TOELICHTING
Algemeen
1. Algemeen
Deze regeling wijzigt de Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen
en specifiek voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- en recreatiesector. In
de uitvoering van de regeling werd tegen een aantal onduidelijkheden en omissies aangelopen.
Deze worden met deze regeling hersteld.
2. Inhoudelijk
De Stimuleringsregeling voor leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen en specifiek
voor de grootbedrijven in de landbouw-, horeca- of recreatiesector is met ingang van
1 januari 2020 in werking getreden. In 2020 stonden drie aanvraagtijdvakken open.
Ook in 2021 staan weer drie tijdvakken open. Het eerste tijdvak in 2021 voor mkb-ondernemingen
stond open van 2 maart tot en met 31 maart en is dus inmiddels gesloten. Samenwerkingsverbanden
en grootbedrijven in de sectoren landbouw, horeca en recreatie kunnen in 2021 een
aanvraag indienen van 1juni 9.00 uur tot en met 30 juni 17.00 uur. Van 1 september
9.00 uur tot en met 30 september 17.00 uur kunnen mkb-ondernemingen een subsidieaanvraag
indienen.
Met deze wijzigingsregeling worden een aantal (technische) wijzigingen doorgevoerd.
De verhoging van het minimale subsidiebedrag wordt hieronder nader toegelicht.
Ondergrens subsidiebedrag samenwerkingsverbanden
In de huidige regeling geldt voor zowel individuele mkb-ondernemingen, grootbedrijven
als samenwerkingsverbanden een minimum subsidiebedrag van € 5.000. Bij nader inzien
ligt deze relatief lage ondergrens voor samenwerkingsverbanden niet voor de hand.
Bij het opstellen van de regeling is er bewust voor gekozen het mogelijk te maken
voor samenwerkingsverbanden een aanvraag in te dienen, om zo ook initiatieven op grotere
schaal te kunnen stimuleren, bijvoorbeeld voor een hele sector of regio. In het eerste
aanvraagtijdvak voor samenwerkingsverbanden, dat openstond van 1 april tot en met
30 juni 2020, zijn echter relatief veel aanvragen ingediend die eveneens als individuele
aanvraag op grond van hoofdstuk 2 hadden kunnen worden ingediend. Om te stimuleren
dat de middelen bedoeld voor het aanvraagtijdvak voor samenwerkingsverbanden ook daadwerkelijk
worden ingezet waarvoor is beoogd wordt de ondergrens voor samenwerkingsverbanden
vergroot.
Gekozen is voor een minimum subsidiebedrag van € 125.000, het bedrag waarbij subsidie
verantwoord dient te worden middels een accountantsverklaring. Ruim twee derde van
de ingediende initiatieven in het eerste tijdvak voor samenwerkingsverbanden voldeed
aan deze eis. Aangezien de regeling uitgaat van verplichte cofinanciering voor samenwerkingsverbanden
van 40 procent, betekent dit dat de gemaakte kosten minimaal € 208.333 (125.000/0,6)
moeten bedragen. In de regeling is dit afgerond naar € 210.000.
3. Financiële gevolgen
De wijzigingen hebben geen financiële gevolgen.
4. Gevolgen voor de administratieve lasten
De wijzigingen hebben geen gevolgen voor de administratieve lasten.
5. Communicatie
Deze regeling wordt gepubliceerd in de Staatscourant. De voor subsidieaanvragers relevante
regels worden door Uitvoering van Beleid gecommuniceerd.
6. Inwerkingtreding
Aangezien met de wijzigingen een aantal onduidelijkheden en omissies hersteld worden
is ervoor gekozen deze reparatiewetgeving snel in werking te laten treden. Vandaar
dat wordt afgeweken van de vaste verandermomenten. Aan artikel I, onderdeel F, waarmee
het huidige vijfde lid van artikel 24 komt te vervallen, is bovendien terugwerkende
kracht verleend. Deze wijziging werkt terug tot en met 2 maart 2020.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
Onderdeel A, onder 1
Aan artikel 1 is ter verduidelijking de definitie van ‘onderneming’ toegevoegd. Voor
de definitie van onderneming is aangesloten bij het ondernemingsbegrip zoals is opgenomen
in artikel 1 van de Bijlage van de Aanbeveling van de Europese Commissie van 6 mei
2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PbEU
2003, L 124). Daarin is opgenomen dat als onderneming wordt beschouwd iedere eenheid,
ongeacht haar rechtsvorm, die een economische activiteit uitoefent. Met name worden
als zodanig beschouwd eenheden die individueel of in familieverband ambachtelijke
of andere activiteiten uitoefenen, personenvennootschappen en verenigingen die regelmatig
een economische activiteit uitoefenen. Het begrip is nader uitgelegd in de gebruikersgids
bij de definitie van kmo’s van de Europese Commissie en is te raadplegen via de website:
https://op.europa.eu/s/nrYS.
Anders dan het Europese ondernemersbegrip wordt voor het bepalen van het aantal werkzame
personen in de onderneming niet gekeken naar arbeidseenheden, maar naar fte. Dit betekent
dat voor de telling werkzame personen in de onderneming, leerlingen of studenten die
een beroepsopleiding volgen en een leer- of beroepsopleidingsovereenkomst hebben,
en werknemers met zwangerschaps- of ouderschapsverlof, eveneens worden meegenomen.
Met deze wijziging is aangesloten bij de huidige uitvoeringspraktijk.
Onderdeel A, onder 2
Met deze wijziging is hersteld dat niet-bekostigde mbo-onderwijsinstellingen zijn
uitgesloten als hoofdaanvrager van een samenwerkingsverband en daarmee in lijn gebracht
met de uitvoeringspraktijk.
Onderdeel A, onder 3
Met deze wijziging is uitgesloten dat verbonden organisaties kunnen deelnemen aan
eenzelfde samenwerkingsverband. De mogelijkheid voor samenwerkingsverbanden om een
subsidieaanvraag in te dienen is bij de invoering van de regeling opgenomen om met
name ook initiatieven op grotere schaal te kunnen stimuleren. Gedacht kan worden aan
initiatieven waarin mkb-ondernemingen samenwerken met bijvoorbeeld een branchevereniging
of een onderwijsinstelling. Samenwerkingen binnen één onderneming, tussen verschillende
vestigingen of tussen andere verbonden organisaties, waren bij het opstellen van de
regeling niet beoogd en worden daarom uitgesloten. Deze organisaties kunnen uiteraard
wel afzonderlijk een subsidieaanvraag indienen op grond van hoofdstuk 2 of 4.
Onderdeel B
Met de wijziging van artikel 4, tweede lid, is voor samenwerkingsverbanden het drempelbedrag
van subsidiabele kosten verhoogd van € 5.000 naar € 210.000. Dit betekent dat wanneer
de subsidiabele kosten onder de € 210.000 komen, het initiatief niet voor subsidie
in aanmerking komt. Zie hierover ook de algemene toelichting onder paragraaf 2. Voor
mkb-ondernemingen en grootbedrijven blijft het minimumbedrag van € 5.000 zoals reeds
opgenomen in de regeling van toepassing.
Onderdeel C
In het huidige artikel 10 was per abuis opgenomen dat de subsidie geheel of gedeeltelijk
geweigerd kán worden indien sprake is van een of meerdere van de in dat artikel opgenomen
weigeringsgronden. Dit wordt met dit artikel hersteld waardoor niet langer sprake
van een ‘kan-bepaling’. Deze wijziging heeft als gevolg dat wanneer zich een weigeringsgrond
van artikel 10 voordoet, de subsidie geheel of gedeeltelijk geweigerd wordt.
Onderdelen D en F
Om subsidieaanvragers meer ruimte te geven en tegelijkertijd de regeling te vereenvoudigen,
is een aantal wijzigingen aangebracht.
Met de wijziging van artikel 11, derde lid, is de initiatiefperiode niet meer beperkt
tot de duur die subsidieaanvragers zelf opgeven. De initiatiefperiode loopt altijd
gedurende de aanvankelijk maximale duur zoals opgenomen in artikel 11, eerste of tweede
lid. Als het een subsidieaanvraag op grond van hoofdstuk 2 betreft, dan stelt de minister
de initiatiefperiode vast op 12 maanden. Voor een subsidieaanvraag op grond van hoofdstuk
3 of 4 geldt een initiatiefperiode van 24 maanden.
De initiatiefperiode start de dag na dagtekening van het besluit tot verlening van
de subsidie in plaats van uiterlijk 3 maanden na subsidieverlening. In lijn hiermee
is artikel 11, vierde lid, vervallen.
Het is voorgekomen dat subsidieaanvragers bij bijvoorbeeld een aanvraag op grond van
hoofdstuk 2 opgaven dat de initiatiefperiode 8 maanden zou bedragen. Door de coronacrisis
bleek het vervolgens niet haalbaar te zijn om een initiatief binnen die 8 maanden
afgerond te krijgen. Verzocht werd dan om verlenging van de initiatiefperiode. Een
dergelijk verzoek om verlenging is in beginsel toegestaan, ook indien het verzoek
niet was ingediend uiterlijk 2 maanden voor afronding van de initiatiefperiode van
8 maanden, zolang het maar binnen de initiatiefperiode van 12 maanden bleef. Om deze
reden is artikel 24, vijfde lid, komen te vervallen en wel met terugwerkende kracht
vanaf 2 maart 2020, de dag waarop het eerste aanvraagtijdvak van deze regeling is
geopend.
Onderdeel E
Deze wijziging strekt ter verduidelijking van de de-minimiseisen. Voor visserijbedrijven
en goederenvervoer over de weg geldt dat de maximale subsidie niet € 200.000 bedraagt,
maar € 30.000, respectievelijk € 100.000. Dit volgt uit de Verordening (EU) nr. 1407/2013
van de Commissie van 18 december 2013 betreffende de toepassing van de artikelen 107
en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie op de-minimissteun
(PbEU 2013, L 352) en de Verordening (EG) nr. 104/2000 van de Raad van 17 december
1999 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector visserijproducten
en producten van de aquacultuur (PbEG 2000, L 17).
Artikel II
Verwezen wordt naar de het kopje ‘inwerkingtreding’ van de algemene toelichting en
de toelichting op de onderdelen D en F.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees