Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 19 april 2021, nr. WJZ/ 21105834, houdende regels voor het verstrekken van eenmalige specifieke uitkeringen in verband met de uitvoering van het Uitvoeringsprogramma Natuur (Regeling specifieke uitkering Programma Natuur)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet nationale EZK- en LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

apparaatskosten:

kosten van provincies en partners, die samenhangen met de regievoering van voorbereiding en uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma. Deze kosten zijn additioneel aan de reguliere loonkosten en materiële kosten van het eigen provinciale apparaat en worden specifiek voor de uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma gemaakt;

categorieën maatregelen:

categorieën van gebiedsgerichte maatregelen die zijn opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Natuur, inhoudende:

  • a. verbetering van de kwaliteit van natuurgebieden (inclusief vitalisering bos);

  • b. hydrologische verbetering;

  • c. versnelling van verwerving en optimalisering van de inrichting van natuurgebieden;

  • d. maatregelen in de overgangszones, inclusief verbinding tussen gebieden;

  • e. overige kwaliteitsmaatregelen bovenop het Natuurpact (zoals recreatieve zonering of extra inzet op invasieve exoten);

minister:

Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Natuurpact:

het door het Rijk en de provincies ondertekend document Natuurpact ontwikkeling en beheer van de natuur in Nederland van 18 september 2013, waarin de ambities met betrekking tot ontwikkeling en beheer van natuur in Nederland zijn vastgelegd voor de periode tot en met 2027 (Kamerstukken II 2013/14, 33 576, nr. 6);

partners:

organisaties die in opdracht van de provincie kosten maken voor het uitvoeren van de uitvoeringsactiviteiten;

Provinciaal Uitvoeringsprogramma:

programma per provincie, waarin staat aangegeven hoe gebiedsgericht invulling wordt gegeven aan het realiseren van de condities, die nodig zijn voor een landelijk gunstige staat van instandhouding op de locaties, waar bij aanvang van het programma sprake is van een te hoge stikstofdepositie voor stikstofgevoelige soorten en habitats;

provincie:

provincie die uitvoering geeft aan het Provinciaal Uitvoeringsprogramma;

Uitvoeringsprogramma Natuur:

programma dat zich richt op natuurherstel in de overbelaste stikstofgevoelige leefgebieden, zoals beschreven in de brief van 8 december 2020 (Kamerstukken II, 2020, 33 576, nr. 216);

uitvoeringsactiviteiten:

activiteiten van provincies en partners in het kader van het doel, de aanpak of de beoogde resultaten, bedoeld in een Provinciaal Uitvoeringsprogramma, ten behoeve van gebiedsgerichte maatregelen en boscompensatie, alsmede werkzaamheden in het kader van onderzoek en analyse, administratie en toezicht op die activiteiten.

Artikel 2. Specifieke uitkering

  • 1. De minister kan een eenmalige specifieke uitkering voor uitvoeringsactiviteiten verstrekken aan een provincie.

  • 2. Er wordt per provincie één specifieke uitkering verstrekt.

  • 3. De specifieke uitkering wordt verstrekt voor de kosten, inclusief de apparaatskosten, die zijn gemaakt voor de uitvoeringsactiviteiten in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2025, en waarvoor bestuurlijke verplichtingen zijn aangegaan in de periode 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023.

  • 4. De apparaatskosten zijn inclusief die apparaatskosten, die in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023 worden gemaakt voor de regievoering van voorbereiding en uitvoering van uitvoeringsactiviteiten vanaf 1 januari 2024.

  • 5. De apparaatskosten maken voor ten hoogste 15 procent onderdeel uit van de specifieke uitkering over de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023.

Artikel 3. Hoogte van de uitkering

De specifieke uitkering bedraagt ten hoogste het bedrag, inclusief de BTW, opgenomen in de bijlage bij deze regeling.

Artikel 4. Aanvraag tot verlening

  • 1. Een specifieke uitkering wordt op aanvraag verstrekt.

  • 2. De aanvraag bevat in ieder geval:

    • a. de hoogte van de gevraagde specifieke uitkering, waaruit blijkt, welk deel de BTW betreft;

    • b. de periode waarin de gevraagde specifieke uitkering besteed zal worden, uiterlijk tot en met 31 december 2025.

  • 3. De aanvraag per provincie gaat vergezeld van een Provinciaal Uitvoeringsprogramma, inclusief begroting. De begroting geeft tevens inzicht in de omvang van de apparaatskosten.

  • 4. Het Provinciaal Uitvoeringsprogramma bevat in ieder geval:

    • a. een overzicht van de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden en van de overige natuurgebieden, ten behoeve waarvan de uitvoeringsactiviteiten plaatsvinden;

    • b. een kwalitatieve beschrijving van de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de opgaven zoals beschreven in hoofdstuk 2 van het Uitvoeringsprogramma natuur, waaronder:

      • 1°. een beschrijving van het type maatregelen, dat per natuurgebied in deze periode worden genomen en de doelen, die daarbij worden nagestreefd;

      • 2°. een beschrijving van de strategie hoe in de komende tien jaar natuurherstel wordt gerealiseerd in relatie tot het beoogde doelbereik, en in welke natuurgebieden het natuurherstel met prioriteit wordt ingezet;

      • 3°. een beschrijving van de wijze waarop de maatregelen en doelen in gebieden, die gedeeltelijk ook in een andere provincie liggen, aansluiten op de maatregelen en gebieden van die andere provincie;

      • c. een totaaloverzicht van alle in het Uitvoeringsprogramma Natuur genoemde categorieën maatregelen en de indicatieve oppervlakten in ha ervan per (cluster van) natuurgebieden, die met de uitvoeringsactiviteiten worden uitgevoerd; en

      • d. de oppervlakte bos in ha, die wordt aangelegd in het kader van boscompensatie voor bosgebied dat vanaf 1 januari 2017 is gekapt voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden.

  • 5. De uitvoeringsactiviteiten zijn additioneel aan de uitvoeringsactiviteiten, die worden uitgevoerd in het kader van het Natuurpact.

  • 6. De provincies kunnen aanvullende uitvoeringsactiviteiten opnemen in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma. Deze kunnen in de plaats treden van uitvoeringsactiviteiten, die gedurende de looptijd geen doorgang kunnen vinden of pas na de looptijd kunnen worden uitgevoerd.

  • 7. De aanvraag tot verlening van een specifieke uitkering wordt ingediend in de periode vanaf de inwerkingtreding van deze regeling tot en met 18 juni 2021.

Artikel 5. Beslistermijn

De minister verleent de specifieke uitkering binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 6. Verplichtingen

  • 1. De provincie draagt er zorg voor dat de specifieke uitkering uitsluitend ten behoeve van uitvoeringsactiviteiten wordt besteed.

  • 2. De provincie besteedt de specifieke uitkering in de in de beschikking tot verlening opgenomen periode.

Artikel 7. Voorschot

De minister kan bij de verlening ambtshalve of op aanvraag besluiten tot het verstrekken van een of meerdere voorschotten voor de specifieke uitkering.

Artikel 8. Verantwoording en terugvordering

  • 1. De provincie legt verantwoording af over de besteding van de specifieke uitkering op de wijze, bedoeld in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet.

  • 2. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de specifieke uitkering niet volledig is besteed aan uitvoeringsactiviteiten waarvoor deze is verstrekt, of onrechtmatig is besteed, kan de uitkering ter hoogte van het niet of onrechtmatig bestede deel door de minister worden teruggevorderd. De minister doet binnen een jaar na ontvangst van de verantwoordingsinformatie mededeling van de terugvordering aan de ontvanger van de specifieke uitkering.

  • 3. De provincie rapporteert jaarlijks op 1 mei over het voorafgaande jaar aan de minister. De rapportage bevat:

    • a. een overzicht van de overbelaste stikstofgevoelige natuurgebieden en van de overige natuurgebieden, ten behoeve waarvan uitvoeringsactiviteiten plaatsvinden;

    • b. een kwalitatieve beschrijving van de voortgang van de opgaven, waarin aandacht wordt besteed aan:

      • 1°. het type maatregelen per natuurgebied in relatie tot het doelbereik tot en met 31 december 2023;

      • 2°. de strategie om natuurherstel te realiseren in relatie tot het beoogde doelbereik tot en met 2030; en

      • 3°. de wijze waarop de maatregelen en doelen in gebieden, die gedeeltelijk ook in een andere provincie liggen, aansluiten op de maatregelen en gebieden van die andere provincie;

    • c. de gerealiseerde oppervlakte en de oppervlakte onderhanden in ha van alle categorieën maatregelen uit het Provinciaal Uitvoeringsprogramma per (cluster van) natuurgebieden;

    • d. de gerealiseerde oppervlakte boscompensatie en de oppervlakte boscompensatie onderhanden in ha.

  • 4. De provincie draagt zorg voor monitoring van de categorieën maatregelen conform de afspraken in het Uitvoeringsprogramma Natuur. De provincie maakt hiertoe afspraken met de overige provincie en het Rijk, zodat eenduidige, optelbare informatie wordt verzameld en gerapporteerd over de toestand van de natuur en over het programmaverloop.

Artikel 9. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 10. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering Programma Natuur.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 19 april 2021

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten

BIJLAGE, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3

Maximale Rijksbijdrage per provincie voor gebiedsgerichte maatregelen

Uitvoeringsprogramma Natuur

Maximale bijdrage 2021 (inclusief BTW)

Maximale bijdrage 2022 (inclusief BTW)

Maximale bijdrage 2023 (inclusief BTW)

Groningen

€ 3.005.002

€ 3.936.933

€ 4.450.446

Fryslân

€ 11.861.850

€ 15.540.525

€ 17.567.550

Drenthe

€ 18.504.486

€ 24.243.219

€ 27.405.378

Overijssel

€ 18.504.486

€ 24.243.219

€ 27.405.378

Gelderland

€ 40.804.764

€ 53.459.406

€ 60.432.372

Flevoland

€ 2.530.528

€ 3.315.312

€ 3.747.744

Utrecht

€ 4.428.424

€ 5.801.796

€ 6.558.552

Noord-Holland

€ 11.071.060

€ 14.504.490

€ 16.396.380

Zuid-Holland

€ 7.433.426

€ 9.738.729

€ 11.008.998

Zeeland

€ 5.219.214

€ 6.837.831

€ 7.729.722

Noord-Brabant

€ 18.504.486

€ 24.243.219

€ 27.405.378

Limburg

€ 16.290.274

€ 21.342.321

€ 24.126.102

TOTAAL

€ 158.158.000

€ 207.207.000

€ 234.234.000

Maximale Rijksbijdrage per provincie voor boscompensatie

Uitvoeringsprogramma Natuur

Maximale bijdrage 2021 (inclusief BTW)

Maximale bijdrage 2022 (inclusief BTW)

Maximale bijdrage 2023 (inclusief BTW)

Groningen

€ 0

€ 0

€ 0

Fryslân

€ 0

€ 0

€ 0

Drenthe

€ 575.391

€ 575.391

€ 1.208.321

Overijssel

€ 4.131.012

€ 4.131.012

€ 8.675.126

Gelderland

€ 1.794.040

€ 1.794.040

€ 3.767.483

Flevoland

€ 0

€ 0

€ 0

Utrecht

€ 153.438

€ 153.438

€ 322.219

Noord-Holland

€ 457.362

€ 457.362

€ 960.460

Zuid-Holland

€ 41.310

€ 41.310

€ 86.751

Zeeland

€ 11.803

€ 11.803

€ 24.786

Noord-Brabant

€ 2.393.036

€ 2.393.036

€ 5.025.376

Limburg

€ 442.609

€ 442.609

€ 929.478

TOTAAL

€ 10.000.000

€ 10.000.000

€ 21.000.000

TOELICHTING

1. Aanleiding

Op grond van deze regeling worden door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Minister van LNV) financiële middelen aan de provincies beschikbaar gesteld voor het realiseren van de condities, die nodig zijn voor een landelijk gunstige staat van instandhouding op de locaties, waar bij aanvang van het programma sprake is van een te hoge stikstofdepositie voor stikstofgevoelige soorten en habitats. Rijk en provincies hebben hiertoe afspraken gemaakt in het Uitvoeringsprogramma Natuur. Het Programma Natuur borduurt voort op het gezamenlijke ambitiedocument Nederland Natuurpositief (2019) en op de bestaande afspraken van Rijk en provincies in het Natuurpact (2013). In de Kamerbrief van 24 april 20201 heeft het kabinet aangekondigd in de periode 2021–2030 jaarlijks een substantieel bedrag, oplopend naar € 300 miljoen, beschikbaar te stellen voor natuurherstel, en dit uit te werken in het gezamenlijke Programma Natuur.

De doelstellingen van het Programma Natuur, als genoemd in de Kamerbrief van 24 april 2020, zullen worden verankerd in de Wet tot wijziging van de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering; Wsn). De Wsn moet nog in werking treden, maar zal aan de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet resultaatsverplichtende omgevingswaarden toevoegen om de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats in Natura 2000-gebieden te verminderen. Ook voegt de Wsn aan beide wetten bepalingen toe over het vaststellen van een programma stikstofreductie en natuurverbetering met maatregelen om te voldoen aan die omgevingswaarden en om de natuur in die gebieden te verbeteren. Het Programma Natuur van Rijk en provincie zal onderdeel worden van het programma stikstofreductie en natuurverbetering.

De financieringsafspraken genoemd in de Kamerbrief van 24 april 2020, zijn aanvullend aan de afspraken in het Natuurpact. In de quick scan over deze extra financiële impuls verwacht het Planbureau voor de Leefomgeving een extra positief effect op het doelbereik van 5–7 procent in 2030. Op grond van deze regeling worden financiële middelen beschikbaar gesteld voor een eerste fase van drie jaar (1 januari 2021 tot en met 31 december 2023).

2. Provinciaal Uitvoeringsprogramma

Alle provincies hebben overbelaste stikstofgevoelige (Natura 2000) gebieden en leefgebieden van soorten in beeld, waar op korte termijn gebiedsgericht maatregelen genomen kunnen worden voor natuurherstel. Deze gebiedsgerichte maatregelen zijn opgenomen in een Provinciaal Uitvoeringsprogramma. De inzet richt zich vooral op maatregelen in en rond de beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland). Met betrekking tot deze gebieden is met de medeoverheden, maatschappelijke organisaties en terreinbeheerders gesproken over de opgaven per specifiek gebied en de gewenste gezamenlijke aanpak.

De keuze voor een gebiedsgerichte aanpak via gebiedsprocessen betekent dat op voorhand niet exact aangegeven kan worden wat de precieze uitkomsten zullen zijn voor het natuurherstel. Het proces vraagt flexibiliteit van partijen om samen tot optimaal gebiedsgericht maatwerk te komen.

Op basis van een inventarisatie onder de provincies blijkt dat ongeveer 25 procent van de inzet in de eerste fase zal gaan naar verbetering van de kwaliteit van natuurgebieden (inclusief vitalisering bos). Ongeveer 20 procent is voor hydrologische verbetering en circa 30 procent van de inzet zal gericht zijn op versnelling van verwerving en optimalisering van de inrichting van natuurgebieden. Ongeveer 20 procent zal besteed worden aan maatregelen in de overgangszones, inclusief verbinding tussen gebieden en ongeveer 5 procent aan overige kwaliteitsmaatregelen bovenop het Natuurpact (zoals recreatieve zonering of extra inzet op invasieve exoten). Deze percentages zijn indicatief en zullen gedurende het programma wijzigen.

Provincies nemen in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma tevens de oppervlakte bos op, die wordt aangelegd in het kader van boscompensatie voor bosgebied dat vanaf 1 januari 2017 is gekapt voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden. De boscompensatie vindt conform de Bossenstrategie zoveel mogelijk plaats buiten het Natuurnetwerk Nederland.

3. Additionaliteit

In het Natuurpact, en het daaraan voorafgaande bestuursakkoord natuur, hebben Rijk en provincies afspraken gemaakt over de opgaven en uitvoering van het natuurbeleid. Hierbij is onder meer afgesproken dat provincies zorgdragen voor de ontwikkeling van het Natuurnetwerk Nederland, waaronder de inrichting van 80.000 ha extra natuur, het herstelbeheer in natuurgebieden in het kader van het voormalige Programmatische Aanpak Stikstof en het natuurbeheer. Dit zijn bestaande afspraken, die niet gewijzigd zijn met de vaststelling van het Uitvoeringsprogramma Natuur en waarvan financiering plaatsvindt met de reeds gedecentraliseerde middelen. Daarbij is ook de afspraak gemaakt dat Rijk en provincies in overleg treden als de voortgang van deze opgaven achterblijft.

In het Uitvoeringsprogramma Natuur hebben Rijk en provincies bestuurlijk afgesproken dat de middelen van het Uitvoeringsprogramma additioneel op het Natuurpact worden ingezet. Het betreft maatregelen gericht op verbetering van condities van de natuur, zoals maatregelen rondom overgangsgebieden, of om extra hydrologische en inrichtingsmaatregelen. Daarnaast gaat het om het versnellen van de verwerving en het optimaliseren van de inrichting van natuurgebieden.

De provincie zal in het Provinciale Uitvoeringsprogramma omschrijven op welke wijze geborgd is dat de maatregelen additioneel zijn op het Natuurpact. Om nader richting te geven aan het begrip ‘additioneel’ zijn hieronder illustratief een aantal voorbeelden opgenomen. Additioneel op het Natuurpact zijn bijvoorbeeld:

  • maatregelen in en rond gebieden Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland, die reeds conform het beheertype zijn ingericht, maar waarvoor extra maatregelen voor natuurherstel nodig zijn ter versterking van Natura 2000-habitattypen en soorten;

  • maatregelen in de overgangszones rond overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden voor herstel van natuur en biodiversiteit;

  • het versnellen van het verwerven en inrichten van sleutelhectares binnen het Natuurnetwerk Nederland. Een voorbeeld van een sleutelhectare is de laatste ha, die nog niet kon worden verworven, waardoor over een groter gebied de inrichting (bijvoorbeeld het verhogen van het waterpeil) lange tijd heeft stilgelegen;

  • maatregelen voor het reguleren van recreatieve druk en de bestrijding van invasieve exoten;

  • aanleg van bos in het kader van boscompensatie voor bosgebied dat vanaf 1 januari 2017 is gekapt voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden.

Voorbeelden van maatregelen, die niet onder additionaliteit vallen, zijn:

  • herstelmaatregelen die in het kader van het toenmalige Programma Aanpak Stikstof zijn vastgesteld op grond van gebiedsanalyses;

  • uitvoeringsactiviteiten, waarvoor een bijdrage is of wordt verleend op grond van de Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 (of de opvolger van deze regeling) of waarvoor aan Staatsbosbeheer opdracht is verleend in het kader van de Opdracht Natuurherstelmaatregelen 2020–2021.

4. Relatie tussen eerste fase (2021–2023) en tweede fase (2024–2030)

Projecten, die door de provincies in de eerste fase worden uitgevoerd, zijn voornamelijk projecten, waarvoor de plannen gereed zijn of in een vergevorderd stadium zijn, en waarbij de uitvoering derhalve op korte termijn kan worden gestart. De aanvraag voor financiering gaat vergezeld van een Provinciaal Uitvoeringsprogramma dat onder andere inzicht geeft in het type maatregelen dat in de natuurgebieden worden genomen, de doelen, die daarmee worden beoogd en een beschrijving op hoofdlijnen van de strategie hoe in de komende tien jaar natuurherstel wordt gerealiseerd in relatie tot het beoogde doelbereik.

De komende twee jaren zullen de provincies, mede op basis van input van het Planbureau voor de Leefomgeving, meer inzicht hebben in het te realiseren doelbereik ten aanzien van habitats, leefgebieden en soorten, en zijn provincies beter in staat een koppeling te leggen tussen het natuurherstel in hun provincie, de landelijke opgave en de bronmaatregelen ter beperking van emissie van stikstof. In de tweede fase (2024–2030) worden projecten dan ook uitgevoerd op basis van een geactualiseerd Provinciaal Uitvoeringsprogramma, waarin een strategie is opgenomen voor een integrale, gebiedsspecifieke aanpak van natuur- en systeemherstel in relatie tot de bijdrage aan de landelijke opgave, in combinatie met gerichte inzet van bronmaatregelen ter beperking van emissies en gerelateerd aan het beoogde doelbereik. Hierbij wordt tevens aangegeven op welke wijze de aanpak van natuur- en systeemherstel is verbonden met andere opgaven in het landelijk gebied, zoals de natuurinclusieve kringlooplandbouw, KRW-doelen, droogte-aanpak, landschapselementen en de bossenstrategie.

5. Beoordeling van de aanvraag

De aanvraag, inclusief het Provinciaal Uitvoeringsprogramma, wordt door de Minister van LNV getoetst op de in artikel 4, tweede tot en met vijfde lid, opgenomen criteria, in het bijzonder de additionaliteit, de strategie om natuurherstel te realiseren in relatie tot het beoogde doelbereik tot en met 2030 en het type maatregelen per natuurgebied in relatie tot het doelbereik tot en met 2023.

6. Uitkeringsvorm en verantwoording

Voor financiering van de provincies wordt het instrument van een specifieke uitkering benut. De provincies leggen jaarlijks financieel verantwoording af conform de SiSa-systematiek (single information - single audit), waarbij de specifieke uitkering is gekoppeld aan de uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma.

De provincies leggen jaarlijks op 1 mei over het voorafgaande jaar inhoudelijk verantwoording af aan het Rijk over de voortgang van de maatregelen in de diverse natuurgebieden, die in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma zijn opgenomen en de doelen, die hierbij worden nagestreefd. Specifiek rapporteren de provincies de oppervlakte van de categorieën maatregelen, die worden uitgevoerd ten behoeve van natuurherstel en de oppervlakte boscompensatie. De indicatieve oppervlakte per categorie maatregelen wordt, met uitzondering van de verwerving van gronden, gerelateerd aan de oppervlakte waar de maatregel effect op heeft. De jaarlijkse datum van 1 mei sluit aan op de jaarlijkse levering van gegevens voor de Voortgangsrapportage Natuur en op het Bestuurlijk Overleg tussen Rijk en provincies over de voortgang van het Natuurpact.

Monitoring vindt jaarlijks plaats van de categorieën maatregelen, het behaalde doelbereik en de omgevingscondities. Rijk en provincies stellen hiertoe samen met terreinbeherende organisaties indicatoren op voor eenduidige, optelbare informatie. Hierbij wordt aangesloten bij bestaande systemen en monitoringcycli. Op basis van de inhoud van de provinciale plannen en de monitoring vindt evaluatie eind 2022 plaats. De evaluatie zal betrekking hebben op het tempo, de tijdige uitvoering van de maatregelen, de effectiviteit van de maatregelen en de keuze voor de gebieden, waarin de uitvoeringsactiviteiten worden verricht. Aan de hand van monitoring en evaluatie wordt beoordeeld door Rijk en provincies of bijsturing moet plaatsvinden, waarbij de nadruk ligt op de start van de tweede fase in 2024.

7. Financiële bijdrage en de wijze van aanvragen

In de regeling zijn per provincie en per jaar de beschikbare budgetten weergegeven. Deze bedragen komen overeen met de maximale bijdrage in de bijlage bij artikel 3 van deze regeling. De beschikbare rijksbijdrage voor boscompensatie is aanvullend op de beschikbare rijksbijdrage voor gebiedsgerichte maatregelen.

De specifieke bijdrage wordt ingezet voor de in artikel 1 omschreven uitvoeringsactiviteiten. Apparaatskosten maken voor ten hoogste 15 procent onderdeel uit van de bijdrage over deze periode (2021 tot en met 2023).

De aanvraag van de betreffende provincie bevat in ieder geval de hoogte van de gevraagde specifieke uitkering, waaruit blijkt welk deel de BTW betreft en het Provinciaal Uitvoeringsprogramma, inclusief begroting. Op grond hiervan zal ook bepaald worden, welk deel van de gevraagde bijdrage aan de provincie wordt verstrekt en welk deel wordt overgemaakt naar het BTW-Compensatiefonds.

In de beschikking zal de periode waarin de specifieke uitkering moet worden besteed, worden opgenomen, te weten maximaal tot 31 december 2025. De uitgaven moeten bestuurlijk zijn verplicht (goedgekeurd door gedeputeerde staten) in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2023.

De provincies hebben de mogelijkheid om aanvullend uitvoeringsactiviteiten op te nemen in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma. Deze aanvullende uitvoeringsactiviteiten maken onderdeel uit van de beoordeling van de aanvraag. Deze uitvoeringsactiviteiten kunnen in de plaats treden van uitvoeringsactiviteiten, die gedurende de looptijd onverhoopt geen doorgang kunnen vinden of pas na de looptijd kunnen worden uitgevoerd. Op deze wijze wordt onderuitputting voorkomen.

Eveneens om onderuitputting te voorkomen, kunnen provincies onderling schuiven met toegekend budget wanneer een provincie onverhoopt een deel van het toegekende budget niet in de uitvoeringsperiode kan wegzetten. Hiertoe dienen de provincies, wier budget wijzigt, bij de Minister van LNV een wijzigingsverzoek in.

Op de financiële verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering is artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet van toepassing.

8. Regeldruk

Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft besloten geen advies uit te brengen over deze regeling, omdat de regeling is gericht op een financiële relatie tussen de overheden. De regeling heeft daarom geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, en daarmee ook geen gevolgen voor de regeldruk.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstukken II, 2019/20, 35 334, nr. 82.

Naar boven