BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL C
BIJLAGE 4.2.18, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 4.2.129. VAN DE REGELING NATIONALE EZK- EN LNV-SUBSIDIES
(TSH VLIEGTUIGMAAKINDUSTRIEPROJECT)
Inleiding
De luchtvaart moet bijdragen aan de doelstelling die in 2015 in Parijs is afgesproken:
de opwarming van de aarde beperken tot ruim beneden de 2 graden Celsius, met een streven
naar 1,5 graad. Om de Parijsdoelstelling te bereiken heeft de Europese Unie zich aan
een doelstelling gecommitteerd (in 2030 minimaal 40% reductie van de CO2-emissie ten opzichte van 1990). Alle Europese lidstaten moeten bijdragen aan deze
doelstelling door het bepalen van een nationale reductiedoelstelling. In Nederland
is daartoe op 28 juni 2019 het klimaatakkoord gepresenteerd1. In dit proces is een Duurzame Luchtvaartafel geïnitieerd door het ministerie van
Infrastructuur en Waterstaat. Het ministerie van Economische Zaken en Klimaat neemt
ook deel aan de gesprekken van de Duurzame Luchtvaarttafel.
In de recent aan de Tweede Kamer gezonden Luchtvaartnota2 zet het kabinet erop in om de benodigde CO2-reductie te realiseren met een inzet op duurzame luchtvaartbrandstoffen en technologische
innovaties, zoals nieuwe vliegtuigontwerpen, lichte materialen en nieuwe vormen van
aandrijving.
Voor het realiseren van deze innovatiedoelen zijn het Europese kaderprogramma voor
onderzoek en technologie-ontwikkeling voor 2021–2027 en de Europese Green Deal mogelijkheden
om de transitie naar duurzame luchtvaart te versnellen. Nederland wil daarbij op het
terrein van technologische innovaties waar mogelijk aansluiten op Europese initiatieven.
Enerzijds om de transitie te versnellen en het Europese beleid mede vorm te geven,
anderzijds omdat de positie van de Nederlandse maakindustrie afhangt van implementatie
van de nationaal ontwikkelde kennis en technologie bij Europese vliegtuigbouwers.
Eén van de Europese instrumenten om vergroening en de energietransitie vorm te geven,
zijn de partnerschappen binnen Horizon Europe. Voor duurzame luchtvaart is daar met
name het Clean-Aviationpartnerschap van belang samen met zijn voorganger het Clean-Skypartnerschap.
De doelstelling van het Clean-Aviationpartnerschap is bij te dragen aan de ambitie
om klimaatneutrale luchtvaart te realiseren. Voor de periode tot 2030 is het doel
de ontwikkeling en demonstratie van lage emissie technologie. Op basis daarvan kan
de ontwikkeling van nieuwe vliegtuigen worden gestart met als doel een 30 tot 50%
hogere brandstofefficiëntie in 2050.
Doelstelling
Het doel van deze subsidiemodule is onderzoeksprojecten te stimuleren die bijdragen
aan verduurzaming van de luchtvaart en daarmee de relatie tussen Europees onderzoek
en innovatie en nationale onderzoeksactiviteiten op het terrein van civiele vliegtuigontwikkeling
te versterken. Hiermee wordt tevens invulling gegeven aan de oproep om de synergie
te bevorderen tussen nationale stimuleringsregelingen en het Europese partnerschap
Clean Aviation.
Subsidiabele projecten
Projecten dienen bij te dragen aan de verduurzaming van de luchtvaart en dan met name
aan de ontwikkeling van (technologie voor) schone vliegtuigen. Projecten dienen zich
te richten op de realisatie van de Nederlandse klimaatambities en daarnaast op het
versterken van het verdienvermogen van de luchtvaartindustrie in Nederland.
Projecten dienen verder bij te dragen aan de toepassing van de resultaten van het
Nederlandse luchtvaartonderzoek bij de grote luchtvaartbedrijven, bijvoorbeeld bij
de ontwikkeling en productie van duurzame vliegtuigen vanaf 2030. Daarmee dragen projecten
ook bij aan het verstevigen van de Nederlandse positie als luchtvaartland in Europa.
Reikwijdte
Voorbeelden van onderzoeks- en technologieontwikkelingsprojecten die zich kunnen kwalificeren
voor subsidie op grond van deze regeling zijn projecten gericht op toepassing van
lichtgewicht materialen, elektrificatie van vliegtuigen en systemen waarmee de toepassing
van alternatieve brandstoffen mogelijk wordt gemaakt.
Voor subsidie in de zin van deze regeling komen niet in aanmerking:
-
• innovatieprojecten gericht op de ontwikkeling of demonstratie voor de productie van
duurzame vliegtuigbrandstoffen;
-
• pilot- en demonstratieprojecten gericht op de verduurzaming van operationele activiteiten
van luchtvaart.
TOELICHTING
I. Algemeen
1. Aanleiding en doel
Deze regeling strekt tot wijziging van de Regeling nationale EZK- en LNV-subsidies
(hierna: RNES) en de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 (hierna: ROES).
In de RNES is het grootste deel van de subsidiemodules vervat op het terrein van zowel
het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat als het Ministerie van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit. Ook bevat de RNES een aantal algemene bepalingen die van toepassing
zijn op voormelde subsidiemodules. Deze algemene bepalingen vormen een nadere uitwerking
of aanvulling op de bepalingen uit het Kaderbesluit nationale EZK- en LNV-subsidies
(hierna: Kaderbesluit). Met deze wijziging wordt aan de RNES de subsidiemodule TopSector
High Tech Vliegtuigmaakindustrie toegevoegd (TSH Vliegtuigmaakindustrie). In de ROES
wordt de openstelling van deze module geregeld en wordt een wetstechnische correctie
doorgevoerd betreffende de openstelling van de module voor R&D-samenwerkingsprojecten
MKB-innovatiestimulering topsectoren.
Het doel van deze subsidiemodule TSH Vliegtuigmaakindustrie is onderzoeksprojecten
te stimuleren die bijdragen aan verduurzaming van de luchtvaart en daarmee de relatie
tussen Europees onderzoek en innovatie en nationale onderzoeksactiviteiten op het
terrein van civiele vliegtuigontwikkeling te versterken. Hiermee wordt tevens invulling
gegeven aan de oproep om de synergie te bevorderen tussen nationale stimuleringsregelingen
en het Europese partnerschap Clean Aviation.
Europa stimuleert onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technologieën via zevenjarige
Europese Kaderprogramma’s. In 2021 start een nieuwe cyclus van deze zevenjarige programma’s,
onder de naam Horizon Europe. In deze nieuwe cyclus ligt de focus van dit Europese
instrument op impact, dat wil zeggen het valoriseren en toepassen van ontwikkelde
technologie. Middels grote publiek-private partnerschappen beoogt de Europese Commissie
deze ambitie vorm te geven en de uitrol van innovaties te versnellen. Nederland onderschrijft
deze ambitie en heeft ingestemd met het creëren van meer synergie tussen nationale
initiatieven en de Europese partnerschappen.
Om deze beleidsdoelen vorm te geven zijn in 2021 middelen gereserveerd voor cofinanciering
van deelname aan publiek-private onderzoeksprogramma’s in het kader van het Europese
programma voor onderzoek en innovatie Horizon Europe. De middelen zijn in principe
beschikbaar voor vijf Europese Partnerschappen, waaronder Clean Aviation. De doelstelling
van het Clean-Aviationpartnerschap is bij te dragen aan de ambitie om klimaatneutrale
luchtvaart te realiseren. Voor de periode tot 2030 is het doel de ontwikkeling en
demonstratie van lage emissie technologie. Op basis daarvan kan de ontwikkeling van
nieuwe vliegtuigen worden gestart met als doel een 30 tot 50% hogere brandstofefficiëntie
in 2050.
Deze subsidiemodule richt zich op het Clean-Aviationpartnerschap, dat naar verwachting
rond september 2021 zal starten. Inzet is daarbij om de uitgangspositie van Nederlandse
partijen te versterken door het verlenen van subsidies voor voorbereidende projecten,
zowel voor deelname in het Clean-Aviation-partnerschap als voor de ontwikkeling van
nieuwe lage emissie of zelfs emissieloze vliegtuigen op basis van de resultaten van
Clean Aviation.
2. Inhoud van de regeling
De regeling richt zich op het stimuleren van projecten die bijdragen aan de verduurzaming
van de luchtvaart en dan met name op de ontwikkeling van (technologie voor) schone
vliegtuigen. Daarmee beoogt de regeling het versnellen van de realisatie van de doelstellingen
rond verduurzaming van de luchtvaart. Het betreft in het bijzonder bijdragen aan de
verduurzaming zoals vastgelegd in de luchtvaartklimaatdoelstellingen voor 2030 en
klimaatneutraal vliegen in 2050. Deze doelstellingen zijn afgesproken in de Duurzame
Luchtvaart Tafel als uitwerking van het klimaatakkoord. Doel is eveneens dat de projecten
bijdragen aan het versterken van het verdienvermogen van de vliegtuigmaakindustrie
in Nederland en kunnen leiden tot IP-posities van de Nederlandse sector.
Projecten dienen bij te dragen aan de toepassing van de resultaten van het Nederlandse
luchtvaartonderzoek bij de grote luchtvaartbedrijven, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling
en productie van duurzame vliegtuigen vanaf 2030. Van belang is daarbij dat de projecten
aantoonbaar bijdragen aan zowel de Nederlandse ambities voor duurzame luchtvaart als
de Europese programmering binnen Horizon Europe en daarmee realisatie van onderdelen
van de Nederlandse agenda via Horizon Europe.
Inhoudelijk kunnen dit projecten zijn gericht op de ontwikkeling en toepassing van
lichtgewicht composietmaterialen voor onder meer romp, vleugels of staart van vliegtuigen,
elektrische systemen benodigd voor de transitie naar elektrische vliegtuigen of de
ontwikkeling van componenten voor de introductie van alternatieve brandstoffen. Het
gaat daarbij om de ontwikkeling van technologie die kan worden toegepast in innovatieve
vliegtuigen en die relevant is voor het Europese Clean-Aviationprogramma. De ontwikkeling
van duurzame brandstoffen en technologie gericht op de operationele activiteiten zijn
uitgesloten.
3. Uitvoering
Deze subsidiemodule wordt namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat uitgevoerd
door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), een dienst van het Ministerie
van Economische Zaken en Klimaat. De aanvraag wordt ingediend bij RVO, met gebruikmaking
van de formulieren die door RVO ter beschikking worden gesteld. RVO is betrokken geweest
bij het opstellen van deze subsidiemodule en acht deze uitvoerbaar.
4. Openstelling en budget
In de ROES is vastgelegd dat de openstellingsperiode loopt van 17 mei 2021 tot en
met 24 augustus 2021. Het subsidieplafond is vastgesteld op € 9.500.000.
5. Staatssteun
De subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verstrekt, is aan te merken
als staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van
de Europese Unie, met uitzondering van subsidie voor niet-economische activiteiten
van onderzoeksorganisaties. Deze staatssteun is echter verenigbaar met de maximale
steunpercentages en voorwaarden van de algemene groepsvrijstellingsverordening3. Deze maxima en voorwaarden zijn opgenomen in artikel 25 (fundamenteel onderzoek,
industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling) van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
In de subsidiemodule wordt verwezen naar de relevante basis in de algemene groepsvrijstellingsverordening.
De openstelling van deze subsidiemodule zal ter kennisneming aan de Europese Commissie
worden gemeld, conform artikel 11, onder a, van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Indien een subsidie die op grond van deze subsidiemodule wordt verleend, staatssteun
bevat die door de algemene groepsvrijstellingsverordening wordt gerechtvaardigd, maakt
de Minister van Economische Zaken en Klimaat op grond van artikel 1.8 van de RNES
binnen zes maanden na de datum van subsidieverlening de volgende gegevens bekend:
-
a. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdelen a en b, van de algemene
groepsvrijstellingsverordening;
-
b. de gegevens, bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de algemene groepsvrijstellingsverordening,
voor zover de individuele steun meer bedraagt dan € 500.000.
6. Regeldruk
De gevolgen van deze subsidiemodule voor de regeldruk zijn beperkt. Zo zal het aantal
aanvragen naar verwachting beperkt zijn en rond de tien liggen. Voorts is bij het
opstellen van onderhavige module aangesloten bij reeds bestaande systemen en processen
bij RVO. Voor het doen van een aanvraag zal RVO voorlichtingsbijeenkomsten organiseren
en formats ontwikkelen ter ondersteuning van de aanvraag. Hiermee kunnen de benodigde
capaciteit, tijd en kosten voor het indienen van een aanvraag worden beperkt tot €
121.020 of wel 1.2% van het budget van de regeling. Het betreft de kosten die indieners
maken voor het opstellen van de aanvraag en het vormen van het samenwerkingsverband,
de kosten tijdens de uitvoering, zoals tijdregistratie en voortgangsrapportages, en
het afleggen van de eindverantwoording inclusief controle verklaringen.
De regeling is voorgelegd aan het Adviescollege Toetsing Regeldruk (ATR). Dit Adviescollege
heeft het dossier niet geselecteerd voor een formeel advies, omdat het geen omvangrijke
gevolgen voor de regeldruk heeft.
II. Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Dit onderdeel wijzigt artikel 4.2.7, waarin de vervaltermijnen voor de subsidiemodules
in titel 4.2 zijn vastgesteld. De subsidiemodule TSH Vliegtuigmaakindustrie vervalt
5 jaar na inwerkingtreding van de regeling. De subsidiemodule in paragraaf 4.2.19
en bijlage 4.2.18 blijven na de vervaldatum wel van toepassing op subsidies die eerder
op grond van deze module zijn verleend.
Artikel I, onderdeel B
Met dit artikel wordt een nieuwe paragraaf 4.2.19 opgenomen in de RNES. Deze paragraaf
bevat de subsidiemodule TSH Vliegtuigmaakindustrie. Hieronder worden de artikelen
afzonderlijk toegelicht.
Artikel 4.2.129. Begripsomschrijving
Voor subsidie op grond van deze module komen alleen projecten in aanmerking die bestaan
uit fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek of experimentele ontwikkeling of
een combinatie van deze vormen. In bijlage 4.2.18 (TSH Vliegtuigmaakindustrieproject),
waarnaar dit artikel verwijst, zijn innovatieprojecten, gericht op de ontwikkeling
of demonstratie voor de productie van duurzame vliegtuigbrandstoffen, en pilot- en
demonstratieprojecten, gericht op de verduurzaming van operationele activiteiten van
luchtvaart, uitgesloten van subsidie.
Voor een toelichting op de bijlage wordt verwezen naar de paragrafen 1 en 2 van het
algemeen deel van deze toelichting.
Artikel 4.2.130. Subsidieverstrekking
Met deze subsidiemodule wordt de samenwerking tussen partijen gestimuleerd, omdat
de subsidie alleen kan worden verleend aan een deelnemer in een samenwerkingsverband
voor het uitvoeren van een TSH Vliegtuigmaakindustrieproject. De subsidie wordt verleend
aan deelnemers van het samenwerkingsverband. In artikel 1 van het Kaderbesluit is
het begrip ‘samenwerkingsverband’ gedefinieerd. Een samenwerkingsverband moet bestaan
uit tenminste 2 deelnemers. In aanvulling daarop is in het tweede lid van artikel
4.2.130 RNES bepaald dat een samenwerkingsverband voor het uitvoeren van een TSH Vliegtuigmaakindustrieproject
bestaat uit tenminste één onderneming.
Artikel 4.2.131. Steunintensiteit
Het Kaderbesluit bevat algemene bepalingen over de subsidiabele kosten (artikel 10).
Op grond van artikel 10, zesde lid, van het Kaderbesluit komen alleen de kosten voor
vergoeding in aanmerking die voldoen aan de eisen van de algemene groepsvrijstellingsverordening.
Voor onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten zijn dat de volgende kosten (artikel 25,
derde lid, van de algemene groepsvrijstellingsverordening):
-
a. personeelskosten voor onderzoekers, technici en ander ondersteunend personeel, voor
zover zij zich met het onderzoeksproject bezighouden;
-
b. kosten van apparatuur en uitrusting, voor zover en zolang zij worden gebruikt voor
het project. Wanneer deze apparatuur en uitrusting niet tijdens hun volledige levensduur
voor het project worden gebruikt, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend
met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige
beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd;
-
c. kosten van gebouwen en gronden, voor zover en zolang zij worden gebruikt voor het
project. Wat gebouwen betreft, worden alleen de afschrijvingskosten overeenstemmend
met de looptijd van het project, berekend volgens algemeen erkende boekhoudkundige
beginselen, als in aanmerking komende kosten beschouwd. Wat gronden betreft, komen
de kosten voor de commerciële overdracht of de daadwerkelijk gemaakte kapitaalkosten
in aanmerking;
-
d. kosten van contractonderzoek, kennis en octrooien die op ‘arm's length-voorwaarden’
worden gekocht bij of waarvoor een licentie wordt verleend door externe bronnen, alsmede
kosten voor consultancy en gelijkwaardige diensten die uitsluitend voor het project
worden gebruikt;
-
e. bijkomende algemene kosten en andere operationele uitgaven, waaronder die voor materiaal,
leveranties en dergelijke producten, die rechtstreeks uit het project voortvloeien.
In het eerste lid van artikel 4.2.131 is aangegeven welk maximumpercentage voor de
subsidiabele kosten wordt gehanteerd. De percentages in de onderdelen b en c van dat
lid kunnen op grond van het tweede lid worden verhoogd met tien procentpunten indien
de aanvrager een middelgrote onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt
en betaald door die middelgrote onderneming of met 20 procentpunten, indien de aanvrager
een kleine onderneming is en de subsidiabele kosten worden gemaakt en betaald door
de kleine onderneming.
Gelet op de omvang van de projecten is in het derde lid een minimum subsidiebedrag
van € 500.000 per TSH Vliegtuigmaakindustrieproject vastgesteld.
De subsidie bedraagt tenminste € 125.000 per deelnemer aan het samenwerkingsverband.
Op grond van artikel 12, derde lid, van het Kaderbesluit moet de subsidieontvanger
bij een aanvraag om subsidie van € 125.000 of meer een afschrift van een rapport van
feitelijke bevindingen over de uitkomst van het accountantsonderzoek betreffende de
gehanteerde integrale kostensystematiek indienen. Dat moet uiterlijk bij de aanvraag
om subsidievaststelling gebeuren.
Het maximale subsidiebedrag bedraagt € 4.000.000 per TSH Vliegtuigmaakindustrieproject.
Wanneer voor een project een subsidie van meer dan € 500.000 wordt verstrekt, gelden
ingevolge artikel 9 en bijlage III van de algemene groepsvrijstellingsverordening
aanvullende eisen aan de informatieverstrekking over die subsidie.
Artikel 4.2.132. Verdeling van het subsidieplafond
Dit artikel bepaalt op welke wijze de Minister van Economische Zaken en Klimaat het
subsidieplafond verdeelt. Dat gebeurt op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Projecten worden gerangschikt op basis van het toegekende aantal punten. De criteria,
op basis waarvan wordt bepaald hoeveel punten worden toegekend aan projecten, staan
in artikel 4.2.135.
Artikel 4.2.133. Realisatietermijn
De termijn, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, van het besluit, is vijf jaar. Dat
betekent dat afwijzend wordt beslist op een aanvraag om subsidie op grond van deze
module, indien niet aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteiten binnen vijf
jaar kunnen worden voltooid.
Artikel 4.2.134. Afwijzingsgronden
Dit artikel bevat de afwijzingsgronden die, in aanvulling op de afwijzingsgronden
uit artikel 22 en 23 van het Kaderbesluit, van toepassing zijn. Wanneer voor één van
de rangschikkingscriteria minder dan drie punten aan een project zijn toegekend, wordt
op grond van onderdeel a geen subsidie verleend. Het is niet relevant of het gemiddelde
aantal punten dat aan de rangschikkingscriteria wordt toegekend drie punten of meer
is. Onderdeel b sluit uit dat subsidie wordt verstrekt indien voor een soortgelijk
project al eerder subsidie is verstrekt op grond van titel 4.2 van de RNES. Dat geldt
ook als het soortgelijke projecten van verschillende samenwerkingsverbanden betreft.
Artikel 4.2.135. Rangschikkingscriteria
Het subsidieplafond wordt verdeeld op volgorde van rangschikking van de aanvragen.
Op deze wijze worden projecten hoger gerangschikt naarmate zij meer punten toegekend
krijgen. Hoe hoger een project wordt gerangschikt, hoe eerder het voor subsidie in
aanmerking komt. Alleen aan de projecten die na de rangschikking binnen het subsidieplafond
passen, wordt subsidie verleend. Op het moment dat het subsidieplafond wordt overschreden,
wordt de onderlinge rangschikking van de subsidieaanvragen die bij de beoordeling
gelijk zijn gerangschikt vastgesteld door middel van loting (artikel 28, tweede lid,
van het Kaderbesluit).
In hoeverre een project bijdraagt aan versterking van de positie van Nederlandse partijen
in het Clean-Aviationpartnerschap (onderdeel d) wordt beoordeeld aan de hand van de
‘Shared vision - An ambitious vision on Clean Aviation’ en aan de hand van de ‘Strategic
Research & Innovation Agenda’.4
Artikel 4.2.136. Staatssteun
De subsidie, bedoeld in artikel 4.2.130, eerste lid, bevat staatsteun en wordt gerechtvaardigd
door artikel 25 van de algemene groepsvrijstellingsverordening. Voor een uitgebreidere
toelichting op de staatssteunaspecten wordt verwezen naar paragraaf 4 van het algemeen
deel van deze toelichting.
Artikel I, onderdeel C
Met dit onderdeel wordt een bijlage opgenomen in de RNES bij de module TSH Vliegtuigmaakindustrie.
Voor een toelichting hierop wordt verwezen naar de paragrafen 1 en 2 van het algemeen
deel van deze toelichting.
Artikel II
Met dit artikel wordt de tabel, behorende bij artikel 1 van de ROES, aangepast in
verband met de eenmalige openstelling van de subsidiemodule TSH Vliegtuigmaakindustrie.
De openstelling loopt van 17 mei 2021 tot en met 24 augustus 2021. Het subsidieplafond
voor deze openstelling bedraagt € 9,5 miljoen.
Met dit artikel wordt tevens een wetstechnische correctie gedaan voor de subsidiemodule
voor R&D-samenwerkingsprojecten MKB-innovatiestimulering topsectoren. Hiervoor was
abusievelijk alleen een sluitingsdatum opgenomen en geen openstellingsdatum. Met deze
wijziging wordt de openstellingsdatum van 1 juni 2021 toegevoegd.
Artikel III
Deze regeling treedt in werking met ingang van 15 mei 2021. Hiermee, en met publicatie
minder dan twee maanden voor de inwerkingtreding, wordt afgeweken van het beleid inzake
vaste verandermomenten, zoals opgenomen in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor
de regelgeving. Dit is gerechtvaardigd, omdat de doelgroep gebaat is bij een spoedige
inwerkingtreding.
De Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat,