener;
-
b. Prestatieafhankelijke bijdrage door concessieverlener;
-
c. Aanvullende subsidies en opbrengsten.
-
2. Opbrengsten uit het contract met het ministerie van OCW over het studentenreisproduct.
-
3. Directe opbrengsten van reizigers.
-
4. Andere opbrengsten of subsidies zoals
-
5. Eenmalig aanvullende bijdrage van de concessieverlener ter compensatie van door de
coronacrisis weggevallen reizigersopbrengsten voor de dekking van een resterend tekort
na vaststelling van de bvov (zie hoofdstuk 4).
Onder de reguliere subsidies van de concessieverlener verstaan we de contractueel
overeengekomen tegemoetkoming aan exploitatiekosten van de decentrale concessiehouders.
‘Regulier’ omdat ze niet beïnvloed zijn door de coronacrisis (behoudens de toezegging
de exploitatiemiddelen in 2021 op het niveau van 2020 te handhaven) en het bestaande
van de bvov en omdat ze passen in een consistent, meerjarig patroon.
-
a. De regionale concessiehouders krijgen een vaste exploitatiebijdrage van de concessieverlener.
In geval van een aanvraag bvov 2021 door een opbrengstverantwoordelijke concessiehouder
blijft deze vergoeding op het voor de coronacrisis geplande niveau van 2021 en wordt
niet gecorrigeerd voor daadwerkelijke productie. In het geval van kostencontracten
geldt dat – ook als er niet aangevraagd wordt – de concessieverlener over 2021, afhankelijk
van de ingangsdatum van het concessiecontract, maximaal de naar 2021 geïndexeerde
netto exploitatiebijdrage 2019 of 2020 uitkeert.
-
b. Over de prestatieafhankelijke vergoeding – lees: toepassing bonus/malus regeling –
over de subsidiabele periode, maken concessieverleners en concessiehouders afspraken.
De leidraad daarbij is dat prikkels voor optimaal presteren in 2021 niet weggenomen
worden maar dat er geen malus wordt opgelegd in geval er sprake is van door Covid-19
beïnvloede prestaties. Als er een malus opgelegd is, mag deze -om bedoelde prikkels
te behouden – geen onderdeel zijn van de kostengrondslag in de berekening voor de
bvov. Evenzeer hoeft dan om reden van balans, een eventuele bonus niet meegenomen
te worden in de opbrengsten op basis waarvan de bvov berekend wordt.
-
c. Eventuele aanvullende subsidies en opbrengsten.
Wat bedoeld wordt met ‘netto subsidie 2019’ dan wel ‘netto subsidie 2020’ in het geval
van kostencontracten, beschrijft de volgende tabel. Ter illustratie is een getallenvoorbeeld
toegevoegd.
|
Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener
|
Opbrengst OCW contract studentenkaart
|
Directe opbrengsten van reizigers
|
Netto subsidie
|
2019
|
100
|
25
|
25
|
(100-25-25) * LBI
|
Vastgestelde kostprijs conform concessiecontract
|
Daadwerkelijke opbrengsten uit contract OCW over de studentenkaart 2019
|
Daadwerkelijke realisatie directe reizigersopbrengsten 2019
|
Op netto subsidie 2019 wordt de LBI van 2020 toegepast om op prijspeil 2020 te komen.
Bijvoorbeeld 2%
|
2020
|
102
|
25,5
|
25,5
|
(102-25,5-25,5) * LBI
|
Geraamde kosten conform concessiecontract
|
Geraamde opbrengsten uit contract OCW over de studentenkaart (niveau 2019)
|
Geraamde directe reizigersopbrengsten (niveau 2019)
|
Volgt nog toepassing LBI 2021 op om prijspeil 2021 te komen.
|
Normaliter wordt bij kostencontracten het verschil tussen de ingeschatte opbrengsten
en gerealiseerde opbrengsten in de subsidievaststelling (een jaar later) verrekend.
Die verrekening op basis van nacalculatie voor de daadwerkelijk gerealiseerde opbrengsten
heeft over 2020 niet plaatsgevonden en zal over 2021 ook niet plaatsvinden.
De concessieverlener stelt de definitieve subsidies na verantwoording van de vervoerders
in jaar n+1 vast. Zodra de definitieve indexatie over 2021 bekend is en het Rijk de
definitieve bvov 2021 heeft vastgesteld.
Waar decentrale concessiehouders een subsidie van de concessieverlener als onderdeel
van hun opbrengsten kennen, maakt NS kosten want NS betaalt een concessiefee om op
het HoofdRailNet (HRN) te mogen rijden. Zoals in paragraaf 3.1 is aangegeven is in
geval van het HRN op dit punt geen sprake van negatieve opbrengsten.
Van negatieve opbrengsten is wel sprake in geval van de railconcessies in Amsterdam,
Rotterdam en Den Haag. In die concessies is een negatieve subsidie overeengekomen.
Deze wordt ieder jaar opnieuw op de feitelijke reizigersopbrengsten gecorrigeerd.
Stel de werkelijke reizigersopbrengsten zijn 100 en de negatieve subsidie bedraagt
25 dan resteert 75.
Subsidies waarbij projecten of activiteiten voor 100% (risicodragend) bekostigd worden
– veelal door de concessieverlener -, blijven buiten beschouwing. De kosten die vervoerders
voor die activiteiten maken, blijven immers evenzeer buiten beeld van de bvov 2021.
Zoals toegelicht in paragraaf 3.1.
Het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap blijft conform de reguliere contractueel
overeengekomen systematiek betalen voor het studentenreisproduct (punt 2). Er vindt
over 2021 geen bijstelling plaats op basis van veranderd reisgedrag. Dat er in 2021
dus minder gereisd wordt (of is) met het studentenreisproduct, zal net zoals in 2020
niet van invloed zijn: op grond van de contractuele bepalingen wordt de jaarlijkse
vergoeding hoofdzakelijk bepaald op basis van het aantal geactiveerde studentenreisproducten
(waarvoor een garantievolume van 90% geldt) en niet op het reisgedrag15.
Door afgenomen gebruik van het openbaar vervoer als gevolg van gevoerd beleid zullen
de directe opbrengsten van reizigers in de subsidiabele periode minder zijn dan tijdens
het ‘oude normaal’ (3). Deze daling wordt meegenomen in de bvov 2021.
Een concessie kan nog andere opbrengsten (bedoeld onder punt 4) genieten. We denken
aan onder meer verkoop van reclamegelegenheid op of in voertuigen, haltes, stations.
Indien een concessie andere opbrengsten of subsidies in 2021 ontvangt of zal ontvangen
in het kader van het naleven van het beleid om verdere verspreiding van het coronavirus
te voorkomen, dan dienen die opgegeven te worden. Ze worden bij het bepalen van de
bvov 2021 behandeld als alle andere opbrengsten.
De eenmalige aanvullende bijdrage van concessieverleners (punt 5) is een financieel
instrument dat een concessieverlener kan inzetten voor het bewerkstelligen van de
break-even situatie (nulrendement). Dit instrument is feitelijk nul als de daadwerkelijke
opbrengsten en de bvov 2021 alle daadwerkelijke kosten in de subsidiabele periode
dekken. De eenmalige aanvullende uitkering is pas aan de orde als de definitieve bvov
2021 aan de resultatenrekening van een concessie is toegevoegd. Om deze reden moet
deze post bij een aanvraag en verantwoording bvov 2021 buiten beschouwing blijven.
Zoals aan de kostenkant het geval is, blijven belastingen buiten beschouwing. De omgang
met eventueel verrekening van het verlies in 2020 met de vennootschapsbelastingen
van eerdere of toekomstige jaren is niet van belang voor de grondslag voor berekening
van de BVOV.
3.3 Referentiejaar 2019
Het referentiejaar 2019 dient bij de bvov 2020 om te controleren of voor de kosten
en opbrengsten sprake is van een consistent meerjarig patroon dan wel van afwijkingen
die passen binnen de criteria van de regeling. Hogere kosten of lagere opbrengsten
moeten daartoe toegelicht worden. Om vast te stellen dat de bvov geen aanleiding is
geweest voor anders dan een normale, gebruikelijke financieel-administratieve handelwijze
met betrekking tot de commerciële resultatenrekening.
Bij de aanvraag bvov 2021 zullen voor de meeste concessies de geïndexeerde referentiekosten
2019 gebruikt worden. Als de feitelijke concessiekosten 2019 reeds onderwerp zijn
geweest van verantwoording en controle voor de bvov 2020 dan hoeft die controle niet
nogmaals plaats te vinden. Behoudens eventuele latere correcties/aanvullingen op de
kosten en opbrengsten van 2019 en correcte toepassing van de bvov-index (paragraaf
4.2).
Bij verantwoording van de aanvraag bvov2021 spelen de daadwerkelijke kosten en opbrengsten
in de subsidiabele periode van 2021 een rol. Van die kosten en opbrengsten zal zoals
in 2020 moeten kunnen worden vastgesteld dat ze passen in een consistent meerjarig
patroon. Toegelichte afwijkingen zijn acceptabel als ze voldoen aan dezelfde criteria
als van de bvov 2020:
-
• Voorafgaand aan het maken van afwijkende kosten16 is overeenstemming over het beleid dat tot afwijkende kosten heeft geleid – want
noodzakelijk voor een goed productaanbod en goede bedrijfsvoering – in het NOVb dan
wel tussen concessieverlener en concessiehouder.
-
• In geval er geen tijd of gelegenheid was vooraf overeenstemming te bewerkstelligen,
moeten de bovengenoemde afwijkende kosten naar inzichten van zowel concessieverlener
als concessiehouder, bijdragen aan een goed productaanbod of goede bedrijfsvoering
en voortvloeien uit de uitvoering van de concessie.
-
• Ook projectkosten17 maken onderdeel uit van de ‘kosten concessiehouder’. Dat past voor zover de projectkosten
een verloop kennen zoals voorafgaand aan 15 maart 2020 voorzien was. Zo zijn eventuele
hogere projectkosten in 2021 (om reden van toegenomen zwartrijden tijdens de coronacrisis)
voor versnelde ontwikkeling en versnelde invoering van het nieuwe ov-betalen, betalen
met de bankpas in het bijzonder, niet acceptabel.
4 Berekening BVOV 2021
Bij de aanvraag wordt de bvov 2021 bepaald door de som van 93% (of 95%, zie paragraaf
4.2) van de geïndexeerde referentiekosten en de verwachte kosten Covid-19-kosten in
2021, te verminderen met 100% van de verwachte opbrengsten in de concessie gedurende
de subsidiabele periode.
In het overgrote deel van de concessies betreffen de referentiekosten de werkelijke
kosten van het uitvoeren van het concessiecontract in 2019 (het laatste normale jaar).
Een aantal concessiecontracten is later gestart. Dan gelden de begrote kosten op de
meest actuele begroting voor ‘het oude normaal’ (2020 of 2021).
Als de referentiekosten een eerder jaar dan 2021 betreffen dan worden deze door toepassing
van de bvov-index op prijspeil 2021 gebracht (zie paragraaf 4.1).
Aanvraag bvov 2021 per concessie
+
|
93% of eventueel 95% van geïndexeerde kosten concessie referentieperiode (referentiekosten)
|
(In beide gevallen) exclusief Covid-19-kosten.
Of in geval van een concessiecontract met een aanvangsmoment voor 1-1-2019:
– de daadwerkelijke kosten gemaakt tijdens uitvoering van het concessiecontract in
2019. Op prijspeil 2021 gebracht door bvov-index 2021.
Of in geval van een concessiecontract met een aanvangsmoment later dan 1-1-2019:
– de kosten van een zo actueel mogelijke begroting voor uitvoering van het concessiecontract
in 2020 of 2021 waarbij invloeden van de coronacrisis en het bestaan van de bvov niet
meegenomen zijn. Als nodig op prijspeil 2021 gebracht.
|
+
|
93% of eventueel 95% van de prognose Covid-19 kosten 2021
|
|
-
|
Prognose opbrengsten concessie 20211
|
Reguliere subsidies concessieverlener
|
OCW contract studentenkaart
|
Directe opbrengsten van reizigers
|
Andere opbrengsten
|
=
|
Voorschot bvov 2021
|
80%*(93% of 95% * (geïndexeerde referentiekosten + verwachte Covid-19-kosten 2021)
-/- prognose opbrengsten 2021)
|
X Noot
1Een eventuele eenmalige aanvullende bijdrage van de concessieverlener ter compensatie
van door de coronacrisis weggevallen reizigersopbrengsten, moet bij een aanvraag bvov
2021 buiten beschouwing blijven.
Bij aanvraag geldt een voorschotpercentage van 80%. In januari 2022 kan een aangepaste
aanvraag ingediend worden op basis van een zeer betrouwbare benadering van de daadwerkelijke
opbrengsten gedurende 2021. Dan volgt een aangepaste toekenningsbeschikking die een
voorschotpercentage van 95% hanteert.
Bij de verantwoording van de aanvraag voorafgaand aan de vaststellingsbeschikking
spelen de kosten en opbrengsten uit onderstaande tabel een rol.
Verantwoording per concessie, periode 1 januari – 31 december 2021
+
|
Kosten concessie subsidiabele periode
|
Daadwerkelijke kosten die voortvloeien uit de uitvoering van de concessie
|
+
|
93% of eventueel 95% van de daadwerkelijke Covid-19 kosten
|
Mits geaccordeerd voor vergoeding
|
=
|
Totaal kosten concessie
|
|
-
|
Daadwerkelijke opbrengsten concessie 2021
|
Reguliere subsidies concessieverlener.
Deze kan afwijken van de prognose als bijvoorbeeld de definitieve indexatie over 2021
anders is dan aanvankelijk verondersteld is.
|
OCW contract studentenkaart
|
Directe opbrengsten van reizigers
|
Andere opbrengsten
|
+
|
Voorgenomen bvov 2021
|
Voorschot bvov 2021
+ 93% of 95%* (daadwerkelijke -/- prognose Covid-19-kosten)
+ (prognose -/- daadwerkelijke opbrengsten)
Zoals bij het voorschot blijft ook hier een eventuele eenmalige aanvullende bijdrage
van de concessieverlener ter dekking van een resterend tekort na vaststelling van
de definitieve bvov 2021, buiten beschouwing blijven.
|
=
|
Totaal opbrengsten concessie
|
|
|
Concessieresultaat voor belastingen (EBT)
|
Totaal opbrengsten concessie -/- Totaal kosten concessie
|
|
Definitieve bvov 2021
|
Voorgenomen bvov 2021 -/- deel concessieresultaat (EBT) > 0
|
De definitieve bvov 2021 wordt berekend op basis van de realisatie van kosten en opbrengsten
welke in de subsidiabele periode voortvloeien uit de uitvoering van de met de concessieverlener
overeengekomen dienstverlening in 2021.
Het na aanvraag beschikte voorschot op de bvov2021 wordt bij vaststelling gecorrigeerd
tot een voorgenomen bvov 2021 met betrekking tot
-
1. de realisatie van de opbrengsten uit de reguliere subsidies concessieverlener, uit
het OCW contract over de studentenkaart, de directe reizigersopbrengsten en de andere
opbrengsten. Het verschil tussen de prognose en de daadwerkelijke opbrengsten wordt
aan het voorschot toegevoegd;
-
2. de realisatie van Covid-19-kosten. 93% of 95% van het verschil tussen de daadwerkelijke
en geprognosticeerde Covid-19-kosten wordt aan het voorschot toegevoegd;
Tot slot wordt de voorgenomen bvov 2021 nog gecorrigeerd voor een eventuele winst.
De daadwerkelijke kosten worden afgetrokken van de daadwerkelijke opbrengsten. Mocht
dat tot een positief resultaat leiden dan wordt het meerdere boven nul in mindering
gebracht op de voorgenomen bvov 2021. Uiteindelijk hoeft netto geen afdracht aan het
Rijk plaats te vinden, het Rijk vraagt als subsidieverstrekker maximaal het beschikte
voorschot bvov 2021 terug te betalen.
Als er definitief een bedrag bvov 2021 wordt vastgesteld, is het concessieresultaat
– het saldo van daadwerkelijke kosten (inclusief daadwerkelijke Covid-19-kosten) en
opbrengsten – vóór belastingen over 2021 van een concessie, maximaal break-even.
4.1.1 Voorbeelden in fictieve getallen
In onderstaand eerste voorbeeld blijken de daadwerkelijke kosten in 2021 lager dan
de referentiekosten op basis waarvan het voorschot bvov 2021 bepaald is. De kostenreductie
is door afschalen van de dienstregeling bewerkstelligd.
De daadwerkelijke opbrengsten wijken af van de prognose. Merk op dat de voorgenomen
bvov 2021 alleen gecorrigeerd wordt door de verschillen in de realisatie van de Covid-19-kosten
en de diverse opbrengstensoorten. Het verschil tussen de daadwerkelijke en referentiekosten
speelt alleen een rol bij het bepalen van de definitieve bvov 2021.
Aanvraag voorschot bvov 2021
|
|
Verantwoording, vaststelling bvov 2021
|
|
Referentiekosten 2019
|
100
|
Daadwerkelijke kosten 2021
|
98
|
Index
|
104,27
|
|
|
Prognose Covid-19 kosten
|
2
|
Daadwerkelijke Covid-19 kosten
|
2,1
|
Kostendekking bvov (93%)
|
98,83
|
Totaal werkelijke kosten concessie
|
100,1
|
|
|
|
|
Prognose reguliere subsidies concessieverlener
|
40
|
Daadwerkelijke reguliere subsidies concessie
|
42
|
Prognose OCW-contract studentenkaart
|
20
|
Daadwerkelijke OCW-contract studentenkaart
|
22
|
Prognose directe reizigersopbrengsten
|
15
|
Daadwerkelijke directe reizigersopbrengsten
|
20
|
Prognose andere opbrengsten
|
2
|
Daadwerkelijke andere opbrengsten
|
1
|
Totaal opbrengstprognose
|
77
|
Totaal daadwerkelijke opbrengsten
|
85
|
|
|
|
|
Voorschot bvov 2021
|
21,83
|
Voorgenomen bvov 2021
|
21,83 + 93%*0,1 – 2 – 2 – 5 + 1 = 13,92
|
80% voorschot bvov 2021
|
17,46
|
|
|
|
|
Voorlopig concessieresultaat
|
(85 +13,92) – 100,1 = – 1,18
|
|
|
|
|
|
|
Definitieve bvov 2021
|
13,92
|
|
|
Verrekening vaststellingsbeschikking
|
13,92 -/- 17,46 = -/- 3,54 (terug te betalen)
|
Als de daadwerkelijke opbrengsten inclusief voorgenomen bvov 2021 hoger zijn dan het
‘totaal werkelijke kosten concessie’ wordt afgeroomd tot een evenwicht. Dat is in
dit voorbeeld niet nodig. In het tweede voorbeeld in de tweede tabel van deze paragraaf
is dat wel aan de orde.
Aanvraag voorschot bvov 2021
|
|
Verantwoording, vaststelling bvov 2021
|
|
Referentiekosten 2019
|
100
|
Daadwerkelijke kosten 2021
|
95
|
Index
|
104,27
|
|
|
Prognose Covid-19 kosten
|
2
|
Daadwerkelijke Covid-19 kosten
|
2
|
Kostendekking bvov (93%)
|
98,83
|
Totaal werkelijke kosten concessie
|
97
|
|
|
|
|
Prognose reguliere subsidies concessieverlener
|
40
|
Daadwerkelijke reguliere subsidies concessie
|
43
|
Prognose OCW-contract studentenkaart
|
20
|
Daadwerkelijke OCW-contract studentenkaart
|
23
|
Prognose directe reizigersopbrengsten
|
15
|
Daadwerkelijke directe reizigersopbrengsten
|
30
|
Prognose andere opbrengsten
|
2
|
Daadwerkelijke andere opbrengsten
|
2
|
Totaal opbrengstprognose
|
77
|
Totaal daadwerkelijke opbrengsten
|
98
|
|
|
|
|
Voorschot bvov 2021
|
21,83
|
Voorgenomen bvov 2021
|
21,83 – 3 – 3 – 15 = 0,83
|
80% voorschot bvov 2021
|
17,46
|
|
|
|
|
Voorlopig concessieresultaat
|
(98 + 0,83) – 97 = 1,83
|
|
|
|
|
|
|
Definitieve bvov 2021
|
0,83 – 1,83 = – 1
|
|
|
Verrekening vaststellingsbeschikking
|
nihil -/- 17,46 = -/- 17,46 (terug te betalen)
|
De berekeningswijze leidt tot een negatieve definitieve bvov 2021. In het geval van
dit voorbeeld moet het verstrekte voorschot terugbetaald worden aan het Rijk.
4.2 Indexering referentiekosten 2019 naar prijspeil 2021
Regionale opdrachtgevers en ov-bedrijven hanteren twee verschillende indexen. De LBI
(Landelijke Bijdrage Index) voor exploitatiesubsidies en de LTI (Landelijke TariefIndex)
voor de reizigerstarieven.
Vervoerders en DOVA onderhouden deze indexen en stellen ze jaarlijks samen vast. De
LBI – de railconcessies van MRDH gebruikt de ov-index – verschilt per type ov. Verschillende
kostensoorten hebben een weegfactor en kennen een verschillende index. Deze indexen
worden door het CBS en CPB onderhouden en zijn publiek beschikbaar. Het gaat om de
verwachte prijsontwikkeling voor loonkosten, brandstof, elektriciteit, gas en de consumentenprijsindex.
De LTI is een gewogen gemiddelde LBI en daarmee de beste keuze voor indexering van
de beschikbaarheidsvergoeding: de bvov-index.
Rijk, NS en Waddenveren hanteren een andere systematiek maar kunnen zich vinden in
de keuze voor de bvov-index in deze paragraaf.
De bvov-index 2021 is op transparante wijze berekend door DOVA op basis van de (verwachte)
waarden van de samenstellende delen van de LTI 2019 -2020 en 2020-2021 zoals beschikbaar
bij CBS en CPB op 1 december 2020. De LTI 2019-2020 blijkt dan 2,89%, de LTI 2020-2021
1,34%.
Als gevolg is de bvov-index 2021 vastgesteld op 4,27%.
Met dit percentage worden referentiekosten 2019 op prijspeil 2021 gebracht. De bvov-index
2021 wordt niet meer gecorrigeerd voor updates van de samenstellende onderdelen.
4.3 Criteria voor extra 2% kostendekking
Zoals in de uitwerking van de bvov 2020 kan voor 2021 2%-punt extra vergoeding aangevraagd
worden voor die concessies waarvoor kan worden aangetoond dat over heel 2019 een winstmarge
van 2% of minder gerealiseerd is. Dit criterium is niet anders dan bij de bvov 2020.
Concessies die in 2020 in aanmerking kwamen voor 2% extra kostendekking, komen daarvoor
ook in aanmerking bij de bvov 2021.
De zuivere winstmarge 2019 van een concessie wordt berekend door het resultaat voor
belastingen (EBT) van de resultatenrekening 2019 te delen door de opbrengsten uit
die resultaatformule. In de berekening is het resultaat voor belastingen (EBT) bepaald
door de kosten (exclusief belastingen) af te trekken van de opbrengsten. Bij bepalen
van de kosten en opbrengsten zijn de richtlijnen gebruikt uit deze technische notitie
waarbij de kosten en opbrengsten gezuiverd zijn voor posten die betrekking hebben
op voorgaande of opvolgende jaren zodat opbrengsten en kosten aan de juiste periode
(kalenderjaar) worden toegerekend.
In geval er sprake is van een nieuwe concessie of een nieuw concessiecontract dan
is er geen realisatie 2019 of vormt deze geen bruikbaar referentiepunt. In die gevallen
functioneren de kosten van de meest actuele begroting (2020 of 2021) als referentiepunt.
Belangrijk daarbij is dat deze begroting past bij de uitvoering van het oorspronkelijke
concessiecontract en dus niet is aangepast onder invloed van de coronacrisis.
4.4 Voorwaarden voor een aanvraag
In deze paragraaf zijn voorwaarden opgenomen waaraan door betrokken partijen voldaan
moet worden. Ze zijn ook opgenomen in de regeling Spuk.
Afspraak
|
Consequentie bij niet nakomen
|
De partijen die een beroep doen op de vergoeding zullen volledig meewerken aan het
gevraagde inzicht in de kosten en in de opbrengsten die wel binnenkomen.
|
Als de vervoerder of concessieverlener hier niet aan meewerkt wordt de aanvraag niet
gehonoreerd door dan wel de concessieverlener of het Rijk.
|
Openbaar vervoerbedrijven werken mee om op verzoek van de overheid actuele informatie
over de ontwikkeling van reisbewegingen uit de informatiehuishouding (op basis van
ov-chipkaartdata) beschikbaar te stellen. Zie paragraaf 4.4.2.
|
|
De openbaarvervoerbedrijven rijden in 2021 een dienstregeling zoals overeengekomen
met de concessieverlener1. Concessieverlener verantwoordt aan het Rijk en zal aantonen dat aan de randvoorwaarden
voor een geoptimaliseerde dienstregeling (bereikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid)
is voldaan:
1. Beschikbaarheid van het OV in het hele land en spreiden van OV-aanbod over de dag
zijn belangrijker dan de frequentie van verbindingen.
2. Het OV-aanbod moet voldoende zijn om te grote drukte te voorkomen.
3. Investeringen die nodig zijn om het OV op langere termijn aantrekkelijk te houden,
dienen op peil te blijven, hieronder vallen ook investeringen t.b.v. toegankelijkheid
en sociale veiligheid.
|
In geval van ontbrekende of ontoereikende verantwoording door de concessieverlener,
wordt de vergoeding volledig terugbetaald aan het Rijk.
|
Vervoerders (zie bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies):
• keren in 2021 dan wel naar aanleiding van de resultaten van 2021 geen dividend uit;
• keren in 2021 en naar aanleiding van de resultaten van 2021 geen bonussen uit aan
hun Raad van Bestuur en hoger management (Raad van Bestuur, bestuur en directie binnen
een Nederlandse entiteit);
• verstrekken als in 2021 aan de orde, een ontslagvergoeding voor leden van de Raad van Bestuur van maximaal één jaarsalaris met een opzegtermijn van
maximaal zes maanden. En voeren in een voorkomend geval, de eventueel contractueel overeengekomen ontslagvergoedingen
binnen omschreven norm niet op in de kosten voor berekening van de bvov 2021;
• kopen in 2021 geen eigen aandelen in.
|
Als vervoerder zich niet aan deze voorwaarde houdt, dient de vergoeding volledig terugbetaald
te worden.
|
Voor zover deze betrekking heeft op bedrijfsactiviteiten waarvoor de bvov 2021 wordt
toegekend, is geen vergoeding ontvangen uit het steunpakket van het Rijk voor banen
en economie tijdens de coronacrisis dan wel wordt de ontvangen vergoeding terugbetaald
aan het Rijk. De NOW is onderdeel van dat steunpakket.
|
Als de vervoerder bij de eindafrekening de vergoeding niet heeft terugbetaald voor
die bedrijfsactiviteiten waarvoor de bvov 2021 is toegekend, dient de bvov volledig
terugbetaald te worden.
|
Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt,
neemt de beschikbaarheidsvergoeding op in de fiscale winst over het jaar 2021.
|
Als de vervoerder deze voorwaarde niet onderschrijft en opvolgt, wordt de aanvraag
niet gehonoreerd door de concessieverlener.
|
X Noot
1Uitval van aanbod dat zich ook in normale omstandigheden zonder Covid-19 voordoet
(bijvoorbeeld a.g.v. infra- en materieelstoringen, werkzaamheden of een incident)
wordt niet gezien als een afwijking van de afgesproken dienstregeling. Van een situatie
die de concessiehouder niet aangerekend kan worden, is ook sprake bij een tekort aan
personeel gerelateerd aan Covid-19. T.a.v. overige situaties waarin afgeweken is of
wordt van de afgesproken dienstregeling, treden concessieverlener en concessiehouder
met elkaar in overleg teneinde vast te stellen of de specifieke situatie de concessiehouder
in deze context aangerekend kan worden of niet.
4.4.1 Dividend en bonussen
De voorwaarden voor de bvov 2021 reiken tot de Nederlandse ov-concessies en niet daarbuiten.
Er mag geen geld aan Nederlandse concessies onttrokken worden ten gunste van moedermaatschappijen
en aandeelhouders door middel van dividend, bonus of inkopen van eigen aandelen. In
de periode waarin een beschikbaarheidsvergoeding aan de orde is, moet geld aan het
Nederlandse openbaar vervoer worden besteed.
De voorwaarde over dividend heeft geen betrekking op uitkeringen van
4.4.2 Gegevensverstrekking uit informatiehuishouding
Voor besluitvorming over de transitie van het OV naar het ‘nieuwe normaal’ na corona
hebben Rijk en decentrale overheden behoefte aan actuele informatie over de ontwikkeling
van reisbewegingen. Op dit moment is nog geen sprake van een aanbodgerichte informatievoorziening
uit de Informatiehuishouding OV-informatie (evaluatie 2020). Vervoerders en overheden
spreken daarom af samen op korte termijn een aanbodgerichte informatievoorziening
over het gebruik van het OV op te zetten, waarbij de geleverde gegevens openbaar kunnen
worden gemaakt.
Informatieverstrekking uit de Informatiehuishouding wordt momenteel getoetst aan een
aantal voorwaarden:
-
1. De doelstelling van de Informatiehuishouding: het optimaliseren van het openbaar vervoer
of de dienstverlening aan de reiziger of de ondersteuning van het openbaar vervoerbeleid,
zodat daarmee de dienstverlening voor de reiziger wordt verbeterd.
-
2. De privacywetgeving: het informatieverzoek wordt getoetst aan de Algemene Verordening
Gegevensbescherming (AVG).
-
3. De mededingingswetgeving: mogen de gevraagde gegevens samengesteld worden en met wie
mogen deze dan vervolgens worden gedeeld?
-
4. De bedrijfsvertrouwelijkheid: bevatten de gevraagde onderzoeksbestanden bedrijfsvertrouwelijke
informatie?
-
5. Het juiste gebruik: zijn de gegevens wel (alleen) geschikt voor het gevraagde informatieverzoek?
Om het opzetten van een aanbodgerichte informatievoorziening te bevorderen zal tijdens
de looptijd van de beschikbaarheidsvergoeding bij verzoeken aan de informatiehuishouding
door of namens IenW, geen toets plaatsvinden op bedrijfsvertrouwelijkheid. Dit geldt
in algemene zin voor alle vervoerders, onafhankelijk of voor een bepaalde concessie
een beroep op de beschikbaarheidsvergoeding wordt gedaan.
5 Processchets van aanvraag tot eindafrekening
In het proces van aanvraag tot eindafrekening heeft het Rijk een dubbele rol. Naast
concessieverlener (HRN en Waddenveren) is het Rijk ook stelselverantwoordelijk en
heeft een coördinerende rol.
De coördinatie voorziet in een monitor (zie verder) maar ook in een uitkering aan
decentrale overheden zodat zij – op hun beurt in de rol van concessieverlener – de
bvov 2021 kunnen uitkeren aan hun concessiehouders. Om reden van uniformiteit in werkwijze
draagt de coördinerende rol ook zorg voor ondersteuning van de concessieverleners
bij het voorbereiden en verwerken van de aanvragen tot en met het opstellen van de
uiteindelijke beschikking.
In de rol van concessieverlener gedraagt het Rijk zich zoals een decentrale overheid
naar hun concessiehouders. De coördinerende rol van het Rijk bestaat naar alle concessieverleners.
Voor de regionale concessies is sprake van tweetraps steun, de verstrekking van de
bvov 2021 voor een bepaalde concessie verloopt gelaagd, via een regeling Spuk van
het Rijk naar de decentrale overheden waarna de aanvraag en verantwoording bvov 2021
voor een regionale concessie vervolgens speelt tussen vervoerder van die concessie
(concessiehouder) en de decentrale overheid die de concessie verleend heeft.
De te verstrekken beschikbaarheidsvergoeding aan de concessiehouder is vrij van btw.
De bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies biedt een overzicht van concessies
waarvoor een bvov 2021 kan worden aangevraagd. Anders dan bovenstaand schema aangeeft,
leert die bijlage dat er in een aantal gevallen sprake is van meerdere decentrale
overheden die gezamenlijk een concessie verlenen. Het is gebruikelijk dat er bij gezamenlijke
concessies gewerkt wordt met een penvoerder. De penvoerder is de overheid die namens
de andere overheden inzake beschikbaarheidsvergoeding en specifieke uitkering aanspreekpunt
is voor concessiehouder en Rijk.
Een concessiehouder verplicht zich bij aanvraag om verantwoordings- en monitoringsinformatie
te verstrekken. Ten behoeve van de verantwoording van concessiehouder aan concessieverlener
(of eventueel van een concessie in transparante samenwerking tussen concessiehouder
en concessieverlener) wordt een controleprotocol opgesteld. Een externe accountant
moet zorg dragen voor de benodigde verklaringen (zoals opgenomen in het controleprotocol).
Een decentrale overheid verantwoordt zich daarna naar het Rijk conform de SiSa-methodiek.
In haar coördinerende rol zorgt het Rijk samen met decentrale overheden en vervoerders
voor een zoveel als mogelijk uniform controleprotocol dat de benodigde informatie
oplevert voor de verantwoording van de concessieverleners aan het Rijk. Het controleprotocol
sluit zoveel als mogelijk aan bij bestaande controleprocedures bij de concessiehouder
dan wel in de relatie tussen concessieverlener en concessiehouder. Het Rijk verzorgt
een aanspreekpunt dat gedurende het verantwoordingsproces beschikbaar is voor concessiehouders,
de accountants en concessieverleners voor vragen ter verduidelijking van de regeling.
De vragen en antwoorden (Q&A) zullen beschikbaar komen voor alle betrokkenen.
Mocht bij de verantwoording blijken dat – anders dan bij aanvraag verondersteld –
sprake is een positief resultaat voor een concessie in de subsidiabele periode dan
zal dat weliswaar leiden tot verrekening van het volledige voorschot maar niet kan
leiden tot een ‘negatieve vergoeding’ waarbij een concessie(houder) meer moet terugbetalen
dan het voorschot.
In de volgtijdelijke processtappen in de tabel op volgende pagina is bewust gekozen
dat de concessieverleners zich eerst verantwoorden aan het Rijk over de voorgenomen
eindafrekening van de definitieve bvov 2021, het Rijk vervolgens besluit over de rechtmatigheid
daarvan voordat de concessieverlener definitief beschikt naar haar concessiehouders.
De monitoringsinformatie kan direct van concessiehouder naar het Rijk en de concessieverlener.
Het Rijk verwerkt deze en verschaft inzicht over het actuele beeld per concessie aan
de bijbehorende concessieverlener.
De processtappen van eerste aanvraag tot uiteindelijke vaststelling van de bvov 2021
lezen in onderstaande tabel van boven naar beneden.
De eerste processtap van de tabel start na publicatie van de regeling specifieke uitkering
in de Staatscourant en een uitnodiging van concessieverlener aan de concessiehouder
om een aanvraag in te dienen.
in relatie tussen
|
|
Rijk en concessieverlener
|
Concessieverlener en concessiehouder
|
Toelichting
|
Processtap
|
Mogelijke planning
|
|
|
|
Aanvraag concessiehouder/-verlener
|
Na publicatie in Staatscourant (dd-mm-2021).
Aanvraag zo spoedig mogelijk daarna.
|
|
Door iedere concessiehouder, een aanvraag per concessie. Zodanig tijdig dat de concessieverlener
voor de uiterlijke datum kan aanvragen bij het Rijk.
|
Aanvraag beschikking bvov 2021. Op basis van geïndexeerde referentiekosten. Opbrengsten
voor zover mogelijk op basis van (verwachte) realisatie periode 1 januari 2021 tot
en met datum aanvraag. Voorts op basis van onderbouwde prognoses voor periode tot
31-12-2021.
|
Toets aanvraag
|
|
|
Door concessieverlener
|
Iteratief proces tot alle aanvragen voor de concessies van de concessieverlener volledig
en correct ontvangen zijn.
|
Aanvragen uitkering concessieverlener aan Rijk
|
Uiterlijk dd-mm-2021
|
Concessieverlener verzoekt Rijk beschikking uitkering voor haar concessies.
|
|
Concessieverlener heeft nog gedurende twee weken de tijd om aan te vullen
|
Verzorgen beschikking Rijk aan concessieverlener
|
Uiterlijk dd-mm-2021
|
Rijk keert uit aan concessieverlener.
|
|
80% van aangevraagde specifieke uitkering. Voldoende voor liquiditeit concessies en
toereikende marge voor latere verrekening waarbij het risico op moeten terugbetalen
klein is.
|
Verzorgen beschikking concessieverlener aan concessiehouder
|
Zo spoedig mogelijk
|
|
Door concessieverlener. Concessiehouder ontvangt voorschot van maximaal 80% van aangevraagde
beschikbaarheidsvergoeding.
|
In overleg met de concessiehouder kan het voorschot in tranches verstrekt worden zolang
de som van de tranches 80% van het bedrag van de toekenningsbeschikking niet overschrijdt.
|
[Optioneel] Update aanvraag concessiehouder
|
Januari 2022
|
|
Door concessiehouders die op basis van actuele raming onderbouwing aandragen voor
aanpassen beschikking.
|
95% van de geactualiseerde aangevraagde bvov. Ten behoeve van liquiditeit. Op basis
van zeer betrouwbare schatting realisatie reizigersopbrengsten in 2021.
|
[als aan de orde] processtappen tot en met update beschikking concessieverlener aan
concessiehouder
|
|
|
|
|
Verantwoording concessiehouder/-verlener
|
Praktijk leert dat concessiehouders uiterlijk 1 september definitieve opbrengsten
van voorafgaand jaar rapporteren aan concessieverleners.
|
|
Benodigde verantwoordingsinformatie per concessie.
|
Zodra voor het grootste deel definitieve cijfers 2021 beschikbaar zijn ontleend aan
resultatenrekening concessie als onderdeel van een vastgestelde jaarrekening 2021.
Op onderdelen kan nog sprake zijn van de op het moment van verantwoorden beschikbare
best mogelijke inschatting. Het uitvoeren van het controleprotocol maakt onderdeel
uit van het verantwoordingsproces.
|
Toets verantwoording
|
|
|
Door concessieverlener
|
Iteratief proces tot verantwoording van iedere concessie van concessieverlener op
orde is.
|
Verantwoording concessieverlener aan Rijk
|
Voor 16 juli 2023. Een concessieverlener sluit boeken (voor SiSa) op 1 februari van
enig jaar. 16 juli 2022 is niet voor alle concessies haalbaar. Bijvoorbeeld omdat
opbrengsten van concessiehouders pas later beschikbaar komen.
|
Concessieverleners bieden het Rijk verantwoordingsinformatie (SiSa) aan.
|
|
Rijk beoordeelt voorgenomen vaststellingsbeschikking voor alle concessiehouders van
een concessieverlener voordat concessieverlener de concessiehouder informeert.
|
Vaststellingsbeschikking Rijk aan concessieverlener
|
Zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 31 december 2023
|
Rijk stelt definitieve uitkering aan concessieverlener vast. Rijk keert uit aan concessieverleners.
|
|
100%, verrekening met bedrag van beschikking.
|
Vaststellingsbeschikking concessieverlener aan concessiehouder
|
Zo spoedig mogelijk
|
|
Concessieverlener stelt definitieve beschikbaarheidsvergoeding vast voor haar concessie(houder)s.
|
Eindafrekening, 100%, verrekening met beschikking.
|
6 Verantwoordings- en monitoringsinformatie
6.1 Monitoring
De monitor bvov 2020-2021 biedt IenW kengetallen voor de volgende doelstellingen
-
• Budgetramingen bvov 2020 en 2021;
-
• Ondersteuning bij ontwikkeling beleidsvoornemens;
-
• Informeren Kamer (op globaal niveau, rekening houdend met afspraken over geheimhouding)
maar wel over al het OV in Nederland.
De kengetallen verschaffen inzicht in gemaakte keuzes binnen het ov en hoe de sector
reageert op veranderende omstandigheden.
Het gaat om gegevens per concessie, per maand, over de periode januari 2019 tot en
met december 2021.
De concessiehouders leveren de gevraagde monitoringsinformatie rechtstreeks aan het
Rijk. Alle aangeleverde informatie zal vertrouwelijk worden behandeld. Het Rijk verzorgt
geheimhoudingsverklaringen.
Vooralsnog bieden alle bedrijven realisatiecijfers aan en daarmee dus alleen cijfers
betreffende het verleden. IenW vraagt daarnaast prognoses van de ov-bedrijven voor
het lopende jaar en liefst voor de integrale periode waarover het ov een beroep op
een steunmaatregel van het Rijk beroep wil doen.
De cijfers worden iedere maand geactualiseerd. Mogelijk stelt de eerder gemelde realisatie
zich bij, in ieder geval zijn dan gegevens van een nieuwe maand beschikbaar.
De beschouwingsperiode van de monitor loopt van 1-1-2019 tot en met 31-12-2021. In
die periode is sprake van concessiewisselingen. Dan start een nieuw contract met mogelijk
een nieuwe concessiehouder en een ander ov aanbod. Het is de bedoeling dat ook de
realisatie van het oude contract door de toenmalige concessiehouder beschikbaar wordt
gesteld.
In geval van kostencontracten worden de gegevens over de opbrengsten in samenspraak
met de concessieverlener beschikbaar gesteld onder de noemers ‘directe reizigersopbrengsten’
en ‘OCW contract studentenkaart’ en niet als onderdeel van de concessievergoeding
(bijdragen concessieverlener) opgenomen.
Er is een spreadsheet Template bvov monitoring ontwikkeld waarin de gevraagde gegevens
zijn opgenomen. Deze template dient gebruikt te worden bij maandelijkse aanlevering.
Er is sprake van financiële en niet-financiële kengetallen.
De financiële kengetallen zijn dezelfde posten kosten en opbrengsten zoals in (het
format voor) de aanvraag bvov zijn opgenomen. Bij multimodale concessies gaat het
steeds om de optelsom van de kosten en opbrengsten. Als mogelijk (d.w.z. onder andere
niet te bewerkelijk) is splitsing van kosten en opbrengsten binnen een concessies
naar de diverse modaliteiten welkom. Dat maakt het mogelijk kosten en opbrengsten
te relateren aan de verschillende productiegrootheden die voor de verschillende modaliteiten
gebruikt worden.
Onder de noemer niet-financiële kengetallen worden de volgende gegevens gevraagd:
De diverse bedrijven gebruiken voor hun verschillende modaliteiten (trein, bus, tram,
metro, veerdienst) verschillende grootheden om de omvang van de productie aan te geven.
Voor een schets van de ontwikkeling in de omvang van de productie per combinatie van
concessie en modaliteit is diversiteit in deze grootheid geen bezwaar. Omdat het Rijk
echter ook ontwikkelingen op aggregatieniveaus wil kunnen volgen, is in overleg met
de ov-bedrijven een keuze gemaakt welk ‘standaard’ kengetal (of eventueel welke kengetallen)
voor de respectievelijke modaliteiten gebruikt zullen worden:
-
– Bus: dienstregelingsuren (dru’s);
-
– Rail (trein, tram, metro): treinkilometers (trkms) ook wel dienstregelingskilometers
(drkms) genoemd. Bij deze productiegrootheid speelt de capaciteit (bakken, stellen,
zitplaatsen) geen rol.
Het gaat om geplande dru’s/trkms/drkms op basis van meest recente inzichten d.w.z.
niet op basis van originele vervoersplannen en niet om de daadwerkelijk gerealiseerde
productie.
Een extra productiegrootheid voor railvervoer die ook inzicht biedt in de vervoercapaciteit
(bak-, stel- en/of zitplaatskilometers) is welkom.
In geval van multimodale concessies wordt de productiegrootheid per modaliteit gevraagd.
Een concessie met bus en regionale trein levert het aantal dru’s per maand voor de
bus en tenminste het aantal drkms/trkms.
6.2 Verantwoording
Een concessiehouder legt voorafgaand aan de vaststellingsbeschikking op basis van
definitieve en vastgestelde cijfers verantwoording af aan een concessieverlener. Die
verantwoording maakt duidelijk dat tegemoet gekomen is aan de voorwaarden en criteria
die gelden voor toekenning van de bvov 2021.
De opbrengstgegevens kunnen door de concessieverlener worden toegevoegd (kostencontract).
In het kader van de verantwoording is een controle nodig door de externe accountant
van de financiële verantwoording van een concessie aan de hand van een controleprotocol.
Een concessieverlener legt verantwoording af aan het Rijk, in geval van een decentrale
overheid geldt de reguliere SiSa-methodiek. In de relatie tussen Rijk en decentrale
overheid bestaat een regeling Spuk die onder meer beschrijft hoe verantwoording plaats
dient te vinden.
Het Rijk ziet in haar coördinerende rol toe op de juiste besteding van de middelen
door de concessieverleners (opnieuw het Rijk en de decentrale overheden) middels de
SiSa-methodiek.
Het Rijk is in haar coördinerende rol enkel verantwoordelijk voor de uitkering aan
concessieverleners en de verantwoording die de concessieverleners daartoe dienen te
verstrekken. De uitkering betreft een voorschot en de verrekening daarvan zodra de
definitieve bvov 2021 is vastgesteld (waaronder een mogelijke terugbetalingsplicht).
De concessieverleners zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van zowel de aanvraag
als de verantwoordingsstukken en het verzorgen van de daaruit voortvloeiende beschikkingen
over een beschikbaarheidsvergoeding.
Bij de aanvraag is nog geen sprake van verantwoordingsinformatie. Bij de toekenningsbeschikking
worden de verwachte kosten en baten beoordeeld op aannemelijkheid. Om reden van beperken
van complexiteit in de uitvoering en daaruit voortvloeiende doorlooptijd wordt een
beschikking mede op vertrouwen gebaseerd. De aanvraag van een concessiehouder dient
gepaard te gaan met een verklaring dat de voorwaarden en consequenties bij niet nakomen
daarvan onderschrijft. Zie verder de bijlage Format aanvraag bvov 2021.
De verantwoording voorafgaand aan de vaststellingsbeschikking zal aansluiten bij de
systematiek van de jaarrekening van vervoerders en concessieverleners met een separate,
aanvullende verklaring voor de bvov 2021. De eigen externe accountant krijgt daartoe
een lijstje met specifieke punten voor controle afgeleid van voorwaarden en toekenningscriteria.
De volgende opsomming bevat punten die onderdeel worden van het controleprotocol voor
de verantwoording van aanvraag voor de beschikbaarheidsvergoeding 2021:
-
• Kosten die voor de aanvraag bvov 2021 zijn gebruikt (de referentiekosten), betreffen
het daadwerkelijke kostenniveau van een concessie in 2019;
-
• In geval van een nieuw concessiecontract dat later dan 1 januari 2019 is ingegaan,
vormen de kosten op de meest actuele begroting (2020 of 2021) de referentiekosten.
Er zijn geen kosten uit een andere periode naar genoemde periodes gehaald. De begroting
is niet beïnvloed door de effecten van of het beleid als gevolg van de coronacrisis
(waaronder de bvov);
-
• Kosten en opbrengsten die voor de verantwoording bvov 2021 zijn gebruikt, hebben alleen
betrekking op de subsidiabele periode. Waarbij de opbrengsten volledig in die periode
genomen zijn en dus niet naar een moment buiten de subsidiabele periode verschoven
terwijl de kosten daadwerkelijk in 2021 gemaakt zijn en er geen kosten uit een andere
periode naar de subsidiabele periode gehaald zijn;
-
• De kosten en opbrengsten uit de jaarrekening zijn gezuiverd voor posten en correcties
die betrekking hebben op voorgaande of opvolgende periodes zodat opbrengsten en kosten
aan de juiste periode worden toegerekend;
-
• Vastgesteld is dat de bvov 2021 geen aanleiding is geweest voor anders dan een normale,
gebruikelijke financieel-administratieve handelwijze met betrekking tot de commerciële
resultatenrekening. Dus dat er geen wijzigingen in grondslagen zijn doorgevoerd om
voordeel of nadeel te behalen uit de bvov 2021. Is dat wel het geval dan dienen deze
voor- en nadelen te worden gecorrigeerd in de verantwoording van de bvov 2021;
-
• De concessieverlener verzorgt een verklaring dat de concessiehouder gedurende de subsidiabele
periode een dienstregeling heeft uitgevoerd zoals overeengekomen en conform de voorwaarden
van de regeling bvov2021 zoals in deze notitie beschreven;
-
• De kosten op de winst- en verliesrekening van 2019 en 2021 zijn een correcte weergave
van de daadwerkelijk gemaakte kosten voor uitvoering van de concessie in die periode;
-
• Een vervoerder heeft over en in 2021 geen dividend uitgekeerd en over, in 2021 geen
bonussen voor rvb en hoger management (Raad van Bestuur, bestuur en directie) en in
2021 geen eigen aandelen ingekocht. Waarbij onder ‘in het jaar 2021’ moet worden begrepen
dat eventuele kosten voortvloeiend uit beleid, afspraken en toezeggingen uit eerdere
jaren niet aan de kosten zijn toegevoegd die onderdeel zijn van de aanvraag voor een
beschikbaarheidsvergoeding;
-
• Een vervoerder heeft in 2021 geen ontslagvergoeding aan RvB verstrekt die de norm
overschrijdt van maximaal één jaarsalaris en een opzegtermijn van maximaal zes maanden;
-
• Een vervoerder heeft in de kostengrondslag voor de bvov 2021 geen ontslagvergoedingen
voor RvB-leden opgenomen;
-
• In de kosten concessiehouder van 2021 zijn geen ontslagvergoedingen voor personeel
opgenomen die gerelateerd zijn aan een reorganisatie die het gevolg is van de coronacrisis;
-
• Voor zover deze betrekking heeft op bedrijfsactiviteiten waarvoor de bvov 2021 wordt
toegekend, is geen vergoeding ontvangen uit het steunpakket van het Rijk voor banen
en economie tijdens de coronacrisis dan wel wordt de ontvangen vergoeding terugbetaald
aan het Rijk;
-
• Het openbaar vervoersbedrijf of de groep waar het vervoersbedrijf deel van uitmaakt,
neemt de beschikbaarheidsvergoeding 2021 op in de fiscale winst over het jaar 2021;
-
• De kosten en opbrengsten van een concessie zijn indien nodig vanwege een resultatenrekening
op een hoger niveau in het bedrijf van de concessiehouder, zoals in deze notitie beschreven
afgeleid van dat hogere niveau;
-
• Er geen sprake is van dubbeltellingen in de ‘Kosten concessiehouder’ door specifieke
Covid-19-kosten;
-
• Specifieke Covid-19-kosten komen voor vergoeding in aanmerking als ze goedgekeurd
zijn voor subsidiering in de regeling bvov 2020 en voor zover de omvang er van naar
rato (van de afwijkende periode) overeenkomt met dezelfde kostensoorten voor de bepaling
van de bvov2020. Uitgezonderd de kosten voor voorzieningen die in 2020 nog niet geheel
gerealiseerd zijn, betreft het alleen kosten van structurele aard.
-
• Er zijn geen kosten en corresponderende opbrengsten opgenomen van onderdelen, activiteiten
of projecten die 100% risicodragend bekostigd zijn door de concessieverlener;
-
• In geval 95% kostendekking voor een concessie gevraagd is, heeft die concessie in
2019 een winstmarge gekend van 2% of minder (berekend zoals beschreven in paragraaf
4.3). In geval van een nieuwe concessie of nieuw concessiecontract (met een ingangsdatum
na 1 januari 2019) kende de meest actuele begroting (2020 of 2021) een winstmarge
van 2% of minder;
-
• Er zijn geen intercompany transacties die afwijken van een consistente gedragslijn
van voorgaande jaren;
-
• Er is geen sprake van kosten en/of opbrengsten die normaal gesproken ten laste van
reeds in het verleden gevormde voorzieningen komen. Dotaties zijn mogelijk. Ook voor
voorzieningen geldt dat sprake moet zijn van een consistente lijn in tijd;
-
• Er geen sprake is van kosten als gevolg van Covid-19-gerelateerde impairment afboekingen
(zie toelichting in de tabel op pagina 10, bij Afschrijving).
Bijlage Format aanvraag en verantwoording bvov 2021
Het eerste format toont de gegevens die bij aanvraag van de bvov 2021 verstrekt moeten
worden. Behalve op een aanvraagformulier kunnen deze gegevens in een spreadsheet ingevuld
worden met behulp waarvan het voorschot bvov 2021 berekend wordt. De aanvraag betreft
het verzoek om een toekenningsbeschikking. De verantwoording op weg naar de vaststellingsbeschikking
zal om andere informatie vragen. Voorschot en definitieve bvov werken met een verschillende
kostenbasis. Zo zijn bij de aanvraag de geïndexeerde referentiekosten aan de orde
en bij de verantwoording de daadwerkelijke kosten van 2021. Vandaar dat een tweede
format is opgenomen met een aanzet ten behoeve van de verantwoording en definitieve
afrekening bvov 2021.
De geïndexeerde referentiekosten zijn bij aanvraag bekend. Afhankelijk van het moment
van aanvraag betreffen de opbrengsten een aantal maanden realisatie en een aantal
maanden prognose.
Per concessie
|
|
|
In duizenden euro’s
|
Kosten concessiehouder
|
93% of eventueel 95%1 van de geïndexeerde kosten concessie referentieperiode (referentiekosten)
|
|
xref
|
Niet geïndexeerde kosten concessie in de referentieperiode
|
|
|
Toegepaste index om kosten referentieperiode op het oorspronkelijke prijspeil, op
prijspeil 2021 te brengen
|
• 4,27% bij oorspronkelijk prijspeil 2019.
• 1,34% bij oorspronkelijke prijspeil 2020.
|
|
93% of eventueel 95% van de totale Covid-19 kosten (gedetailleerd uitgewerkt in extra
tabel)
|
|
y21
|
|
|
Subtotaal kosten concessiehouder
|
xref + y21
|
Opbrengsten concessie
|
Reguliere subsidies concessieverlener conform contract
|
Vaste exploitatiebijdrage door concessieverlener
|
a21
|
Aanvullende subsidies en opbrengsten
|
c21
|
OCW contract studentenkaart
|
|
d21
|
Directe opbrengsten van reizigers
|
|
e21
|
Andere opbrengsten
|
Andere opbrengsten of subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding
coronavirus dat Covid-19 veroorzaakt
|
f21
|
|
|
Subtotaal opbrengsten concessiehouder
|
a21+ c21+ d21+ e21+ f21
|
X Noot
1Een kostendekking van 95% kan aangevraagd als een concessie voldoet aan de criteria
voor extra 2% kostendekking.
Het voorschot bvov van een toekenningsbeschikking bedraagt 80%*((xref+y21) – (a21+c21+d21+e21+f21)).
Bij een aanvraag verklaart de aanvrager:
-
• bekend te zijn met en zich te zullen houden aan de voorwaarden, verplichtingen zoals
genoemd in de geldende wet- en regelgeving;
-
• alle gevraagde gegevens naar waarheid en beste weten te hebben verstrekt;
-
• zich te verplichten tot latere verantwoording van deze aanvraag conform het hetgeen
de regeling Spuk en deze notitie beschrijven;
-
• de voorwaarden in regeling Spuk en deze notitie (paragraaf 4.4) alsmede de consequenties
voor niet nakomen te onderschrijven;
-
• dat de aanvraag wordt ingediend door de rechtmatige concessieverlener en concessiehouder
gegeven de subsidiabele periode;
-
• de eventuele specifieke Covid-19 kosten in detail conform onderstaande tabel aangevraagd
te hebben. Waar aan de orde en mogelijk behoort de achtergrond van de kosten (aantal
* prijs) opgenomen te worden.
Begin januari 2022 – dan is een zeer betrouwbare schatting van de realisatie reizigersopbrengsten
in periode januari -december 2021 beschikbaar, zal er een mogelijkheid zijn voor een
update van de aanvraag. Op basis van die update volgt een voorschot van 95% van de
aangepaste toekenningsbeschikking.
|
Maatregelen Covid-19 (in duizenden euro’s)
|
Kosten (aantal * prijs)
|
Afronden realisatie goedgekeurde
voorzieningen
bvov 2020
|
....
|
|
......
|
|
Terugkerende kosten
eveneens goedgekeurd
in regeling bvov 2020.
|
Mondkapjes, handschoenen en andere beschermingsmaatregelen chauffeurs / bestuurders
/ machinisten / conducteurs / monteurs
|
|
Ontsmetting / schoonmaak werkplek chauffeurs / bestuurders / machinisten / conducteurs
/ monteurs
|
|
Covid-19 testen personeel
|
|
Extra schoonmaak voertuigen/treinen/kleding/kantoor
|
|
Extra inzet BOA’s/handhavers, voor zover nodig voor het uitvoeren van de in het OV-protocol
opgenomen taken en voor bestrijding van zwartrijders.
|
|
Tijdelijk inzetten medewerkers die reizigersstromen begeleiden rondom drukke knooppunten
(‘crowd control’, verkeers- en/of reizigersstroomregulatie), bijv. t.b.v. omleiden
auto-/fiets-/ loopverkeer op en rond haltes en stations, aanwijzen rustige plekken
in voertuigen en treinen, actieve weigering extra instappers bij ‘vol’, etc. Voor
zover dit extra personele kosten op de resultatenrekening van een concessie betreft.
|
|
|
Communicatiekosten spelregels en van overige Covid-19-zaken
|
|
|
Informatievoorziening aan reizigers gericht op het voorkomen van de verspreiding van
COVID-19
|
|
Onderstaand tweede format toont de gegevens die bij verantwoording van de bvov 2021
verstrekt moeten worden.
Per concessie
|
|
|
In duizenden euro’s
|
Kosten concessiehouder
|
93% of eventueel 95% van de geïndexeerde kosten concessie referentieperiode (referentiekosten)
|
Zie aanvraag
|
xref
|
Niet geïndexeerde kosten concessie in de referentieperiode
|
|
Toegepaste index om kosten referentieperiode op het oorspronkelijke prijspeil, op
prijspeil 2021 te brengen
|
|
93% of eventueel 95% van de totale Covid-19 kosten (gedetailleerd uitgewerkt in extra
tabel)
|
y21
|
Daadwerkelijke kosten concessie in de subsidiabele periode
|
|
k21
|
93% of eventueel 95% van de totale Covid-19 kosten (gedetailleerd uitgewerkt in extra
tabel)
|
Daadwerkelijke specifieke Covid-19-kosten gedurende subsidiabele periode
|
l21
|
|
|
Subtotaal kosten concessiehouder
|
k21 + l21
|
Opbrengsten concessie
|
Reguliere subsidies concessieverlener conform contract
|
Daadwerkelijk door concessieverlener verstrekte vaste exploitatiebijdrage gedurende
subsidiabele periode
|
a21’
|
Aanvullende subsidies en opbrengsten (daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode)
|
c21’
|
OCW contract studentenkaart
|
Daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode
|
d21’
|
Directe opbrengsten van reizigers
|
Daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode
|
e21’
|
Andere opbrengsten
|
Andere opbrengsten of subsidies in het kader van naleven beleid voorkomen verspreiding
coronavirus dat Covid-19 veroorzaakt (daadwerkelijk, gedurende subsidiabele periode)
|
f21’
|
|
|
Subtotaal daadwerkelijke opbrengsten concessiehouder
|
a21’+ c21’+ d21’+ e21’+ f21’
|
De eerste vier rijen van ‘Kosten concessiehouder’ zijn overgenomen van de laatste
(meest actuele aanvraag). Naar verwachting zijn deze gegevens bij verantwoording identiek
aan de bij de laatste aanvraag voor dit onderdeel verstrekte gegevens. Om pragmatische
redenen is het prettig dat ze subsidieverstrekker deze gegevens bij de verantwoording
opnieuw krijgt aangeboden.
Het bedrag bvov 2021 van de vaststellingsbeschikking wordt stapsgewijs als volgt bepaald
(zie paragraaf 4 Berekening bvov 2021):
-
1. de voorgenomen bvov 2021 wordt bepaald door het tot het moment van verantwoording
toegekende voorschot bvov 2021 te verhogen met
-
a. 93% of 95% van het verschil daadwerkelijke (l21) -/- prognose Covid-19-kosten (meest
actuele opgave); opgeteld bij
-
b. het verschil tussen de tot nu geprognosticeerde opbrengsten -/- daadwerkelijke opbrengsten
concessie (a21’+c21’+d21’+e21’+f21’).
-
2. De totale opbrengsten van de concessie worden bepaald door de optelsom te nemen van
het subtotaal daadwerkelijke opbrengsten concessie en de voorgenomen bvov 2021 bepaald
onder a.
-
3. Het concessieresultaat te bepalen door het subtotaal kosten concessiehouder (k21+l21)
af te trekken van de onder 2 bepaalde totale opbrengsten van de concessie.
-
4. Het bedrag bvov 2021 van de vaststellingsbeschikking is gelijk aan de voorgenomen
bvov 2021 (bepaald onder 1) minus een eventueel positieve uitkomst van het concessieresultaat
bepaald onder 3.
Bijlage Overzicht openbaar vervoer concessies
In onderstaande tabel zijn alleen de concessiecontracten opgenomen die aan de orde
zijn in 2021. Deze contracten zijn ingegaan voor 1-1-2021.
|
Concessie
|
Overheid, concessieverlener
|
Vervoerder
|
1
|
Achterhoek-Rivierenland
|
Provincie Gelderland
|
Arriva Personenvervoer Nederland BV
|
2
|
Amstelland-Meerlanden
|
Vervoerregio Amsterdam
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
3
|
Arnhem – Nijmegen
|
Provincie Gelderland
|
Hermes Openbaar Vervoer B.V.
|
4
|
Bus Rotterdam
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
RET N.V.
|
5
|
Busvervoer Almere
|
Gemeente Almere
|
Keolis Nederland bv
|
6
|
Drechtsteden, Molenlanden en Gorinchem
|
Provincie Zuid-Holland
|
Qbuzz B.V.
|
7
|
Fast Ferry Hoek van Holland-Maasvlakte
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
RET
|
8
|
Fast Ferry Vlissingen-Breskens
|
Provincie Zeeland
|
Westerschelde Ferry B.V.
|
9
|
Gooi- en Vechtstreek
|
Provincie Noord-Holland
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
9a
|
Gooi- en Vechtstreek 2021 – 2030 (per 11 -7-2021)
|
Provincie Noord-Holland
|
Transdev Nederland Mobility Services NV.
|
10
|
Groningen Drenthe
|
OV-bureau Groningen en Drenthe
|
Qbuzz B.V.
|
11
|
Haaglanden Stad
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
HTM Personenvervoer NV
|
12
|
Haaglanden Streek
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
EBS Public Transportation BV
|
13
|
Haarlem-IJmond
|
Provincie Noord-Holland
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
14
|
Hoeksche Waard-Goeree-Overflakkee
|
Provincie Zuid-Holland
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
15
|
Hoofdrailnet
|
Ministerie van IenW
|
NV Nederlandse Spoorwegen
|
16
|
IJssel-Vecht (noodconcessie per 13 december 2020), Overijssel
|
Provincie Overijssel
|
Keolis Nederland bv
|
17
|
IJssel-Vecht (noodconcessie per 13 december 2020), Veluwe
|
Provincie Gelderland
|
Keolis Nederland bv
|
18
|
IJsselmond
|
Provincies Flevoland
|
OV Regio Ijsselmond N.V.
|
19
|
IJsselmond
|
Provincies Overijssel
|
OV Regio Ijsselmond N.V.
|
20
|
Limburg
|
Provincies Limburg en
Gelderland
|
Arriva Personenvervoer Nederland BV
|
21
|
Maastunnelveer
|
Gemeente Rotterdam
|
Aquabus
|
22
|
Netz Westliches Münsterland (specifiek het Nederlandse deel van de treindiensten RB51
Enschede-Dortmund en RB64 Enschede-Münster)
|
Provincie Overijssel en
gemeente Enschede
|
DB Regio AG, Regio NRW
|
23
|
Noord- en Zuidwest Fryslân en Schiermonnikoog
|
Provincie Fryslân
|
Arriva Personenvervoer Nederland BV
|
24
|
Noord-Holland Noord
|
Provincie Noord-Holland
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
25
|
Regionaal spoorvervoer Fryslan
|
Provincie Fryslân
|
Arriva Personenvervoer Nederland BV
|
26
|
Regionaal Spoorvervoer Groningen
|
Provincie Groningen
|
Arriva Personenvervoer Nederland BV
|
27
|
Noordzeekanaalponten
|
Gemeente Amsterdam
|
GVB Veren B.V.
|
28
|
Oost-Brabant
|
Provincie Noord-Brabant
|
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.
|
29
|
Parkshuttle Rivium
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
30
|
Provincie Utrecht
|
Provincie Utrecht
|
Keolis Nederland bv
|
31
|
Rail Haaglanden
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
HTM Personenvervoer NV
|
32
|
Rail Rotterdam
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
RET N.V.
|
33
|
Regio Utrecht
|
Provincie Utrecht
|
Qbuzz B.V.
|
34
|
Stadsvervoer Amsterdam
|
Vervoerregio Amsterdam
|
GVB Exploitatie BV
|
35
|
Lelystad
|
Gemeente Lelystad
|
Arriva Personenvervoer Nederland BV
|
36
|
Teutoburger Wald-Netz (specifiek het Nederlandse deel van de treindienst RB61 Hengelo-Bielefeld)
|
Provincie Overijssel
|
Keolis Deutschland
|
37
|
Treindienst Ede-Wageningen Amersfoort
|
Provincie Gelderland
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
38
|
Treindienst Gouda-Alphen aan den Rijn
|
Provincie Zuid-Holland
|
NS Reizigers BV
|
39
|
Twents (inclusief ZHO)
|
Provincie Overijssel
|
Keolis Nederland bv
|
40
|
Vechtdallijnen
|
Provincies Overijssel en Drenthe
|
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.
|
41
|
Veerverbinding Kralingen-Feijenoord
|
Gemeente Rotterdam
|
Aquabus
|
42
|
Veerverbinding RDM terrein e.o.
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
Aquabus
|
43
|
Voorne-Putten en Rozenburg
|
Metropoolregio Rotterdam Den Haag
|
EBS Public Transportation BV
|
44
|
Waddenveren
|
Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat
|
Rederij Doeksen/TSM (Friese Waddenveren West) en Rederij Wagenborg (Friese Waddenveren
Oost)
|
45
|
Waterbus Dordrecht-Drechtsteden
|
Provincie Zuid-Holland
|
Aquabus BV
|
46
|
Waterland
|
Vervoerregio Amsterdam
|
EBS Public Transportation BV
|
47
|
West-Brabant
|
Provincie Noord-Brabant
|
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.
|
48
|
Zaanstreek
|
Vervoerregio Amsterdam
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
49
|
Zeeland
|
Provincie Zeeland
|
Connexxion Openbaar Vervoer N.V.
|
50
|
Zuid-Holland Noord
|
Provincie Zuid-Holland
|
Arriva Personenvervoer Nederland B.V.
|
51
|
Zuidoost Fryslân en Waddeneilanden
|
Provincie Fryslân
|
Arriva Personenvervoer Nederland BV
|
52
|
Zuidoost-Brabant
|
Provincie Noord-Brabant
|
Hermes Openbaar Vervoer B.V.
|
53
|
Zwolle-Enschede
|
Provincie Overijssel
|
Keolis Nederland bv
|
54
|
Zwolle-Kampen
|
Provincie Overijssel
|
Keolis Nederland bv
|