Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 29 april 2021, 2021-0000071582, tot wijziging van de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca-, of recreatiesector

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I

De Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Na de definitie van ‘O&O-fonds’ wordt ingevoegd:

onderneming:

hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Bijlage van Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124);

2. In de definitie van onderwijsinstelling wordt na ‘onderdeel b,’ ingevoegd ‘of een instelling als bedoeld in artikel 1.4.1, eerste lid,’.

3. In de definitie van ‘samenwerkingsverband’ wordt na ‘een of meer organisaties’ ingevoegd ‘, niet zijnde verbonden organisaties als bedoeld in artikel 12, zesde lid,’.

B

In artikel 4, tweede lid, wordt na ‘kosten’ ingevoegd ‘van een subsidieaanvraag op grond van de hoofdstukken 2 of 4’ en na ‘bedragen’ ingevoegd ‘en van een subsidieaanvraag op grond van hoofdstuk 3 ten minste € 210.000.

C

In artikel 10, aanhef, wordt ‘kan de subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk worden geweigerd’, vervangen door ‘wordt de subsidie in ieder geval geheel of gedeeltelijk geweigerd’.

D

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. De voor subsidie in aanmerking komende kosten worden gemaakt in een door de minister aangewezen initiatiefperiode. Deze periode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie.

2. Het vierde lid vervalt.

E

Het tweede lid van artikel 20 komt als volgt te luiden:

  • 2. In afwijking van het eerste lid is de maximale subsidie bij deelname aan een samenwerkingsverband voor landbouwbedrijven € 20.000, voor visserijbedrijven € 30.000 en voor goederenververvoer over de weg € 100.000.

F

Artikel 24, vijfde lid, vervalt, onder vernummering van het zesde lid tot het vijfde lid.

ARTIKEL II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, met dien verstande dat artikel I, onderdeel F, terugwerkt tot en met 2 maart 2020.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 29 april 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

TOELICHTING

Algemeen

1. Algemeen

Deze regeling wijzigt de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- en recreatiesector. In de uitvoering van de regeling werd tegen een aantal onduidelijkheden en omissies aangelopen. Deze worden met deze regeling hersteld.

2. Inhoudelijk

De Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector is met ingang van 1 januari 2020 in werking getreden. In 2020 stonden drie aanvraagtijdvakken open. Ook in 2021 staan weer drie tijdvakken open. Het eerste tijdvak in 2021 voor mkb-ondernemingen stond open van 2 maart tot en met 31 maart en is dus inmiddels gesloten. Samenwerkingsverbanden en grootbedrijven in de sectoren landbouw, horeca en recreatie kunnen in 2021 een aanvraag indienen van 1juni 9.00 uur tot en met 30 juni 17.00 uur. Van 1 september 9.00 uur tot en met 30 september 17.00 uur kunnen mkb-ondernemingen een subsidieaanvraag indienen.

Met deze wijzigingsregeling worden een aantal (technische) wijzigingen doorgevoerd. De verhoging van het minimale subsidiebedrag wordt hieronder nader toegelicht.

Ondergrens subsidiebedrag samenwerkingsverbanden

In de huidige regeling geldt voor zowel individuele mkb-ondernemingen, grootbedrijven als samenwerkingsverbanden een minimum subsidiebedrag van € 5.000. Bij nader inzien ligt deze relatief lage ondergrens voor samenwerkingsverbanden niet voor de hand. Bij het opstellen van de regeling is er bewust voor gekozen het mogelijk te maken voor samenwerkingsverbanden een aanvraag in te dienen, om zo ook initiatieven op grotere schaal te kunnen stimuleren, bijvoorbeeld voor een hele sector of regio. In het eerste aanvraagtijdvak voor samenwerkingsverbanden, dat openstond van 1 april tot en met 30 juni 2020, zijn echter relatief veel aanvragen ingediend die eveneens als individuele aanvraag op grond van hoofdstuk 2 hadden kunnen worden ingediend. Om te stimuleren dat de middelen bedoeld voor het aanvraagtijdvak voor samenwerkingsverbanden ook daadwerkelijk worden ingezet waarvoor is beoogd wordt de ondergrens voor samenwerkingsverbanden vergroot.

Gekozen is voor een minimum subsidiebedrag van € 125.000, het bedrag waarbij subsidie verantwoord dient te worden middels een accountantsverklaring. Ruim twee derde van de ingediende initiatieven in het eerste tijdvak voor samenwerkingsverbanden voldeed aan deze eis. Aangezien de regeling uitgaat van verplichte cofinanciering voor samenwerkingsverbanden van 40 procent, betekent dit dat de gemaakte kosten minimaal € 208.333 (125.000/0,6) moeten bedragen. In de regeling is dit afgerond naar € 210.000.

3. Financiële gevolgen

De wijzigingen hebben geen financiële gevolgen.

4. Gevolgen voor de administratieve lasten

De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.

5. Communicatie

Deze regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De voor subsidieaanvragers relevante regels worden door Uitvoering van Beleid gecommuniceerd.

6. Inwerkingtreding

Aangezien met de wijzigingen een aantal onduidelijkheden en omissies hersteld worden is ervoor gekozen deze reparatiewetgeving snel in werking te laten treden. Vandaar dat wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Aan artikel I, onderdeel F, waarmee het huidige vijfde lid van artikel 24 komt te vervallen, is bovendien terugwerkende kracht verleend. Deze wijziging werkt terug tot en met 2 maart 2020.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A, onder 1

Aan artikel 1 is ter verduidelijking de definitie van ‘onderneming’ toegevoegd. Voor de definitie van onderneming is aangesloten bij het ondernemingsbegrip zoals is opgenomen in artikel 1 van de Bijlage van de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU 2003, L 124). Daarin is opgenomen dat als onderneming wordt beschouwd iedere eenheid, ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig een economische activiteit uitoefenen. Het begrip is nader uitgelegd in de gebruikersgids bij de definitie van kmo’s van de Europese Commissie en is te raadplegen via de website: https://op.europa.eu/s/nrYS.

Anders dan het Europese ondernemersbegrip wordt voor het bepalen van het aantal werkzame personen in de onderneming niet gekeken naar arbeidseenheden, maar naar fte. Dit betekent dat voor de telling werkzame personen in de onderneming, leerlingen of studenten die een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben, en werknemers met zwangerschaps- of ouderschapsverlof, eveneens worden meegenomen.

Met deze wijziging is aangesloten bij de huidige uitvoeringspraktijk.

Onderdeel A, onder 2

Met deze wijziging is hersteld dat niet-bekostigde mbo-onderwijsinstellingen zijn uitgesloten als hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband en daarmee in lijn gebracht met de uitvoeringspraktijk.

Onderdeel A, onder 3

Met deze wijziging is uitgesloten dat verbonden organisaties kunnen deelnemen aan eenzelfde samenwerkingsverband. De mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden om een subsidieaanvraag in te dienen is bij de invoering van de regeling opgenomen om met name ook initiatieven op grotere schaal te kunnen stimuleren. Gedacht kan worden aan initiatieven waarin mkb-ondernemingen samenwerken met bijvoorbeeld een branchevereniging of een onderwijsinstelling. Samenwerkingen binnen één onderneming, tussen verschillende vestigingen of tussen andere verbonden organisaties, waren bij het opstellen van de regeling niet beoogd en worden daarom uitgesloten. Deze organisaties kunnen uiteraard wel afzonderlijk een subsidieaanvraag indienen op grond van hoofdstuk 2 of 4.

Onderdeel B

Met de wijziging van artikel 4, tweede lid, is voor samenwerkingsverbanden het drempelbedrag van subsidiabele kosten verhoogd van € 5.000 naar € 210.000. Dit betekent dat wanneer de subsidiabele kosten onder de € 210.000 komen, het initiatief niet voor subsidie in aanmerking komt. Zie hierover ook de algemene toelichting onder paragraaf 2. Voor mkb-ondernemingen en grootbedrijven blijft het minimumbedrag van € 5.000 zoals reeds opgenomen in de regeling van toepassing.

Onderdeel C

In het huidige artikel 10 was per abuis opgenomen dat de subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd kán worden indien sprake is van een of meerdere van de in dat artikel opgenomen weigeringsgronden. Dit wordt met dit artikel hersteld waardoor niet langer sprake van een ‘kan-bepaling’. Deze wijziging heeft als gevolg dat wanneer zich een weigeringsgrond van artikel 10 voordoet, de subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd wordt.

Onderdelen D en F

Om subsidieaanvragers meer ruimte te geven en tegelijkertijd de regeling te vereenvoudigen, is een aantal wijzigingen aangebracht.

Met de wijziging van artikel 11, derde lid, is de initiatiefperiode niet meer beperkt tot de duur die subsidieaanvragers zelf opgeven. De initiatiefperiode loopt altijd gedurende de aanvankelijk maximale duur zoals opgenomen in artikel 11, eerste of tweede lid. Als het een subsidieaanvraag op grond van hoofdstuk 2 betreft, dan stelt de minister de initiatiefperiode vast op 12 maanden. Voor een subsidieaanvraag op grond van hoofdstuk 3 of 4 geldt een initiatiefperiode van 24 maanden.

De initiatiefperiode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van de subsidie in plaats van uiterlijk 3 maanden na subsidieverlening. In lijn hiermee is artikel 11, vierde lid, vervallen.

Het is voorgekomen dat subsidieaanvragers bij bijvoorbeeld een aanvraag op grond van hoofdstuk 2 opgaven dat de initiatiefperiode 8 maanden zou bedragen. Door de coronacrisis bleek het vervolgens niet haalbaar te zijn om een initiatief binnen die 8 maanden afgerond te krijgen. Verzocht werd dan om verlenging van de initiatiefperiode. Een dergelijk verzoek om verlenging is in beginsel toegestaan, ook indien het verzoek niet was ingediend uiterlijk 2 maanden voor afronding van de initiatiefperiode van 8 maanden, zolang het maar binnen de initiatiefperiode van 12 maanden bleef. Om deze reden is artikel 24, vijfde lid, komen te vervallen en wel met terugwerkende kracht vanaf 2 maart 2020, de dag waarop het eerste aanvraagtijdvak van deze regeling is geopend.

Onderdeel E

Deze wijziging strekt ter verduidelijking van de de-minimiseisen. Voor visserijbedrijven en goederenvervoer over de weg geldt dat de maximale subsidie niet € 200.000 bedraagt, maar € 30.000, respectievelijk € 100.000. Dit volgt uit de Verordening (EU) nr. 1407/2013 van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun (PbEU 2013, L 352) en de Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december 1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten en producten van de aquacultuur (PbEG 2000, L 17).

Artikel II

Verwezen wordt naar de het kopje ‘inwerkingtreding’ van de algemene toelichting en de toelichting op de onderdelen D en F.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

Naar boven