Regeling van de Minister van Economische Zaken en Klimaat van 30 april 2021, nr. WJZ/ 21089210, tot wijziging van de Regeling CO2-heffing industrie

De Minister van Economische Zaken en Klimaat,

Gelet op de artikelen 16b.3, derde lid, 16b.5, tweede lid, 16b.8, tweede lid en 16b.23, tweede lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

ARTIKEL I

De Regeling CO2-heffing industrie wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 8, tweede lid, wordt onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel d, een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. Bij het verbranden van afvalstoffen wordt een oxidatiefactor van 1 toegepast.

B

Artikel 12 komt te luiden:

Artikel 12. Berekening industriële jaarvracht broeikasgasinstallaties

De industriële jaarvracht voor broeikasgasinstallaties wordt berekend volgens de formule:

industriële jaarvracht = EMinstallatieEMelektriciteitEMstadsverwarming

Waarbij:

EMinstallatie staat voor: de totale emissie uitgedrukt in tCO2(e) per jaar als vermeld in het emissieverslag;

EMelektriciteit staat voor de som van (a), (b) en (c):

  • (a) de hoeveelheid brandstoffen ingezet voor de opwekking van elektriciteit in de installatie in TJ per jaar als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau vermenigvuldigd met de gewogen gemiddelde emissiefactor voor brandstoffen ingezet voor de opwekking van elektriciteit in t CO2 /TJ als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau of het industrieel emissieverslag;

  • (b) de emissies van rookgasreiniging bij warmtekrachtkoppeling als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau of het industrieel emissieverslag vermenigvuldigd met de relevante toekenningsfactor FCHP,El (vergelijking 12), bedoeld in bijlage VII, onderdeel 8, van de Verordening kosteloze toewijzing van emissierechten;

  • (c) de emissies van rookgasreiniging in verband met elektriciteitsopwekking anders dan met warmtekrachtkoppeling;

EMstadsverwarming staat voor: emissie uitgedrukt in tCO2(e) ten gevolge van de productie van warmte voor stadsverwarming als bedoeld in artikel 2, vierde lid, in samenhang met Bijlage IV, onderdeel 2.2 van de Verordening kosteloze toewijzing emissierechten als vermeld in het verslag over het activiteitsniveau of het industrieel emissieverslag. Indien driekwart of minder dan driekwart van de totaal geproduceerde meetbare warmte in dat kalenderjaar is uitgevoerd ten behoeve van stadsverwarming dan staat EMstadsverwarming gelijk aan nul.

C

In artikel 17, tweede lid, vervalt telkens ‘en activiteit 98’.

D

In artikel 29, derde lid, onderdeel b, wordt ‘veertig procent’ vervangen door ‘dertig procent’.

E

Bijlage I, onderdeel I, onder 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. In subonderdeel b wordt ‘uitgedrukt in T’ vervangen door ‘uitgedrukt in TJ’.

2. Subonderdeel c komt te luiden:

  • c. De emissiefactor van de warmte die is opgewekt voor stadsverwarming in tCO2(e)/TJ warmt.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 30 april 2021

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, B. van ’t Wout

TOELICHTING

1. Algemeen

In de Regeling CO2-heffing industrie worden, ter uitvoering van de Wet CO2-heffing industrie, nadere regels gesteld aan: het industrieel monitoringsplan, de berekening en verslaglegging van de industriële jaarvracht, het register dispensatierechten industrie en de berekening van dispensatierechten. Bij de uitwerking van deze regels is nauw aangesloten bij de regels van het EU ETS.

Met deze wijziging van de Regeling CO2-heffing industrie (hierna: de regeling) wordt een aantal technische aanpassingen doorgevoerd.

2. Inhoud

De wijzigingen in de regeling zien op een verduidelijking in de kentallen die gebruikt worden voor de monitoring van de emissies van afvalverbrandingsinstallaties, de toevoeging van een correctie voor de emissies van rookgasreiniging bij de berekening van de te belasten emissies, een aanpassing in de berekening van de correctie voor onderhoudstop bij acrylonitrilproductie en tot slot een wijziging in de wijze van het opgeven van emissies voor stadsverwarming in het industrieel emissieverslag. Deze wijzigingen worden hierna per onderdeel toegelicht.

Oxidatiefactor voor verbranding van afvalstoffen (onderdeel A)

In artikel 8, tweede lid, van de regeling wordt in onderdeel e een oxidatiefactor opgenomen voor het verbranden van afvalstoffen. In het Nederlandse model voor de monitoring van emissies van afvalverbrandingsinstallaties (hierna: AVI’s) is geen aparte oxidatiefactor opgenomen. De hoeveelheid koolstof die niet wordt omgezet en achterblijft in de assen is, in afwijking van de methodiek die wordt gehanteerd in het EU-ETS, al meegenomen in de kentallen die gebruikt worden in dit model. De standaard emissiefactoren die door de Nederlandse Emissieautoriteit (hierna: NEa) zijn vastgesteld voor AVI’s zijn afgeleid van deze kentallen. Dit betekent dat voor de verbranding van afvalstoffen er bij gebruik van standaardfactoren altijd uitgegaan moet worden van een oxidatiefactor van 1.

Correctie emissies van rookgasreiniging (onderdeel B)

In artikel 12, dat ziet op de berekening van de industriële jaarvracht, was geen rekening gehouden met het feit dat naast emissies ten gevolge van de inzet van brandstoffen er in enkele installaties ook emissies ontstaan als gevolg van rookgasreiniging. Deze emissies zijn geheel, of in het geval van warmtekrachtkoppelingen (WKK’s), gedeeltelijk toe te wijzen aan elektriciteitsopwekking en kunnen dus ook in mindering worden gebracht op de totale emissie van de installatie om de industriële jaarvracht te bepalen. Deze correctie wordt nu opgenomen in de formule.

Vervallen scope 98 (onderdeel C)

De verificatie-eis geldt alleen voor het (historisch) industrieel emissieverslag van AVI’s en lachgasinstallaties. Deze installaties moeten emissies rapporteren die zijn gemonitord conform het industrieel monitoringsplan dat moet voldoen aan Uitvoeringsverordening (EU) nr. 2018/2066 van de Commissie van 19 december 2018 inzake de monitoring en rapportage van de emissies van broeikasgassen overeenkomstig Richtlijn 2003/87/EG van het Europees parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 601/2012 van de Commissie (PbEU 2018, L334) (Verordening monitoring en rapportage emissiehandel). Scope 98 betreft de accreditatie voor de verificatie van gegevens die relevant zijn voor de toewijzing van gratis broeikasgasemissierechten. Deze accreditatie is niet relevant voor de verificatie van emissiegegevens en kan daarom vervallen in de regeling.

Correctie onderhoudsstop bij acrylonitrilproductie (onderdeel D)

Voor lachgasinstallaties wordt het historisch activiteitenniveau bepaald op basis van 2 referentiejaren in plaats van 5 jaar zoals voor de overige installaties geldt. De vermindering van emissies door een onderhoudsstop in één van deze jaren telt bij een referentieperiode van 2 jaar voor vijftig procent mee in het rekenkundig gemiddelde. Bij een referentieperiode van 5 jaar telt de vermindering van de emissies voor een onderhoudstop voor een vijfde deel (twintig procent) mee in het rekenkundig gemiddelde.

Om ongelijkheid te voorkomen wordt de invloed van de onderhoudsstop op het rekenkundig gemiddelde voor lachgas gecompenseerd door dit te verhogen met het verschil van dertig procent. Dit wordt bepaald door uit te gaan van dertig procent van het aantal dagen en de gemiddelde emissie per dag van de resterende dagen. Abusievelijk stond in artikel 29, derde lid, onderdeel b, veertig procent vermeld in plaats van dertig procent. Deze onjuistheid wordt hiermee gecorrigeerd.

Opgave emissies voor stadsverwarming in industrieel emissieverslag (onderdeel E)

Bijlage I, onderdeel I, beschrijft de minimale inhoud van het jaarlijkse industrieel emissieverslag voor broeikasgasinstallaties. Onder 5 staan de gegevens opgenomen over de emissies ten gevolge van de opwekking van warmte voor stadsverwarming. Hier wordt een wijziging in aangebracht waardoor de eisen aan het industrieel emissieverslag beter aansluiten op het verslag over het activiteitsniveau waarin de emissies voor stadsverwarming worden opgegeven door de hoeveelheid warmte en de emissiefactor van die warmte te vermenigvuldigen.

3. Regeldruk

Deze regeling bevat slechts technische wijzigingen en leidt niet tot extra regeldrukkosten voor bedrijven.

4. Inwerkingtreding

De regeling treedt in werking met ingang van 1 juli 2021. Daarmee wordt voor wat betreft de inwerkingtredingsbepaling aangesloten bij het beleid van vaste verandermomenten voor de regelgeving. Aan de minimale invoeringstermijn van twee maanden tussen publicatie en inwerkingtreding van de regeling wordt eveneens voldaan.

De Minister van Economische Zaken en Klimaat, B. van ’t Wout

Naar boven