TOELICHTING
Algemeen
1. Inleiding
De Europese Unie heeft met NextGenerationEU1 een omvangrijk herstelpakket aangenomen dat de lidstaten van de EU sociaaleconomisch
moet helpen herstellen van de COVID-19-crisis. Eén van de instrumenten uit dit herstelpakket
is REACT-EU (Recovery Assistance for Cohesion and the Territories of Europe)2. Met REACT-EU wordt aanvullend budget toegevoegd aan de bestaande Europese structuurfondsen,
waaronder het Europees Sociaal Fonds 2014–2020 (ESF). Op Europees niveau is er een
grondslag voor de inzet van de aanvullende middelen gecreëerd in de vorm van een wijziging
van de verordening die gemeenschappelijke regels stelt voor de Europese structuurfondsen
(de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening).3 Om besteding van het aanvullende budget uit REACT-EU voor ESF op nationaal niveau
mogelijk te maken leggen de lidstaten eerst een operationeel programma voor aan de
Europese Commissie. Omdat de REACT-EU middelen worden toegevoegd aan ESF, zijn deze
middelen door Nederland geprogrammeerd binnen het bestaande Operationele Programma
ESF 2014–2020. Na goedkeuring van de wijzigingen in het Operationele Programma ESF
2014–2020 door de Europese Commissie, kan het programma worden uitgewerkt in nationale
regelgeving. De Europese Commissie heeft deze wijzigingen goedgekeurd op 15 april
2021. Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling ESF 2014–2020 om de besteding van
het aanvullende budget uit REACT-EU voor ESF op nationaal niveau mogelijk te maken.
De REACT-EU middelen worden binnen het kader van het ESF geprogrammeerd onder een
nieuwe prioritaire as en thematische doelstelling, die uitsluitend voor REACT-EU middelen
beschikbaar is: ‘Bevordering van crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie
en de sociale gevolgen daarvan en voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig
herstel van de economie’. In het licht van deze doelstelling kiest Nederland ervoor
om de werkgelegenheids- en sociale effecten van de COVID-19-crisis aan te pakken door
de steun met de aanvullende middelen uit het REACT-EU te richten op het aan het werk
helpen en aan het werk houden van kwetsbare werkenden en werkzoekenden. Bij de inzet
van de aanvullende ESF-middelen REACT-EU wordt, ten behoeve van een snelle en succesvolle
uitvoerbaarheid, verder zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande inrichting en
uitvoeringsstructuren van het lopende ESF programma 2014–2020.
De uitvoering van deze regeling wordt, net als voor de subsidieregeling ESF 2014–2020,
belegd bij Uitvoering van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening,
Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
UVB is, in de terminologie van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening, de landelijke
managementautoriteit.
2. Inhoud van de regeling: de inzet van de aanvullende middelen ESF REACT-EU
In 2021 wordt een bedrag van € 220.415.014 toegevoegd aan het lopende nationale ESF
programma 2014–2020. Dit betreft ongeveer 80% van het totaalbudget van REACT-EU, want
ook in 2022 wordt nog een extra budget beschikbaar gesteld vanuit REACT-EU. Dit bedrag
wordt pas eind 2021 door de Europese Commissie bekendgemaakt. De hoogte hangt af van
de economische ontwikkelingen in relatie tot de crisis.
Van het totale ESF REACT-EU budget voor Nederland wordt 4%, zijnde € 8.816.600, ingezet
voor de uitvoering van het programma op nationaal niveau (technische bijstand).
Het overige budget voor ESF REACT-EU, zijnde € 211.598.414, wordt ingezet op 4 onderdelen:
-
• De begeleiding en opleiding van kwetsbare werkenden en werkzoekenden (waaronder ook
ZZP’ers) in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland (regio-aanvraag gemeenten).
-
• De begeleiding en opleiding van leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso)
en het praktijkonderwijs (pro) om de stap naar de arbeidsmarkt te kunnen maken (regio-aanvraag
leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs).
-
• De begeleiding en opleiding van mensen die in een justitiële inrichting verblijven.
-
• De bij- en omscholing van werk naar werk voor kwetsbare werkenden en werkenden die
willen overstappen naar werk in een krapteberoep al dan niet in een andere sector.
In relatie tot de COVID-19 crisis acht ik een hoger subsidiepercentage dan reeds geprogrammeerd
onder ESF 2014–2020 legitiem, derhalve wordt er voor alle onderdelen een ESF-subsidiepercentage
van 75% gehanteerd. De cofinanciering (25%) moet worden ingebracht door de subsidieaanvrager.
Deze wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 betreft de programmering van
de extra crisismiddelen vanuit ESF REACT-EU van de eerste twee onderdelen zoals hierboven
benoemd, in drie tijdvakken. De andere onderdelen zullen apart geprogrammeerd worden
in een volgende wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Voor de tijdvakken
die op grond van deze regeling worden opengesteld, kunnen de centrumgemeenten van
de 35 arbeidsmarktregio’s de subsidie aanvragen. De centrumgemeenten dienen deze aanvragen
in ten behoeve van ofwel gemeenten ofwel leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs
en praktijkonderwijs. Centrumgemeenten kunnen daarom twee verschillende soorten aanvragen
indienen: de regio-aanvraag gemeenten en de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal
onderwijs en praktijkonderwijs. Het beschikbare ESF REACT-EU budget wordt in de nieuwe
bijlage 3d bij de regeling verdeeld over de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s
op basis van de verdeling conform de maatstaf re-integratie klassiek 2020 in de algemene
uitkering van het gemeentefonds zoals gepubliceerd bij de septembercirculaire 20204.
2.1 Doel en doelgroep
Als gevolg van de COVID-19 pandemie verdwijnt de krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt
snel. Daarnaast blijkt dat vooral mensen in een kwetsbare positie het hardst worden
geraakt door deze crisis (zie SCP: ‘Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt’, juni 20205). Ondersteuning van kwetsbare werkenden en werkzoekenden kan daarom een belangrijke
bijdrage leveren aan het crisisherstel. Tegen de geschetste achtergrond is het zaak
om mensen die nu in onzekerheid verkeren de zekerheid te bieden dat ze aanspraak kunnen
maken op passende begeleiding bij het zoeken naar (nieuw) werk en inkomen. De inzet
hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct naar (nieuw) werk gaan en dat zij daarbij
waar nodig gericht geholpen worden, maar ook de voorafgaande begeleiding die noodzakelijk
wordt geacht om überhaupt de stap naar werk te kunnen maken. Daarnaast is het van
belang dat mensen over de nodige beroepsvaardigheden en skills beschikken om de stap
van werk(zoekend) naar werk op de sterk veranderende arbeidsmarkt te kunnen maken.
Binnen de regio-aanvraag gemeenten kunnen met de middelen vanuit REACT-EU enerzijds
werkzoekenden ondersteund worden, die als gevolg van de COVID-19-crisis extra kwetsbaar
zijn gebleken. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen met een bijstandsuitkering (ongeacht
de duur, wat een uitbreiding is ten opzichte van het lopende ESF programma 2014–2020),
of mensen die dreigen in de bijstand terecht te komen. Anderzijds kunnen ook kwetsbare
werkenden ondersteund worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkende personen die door
de COVID-19 in een onzekere positie terecht zijn gekomen, bijvoorbeeld zelfstandig
ondernemers die gebruik moeten maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig
ondernemers (Tozo). Daarnaast kan worden gedacht aan mensen die in sectoren werken
die als gevolg van de COVID-19-crisis onder druk zijn komen te staan en die moeten
worden ondersteund om de stap naar een andere sector te kunnen maken. Ook gaat het
om werkenden die al een kwetsbare arbeidsmarktpositie hadden en wiens kwetsbaarheden
als gevolg van de COVID-19-crisis duidelijk zijn blootgelegd. We zien groepen op de
arbeidsmarkt die gezien hun contractvorm (bijvoorbeeld met een flexibel contract of
ZZP-ers) en de sector waarin zij werkzaam zijn een grotere kans hebben hun baan te
verliezen, waaronder werknemers met een migratieachtergrond, werknemers met een laag
opleidingsniveau, arbeidsbeperkten en werknemers met een kwetsbare arbeidsmarktpositie.
De mogelijke ondersteuning van de doelgroep werkenden is een uitbreiding ten opzichte
van het lopende ESF programma 2014–2020. De doelgroep ‘werkenden’ is in de regeling
breed gedefinieerd, omdat een brede doelgroepomschrijving centrumgemeenten de mogelijkheid
biedt om maatwerk te leveren. Ten opzichte van de andere onderdelen van de doelgroep,
fungeert de doelgroepomschrijving ‘werkenden’ als restcategorie. Het doel van de subsidie,
het bevorderen van crisisherstel door de mogelijkheden van arbeidsinpassing te vergroten,
stelt wel voorwaarden aan de inzet van de middelen. Gelet op dit specifieke doel komen
in de praktijk alleen kwetsbare werkenden voor subsidie in aanmerking. Het is aan
de centrumgemeenten om, gelet op de regionale behoeften, een invulling te geven aan
het begrip kwetsbare werkenden. Als een deelnemer onder meerdere doelgroepen valt,
is het aan de centrumgemeenten om te beslissen tot welke categorie de deelnemer behoort
in het kader van de subsidieaanvraag. De deelnemer kan slechts onder één van de doelgroepen
voor subsidie in aanmerking komen.
Centrumgemeenten worden gevraagd om bij de begeleiding van de doelgroep werkenden
de samenwerking te zoeken met regionaal opererende sociale partners en het regionaal
bedrijfsleven. Om de gevolgen van de COVID-19-crisis het hoofd te bieden en mensen
op weg te helpen naar ander werk en ondernemers te helpen bij het invullen van hun
vacatures werken werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten, Uitvoeringsinstituut
Werknemersverzekeringen (UWV), onderwijs, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs
Bedrijfsleven en de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken
en Werkgelegenheid samen in regionale mobiliteitsteams. Door middel van een gezamenlijk
aanpak wordt zo passende begeleiding naar werk geboden voor mensen, die als gevolg
van COVID-19 ontslagen gaan worden, in onzekerheid verkeren en extra ondersteuning
nodig hebben. De centrumgemeente faciliteert vanuit haar regionale regiefunctie de
inzet van de regionale mobiliteitsteams. Binnen het regionaal mobiliteitsteam wordt
op gelijkwaardige wijze samengewerkt, waarbij iedere partij zijn eigen inzet, expertise/professionaliteit,
verantwoordelijkheid en identiteit heeft.
Omdat een project in het kader van ESF REACT-EU een doelstelling heeft die nauw aansluit
bij de dienstverlening in de regionale mobiliteitsteams en de centrumgemeenten hiervoor
de subsidieaanvrager zijn, wordt aan de centrumgemeenten gevraagd om bij de subsidieaanvraag
de visie van de sociale partners te voegen wanneer er ondersteuning wordt geboden
aan de doelgroep werkenden. Het gaat dan om de vraag of de door de centrumgemeente
voorziene dienstverlening aan de werkenden-doelgroep in de ESF REACT-EU subsidieaanvraag
goed aansluit bij de afspraken die zijn gemaakt in de regionale mobiliteitsteams.
Ik weeg deze visie mee in het besluit op de subsidieaanvraag en kan ertoe besluiten
(een deel van) de aanvraag af te wijzen indien er sprake is van onvoldoende aansluiting
op de afspraken gemaakt in de regionale mobiliteitsteams.
Binnen de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs
blijft de doelgroep gelijk aan die in het lopende ESF programma 2014–2020, zijnde
leerlingen van het praktijkonderwijs (pro) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso).
Voor het vso en het pro geldt dat het merendeel van de leerlingen praktijkgericht
onderwijs volgt en/of zich in een kwetsbare positie bevindt. De COVID-19-pandemie
maakt hun positie extra kwetsbaar. Nagenoeg alle vso- en pro-scholen zijn doorgegaan
met het aanbieden van fysiek onderwijs aan de leerlingen gedurende de pandemie, maar
de kansen op werk en stageplekken zijn als gevolg van de COVID-19-pandemie drastisch
afgenomen. Deze jongeren ondervinden uiteenlopende belemmeringen bij het verkrijgen
en het behouden van een baan. Met de ESF REACT-EU middelen kunnen centrumgemeenten
samen met de vso- en pro-scholen en eventueel regionale werkgevers/sectoren de passende
begeleiding, die in deze crisistijd zo belangrijk is, blijven organiseren voor deze
jongeren op hun weg van school naar duurzaam werk.
2.2 Activiteiten
Er is een aantal belangrijke wijzigingen en aandachtspunten ten aanzien van subsidiabele
activiteiten ten opzichte van het reeds lopende programma ESF 2014–2020.
Centrumgemeenten worden gestimuleerd om de crisismiddelen in te zetten ter ondersteuning
van moeilijk te bereiken doelgroepen, waar nodig middels bredere dienstverlening dan
enkel gericht op arbeidsmarkttoeleiding, zolang dit bijdraagt aan het verkleinen van
de afstand tot de arbeidsmarkt. Dit is een verruiming ten opzichte van het reeds lopende
programma ESF 2014–2020, waar activiteiten gericht zijn op arbeidsmarkttoeleiding.
Voor schooljaar 2020–2021 is onder het lopende ESF programma 2014–2020 al subsidie
verstrekt voor de begeleiding en opleiding van (ex)leerlingen uit het voortgezet speciaal
onderwijs en het praktijkonderwijs. Vanuit de aanvullende middelen REACT-EU is het
mogelijk om activiteiten voor extra leerlingen subsidiabel te maken. Dit betekent
dat er voor dit schooljaar twee projecten (huidig ESF 2014–2020, met een ESF-subsidiepercentage
van 50% en ESF REACT-EU met een ESF-subsidiepercentage van 75%) naast elkaar kunnen
lopen. Omdat voor de berekening van de subsidie voor activiteiten ten behoeve van
deze doelgroep gewerkt wordt met een standaard kostprijs per leerling per jaar, is
het op basis van de deelnemersadministratie goed mogelijk de projecten gescheiden
te houden.
2.3 Voorbereidingstijd, tijdvakken en looptijd
De aanvullende ESF-middelen uit REACT-EU dienen als crisisbudget en moeten uiterlijk
31 december 2023 zijn besteed op projectniveau. Na de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling,
worden de tijdvakken twee maanden opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen.
2.3.1 Regio-aanvraag gemeenten
Het aanvraagtijdvak voor regio-aanvragen gemeenten wordt twee maanden opengesteld.
Dit is een maand langer dan gebruikelijk in de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Hier
is voor gekozen, omdat er sprake is van een korte voorbereidingstijd tussen het moment
van publicatie van deze wijzigingsregeling en de openstelling van het tijdvak.
Op grond artikel 92ter, elfde lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening
kunnen bij uitzondering ook activiteiten die zijn verricht voorafgaand aan de goedkeuring
van het operationeel programma, maar niet eerder dan 1 februari 2020, door de Europese
Commissie voor vergoeding in aanmerking komen. Projecten komen slechts voor subsidie
in aanmerking als deze bij het indienen van de aanvraag nog niet zijn afgerond. De
projecten mogen ook geen overlap in de tijd hebben met een voorafgaande regio-aanvraag
gemeenten. Aanvragers kunnen ervoor kiezen om het voorgaande ESF-project eerder af
te ronden en de einddeclaratie eerder in te dienen, om zo eerder te kunnen starten
met de inzet van de middelen ESF REACT-EU. Zo voorkomen we dat kosten dubbel worden
gedeclareerd. De projectperiode mag een looptijd hebben tot 1 juli 2022. Deze einddatum
is gekozen om optimale aansluiting te hebben met het programma ESF+ 2021-2027.
2.3.2 Regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs
In verband met de COVID-19-crisis is reeds op 12 mei 2020 een nieuw tijdvak voor centrumgemeenten
ten behoeve van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs
opengesteld. Het beschikbare budget voor dit tijdvak bedroeg maximaal 8,5 miljoen
euro en heeft betrekking op het schooljaar 2020–2021. Vanuit de REACT-EU middelen
wordt voor schooljaar 2020–2021 een extra tijdvak geopend, met een maximaal beschikbaar
budget van 16,5 miljoen euro. Daarnaast wordt een tijdvak opengesteld voor schooljaar
2021–2022 met een maximaal beschikbaar budget van 25 miljoen euro. De tijdvakken voor
subsidieaanvragen worden twee maanden opengesteld.
3. Uitvoering
Om de controle- en verantwoordingslast bij zowel de subsidieaanvragers als bij UVB
te verlichten, is ervoor gekozen om de controle op basis van een steekproef per cluster,
zoals voor investeringsprioriteit A (Actieve Inclusie) en bepaald in artikel A5, niet
te regelen voor de middelen uit REACT-EU. De subsidieaanvraag wordt als een geheel
beschouwd en niet opgedeeld in clusters ten behoeve van de verantwoording en de controle
hierop. Er zal per project (einddeclaratie) één steekproef worden getrokken. Verdeling
van eventuele correcties binnen de declaratie op uitvoerderniveau (ofwel per gemeente)
blijft voor de subsidieontvanger zelf echter mogelijk. UVB kan de subsidieontvanger
inzicht bieden in fouten die bij controles zijn geconstateerd en welk foutpercentage
per uitvoerder van toepassing is.
4. Financiële gevolgen
Voor 2021 wordt een bedrag van ruim 220 miljoen euro toegevoegd aan het lopende nationale
ESF programma 2014–2020. Dit betreft ongeveer 80% van het totaalbudget van REACT-EU,
want ook in 2022 wordt nog een extra budget beschikbaar gesteld vanuit REACT-EU. Dit
bedrag wordt pas eind 2021 door de Europese Commissie bekend gemaakt. De hoogte hangt
af van de economische ontwikkelingen in relatie tot de crisis.
Van het totale ESF REACT-EU budget voor Nederland, zijnde € 220.415.014, wordt 4%,
zijnde € 8.816.600, ingezet voor de uitvoering van het programma (technische bijstand).
Het overige budget wordt ingezet op 4 onderdelen, die onder punt 2 reeds zijn toegelicht.
Er wordt voor alle onderdelen een subsidiepercentage van 75% gehanteerd. Subsidieaanvragers
dienen zelf zorg te dragen voor 25% cofinanciering.
5. Advies en consultatie
UVB heeft een uitvoerings- en misbruik en oneigenlijk gebruik-toets (hierna: UMO-toets)
uitgevoerd naar aanleiding van de wijzigingsregeling ESF 2014–2020. De toets bestaat
uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en
oneigenlijk gebruik (MO-deel).
In het U-deel worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit,
de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. UVB geeft met deze toets
als uitvoerder inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.
In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s
en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico
wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico
waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend.
Op basis van deze toets krijgen UVB en de opdrachtgever een helder beeld van met de
regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen.
Ten aanzien van bevindingen van mogelijke uitvoeringsrisico’s die in de uitgevoerde
UMO-toets naar voren zijn gekomen, zijn door UVB beheersmaatregelen geformuleerd,
waardoor er geen significante restrisico’s overblijven. De projecten en de beoogde
uitvoering hiervan onder de nieuwe investeringsprioriteit voor de REACT-EU zijn sterk
vergelijkbaar met de gemeentelijke projecten die al ruim zeven jaar uitgevoerd worden
onder huidige investeringsprioriteit Actieve Inclusie. Voor de geïdentificeerde risico’s
zijn reeds beheersmaatregelen in plaats of deze zullen waar nodig, zonder dat dit
een grote impact heeft, aangescherpt of aangevuld worden. Wel brengt deze wijzigingsregeling
een behoorlijke extra werklast met zich mee. Hiertoe is de capaciteit uitgebreid en
is er specifieke capaciteit gereserveerd in de vorm van het (sub)team REACT-EU met
een eigen projectleider om tijdige verleningen te kunnen bewerkstelligen en de einddeclaraties
te kunnen gaan controleren.
UVB beoordeelt de wijzigingsregeling als uitvoerbaar.
6. Juridische aspecten
6.1 Juridisch kader
Op deze regeling zijn titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Kaderwet
SZW-subsidies van toepassing. Titel 4.2 van de Awb is in beginsel niet van toepassing
op verstrekking van financiële middelen aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld (artikel 4:21, derde lid, Awb). Daar is in dit geval sprake van, omdat
de centrumgemeenten de aanvragers van de subsidie zijn. Toch staat de aard van de
aanvragers de toepasselijkheid van titel 4.2 van de Awb niet in de weg. Op grond van
artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet SZW-subsidies is titel 4.2 van de Awb namelijk,
in afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Awb, ook van toepassing op regelingen
die uitsluitend voorzien in verstrekkingen aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht
zijn ingesteld.
Naast de Awb en de Kaderwet SZW-subsidies zijn Europese verordeningen van toepassing
op de uitvoering van het ESF, in het bijzonder de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening
en de ESF verordening6 van toepassing. De Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening is op 23 december 2020
gewijzigd door REACT EU. Op grond van REACT-EU zijn aanvullende middelen toegevoegd
aan het ESF. Deze regeling geeft uitvoering aan de wijzigingen die in de Gemeenschappelijke
Bepalingen Verordening zijn aangebracht in verband met REACT-EU.
Omdat rechtstreeks werkende bepalingen uit verordeningen in beginsel niet in nationale
bepalingen worden overgenomen, zullen ook de bovengenoemde Europese verordeningen
geraadpleegd moeten worden voor een compleet beeld van de toepasselijke voorschriften.
Een van de voorschriften die om die reden niet in deze wijzigingsregeling is opgenomen
is de evaluatiebepaling. Op grond van artikel 92 ter van de Gemeenschappelijke Bepalingen
Verordening beoordelen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2024 de effectiviteit
van de aanvullende middelen uit REACT-EU in het licht van hun doel.
In de kern bestaat de wijziging uit de toevoeging van een nieuwe investeringsprioriteit
ten behoeve waarvan nieuwe tijdvakken worden opengesteld. In het onderstaande volgt
een artikelsgewijze toelichting bij deze regeling die de Subsidieregeling ESF 2014–2020
aanvult en op een paar punten wijzigt.
6.2 Staatssteun
Subsidieaanvragers zijn colleges van burgemeester en wethouders van centrumgemeenten.
Dit zijn bestuursorganen en geen ondernemingen, zodat er geen sprake is van staatssteun
als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de Werking van de Europese
Unie.
6.3 Gegevensverwerking
Op basis van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 worden subsidies uit het Europees Sociaal
Fonds aan centrumgemeenten verleend voor het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing
van personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Met deze wijzigingsregeling wordt
de Investeringsprioriteit D (luidende: bevordering van het crisisherstel in de context
van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig
herstel van de economie) toegevoegd en worden drie subsidietijdvakken geregeld. Om
te controleren of de subsidie door de subsidieaanvragers aan de doelgroepen genoemd
in artikel D4 van bijlage 1a zijn besteed, en om de effectiviteit van de subsidie
te kunnen evalueren, worden persoonsgegevens verwerkt. UVB voert deze taak uit.
Subsidieaanvragers
De subsidie wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van
een centrumgemeente. Stichting Inlichtingenbureau (hierna: het Inlichtingenbureau)
verzorgt de informatiedienstververlening tussen de centrumgemeenten en UVB in opdracht
van UVB.
Grondslag
Ten behoeve van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 is het verwerken van de persoonsgegevens
nodig om deelnemers te kunnen identificeren, te kunnen vaststellen of een deelnemer
behoort tot de doelgroep van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 en om te kunnen vaststellen
of deze deelnemer heeft deelgenomen aan de opgegeven activiteiten.
De grondslag om persoonsgegevens te mogen verwerken is terug te vinden is artikel
6 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).7 Dit artikel maakt de verwerking mogelijk indien de verwerking noodzakelijk is om
te voldoen aan een wettelijke verplichting (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, AVG).
Deze wettelijke verplichting moet zijn grondslag kennen in Europese- of nationale
wetgeving (artikel 6, derde lid, AVG).
Op grond van artikel 123 van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening wijzen de
lidstaten een managementautoriteit aan. In artikel 125 van die verordening worden
aan de management autoriteit verschillende taken opgedragen: deze autoriteit dient
toezicht te houden op naleving van het beginsel van goed financieel beheer (eerste
lid), een systeem op te zetten met audit en persoonsgegevens (tweede lid, onderdeel
d), te controleren of activiteiten hebben plaatsgevonden en kosten zijn betaald, fraude
wordt voorkomen en een deugdelijke administratie wordt bijgehouden ten behoeve van
de controle (vierde lid, onderdelen a, c en d) en tot slot dienen verificaties ter
plekke worden gedaan (vijfde lid, onderdeel b). In artikel 3 van de Subsidieregeling
ESF 2014–2020 wordt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen als
managementautoriteit. UVB voert de taken van de managementautoriteit in mandaat van
de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit. UVB gebruikt daarvoor het Burgerservicenummer
(BSN), de naam en geboortedatum van de deelnemers. Deze grondslag is verder uitgewerkt
in de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Op grond van artikel 15 en 17 van de Subsidieregeling
ESF 2014–2020 worden de noodzakelijke persoonsgegevens verwerkt ten behoeve van administratie,
controle en evaluatiedoeleinden.
Op grond van artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer kunnen
overheidsorganen in het kader van de aan hen opgedragen taken gebruik maken van het
BSN. Op grond van artikel 3, derde en vierde lid, van de Kaderwet SZW-subsidies kunnen
persoonsgegevens, waaronder het BSN, in het kader van subsidieverstrekking met het
oog op rapportage en evaluatie van de besteding van de subsidie worden verwerkt. De
grondslag in de Kaderwet SZW subsidies is verder uitgewerkt in de bovengenoemde artikelen
van de Subsidieregeling ESF 2014–2020.
De BSNs die de subsidieontvangers op grond van artikel 15 en 17 van de Subsidieregeling
ESF 2014–2020 aan UVB heeft verstrekt worden door UVB voor evaluatie en statistische
doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gestuurd. Op grond van
artikel 5, eerste lid, van de AVG staat het vereiste van doelbinding aan de verdere
verwerking van persoonsgegevens in het algemeen belang voor statistische doeleinden
niet in de weg. Op grond van artikel 34 van de Wet op het Centraal bureau voor de
Statistiek is het CBS bevoegd om BSNs voor statistische doeleinden te verwerken.8 CBS verwerkt de BSNs tot een rapport over de uitstroomresultaten van de ESF subsidies.9 In het rapport dat wordt opgesteld door CBS staan alleen geaggregeerde resultaten
die niet tot individuele deelnemers te herleiden zijn. UVB vraagt het CBS om deze
rapporten op te stellen, omdat het CBS de gegevens kan koppelen aan andere voor statistische
doeleinden ontvangen gegevens. Om deze koppeling mogelijk te maken heeft het CBS identificerende
variabelen nodig, zoals het BSN.
Voor controledoeleinden worden de BSNs van de deelnemers aan ESF projecten ook verwerkt
door het Inlichtingenbureau. Deze verwerking vindt plaats op grond van artikel 15
van de Subsidieregeling ESF 2014–2020, onder de verantwoordelijkheid van de Minister
van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens wie UVB haar taken als verwerkingsverantwoordelijke
uitvoert.
Het kan voorkomen dat een leerling uit het voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs
als bedoeld in artikel D4 van deze wijzigingsregeling, eerste lid, onderdeel e, niet
beschikt over een BSN. Als gevolg daarvan kan niet worden voldaan aan de administratieve
verplichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 18, eerste lid. Indien
een leerling niet beschikt over een BSN kan daarom worden volstaan met het aanleveren
van het onderwijsnummer. Voor controledoeleinden kan het onderwijsnummer door UVB
en/of de centrumgemeenten worden opgevraagd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO).
Bij deelnemers die wel over een BSN beschikken wordt het BSN gebruikt, want dit gegeven
maakt controle op overlap van deelnemers binnen verschillende projecten mogelijk.
Noodzaak
Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening
dient iedere lidstaat een jaarverslag in over de uitvoering van het ESF programma
in het voorgaande begrotingsjaar. In dit jaarverslag doen de lidstaten aan de Europese
Commissie verslag over de uitvoering van het ESF programma aan de hand van financiële
gegevens en gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren.10 Daarnaast is iedere lidstaat op grond van artikel 114 van de Gemeenschappelijke Bepalingen
Verordening verplicht om een evaluatieplan op te stellen.11 In dit evaluatieplan moeten de lidstaten een samenvatting geven van de belangrijkste
resultaten van het operationele programma. Om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen
is het noodzakelijk dat UVB de naleving van de subsidievoorschriften kan controleren
en de resultaten van de ESF subsidies kan beoordelen en evalueren. De subsidieontvangers
worden daarom in de Subsidieregeling ESF 2014–2020 verplicht om de persoonsgegevens
van deelnemers aan de ESF projecten te verwerken. Op grond van deze regeling worden
persoonsgegevens verwerkt voor de volgende doeleinden:
-
– Om deelnemers te kunnen identificeren (artikel 15 Subsidieregeling ESF 2014–2020),
-
– Om te kunnen vaststellen of een deelnemer behoort tot de doelgroep van de regeling
en om te kunnen vaststellen of deze deelnemer met dit BSN heeft deelgenomen aan de
opgegeven activiteiten binnen het project (artikel 17 en 18 Subsidieregeling ESF 2014–2020).
-
– Ten behoeve van de evaluatie (artikel 17 Subsidieregeling ESF 2014–2020).
Om te kunnen beoordelen of een deelnemer in aanmerking komt voor dienstverlening op
grond van de Subsidieregeling ESF 2014–2020, is beoordeling van persoonlijke omstandigheden
nodig. Het gaat dan om beoordeling van gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld
dat de deelnemer tot de subsidiabele doelgroep behoort en dat de activiteiten ten
behoeve van de deelnemer passen binnen het doel van de Subsidieregeling ESF 2014–2020.
De genoemde gegevens zijn daarom noodzakelijk en ter zake dienend om de dienstverlening
uit te kunnen voeren en deze zo doeltreffend en efficiënt mogelijk vorm te geven.
Proportionaliteit
De centrumgemeente dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek
in tot vaststelling van de subsidie bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
zodat gecontroleerd kan worden of de opgevoerde kosten subsidiabel zijn. Bij het verzoek
tot vaststelling van de subsidie wordt een verantwoording en een einddeclaratie gevoegd
(artikel 18 Subsidieregeling ESF 2014–2020). De centrumgemeente verstrekt bij de einddeclaratie
het BSN van de deelnemers van het project aan de minister. Gedurende of na afloop
van de projectperiode verstrekt de centrumgemeente een lijst van BSN aan het Inlichtingenbureau,
waarmee het Inlichtingenbureau namens de minister de benodigde persoonsgegevens opvraagt
uit de Basisregistratie Personen (BRP). Met de daaruit verkregen antwoordberichten
stelt het Inlichtingenbureau rapportages op, waaruit blijkt of de deelnemer van het
project wel of niet onder de doelgroep valt. Die rapportages stuurt het Inlichtingenbureau
vervolgens aan de centrumgemeente en UVB. Wanneer de deelnemer niet onder de doelgroep
valt, komt de centrumgemeente niet in aanmerking voor een subsidie voor de betreffende
deelnemer. Deze werkwijze bewerkstelligt dat een minimaal aantal personen in aanraking
komt met de gegevens, en de gegevens op een veilige en proportionele wijze worden
gebruikt ten behoeve van controles. Waardoor de inbreuk die de verwerking op de persoonlijke
levenssfeer van betrokkene maakt, staat in een redelijke verhouding tot het doel.
De kosten worden door de aanvrager middels een einddeclaratie in een ESF-project verantwoord.
Specifiek voor de verantwoording van de loonkosten van de medewerkers die begeleiding
leveren of geleverd hebben aan de deelnemers levert de aanvrager aanvullend een caseloadlijst
aan behorende bij de medewerkers die de deelnemers begeleiden per peilmoment. Uitgangspunt
is dat UVB moet kunnen vaststellen dat een deelnemer op het moment van instroom in
het ESF-behoort tot de doelgroep en dat de caseloadlijsten per medewerker juist zijn
toegerekend naar ESF. Dit onderscheid wordt gemaakt om de subsidiabiliteit van de
opgevoerde kosten vast te stellen. Personen uit de doelgroepen kunnen op verschillende
data in de projectperiode deelnemen aan het ESF-project. Om te kunnen toetsen of de
deelnemers bij instroom behoren tot de doelgroep, vindt er controle op de deelnemerslijst
plaats door het Inlichtingenbureau.
Bijzondere persoonsgegevens worden niet verwerkt, en hoeven ook niet verwerkt te worden.
Aanvragers zullen worden verzocht om dergelijke gegevens niet inzichtelijk te maken,
bijvoorbeeld door de gegevens weg te lakken.
Subsidiariteit
Gemeenten vervullen een taak die in het verlengde ligt van de wettelijke taken die
zij reeds hebben, zoals de uitvoering van de Participatiewet. De uitvoering van taken
die uit de Subsidieregeling ESF 2014–2020 volgen, kan in redelijkheid niet op een
andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze worden verwezenlijkt dan met toepassing
van de voorgeschreven verwerking van persoonsgegevens.
Het niet verwerken van persoonsgegevens is geen realistisch alternatief omdat voor
uitvoering van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 duidelijk moet zijn aan wie de ondersteuning
wordt aangeboden. Daarnaast is het vanuit verantwoordingsdoeleinden dat gegevens worden
bijgehouden.
Conclusie
Uit het bovenstaande blijkt dat alleen de noodzakelijke persoonsgegevens worden verwerkt
en dat deze verwerking plaatsvindt in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit.
Praktische inrichting gegevensuitwisseling
De eis om bij de verwerking van gegevens een passend beveiligingsniveau in acht te
nemen en daarvoor organisatorische- en technische maatregelen te treffen, volgt rechtstreeks
uit de AVG en is daarom al onverkort van toepassing op de colleges van burgemeester
en wethouders van de centrumgemeenten. De colleges van burgemeester en wethouders
maken momenteel gebruik van verschillende technische systemen. Dit valt onder de eigen
verantwoordelijkheid van de partijen en colleges van burgemeester en wethouders als
verwerkingsverantwoordelijke. Aangezien gemeenten en partijen als het Inlichtingenbureau,
CBS en DUO reeds gehouden zijn aan toepasselijke wet- en regelgeving, zoals de AVG,
bevat de Subsidieregeling ESF 2014–2020 geen specifieke bepalingen over de uitvoering
van de gegevensverwerking en de daarmee samenhangende technische- en organisatorische
aspecten.
Verhouding tot hoger recht
In het kader van hoger recht wordt overwogen dat een inbreuk op het recht op privacy,
in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM),
van de deelnemers aan de ESF projecten kan worden gerechtvaardigd als deze is gebaseerd
op een wettelijke grondslag, plaatsvindt in het algemeen belang zoals bedoeld in het
tweede lid van artikel 8 van het EVRM en niet verder gaat dan nodig. Aan alle drie
deze criteria is voldaan. Dat er een wettelijke grondslag is voor de inbreuk op de
persoonlijke levenssfeer is al eerder in deze toelichting, onder ‘grondslag’, uitgewerkt.
De voorschriften, artikelen 15 en 17 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in het
bijzonder, zijn bovendien voldoende specifiek zodat voor betrokkenen voldoende kenbaar
is dat, en voor welke doelen hun persoonsgegevens worden verwerkt. Daarnaast worden
de persoonsgegevens verwerkt voor een legitiem doel in de zin van artikel 8, tweede
lid, van het EVRM. Zoals hierboven onder ‘noodzaak’ is toegelicht, is het verwerken
van de persoonsgegevens noodzakelijk om aan de voorschriften te voldoen die op grond
van de Gemeenschappelijke Bepalingen aan het verstrekken van de middelen uit REACT
EU zijn verbonden. REACT EU is een maatregel die in het algemeen belang middelen beschikbaar
stelt in de context van de COVID-19-pandemie en het voorbereiden van een groen, digitaal
en veerkrachtig herstel van de economie. De inbreuk op de privacy van de betrokken
gaat, tot slot, niet verder dan nodig is om het doel te behalen. In het bovenstaande
kwam al aan bod dat de wijzigingsregeling voldoet aan de beginselen van proportionaliteit
en subsidiariteit.
Bewaartermijn
In artikel 16, eerste lid, van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 is de bewaartermijn
opgenomen voor de administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde
project. Deze bewaartermijn, tot en met 31 december 2027, geldt ook voor projecten
die worden gesubsidieerd vanuit ESF REACT-EU. De bewaartermijn is gebaseerd op artikel
140, eerste lid van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening. Hierin staat: ‘Voor
alle andere concrete acties dan deze bedoeld in de eerste alinea, worden alle ondersteunende
documenten beschikbaar gesteld gedurende twee jaar, vanaf 31 december na de indiening
van de rekeningen waarin de definitieve uitgaven voor de voltooide concrete actie
zijn opgenomen.’ Deze bepaling is van toepassing op de uitvoering van het ESF in Nederland.
De laatste mogelijkheid om uitgaven van projecten, die worden gesubsidieerd vanuit
ESF REACT-EU, op te nemen in de rekeningen aan de Europese Commissie is februari 2025.
Dit leidt tot een uiterste bewaartermijn tot en met 31 december 2027. Om de bewaartermijn
van de administratieve bescheiden (waaronder ook persoonsgegevens) niet langer te
maken dan strikt noodzakelijk, is het mogelijk om een kortere bewaartermijn op te
nemen in de beschikking tot subsidievaststelling, indien de uitgaven voor het betreffende
project in een kalenderjaar vóór 2025 zijn opgenomen in de rekeningen aan de Europese
Commissie.
7. Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van
de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid
voor vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals
vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor
is gelegen in de aard van de subsidie. De subsidie is bestemd voor crisisherstel tijdens
de COVID-19-pandemie; het eerste subsidietijdvak voor de regio-aanvraag gemeenten
start op 1 februari 2020. Afwijken van de minimuminvoeringstermijn is in het belang
van de deelnemers aan de projecten waarvoor op grond van deze regeling subsidie wordt
verleend. De subsidieaanvragers, de centrumgemeenten, zijn voorafgaand aan publicatie
geïnformeerd over de openstelling van de tijdvakken, zodat zij zich op de indiening
van een aanvraag hebben kunnen voorbereiden. De datum van inwerkingtreding is met
de uitvoerder van deze regeling, UVB, afgestemd. UVB heeft aangegeven dat de regeling
vanaf de dag na de datum van publicatie uitvoerbaar is.
Artikelsgewijs
Artikel I, onderdeel A
Dit onderdeel wijzigt artikel 4 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Ingevolge artikel
92b van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening dienen de lidstaten de aanvullende
middelen te programmeren onder een aparte investeringsprioriteit: bevordering van
het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van
een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie. In dit onderdeel wordt
de nieuwe investeringsprioriteit aan de andere investeringsprioriteiten in artikel
4, eerste lid, toegevoegd. In aansluiting op de andere investeringsprioriteiten wordt
naar de nieuwe investeringsprioriteit verwezen als investeringsprioriteit D. In het
verlengde van de bestaande structuur van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 worden
de specifieke eisen voor de subsidie ten behoeve van investeringsprioriteit D in een
bijlage uitgewerkt. In de wetenschap dat de onderdelen 3 en 4, zoals genoemd onder
paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze toelichting, in een volgende wijziging
van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in dezelfde bijlage ingevoegd zullen worden,
is er ten behoeve van de leesbaarheid voor gekozen om de specifieke eisen voor de
subsidies in het kader van investeringsprioriteit D in een aparte bijlage, bijlage
1a, op te nemen.
In het tweede lid (nieuw) wordt tot uitdrukking gebracht dat de specifieke eisen voor
de investeringsprioriteiten zijn opgesteld met inachtneming van de relevante Europese
verordeningen: de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening en de ESF Verordening.
Dit wettelijk kader is voor alle subsidies op grond van deze regeling hetzelfde. Het
onderscheid tussen de investeringsprioriteiten dat in het tweede lid (oud) en het
derde lid (oud) werd gemaakt is overbodig. Met dit onderdeel worden het tweede lid
(oud) en het derde lid (oud) samengevoegd in het tweede lid en worden de specifieke
eisen voor investeringsprioriteit D aan het tweede lid toegevoegd. Het derde lid kan
daarom komen te vervallen.
Artikel I, onderdeel B
Dit onderdeel wijzigt artikel 11 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Artikel 11
bepaalt het percentage van de subsidiabele kosten dat voor subsidiëring in aanmerking
komt. Op grond van artikel 92b, twaalfde lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen
Verordening kunnen lidstaten voor projecten die worden gesubsidieerd uit de aanvullende
ESF middelen uit REACT EU een hoger medefinancieringspercentage toepassen dan onder
ESF gebruikelijk was. Dit onderdeel past artikel 11 aan dit hogere medefinancieringspercentage
aan.
Artikel 11, tweede lid, bepaalt dat de subsidie ten behoeve van projecten met betrekking
tot de investeringsprioriteit D, bevordering van crisisherstel in de context van de
van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig
herstel van de economie, 75% van de subsidiabele kosten bedraagt.
Artikel 11, derde lid, is gewijzigd zodat ook voor de subsidies ten behoeve van investeringsprioriteit
D geldt dat, indien de subsidieaanvrager bij de aanvraag schriftelijk heeft toegezegd
een hoger percentage van de kosten voor eigen rekening te nemen, het subsidiebedrag
aan deze toezegging wordt aangepast.
Artikel I, onderdelen C, D en E
Met onderdeel E wordt voor investeringsprioriteit D een bijlage 1a toegevoegd aan
de Subsidieregeling ESF 2014–2020; de onderdelen C en D zijn kleine technische wijzigingen
die daarmee samenhangen. Hieronder worden de artikelen van die bijlage waar nodig
toegelicht.
Bijlage 1a, artikel D4. Doel en Doelgroepen
De projecten die op grond van deze bijlage voor subsidie in aanmerking komen bevorderen
het in investeringsprioriteit D beschreven doel door de mogelijkheden tot arbeidsinpassing
van de doelgroep te bevorderen.
De doelgroep bestaat uit niet-uitkeringsgerechtigden in de zin van artikel 6, eerste
lid, onderdeel a van de Participatiewet (onderdeel a), personen met een arbeidsbelemmering
en personen met een arbeidsongeschiktheidsverzekering (onderdeel b), jongeren (onderdeel
c), personen die een uitkering ontvangen van het UWV of de gemeente (onderdeel d),
leerlingen uit het voorgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs (onderdeel e),
vreemdelingen met een rechtmatig verblijfsrecht (onderdeel f) en werkenden (onderdeel
g). De categorieën die een nadere toelichting behoeven worden hieronder afzonderlijk
besproken.
Niet-uitkeringsgerechtigden, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a van
de Participatiewet (onderdeel a)
Niet-uitkeringsgerechtigden zijn in de Participatiewet gedefinieerd als personen die
de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, bij het UWV als werkzoekende
staan geregistreerd en geen uitkering ontvangen. Ten behoeve van deze regeling omvat
dit onderdeel ook zelfstandigen die moeite hebben om hun bedrijf in de coronacrisis
rendabel te maken of houden en die zich daarom oriënteren op ander werk. Een zzp-er
die weinig werk heeft zou als werkloos kunnen worden beschouwd en valt, als hij zich
inschrijft als werkzoekende bij het UWV, daarmee onder definitie van een niet-uitkeringsgerechtigde.
Hierdoor kunnen zelfstandigen binnen de doelgroep vallen ongeacht of zij gebruik hebben
gemaakt van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz)
of de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).
Personen met een arbeidsbelemmering of een arbeidsongeschiktheidsverzekering (onderdeel
b)
Dit onderdeel sluit aan bij de groep van personen die krachtens artikel 7, eerste
lid, onderdeel a Participatiewet recht hebben op gemeentelijke ondersteuning bij arbeidsinschakeling.
Onder deze personen worden mede begrepen de personen die recht hebben op een voorziening
voor beschut werk in de zin van artikel 10b Participatiewet. Voor de volledigheid
wordt hier opgemerkt dat personen met een indicatie op grond van Wet sociale werkvoorziening
(Wsw) niet onder de doelgroep van deze wijzigingsregeling vallen, omdat de voorzieningen
voor deze doelgroep al met nationale middelen worden ondersteund.
Personen die een uitkering ontvangen van het UWV of de gemeente (onderdeel d)
Deze groep valt ook onder de doelgroep voor subsidies ten behoeve van investeringsprioriteit
A, actieve inclusie (artikel A4, eerste lid, onderdeel e). In vergelijking met investeringsprioriteit
A is de doelgroep ten behoeve van investeringsprioriteit D verruimd. Personen die
een uitkering ontvangen van het UWV of de gemeenten komen voor deelname aan een project
in het kader van investeringsprioriteit D in aanmerking, ongeacht de duur van de periode
waarin zij die uitkering ontvangen, op het moment van instroom in het project.
Werkenden (onderdeel g)
Onderdeel g regelt dat ook werkenden onder de doelgroep kunnen vallen. Dit onderdeel
is breed geformuleerd om centrumgemeenten de mogelijkheid te bieden om maatwerk te
leveren. Tegelijkertijd wordt de reikwijdte van deze doelgroep op twee manieren ingeperkt.
Ten eerste door het doel van de projecten. Voor subsidie komen alleen projecten in
aanmerking die crisisherstel bevorderen door de mogelijkheden van arbeidsinpassing
te vergroten (artikel D4, eerste lid). Hoewel de doelgroep werkenden in onderdeel
g niet wordt gespecificeerd, zullen, gelet op het doel van de subsidie, in de praktijk
alleen kwetsbare werkenden ondersteuning van de gemeenten ontvangen. Ten tweede, omdat
dit onderdeel is geformuleerd als een restcategorie. Hoewel het de centrumgemeenten
voor de onderdelen a tot en met f vrij staat om te beslissen tot welke categorie de
deelnemer behoort, vallen deelnemers alleen onder onderdeel g van de doelgroep als
zij niet onder een van de groepen genoemd in de onderdelen a tot en met f vallen.
Onderdeel g, werkenden, is als restcategorie geformuleerd omdat voor projecten die
(mede) betrekking hebben op deze doelgroep de extra voorwaarde geldt dat deze goed
moeten aansluiten bij de aanvullende crisisdienstverlening door de regionale mobiliteitsteams
als bedoeld in artikel 6 van de van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening
COVID-19 (artikel D7, eerste lid, onderdeel b).
Bijlage 1a, artikel D5. De aanvraag
Voor de tijdvakken die door deze wijzigingsregeling ten behoeve van investeringsprioriteit
D worden ingericht zijn de colleges van burgemeester en wethouders van de 35 centrumgemeenten
de subsidieaanvragers (artikel D1). De centrumgemeenten hebben een coördinerende functie
in het subsidieproces. Deze functie komt tot uitdrukking in artikel D5, eerste lid.
Op grond van dit artikel kunnen de centrumgemeenten twee soorten aanvragen indienen:
de regio-aanvraag voor gemeenten en de regio-aanvraag voor leerlingen voortgezet speciaal
onderwijs en praktijkonderwijs. Deze uitvoeringsstructuur wordt al gebruikt voor subsidieaanvragen
ten behoeve van investeringsprioriteit A, actieve inclusie (artikel A5). Omwille van
een efficiënte inzet van de aanvullende middelen uit REACT-EU wordt bij deze bestaande
uitvoeringsstructuur aangesloten.
In het tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat er binnen de doelgroepen bijzondere
aandacht uitgaat naar de arbeidstoeleiding van leerlingen uit het
praktijkonderwijs en voortgezet onderwijs. Wanneer een centrumgemeente een regio-aanvraag
gemeenten indient, is zij verplicht om ook een regio-aanvraag leerlingen voortgezet
speciaal onderwijs en praktijkonderwijs in te dienen.
Het derde lid houdt verband met het beoordelingscriterium uit artikel D7, eerste lid,
onderdeel b. Op grond van artikel D7, eerste lid, onderdeel b, moeten regio-aanvragen
gemeenten die (mede) betrekking hebben op de doelgroep werkenden goed aansluiten op
de werkzaamheden van de regionale mobiliteitsteams, bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke
regeling aanvullende crisisdienstverlening. In de regionale mobiliteitsteams werken
het college van burgemeester en wethouders van de centrumgemeente, UWV, werknemersorganisaties
en werkgeversorganisaties samen aan crisisdienstverlening.
Het is aan UVB om, in mandaat namens de minister, te beoordelen of aan het criterium
uit artikel D7, eerste lid, onderdeel b, is voldaan. Bij haar beoordeling betrekt
UVB de visie van ten minste een werkgeversorganisatie en een werknemersorganisatie
over dit criterium. Op grond van artikel D5, derde lid, zijn de centrumgemeenten verplicht
om deze visies op te vragen en een weergave hiervan in de regio-aanvraag gemeenten,
voor zover deze mede betrekking heeft op de doelgroep werkenden, op te nemen.
Bijlage 1a, artikel D6. Subsidietijdvakken
Ingevolge artikel 92b, elfde lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening
kunnen voor de aanvullende middelen uit REACT-EU bij uitzondering ook kosten in aanmerking
komen die gemaakt zijn voordat de Europese Commissie het operationeel programma heeft
goedgekeurd. In artikel D6 wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het subsidietijdvak
voor de regio-aanvraag gemeenten bedoeld in artikel D6, onderdeel a, start op 1 februari
2020; het eerste subsidietijdvak voor de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal
onderwijs praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D6, onderdeel b, heeft betrekking
op het schooljaar 2020–2021.
Bijlage 1a, artikel D7 Specifieke eisen
Voor een toelichting op het eerste lid, onderdeel b, wordt verwezen naar de toelichting
op artikel D5, derde lid.
De eis uit het tweede lid, onderdeel a, geeft uitdrukking aan de eis uit artikel 4:29
van de Awb en artikel 65, zesde lid van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening.
Hoewel op grond van artikel D6 projecten mogen aanvangen op een datum die in het verleden
ligt, mogen deze projecten op grond van artikel 4:29 van de Awb en artikel 65, zesde
lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening nog niet zijn afgerond op het
moment van indiening van de subsidieaanvraag.
De eis uit het tweede lid, onderdeel b is opgenomen om te voorkomen dat kosten dubbel
worden gedeclareerd. Uit deze eis blijkt dat verschillende projecten regio-aanvraag
gemeenten elkaar niet mogen overlappen. Het gaat in de praktijk om het voorkomen van
overlap tussen projecten regio-aanvraag gemeenten ten behoeve van investeringsprioriteit
A (Actieve inclusie) op grond van bijlage 1, en projecten regio-aanvraag gemeenten
ten behoeve van investeringsprioriteit D (crisisherstel) op grond van bijlage 1a.
Voor de berekening van deze overlap zal in de hoofdregel de einddatum, genoemd in
de beschikking tot subsidieverlening van het eerdere project, als uitgangpunt worden
genomen.
Het derde lid voorziet in een uitzondering op de regel, genoemd in het tweede lid,
onderdeel b. De uitzondering is opgenomen voor aanvragers die een verzoek tot vaststelling
van een project regio-aanvraag gemeenten hebben ingediend voorafgaand aan de einddatum
genoemd in de einddeclaratie en is geschreven in de context van artikel 21a en artikel
21b. Op grond van artikel 21a en artikel 21b is de einddatum, genoemd in de beschikking
tot subsidieverlening, van bepaalde projecten ambtshalve verlengd. Deze verlenging
is destijds uitgevoerd omdat de uitvoering van sommige ESF subsidieprojecten zijn
komen stil te liggen door de COVID-19 crisis. Met artikel D7, derde lid, wordt geregeld
dat de einddatum, die al dan niet is verlengd op grond van artikel 21a en artikel
21b, voor subsidieaanvragers wiens project feitelijk is afgerond, niet in de weg staat
aan het indienen van een aanvraag ten behoeve van investeringsprioriteit D.
Op grond van het vierde lid kan de minister, op een daartoe strekkend verzoek van
de subsidieaanvrager besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere
datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum. Deze bepaling biedt
de mogelijkheid om op verzoek van de subsidieaanvrager, omwille van een verlichting
van de administratie lasten, de startdatum aan te passen. Met deze bepaling kunnen
fouten in de aanvraag op een snelle manier worden hersteld. Wanneer, bijvoorbeeld,
de startdatum aan verlening van de subsidie in de weg staat, gelet op de eis uit het
tweede lid, onderdeel b, kan op grond van deze bepaling in de beschikking tot subsidieverlening
worden besloten dat het project op een latere datum aanvangt.
Bijlage 1a, artikel D8. Subsidiabele activiteiten
Op grond van het eerste lid, onderdeel c, komen de kosten voor activiteiten die gericht
zijn op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing voor subsidiëring
in aanmerking. Ook kosten voor activiteiten die bijdragen aan het verkleinen van de
afstand tot de arbeidsmarkt, maar niet direct gericht zijn op arbeidsmarkttoeleiding,
komen op grond van dit criterium voor subsidiëring in aanmerking.
Op grond van het derde lid komen kosten ten behoeve van het beheer van een project
op grond van bijlage 1a niet voor subsidiëring in aanmerking. Deze keuze is gemaakt
om subsidie vanuit ESF REACT-EU middelen zo veel mogelijk ten gunste te laten komen
voor de doelgroep die hard geraakt wordt door de COVID-19-crisis.
Het vierde lid bepaalt dat voor projecten regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal
onderwijs en praktijkonderwijs de subsidiabele kosten berekend worden aan de hand
van gestandaardiseerde kostensoorten (‘Simplified Cost Options’).
Bijlage 1a, artikel D9. Voortgangsrapportage en bevoorschotting
De subsidieontvanger kan worden verzocht om een voortgangsrapportage in te dienen
over de tot dan toe gerealiseerde maanden projectperiode. Na indiening van een voortgangsrapportage
kan de subsidieontvanger een verzoek doen om een voorschot. Het voorschot bedraagt
ten hoogste 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum
subsidiebedrag.
Dit verzoek kan worden gehonoreerd indien uit de beoordeling van de voortgangsrapportage
blijkt dat de gerapporteerde kosten voldoende zijn gespecificeerd en onderbouwd.
Bijlage 1a, artikel D12. Publiciteit
Op grond van deze bepaling is de subsidieontvanger verplicht om de deelnemers aan
de projecten, deelnemende organisaties en het publiek te informeren dat de activiteit
mede gefinancierd wordt met steun uit het Europees Sociaal Fonds in het kader van
de respons van de Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU). Deze publiciteitsverplichting
is gebaseerd op artikel 92b, veertiende lid van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening.
Artikel I, onderdeel F
Onderdeel F voegt een nieuwe bijlage 3d in. Het beschikbare ESF REACT-EU budget wordt
in die bijlage verdeeld over de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. Koolmees