TOELICHTING
1. Aanleiding
Op grond van deze regeling worden door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
(Minister van LNV) financiële middelen aan de provincies beschikbaar gesteld voor
het realiseren van de condities, die nodig zijn voor een landelijk gunstige staat
van instandhouding op de locaties, waar bij aanvang van het programma sprake is van
een te hoge stikstofdepositie voor stikstofgevoelige soorten en habitats. Rijk en
provincies hebben hiertoe afspraken gemaakt in het Uitvoeringsprogramma Natuur. Het
Programma Natuur borduurt voort op het gezamenlijke ambitiedocument Nederland Natuurpositief
(2019) en op de bestaande afspraken van Rijk en provincies in het Natuurpact (2013).
In de Kamerbrief van 24 april 20201 heeft het kabinet aangekondigd in de periode 2021–2030 jaarlijks een substantieel
bedrag, oplopend naar € 300 miljoen, beschikbaar te stellen voor natuurherstel, en
dit uit te werken in het gezamenlijke Programma Natuur.
De doelstellingen van het Programma Natuur, als genoemd in de Kamerbrief van 24 april
2020, zullen worden verankerd in de Wet tot wijziging van de Wet natuurbescherming
en de Omgevingswet (stikstofreductie en natuurverbetering; Wsn). De Wsn moet nog in
werking treden, maar zal aan de Wet natuurbescherming en de Omgevingswet resultaatsverplichtende
omgevingswaarden toevoegen om de depositie van stikstof op daarvoor gevoelige habitats
in Natura 2000-gebieden te verminderen. Ook voegt de Wsn aan beide wetten bepalingen
toe over het vaststellen van een programma stikstofreductie en natuurverbetering met
maatregelen om te voldoen aan die omgevingswaarden en om de natuur in die gebieden
te verbeteren. Het Programma Natuur van Rijk en provincie zal onderdeel worden van
het programma stikstofreductie en natuurverbetering.
De financieringsafspraken genoemd in de Kamerbrief van 24 april 2020, zijn aanvullend
aan de afspraken in het Natuurpact. In de quick scan over deze extra financiële impuls
verwacht het Planbureau voor de Leefomgeving een extra positief effect op het doelbereik
van 5–7 procent in 2030. Op grond van deze regeling worden financiële middelen beschikbaar
gesteld voor een eerste fase van drie jaar (1 januari 2021 tot en met 31 december
2023).
2. Provinciaal Uitvoeringsprogramma
Alle provincies hebben overbelaste stikstofgevoelige (Natura 2000) gebieden en leefgebieden
van soorten in beeld, waar op korte termijn gebiedsgericht maatregelen genomen kunnen
worden voor natuurherstel. Deze gebiedsgerichte maatregelen zijn opgenomen in een
Provinciaal Uitvoeringsprogramma. De inzet richt zich vooral op maatregelen in en
rond de beschermde natuurgebieden (Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland). Met
betrekking tot deze gebieden is met de medeoverheden, maatschappelijke organisaties
en terreinbeheerders gesproken over de opgaven per specifiek gebied en de gewenste
gezamenlijke aanpak.
De keuze voor een gebiedsgerichte aanpak via gebiedsprocessen betekent dat op voorhand
niet exact aangegeven kan worden wat de precieze uitkomsten zullen zijn voor het natuurherstel.
Het proces vraagt flexibiliteit van partijen om samen tot optimaal gebiedsgericht
maatwerk te komen.
Op basis van een inventarisatie onder de provincies blijkt dat ongeveer 25 procent
van de inzet in de eerste fase zal gaan naar verbetering van de kwaliteit van natuurgebieden
(inclusief vitalisering bos). Ongeveer 20 procent is voor hydrologische verbetering
en circa 30 procent van de inzet zal gericht zijn op versnelling van verwerving en
optimalisering van de inrichting van natuurgebieden. Ongeveer 20 procent zal besteed
worden aan maatregelen in de overgangszones, inclusief verbinding tussen gebieden
en ongeveer 5 procent aan overige kwaliteitsmaatregelen bovenop het Natuurpact (zoals
recreatieve zonering of extra inzet op invasieve exoten). Deze percentages zijn indicatief
en zullen gedurende het programma wijzigen.
Provincies nemen in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma tevens de oppervlakte bos
op, die wordt aangelegd in het kader van boscompensatie voor bosgebied dat vanaf 1 januari
2017 is gekapt voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden.
De boscompensatie vindt conform de Bossenstrategie zoveel mogelijk plaats buiten het
Natuurnetwerk Nederland.
3. Additionaliteit
In het Natuurpact, en het daaraan voorafgaande bestuursakkoord natuur, hebben Rijk
en provincies afspraken gemaakt over de opgaven en uitvoering van het natuurbeleid.
Hierbij is onder meer afgesproken dat provincies zorgdragen voor de ontwikkeling van
het Natuurnetwerk Nederland, waaronder de inrichting van 80.000 ha extra natuur, het
herstelbeheer in natuurgebieden in het kader van het voormalige Programmatische Aanpak
Stikstof en het natuurbeheer. Dit zijn bestaande afspraken, die niet gewijzigd zijn
met de vaststelling van het Uitvoeringsprogramma Natuur en waarvan financiering plaatsvindt
met de reeds gedecentraliseerde middelen. Daarbij is ook de afspraak gemaakt dat Rijk
en provincies in overleg treden als de voortgang van deze opgaven achterblijft.
In het Uitvoeringsprogramma Natuur hebben Rijk en provincies bestuurlijk afgesproken
dat de middelen van het Uitvoeringsprogramma additioneel op het Natuurpact worden
ingezet. Het betreft maatregelen gericht op verbetering van condities van de natuur,
zoals maatregelen rondom overgangsgebieden, of om extra hydrologische en inrichtingsmaatregelen.
Daarnaast gaat het om het versnellen van de verwerving en het optimaliseren van de
inrichting van natuurgebieden.
De provincie zal in het Provinciale Uitvoeringsprogramma omschrijven op welke wijze
geborgd is dat de maatregelen additioneel zijn op het Natuurpact. Om nader richting
te geven aan het begrip ‘additioneel’ zijn hieronder illustratief een aantal voorbeelden
opgenomen. Additioneel op het Natuurpact zijn bijvoorbeeld:
-
• maatregelen in en rond gebieden Natura 2000 en Natuurnetwerk Nederland, die reeds
conform het beheertype zijn ingericht, maar waarvoor extra maatregelen voor natuurherstel
nodig zijn ter versterking van Natura 2000-habitattypen en soorten;
-
• maatregelen in de overgangszones rond overbelaste stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden
voor herstel van natuur en biodiversiteit;
-
• het versnellen van het verwerven en inrichten van sleutelhectares binnen het Natuurnetwerk
Nederland. Een voorbeeld van een sleutelhectare is de laatste ha, die nog niet kon
worden verworven, waardoor over een groter gebied de inrichting (bijvoorbeeld het
verhogen van het waterpeil) lange tijd heeft stilgelegen;
-
• maatregelen voor het reguleren van recreatieve druk en de bestrijding van invasieve
exoten;
-
• aanleg van bos in het kader van boscompensatie voor bosgebied dat vanaf 1 januari
2017 is gekapt voor het behalen van de instandhoudingsdoelen in Natura 2000-gebieden.
Voorbeelden van maatregelen, die niet onder additionaliteit vallen, zijn:
-
• herstelmaatregelen die in het kader van het toenmalige Programma Aanpak Stikstof zijn
vastgesteld op grond van gebiedsanalyses;
-
• uitvoeringsactiviteiten, waarvoor een bijdrage is of wordt verleend op grond van de
Regeling openstelling EZK- en LNV-subsidies 2021 (of de opvolger van deze regeling)
of waarvoor aan Staatsbosbeheer opdracht is verleend in het kader van de Opdracht
Natuurherstelmaatregelen 2020–2021.
4. Relatie tussen eerste fase (2021–2023) en tweede fase (2024–2030)
Projecten, die door de provincies in de eerste fase worden uitgevoerd, zijn voornamelijk
projecten, waarvoor de plannen gereed zijn of in een vergevorderd stadium zijn, en
waarbij de uitvoering derhalve op korte termijn kan worden gestart. De aanvraag voor
financiering gaat vergezeld van een Provinciaal Uitvoeringsprogramma dat onder andere
inzicht geeft in het type maatregelen dat in de natuurgebieden worden genomen, de
doelen, die daarmee worden beoogd en een beschrijving op hoofdlijnen van de strategie
hoe in de komende tien jaar natuurherstel wordt gerealiseerd in relatie tot het beoogde
doelbereik.
De komende twee jaren zullen de provincies, mede op basis van input van het Planbureau
voor de Leefomgeving, meer inzicht hebben in het te realiseren doelbereik ten aanzien
van habitats, leefgebieden en soorten, en zijn provincies beter in staat een koppeling
te leggen tussen het natuurherstel in hun provincie, de landelijke opgave en de bronmaatregelen
ter beperking van emissie van stikstof. In de tweede fase (2024–2030) worden projecten
dan ook uitgevoerd op basis van een geactualiseerd Provinciaal Uitvoeringsprogramma,
waarin een strategie is opgenomen voor een integrale, gebiedsspecifieke aanpak van
natuur- en systeemherstel in relatie tot de bijdrage aan de landelijke opgave, in
combinatie met gerichte inzet van bronmaatregelen ter beperking van emissies en gerelateerd
aan het beoogde doelbereik. Hierbij wordt tevens aangegeven op welke wijze de aanpak
van natuur- en systeemherstel is verbonden met andere opgaven in het landelijk gebied,
zoals de natuurinclusieve kringlooplandbouw, KRW-doelen, droogte-aanpak, landschapselementen
en de bossenstrategie.
5. Beoordeling van de aanvraag
De aanvraag, inclusief het Provinciaal Uitvoeringsprogramma, wordt door de Minister
van LNV getoetst op de in artikel 4, tweede tot en met vijfde lid, opgenomen criteria,
in het bijzonder de additionaliteit, de strategie om natuurherstel te realiseren in
relatie tot het beoogde doelbereik tot en met 2030 en het type maatregelen per natuurgebied
in relatie tot het doelbereik tot en met 2023.
6. Uitkeringsvorm en verantwoording
Voor financiering van de provincies wordt het instrument van een specifieke uitkering
benut. De provincies leggen jaarlijks financieel verantwoording af conform de SiSa-systematiek
(single information - single audit), waarbij de specifieke uitkering is gekoppeld
aan de uitvoering van het Provinciaal Uitvoeringsprogramma.
De provincies leggen jaarlijks op 1 mei over het voorafgaande jaar inhoudelijk verantwoording
af aan het Rijk over de voortgang van de maatregelen in de diverse natuurgebieden,
die in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma zijn opgenomen en de doelen, die hierbij
worden nagestreefd. Specifiek rapporteren de provincies de oppervlakte van de categorieën
maatregelen, die worden uitgevoerd ten behoeve van natuurherstel en de oppervlakte
boscompensatie. De indicatieve oppervlakte per categorie maatregelen wordt, met uitzondering
van de verwerving van gronden, gerelateerd aan de oppervlakte waar de maatregel effect
op heeft. De jaarlijkse datum van 1 mei sluit aan op de jaarlijkse levering van gegevens
voor de Voortgangsrapportage Natuur en op het Bestuurlijk Overleg tussen Rijk en provincies
over de voortgang van het Natuurpact.
Monitoring vindt jaarlijks plaats van de categorieën maatregelen, het behaalde doelbereik
en de omgevingscondities. Rijk en provincies stellen hiertoe samen met terreinbeherende
organisaties indicatoren op voor eenduidige, optelbare informatie. Hierbij wordt aangesloten
bij bestaande systemen en monitoringcycli. Op basis van de inhoud van de provinciale
plannen en de monitoring vindt evaluatie eind 2022 plaats. De evaluatie zal betrekking
hebben op het tempo, de tijdige uitvoering van de maatregelen, de effectiviteit van
de maatregelen en de keuze voor de gebieden, waarin de uitvoeringsactiviteiten worden
verricht. Aan de hand van monitoring en evaluatie wordt beoordeeld door Rijk en provincies
of bijsturing moet plaatsvinden, waarbij de nadruk ligt op de start van de tweede
fase in 2024.
7. Financiële bijdrage en de wijze van aanvragen
In de regeling zijn per provincie en per jaar de beschikbare budgetten weergegeven.
Deze bedragen komen overeen met de maximale bijdrage in de bijlage bij artikel 3 van
deze regeling. De beschikbare rijksbijdrage voor boscompensatie is aanvullend op de
beschikbare rijksbijdrage voor gebiedsgerichte maatregelen.
De specifieke bijdrage wordt ingezet voor de in artikel 1 omschreven uitvoeringsactiviteiten.
Apparaatskosten maken voor ten hoogste 15 procent onderdeel uit van de bijdrage over
deze periode (2021 tot en met 2023).
De aanvraag van de betreffende provincie bevat in ieder geval de hoogte van de gevraagde
specifieke uitkering, waaruit blijkt welk deel de BTW betreft en het Provinciaal Uitvoeringsprogramma,
inclusief begroting. Op grond hiervan zal ook bepaald worden, welk deel van de gevraagde
bijdrage aan de provincie wordt verstrekt en welk deel wordt overgemaakt naar het
BTW-Compensatiefonds.
In de beschikking zal de periode waarin de specifieke uitkering moet worden besteed,
worden opgenomen, te weten maximaal tot 31 december 2025. De uitgaven moeten bestuurlijk
zijn verplicht (goedgekeurd door gedeputeerde staten) in de periode van 1 januari
2021 tot en met 31 december 2023.
De provincies hebben de mogelijkheid om aanvullend uitvoeringsactiviteiten op te nemen
in het Provinciaal Uitvoeringsprogramma. Deze aanvullende uitvoeringsactiviteiten
maken onderdeel uit van de beoordeling van de aanvraag. Deze uitvoeringsactiviteiten
kunnen in de plaats treden van uitvoeringsactiviteiten, die gedurende de looptijd
onverhoopt geen doorgang kunnen vinden of pas na de looptijd kunnen worden uitgevoerd.
Op deze wijze wordt onderuitputting voorkomen.
Eveneens om onderuitputting te voorkomen, kunnen provincies onderling schuiven met
toegekend budget wanneer een provincie onverhoopt een deel van het toegekende budget
niet in de uitvoeringsperiode kan wegzetten. Hiertoe dienen de provincies, wier budget
wijzigt, bij de Minister van LNV een wijzigingsverzoek in.
Op de financiële verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering is artikel
17a van de Financiële-verhoudingswet van toepassing.
8. Regeldruk
Het Adviescollege toetsing regeldruk heeft besloten geen advies uit te brengen over
deze regeling, omdat de regeling is gericht op een financiële relatie tussen de overheden.
De regeling heeft daarom geen rechtstreekse werking naar burgers en bedrijven, en
daarmee ook geen gevolgen voor de regeldruk.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
C.J. Schouten