Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 16 april 2021, 2020-0000167526, tot wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in verband met extra middelen uit REACT-EU

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op Verordening (EU) Nr. 2020/2221 van het Europees parlement en van de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 wat betreft uitzonderlijke extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (REACT-EU), Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad, Verordening (EU) Nr. 1304/2013 van het Europees parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 van de Raad en de artikelen 3, eerste lid, en 5 van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

ARTIKEL I. WIJZIGING SUBSIDIEREGELING ESF 2014–2020

De Subsidieregeling ESF 2014–2020 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma een onderdeel toegevoegd, luidende:

  • e. bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, nader uitgewerkt in bijlage 1a in het kader van investeringsprioriteit D, behorende bij deze regeling.

2. In het tweede lid wordt ‘onderdelen a, b, c, voor zover dit hoofdstuk Va betreft, en d’ vervangen door ‘onderdelen a, b, c en d, en bijlage 1a’.

3. Het derde lid vervalt.

B

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in investeringsprioriteit D bedraagt maximaal 75% van de subsidiabele kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de subsidieaanvrager bij zijn subsidieaanvraag een schriftelijke toezegging heeft gedaan dan wel uit de einddeclaratie blijkt dat hij in afwijking van de maximumpercentages, genoemd in het eerste of tweede lid, een hoger percentage van de subsidiabele kosten voor eigen rekening neemt, dan wel uit een andere financieringsbron bekostigt, wordt het bedrag van de subsidie verlaagd met dit meerdere.

C

In de aanhef van artikel 12, eerste lid, wordt na ‘bijlage 1’ ingevoegd ‘of bijlage 1a’.

D

In het opschrift van bijlage 1 wordt ‘per investeringsprioriteit’ vervangen door ‘in het kader van investeringsprioriteiten A tot en met C’.

E

Na bijlage 1 wordt bijlage 1 bij deze regeling ingevoegd.

F

Na bijlage 3c wordt bijlage 2 bij deze regeling ingevoegd.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 april 2021

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees

BIJLAGE I, BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL E

Bijlage 1a, behorende bij artikel 4, eerste lid, onderdeel e

Specifieke bepalingen voor subsidieaanvragen in het kader van investeringsprioriteit D: Bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie

Hoofdstuk I. Centrumgemeenten

Artikel D1. Subsidieaanvrager

De subsidie met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente.

Artikel D2. Aanvraagtijdvak
  • 1. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van 26 april 2021, 09.00 uur tot en met 25 juni 2021, 17.00 uur.

  • 2. Subsidieaanvragen met betrekking tot een project in het kader van dit hoofdstuk dat betrekking heeft op een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs als bedoeld in artikel D5, eerste lid, worden door de minister ontvangen in het aanvraagtijdvak van:

    • a. 26 april 2021, 09.00 uur, tot en met 25 juni 2021, 17.00 uur;

    • b. 1 mei 2021, 09.00 uur tot en met 30 juni 2021, 17.00 uur.

Artikel D3. Subsidieplafond

Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt:

  • a. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, eerste lid, € 133.598.414;

  • b. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel a, € 16.500.000;

  • c. voor het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel b, € 25.000.000.

Artikel D4. Doel en doelgroepen
  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel het bevorderen van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en het voorbereiden van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie door middel van het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen die op het moment van hun start van deelneming aan een project behoren tot één of meer van de volgende doelgroepen:

    • a. niet-uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet;

    • b. arbeidsbelemmerden, dan wel personen met een uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, dan wel arbeidsbeperkten als bedoeld in artikel 38b van de Wet financiering sociale verzekeringen of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, IOAW, IOAZ of Ziektewet dan wel personen met een recht op arbeidsondersteuning op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten, dan wel personen in een dienstbetrekking op grond van artikel 10b van de Participatiewet;

    • c. jongeren;

    • d. personen die algemene bijstand op grond van de Participatiewet, een aanvullende IOAW-uitkering, een aanvullende IOAZ-uitkering of een uitkering van het UWV ontvangen;

    • e. leerlingen die ingeschreven staan bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs dan wel praktijkonderwijs;

    • f. hier te lande woonachtige vreemdelingen die rechtmatig in Nederland verblijf houden in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;

    • g. natuurlijke personen, niet zijnde personen als bedoeld in de onderdelen a tot en met f, die krachtens arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht of publiekrechtelijke aanstelling arbeid verrichten.

  • 2. Indien sprake is van een persoon die deelneemt aan twee opeenvolgende projecten en deze persoon bij instroom in het eerste project aantoonbaar tot de doelgroep behoort, dan behoort deze persoon ook het opvolgende project tot de doelgroep mits voor deze deelnemer sprake is van een individueel traject dat onafgebroken doorloopt in beide projecten.

Artikel D5. De aanvraag
  • 1. Een centrumgemeente kan een regio-aanvraag gemeenten indienen voor een doelgroep als bedoeld in artikel D4, en een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs voor de doelgroep, bedoeld in artikel D4, eerste lid, onderdeel e.

  • 2. Een aanvraag bevat in ieder geval een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs.

  • 3. Voor zover een regio-aanvraag gemeenten betrekking heeft op de doelgroep, bedoeld in artikel D4, eerste lid, onderdeel g, bevat deze in ieder geval een beschrijving van de visie van ten minste een werkgeversorganisatie en een werknemersorganisatie over de aansluiting van de in de aanvraag genoemde activiteiten op de werkzaamheden van de regionale mobiliteitsteams, bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening.

Artikel D6. Subsidietijdvakken

Een project, in het kader van dit hoofdstuk, vindt plaats binnen de volgende subsidietijdvakken:

  • a. van 1 februari 2020 tot en met 30 juni 2022 voor de regio-aanvraag gemeenten, bedoeld in artikel D2, eerste lid;

  • b. het schooljaar 2020–2021 voor de regio-aanvraag voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel a;

  • c. het schooljaar 2021–2022 voor de regio-aanvraag voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D2, tweede lid, onderdeel b.

Artikel D7. Specifieke eisen
  • 1. Een project in het kader van dit hoofdstuk:

    • a. past binnen het doel, genoemd in artikel D4, eerste lid;

    • b. sluit, voor zover het betrekking heeft op de doelgroep, bedoeld in artikel D4, eerste lid, onderdeel g, naar het oordeel van de minister goed aan op de werkzaamheden van de regionale mobiliteitsteams, bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening;

    • c. vindt plaats binnen de subsidietijdvakken, bedoeld in artikel D6;

  • 2. Een regio-aanvraag gemeenten als bedoeld in artikel D5, eerste lid, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

    • a. deze is ingediend voor de afloop van het project waarvoor de subsidie wordt gevraagd; en

    • b. de in de subsidieaanvraag vermelde startdatum van het project ten minste één dag ligt na de einddatum, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, van een eerder project regio-aanvraag gemeenten, waarvoor subsidie op grond van deze regeling is verleend.

  • 3. Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieaanvrager kan de minister besluiten om, in plaats van de einddatum, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, de einddatum, genoemd in het verzoek tot vaststelling van de subsidie van een eerder project regio-aanvraag gemeenten, als uitgangpunt te nemen voor de beoordeling, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b.

  • 4. Op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieontvanger kan de minister besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum.

Artikel D8. Subsidiabele activiteiten
  • 1. Voor subsidie komen enkel de volgende activiteiten in aanmerking, voor zover zij de doelstelling, genoemd in artikel D4, eerste lid, ondersteunen:

    • a. activiteiten direct gericht op de bestrijding van jeugdwerkloosheid;

    • b. activiteiten direct gericht op de bevordering van de aansluiting praktijkonderwijs of voortgezet speciaal onderwijs op de arbeidsmarkt of vervolgonderwijs;

    • c. activiteiten gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing.

  • 2. In afwijking van artikel 12, eerste lid, onderdeel a, zijn de kosten van extern ingekochte trajecten uitsluitend subsidiabel voor zover de relatie met de activiteiten, genoemd in het eerste lid, voldoende aannemelijk is.

  • 3. In afwijking van artikel 12, tweede lid, komen de kosten voor het beheer van het project niet voor subsidiëring in aanmerking.

  • 4. In het kader van de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D5, eerste lid, komen voor subsidiëring uitsluitend in aanmerking de kostensoorten, bedoeld in artikel 12, twaalfde lid, en bijlage IX van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2015/2195 van de Commissie van 9 juli 2015 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1304/2013 van het Europees parlement en de Raad betreffende het Europees Sociaal Fonds, wat betreft de definitie van de standaardschalen van eenheidskosten en vaste bedragen voor de terugbetaling van uitgaven door de Commissie aan lidstaten (PbEU 2015, L 313). De minister specificeert de voorwaarden met betrekking tot het afrekenen op basis van deze kostensoorten in de beschikking tot subsidieverlening, bedoeld in artikel 9.

Artikel D9. Voortgangsrapportage en bevoorschotting
  • 1. De minister kan de subsidieontvanger verzoeken een voortgangsrapportage in te dienen over de maanden voorafgaand aan dat verzoek.

  • 2. De voortgangsrapportage wordt uiterlijk drie maanden na het verzoek van de minister ingediend.

  • 3. De voortgangsrapportage wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, voorzien van de vereiste bijlagen en een door hem erkende elektronische handtekening.

  • 4. In afwijking van artikel 14 kan de minister, op verzoek van de subsidieontvanger, besluiten om een voorschot te verlenen tot een maximum van 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximale subsidiebedrag, indien de in de voortgangsrapportage opgevoerde kosten voldoende zijn gespecificeerd en onderbouwd.

Artikel D10. Maximale subsidiebedrag per subsidieaanvrager

Het maximaal beschikbare subsidiebedrag is per centrumgemeente vastgelegd en uitgesplitst over de aanvraagtijdvakken, bedoeld in artikel D2 van bijlage 3d.

Artikel D11. Onderwijsnummer

In afwijking van de artikelen 17, eerste lid, en 18, eerste lid, verstrekt de subsidieontvanger voor een persoon die behoort tot de doelgroep, genoemd in artikel D4, eerste lid, onderdeel e, in plaats van een burgerservicenummer een onderwijsnummer als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Les- en cursusgeldwet, indien deze persoon niet beschikt over een burgerservicenummer.

Artikel D12. Publiciteit

Onverminderd artikel 19 informeert de subsidieontvanger de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project in het kader van de respons van de Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU).

BIJLAGE 2, BEHORENDE BIJ ARTIKEL I, ONDERDEEL F

Bijlage 3d, behorende bij bijlage 1a, artikel D10

Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van de regio-aanvraag gemeenten en de regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs in het kader van investeringsprioriteit D

Tabel I: Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van gemeentelijke projecten in de periode 1 februari 2020 tot en met 1 juli 2022

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond 2021

Groningen

Groningen

€ 9.021.900

Leeuwarden

Friesland

€ 6.326.500

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 3.404.800

Emmen

Drenthe

€ 2.582.400

Zwolle

IJsselvechtstreek

€ 2.821.500

Almere

Flevoland

€ 2.801.800

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 1.944.100

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

€ 2.267.800

Enschede

Twente

€ 5.446.400

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 13.833.100

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 3.935.100

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

€ 1.080.700

Leiden

Holland-Rijnland

€ 2.197.800

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 4.385.100

Amersfoort

Amersfoort

€ 1.305.500

Ede

Food Valley

€ 1.463.100

Doetinchem

Achterhoek

€ 1.371.700

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 1.821.400

Gouda

Midden-Holland

€ 914.300

Den Haag

Haaglanden

€ 10.227.800

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 4.380.700

Rotterdam

Rijnmond

€ 17.014.800

Tiel

Rivierenland

€ 888.800

Gorinchem

Gorinchem

€ 647.800

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 3.392.700

Dordrecht

Drechtsteden

€ 2.265.800

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 3.217.700

Breda

West-Brabant

€ 4.033.900

Goes

Zeeland

€ 2.209.200

Tilburg

Midden-Brabant

€ 2.970.200

Venlo

Noord-Limburg

€ 1.650.600

Helmond

Helmond-De Peel

€ 1.474.500

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 2.808.700

Roermond

Midden-Limburg

€ 1.358.200

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 6.132.100

Totaal

€ 133.598.414

Tabel II: Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs in de periode schooljaar 2020–2021

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond 2020

Groningen

Groningen

€ 1.114.200

Leeuwarden

Friesland

€ 781.300

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 420.500

Emmen

Drenthe

€ 318.900

Zwolle

IJsselvechtstreek

€ 348.500

Almere

Flevoland

€ 346.000

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 240.100

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

€ 280.100

Enschede

Twente

€ 672.700

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 1.708.400

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 486.000

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

€ 133.500

Leiden

Holland-Rijnland

€ 271.400

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 541.600

Amersfoort

Amersfoort

€ 161.200

Ede

Food Valley

€ 180.700

Doetinchem

Achterhoek

€ 169.400

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 225.000

Gouda

Midden-Holland

€ 112.900

Den Haag

Haaglanden

€ 1.263.200

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 541.000

Rotterdam

Rijnmond

€ 2.101.400

Tiel

Rivierenland

€ 109.800

Gorinchem

Gorinchem

€ 80.000

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 419.000

Dordrecht

Drechtsteden

€ 279.800

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 397.400

Breda

West-Brabant

€ 498.200

Goes

Zeeland

€ 272.800

Tilburg

Midden-Brabant

€ 366.800

Venlo

Noord-Limburg

€ 203.900

Helmond

Helmond-De Peel

€ 182.100

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 346.900

Roermond

Midden-Limburg

€ 167.700

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 757.300

Totaal

€ 16.500.000

Tabel III: Subsidieplafonds centrumgemeenten ten behoeve van regio-aanvragen leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs in de periode schooljaar 2021–2022

Centrumgemeente

Arbeidsmarktregio

Subsidieplafond 2021

Groningen

Groningen

€ 1.688.200

Leeuwarden

Friesland

€ 1.183.900

Alkmaar

Noord-Holland Noord

€ 637.100

Emmen

Drenthe

€ 483.200

Zwolle

IJsselvechtstreek

€ 528.000

Almere

Flevoland

€ 524.300

Zaanstad

Zaanstreek/Waterland

€ 363.800

Haarlem

Zuid-Kennemerland en IJmond

€ 424.400

Enschede

Twente

€ 1.019.200

Amsterdam

Groot Amsterdam

€ 2.588.600

Apeldoorn

Stedendriehoek en Noordwest Veluwe

€ 736.400

Hilversum

Gooi en Vechtstreek

€ 202.200

Leiden

Holland-Rijnland

€ 411.300

Utrecht

Midden-Utrecht

€ 820.600

Amersfoort

Amersfoort

€ 244.300

Ede

Food Valley

€ 273.800

Doetinchem

Achterhoek

€ 256.700

Zoetermeer

Zuid-Holland Centraal

€ 340.800

Gouda

Midden-Holland

€ 171.100

Den Haag

Haaglanden

€ 1.913.900

Arnhem

Midden-Gelderland

€ 819.700

Rotterdam

Rijnmond

€ 3.183.900

Tiel

Rivierenland

€ 166.300

Gorinchem

Gorinchem

€ 121.200

Nijmegen

Rijk van Nijmegen

€ 634.900

Dordrecht

Drechtsteden

€ 424.000

Den Bosch

Noordoost-Brabant

€ 602.100

Breda

West-Brabant

€ 754.900

Goes

Zeeland

€ 413.400

Tilburg

Midden-Brabant

€ 555.800

Venlo

Noord-Limburg

€ 308.900

Helmond

Helmond-De Peel

€ 275.900

Eindhoven

Zuidoost-Brabant

€ 525.600

Roermond

Midden-Limburg

€ 254.200

Heerlen

Zuid-Limburg

€ 1.147.500

Totaal

€ 25.000.000

TOELICHTING

Algemeen

1. Inleiding

De Europese Unie heeft met NextGenerationEU1 een omvangrijk herstelpakket aangenomen dat de lidstaten van de EU sociaaleconomisch moet helpen herstellen van de COVID-19-crisis. Eén van de instrumenten uit dit herstelpakket is REACT-EU (Recovery Assistance for Cohesion and the Territories of Europe)2. Met REACT-EU wordt aanvullend budget toegevoegd aan de bestaande Europese structuurfondsen, waaronder het Europees Sociaal Fonds 2014–2020 (ESF). Op Europees niveau is er een grondslag voor de inzet van de aanvullende middelen gecreëerd in de vorm van een wijziging van de verordening die gemeenschappelijke regels stelt voor de Europese structuurfondsen (de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening).3 Om besteding van het aanvullende budget uit REACT-EU voor ESF op nationaal niveau mogelijk te maken leggen de lidstaten eerst een operationeel programma voor aan de Europese Commissie. Omdat de REACT-EU middelen worden toegevoegd aan ESF, zijn deze middelen door Nederland geprogrammeerd binnen het bestaande Operationele Programma ESF 2014–2020. Na goedkeuring van de wijzigingen in het Operationele Programma ESF 2014–2020 door de Europese Commissie, kan het programma worden uitgewerkt in nationale regelgeving. De Europese Commissie heeft deze wijzigingen goedgekeurd op 15 april 2021. Deze regeling wijzigt de Subsidieregeling ESF 2014–2020 om de besteding van het aanvullende budget uit REACT-EU voor ESF op nationaal niveau mogelijk te maken.

De REACT-EU middelen worden binnen het kader van het ESF geprogrammeerd onder een nieuwe prioritaire as en thematische doelstelling, die uitsluitend voor REACT-EU middelen beschikbaar is: ‘Bevordering van crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie’. In het licht van deze doelstelling kiest Nederland ervoor om de werkgelegenheids- en sociale effecten van de COVID-19-crisis aan te pakken door de steun met de aanvullende middelen uit het REACT-EU te richten op het aan het werk helpen en aan het werk houden van kwetsbare werkenden en werkzoekenden. Bij de inzet van de aanvullende ESF-middelen REACT-EU wordt, ten behoeve van een snelle en succesvolle uitvoerbaarheid, verder zoveel mogelijk aangesloten op de bestaande inrichting en uitvoeringsstructuren van het lopende ESF programma 2014–2020.

De uitvoering van deze regeling wordt, net als voor de subsidieregeling ESF 2014–2020, belegd bij Uitvoering van Beleid (UVB), onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. UVB is, in de terminologie van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening, de landelijke managementautoriteit.

2. Inhoud van de regeling: de inzet van de aanvullende middelen ESF REACT-EU

In 2021 wordt een bedrag van € 220.415.014 toegevoegd aan het lopende nationale ESF programma 2014–2020. Dit betreft ongeveer 80% van het totaalbudget van REACT-EU, want ook in 2022 wordt nog een extra budget beschikbaar gesteld vanuit REACT-EU. Dit bedrag wordt pas eind 2021 door de Europese Commissie bekendgemaakt. De hoogte hangt af van de economische ontwikkelingen in relatie tot de crisis.

Van het totale ESF REACT-EU budget voor Nederland wordt 4%, zijnde € 8.816.600, ingezet voor de uitvoering van het programma op nationaal niveau (technische bijstand).

Het overige budget voor ESF REACT-EU, zijnde € 211.598.414, wordt ingezet op 4 onderdelen:

  • De begeleiding en opleiding van kwetsbare werkenden en werkzoekenden (waaronder ook ZZP’ers) in de 35 arbeidsmarktregio’s in Nederland (regio-aanvraag gemeenten).

  • De begeleiding en opleiding van leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs (vso) en het praktijkonderwijs (pro) om de stap naar de arbeidsmarkt te kunnen maken (regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs).

  • De begeleiding en opleiding van mensen die in een justitiële inrichting verblijven.

  • De bij- en omscholing van werk naar werk voor kwetsbare werkenden en werkenden die willen overstappen naar werk in een krapteberoep al dan niet in een andere sector.

In relatie tot de COVID-19 crisis acht ik een hoger subsidiepercentage dan reeds geprogrammeerd onder ESF 2014–2020 legitiem, derhalve wordt er voor alle onderdelen een ESF-subsidiepercentage van 75% gehanteerd. De cofinanciering (25%) moet worden ingebracht door de subsidieaanvrager.

Deze wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 betreft de programmering van de extra crisismiddelen vanuit ESF REACT-EU van de eerste twee onderdelen zoals hierboven benoemd, in drie tijdvakken. De andere onderdelen zullen apart geprogrammeerd worden in een volgende wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Voor de tijdvakken die op grond van deze regeling worden opengesteld, kunnen de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s de subsidie aanvragen. De centrumgemeenten dienen deze aanvragen in ten behoeve van ofwel gemeenten ofwel leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Centrumgemeenten kunnen daarom twee verschillende soorten aanvragen indienen: de regio-aanvraag gemeenten en de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Het beschikbare ESF REACT-EU budget wordt in de nieuwe bijlage 3d bij de regeling verdeeld over de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s op basis van de verdeling conform de maatstaf re-integratie klassiek 2020 in de algemene uitkering van het gemeentefonds zoals gepubliceerd bij de septembercirculaire 20204.

2.1 Doel en doelgroep

Als gevolg van de COVID-19 pandemie verdwijnt de krapte op de Nederlandse arbeidsmarkt snel. Daarnaast blijkt dat vooral mensen in een kwetsbare positie het hardst worden geraakt door deze crisis (zie SCP: ‘Kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt’, juni 20205). Ondersteuning van kwetsbare werkenden en werkzoekenden kan daarom een belangrijke bijdrage leveren aan het crisisherstel. Tegen de geschetste achtergrond is het zaak om mensen die nu in onzekerheid verkeren de zekerheid te bieden dat ze aanspraak kunnen maken op passende begeleiding bij het zoeken naar (nieuw) werk en inkomen. De inzet hierbij is dat mensen zo veel mogelijk direct naar (nieuw) werk gaan en dat zij daarbij waar nodig gericht geholpen worden, maar ook de voorafgaande begeleiding die noodzakelijk wordt geacht om überhaupt de stap naar werk te kunnen maken. Daarnaast is het van belang dat mensen over de nodige beroepsvaardigheden en skills beschikken om de stap van werk(zoekend) naar werk op de sterk veranderende arbeidsmarkt te kunnen maken.

Binnen de regio-aanvraag gemeenten kunnen met de middelen vanuit REACT-EU enerzijds werkzoekenden ondersteund worden, die als gevolg van de COVID-19-crisis extra kwetsbaar zijn gebleken. Het gaat dan bijvoorbeeld om mensen met een bijstandsuitkering (ongeacht de duur, wat een uitbreiding is ten opzichte van het lopende ESF programma 2014–2020), of mensen die dreigen in de bijstand terecht te komen. Anderzijds kunnen ook kwetsbare werkenden ondersteund worden. Het gaat dan bijvoorbeeld om werkende personen die door de COVID-19 in een onzekere positie terecht zijn gekomen, bijvoorbeeld zelfstandig ondernemers die gebruik moeten maken van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo). Daarnaast kan worden gedacht aan mensen die in sectoren werken die als gevolg van de COVID-19-crisis onder druk zijn komen te staan en die moeten worden ondersteund om de stap naar een andere sector te kunnen maken. Ook gaat het om werkenden die al een kwetsbare arbeidsmarktpositie hadden en wiens kwetsbaarheden als gevolg van de COVID-19-crisis duidelijk zijn blootgelegd. We zien groepen op de arbeidsmarkt die gezien hun contractvorm (bijvoorbeeld met een flexibel contract of ZZP-ers) en de sector waarin zij werkzaam zijn een grotere kans hebben hun baan te verliezen, waaronder werknemers met een migratieachtergrond, werknemers met een laag opleidingsniveau, arbeidsbeperkten en werknemers met een kwetsbare arbeidsmarktpositie. De mogelijke ondersteuning van de doelgroep werkenden is een uitbreiding ten opzichte van het lopende ESF programma 2014–2020. De doelgroep ‘werkenden’ is in de regeling breed gedefinieerd, omdat een brede doelgroepomschrijving centrumgemeenten de mogelijkheid biedt om maatwerk te leveren. Ten opzichte van de andere onderdelen van de doelgroep, fungeert de doelgroepomschrijving ‘werkenden’ als restcategorie. Het doel van de subsidie, het bevorderen van crisisherstel door de mogelijkheden van arbeidsinpassing te vergroten, stelt wel voorwaarden aan de inzet van de middelen. Gelet op dit specifieke doel komen in de praktijk alleen kwetsbare werkenden voor subsidie in aanmerking. Het is aan de centrumgemeenten om, gelet op de regionale behoeften, een invulling te geven aan het begrip kwetsbare werkenden. Als een deelnemer onder meerdere doelgroepen valt, is het aan de centrumgemeenten om te beslissen tot welke categorie de deelnemer behoort in het kader van de subsidieaanvraag. De deelnemer kan slechts onder één van de doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen.

Centrumgemeenten worden gevraagd om bij de begeleiding van de doelgroep werkenden de samenwerking te zoeken met regionaal opererende sociale partners en het regionaal bedrijfsleven. Om de gevolgen van de COVID-19-crisis het hoofd te bieden en mensen op weg te helpen naar ander werk en ondernemers te helpen bij het invullen van hun vacatures werken werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten, Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), onderwijs, Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven en de Ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en Sociale Zaken en Werkgelegenheid samen in regionale mobiliteitsteams. Door middel van een gezamenlijk aanpak wordt zo passende begeleiding naar werk geboden voor mensen, die als gevolg van COVID-19 ontslagen gaan worden, in onzekerheid verkeren en extra ondersteuning nodig hebben. De centrumgemeente faciliteert vanuit haar regionale regiefunctie de inzet van de regionale mobiliteitsteams. Binnen het regionaal mobiliteitsteam wordt op gelijkwaardige wijze samengewerkt, waarbij iedere partij zijn eigen inzet, expertise/professionaliteit, verantwoordelijkheid en identiteit heeft.

Omdat een project in het kader van ESF REACT-EU een doelstelling heeft die nauw aansluit bij de dienstverlening in de regionale mobiliteitsteams en de centrumgemeenten hiervoor de subsidieaanvrager zijn, wordt aan de centrumgemeenten gevraagd om bij de subsidieaanvraag de visie van de sociale partners te voegen wanneer er ondersteuning wordt geboden aan de doelgroep werkenden. Het gaat dan om de vraag of de door de centrumgemeente voorziene dienstverlening aan de werkenden-doelgroep in de ESF REACT-EU subsidieaanvraag goed aansluit bij de afspraken die zijn gemaakt in de regionale mobiliteitsteams. Ik weeg deze visie mee in het besluit op de subsidieaanvraag en kan ertoe besluiten (een deel van) de aanvraag af te wijzen indien er sprake is van onvoldoende aansluiting op de afspraken gemaakt in de regionale mobiliteitsteams.

Binnen de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs blijft de doelgroep gelijk aan die in het lopende ESF programma 2014–2020, zijnde leerlingen van het praktijkonderwijs (pro) en het voortgezet speciaal onderwijs (vso). Voor het vso en het pro geldt dat het merendeel van de leerlingen praktijkgericht onderwijs volgt en/of zich in een kwetsbare positie bevindt. De COVID-19-pandemie maakt hun positie extra kwetsbaar. Nagenoeg alle vso- en pro-scholen zijn doorgegaan met het aanbieden van fysiek onderwijs aan de leerlingen gedurende de pandemie, maar de kansen op werk en stageplekken zijn als gevolg van de COVID-19-pandemie drastisch afgenomen. Deze jongeren ondervinden uiteenlopende belemmeringen bij het verkrijgen en het behouden van een baan. Met de ESF REACT-EU middelen kunnen centrumgemeenten samen met de vso- en pro-scholen en eventueel regionale werkgevers/sectoren de passende begeleiding, die in deze crisistijd zo belangrijk is, blijven organiseren voor deze jongeren op hun weg van school naar duurzaam werk.

2.2 Activiteiten

Er is een aantal belangrijke wijzigingen en aandachtspunten ten aanzien van subsidiabele activiteiten ten opzichte van het reeds lopende programma ESF 2014–2020.

Centrumgemeenten worden gestimuleerd om de crisismiddelen in te zetten ter ondersteuning van moeilijk te bereiken doelgroepen, waar nodig middels bredere dienstverlening dan enkel gericht op arbeidsmarkttoeleiding, zolang dit bijdraagt aan het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt. Dit is een verruiming ten opzichte van het reeds lopende programma ESF 2014–2020, waar activiteiten gericht zijn op arbeidsmarkttoeleiding.

Voor schooljaar 2020–2021 is onder het lopende ESF programma 2014–2020 al subsidie verstrekt voor de begeleiding en opleiding van (ex)leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs en het praktijkonderwijs. Vanuit de aanvullende middelen REACT-EU is het mogelijk om activiteiten voor extra leerlingen subsidiabel te maken. Dit betekent dat er voor dit schooljaar twee projecten (huidig ESF 2014–2020, met een ESF-subsidiepercentage van 50% en ESF REACT-EU met een ESF-subsidiepercentage van 75%) naast elkaar kunnen lopen. Omdat voor de berekening van de subsidie voor activiteiten ten behoeve van deze doelgroep gewerkt wordt met een standaard kostprijs per leerling per jaar, is het op basis van de deelnemersadministratie goed mogelijk de projecten gescheiden te houden.

2.3 Voorbereidingstijd, tijdvakken en looptijd

De aanvullende ESF-middelen uit REACT-EU dienen als crisisbudget en moeten uiterlijk 31 december 2023 zijn besteed op projectniveau. Na de inwerkingtreding van deze wijzigingsregeling, worden de tijdvakken twee maanden opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen.

2.3.1 Regio-aanvraag gemeenten

Het aanvraagtijdvak voor regio-aanvragen gemeenten wordt twee maanden opengesteld. Dit is een maand langer dan gebruikelijk in de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Hier is voor gekozen, omdat er sprake is van een korte voorbereidingstijd tussen het moment van publicatie van deze wijzigingsregeling en de openstelling van het tijdvak.

Op grond artikel 92ter, elfde lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening kunnen bij uitzondering ook activiteiten die zijn verricht voorafgaand aan de goedkeuring van het operationeel programma, maar niet eerder dan 1 februari 2020, door de Europese Commissie voor vergoeding in aanmerking komen. Projecten komen slechts voor subsidie in aanmerking als deze bij het indienen van de aanvraag nog niet zijn afgerond. De projecten mogen ook geen overlap in de tijd hebben met een voorafgaande regio-aanvraag gemeenten. Aanvragers kunnen ervoor kiezen om het voorgaande ESF-project eerder af te ronden en de einddeclaratie eerder in te dienen, om zo eerder te kunnen starten met de inzet van de middelen ESF REACT-EU. Zo voorkomen we dat kosten dubbel worden gedeclareerd. De projectperiode mag een looptijd hebben tot 1 juli 2022. Deze einddatum is gekozen om optimale aansluiting te hebben met het programma ESF+ 2021-2027.

2.3.2 Regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs

In verband met de COVID-19-crisis is reeds op 12 mei 2020 een nieuw tijdvak voor centrumgemeenten ten behoeve van leerlingen van het voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs opengesteld. Het beschikbare budget voor dit tijdvak bedroeg maximaal 8,5 miljoen euro en heeft betrekking op het schooljaar 2020–2021. Vanuit de REACT-EU middelen wordt voor schooljaar 2020–2021 een extra tijdvak geopend, met een maximaal beschikbaar budget van 16,5 miljoen euro. Daarnaast wordt een tijdvak opengesteld voor schooljaar 2021–2022 met een maximaal beschikbaar budget van 25 miljoen euro. De tijdvakken voor subsidieaanvragen worden twee maanden opengesteld.

3. Uitvoering

Om de controle- en verantwoordingslast bij zowel de subsidieaanvragers als bij UVB te verlichten, is ervoor gekozen om de controle op basis van een steekproef per cluster, zoals voor investeringsprioriteit A (Actieve Inclusie) en bepaald in artikel A5, niet te regelen voor de middelen uit REACT-EU. De subsidieaanvraag wordt als een geheel beschouwd en niet opgedeeld in clusters ten behoeve van de verantwoording en de controle hierop. Er zal per project (einddeclaratie) één steekproef worden getrokken. Verdeling van eventuele correcties binnen de declaratie op uitvoerderniveau (ofwel per gemeente) blijft voor de subsidieontvanger zelf echter mogelijk. UVB kan de subsidieontvanger inzicht bieden in fouten die bij controles zijn geconstateerd en welk foutpercentage per uitvoerder van toepassing is.

4. Financiële gevolgen

Voor 2021 wordt een bedrag van ruim 220 miljoen euro toegevoegd aan het lopende nationale ESF programma 2014–2020. Dit betreft ongeveer 80% van het totaalbudget van REACT-EU, want ook in 2022 wordt nog een extra budget beschikbaar gesteld vanuit REACT-EU. Dit bedrag wordt pas eind 2021 door de Europese Commissie bekend gemaakt. De hoogte hangt af van de economische ontwikkelingen in relatie tot de crisis.

Van het totale ESF REACT-EU budget voor Nederland, zijnde € 220.415.014, wordt 4%, zijnde € 8.816.600, ingezet voor de uitvoering van het programma (technische bijstand). Het overige budget wordt ingezet op 4 onderdelen, die onder punt 2 reeds zijn toegelicht. Er wordt voor alle onderdelen een subsidiepercentage van 75% gehanteerd. Subsidieaanvragers dienen zelf zorg te dragen voor 25% cofinanciering.

5. Advies en consultatie

UVB heeft een uitvoerings- en misbruik en oneigenlijk gebruik-toets (hierna: UMO-toets) uitgevoerd naar aanleiding van de wijzigingsregeling ESF 2014–2020. De toets bestaat uit twee delen; een toets op de uitvoering (U-deel) en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (MO-deel).

In het U-deel worden alle praktische zaken nader bekeken waaronder personele capaciteit, de ICT, de planning, politieke en maatschappelijke risico’s. UVB geeft met deze toets als uitvoerder inzicht in de praktische uitvoerbaarheid van de regeling.

In het MO-deel wordt de regeling artikelsgewijs getoetst op mogelijke uitvoeringsrisico’s en de risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik. Voor ieder geconstateerd risico wordt een inschatting gemaakt van de kans en de impact van het geconstateerde risico waarna er beheersmaatregelen aangedragen worden. Vervolgens wordt het restrisico berekend. Op basis van deze toets krijgen UVB en de opdrachtgever een helder beeld van met de regeling gepaard gaande risico’s en het effect van mogelijk beheersmaatregelen.

Ten aanzien van bevindingen van mogelijke uitvoeringsrisico’s die in de uitgevoerde UMO-toets naar voren zijn gekomen, zijn door UVB beheersmaatregelen geformuleerd, waardoor er geen significante restrisico’s overblijven. De projecten en de beoogde uitvoering hiervan onder de nieuwe investeringsprioriteit voor de REACT-EU zijn sterk vergelijkbaar met de gemeentelijke projecten die al ruim zeven jaar uitgevoerd worden onder huidige investeringsprioriteit Actieve Inclusie. Voor de geïdentificeerde risico’s zijn reeds beheersmaatregelen in plaats of deze zullen waar nodig, zonder dat dit een grote impact heeft, aangescherpt of aangevuld worden. Wel brengt deze wijzigingsregeling een behoorlijke extra werklast met zich mee. Hiertoe is de capaciteit uitgebreid en is er specifieke capaciteit gereserveerd in de vorm van het (sub)team REACT-EU met een eigen projectleider om tijdige verleningen te kunnen bewerkstelligen en de einddeclaraties te kunnen gaan controleren.

UVB beoordeelt de wijzigingsregeling als uitvoerbaar.

6. Juridische aspecten

6.1 Juridisch kader

Op deze regeling zijn titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Kaderwet SZW-subsidies van toepassing. Titel 4.2 van de Awb is in beginsel niet van toepassing op verstrekking van financiële middelen aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld (artikel 4:21, derde lid, Awb). Daar is in dit geval sprake van, omdat de centrumgemeenten de aanvragers van de subsidie zijn. Toch staat de aard van de aanvragers de toepasselijkheid van titel 4.2 van de Awb niet in de weg. Op grond van artikel 3, tweede lid, van de Kaderwet SZW-subsidies is titel 4.2 van de Awb namelijk, in afwijking van artikel 4:21, derde lid, van de Awb, ook van toepassing op regelingen die uitsluitend voorzien in verstrekkingen aan rechtspersonen die krachtens publiekrecht zijn ingesteld.

Naast de Awb en de Kaderwet SZW-subsidies zijn Europese verordeningen van toepassing op de uitvoering van het ESF, in het bijzonder de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening en de ESF verordening6 van toepassing. De Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening is op 23 december 2020 gewijzigd door REACT EU. Op grond van REACT-EU zijn aanvullende middelen toegevoegd aan het ESF. Deze regeling geeft uitvoering aan de wijzigingen die in de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening zijn aangebracht in verband met REACT-EU.

Omdat rechtstreeks werkende bepalingen uit verordeningen in beginsel niet in nationale bepalingen worden overgenomen, zullen ook de bovengenoemde Europese verordeningen geraadpleegd moeten worden voor een compleet beeld van de toepasselijke voorschriften. Een van de voorschriften die om die reden niet in deze wijzigingsregeling is opgenomen is de evaluatiebepaling. Op grond van artikel 92 ter van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening beoordelen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2024 de effectiviteit van de aanvullende middelen uit REACT-EU in het licht van hun doel.

In de kern bestaat de wijziging uit de toevoeging van een nieuwe investeringsprioriteit ten behoeve waarvan nieuwe tijdvakken worden opengesteld. In het onderstaande volgt een artikelsgewijze toelichting bij deze regeling die de Subsidieregeling ESF 2014–2020 aanvult en op een paar punten wijzigt.

6.2 Staatssteun

Subsidieaanvragers zijn colleges van burgemeester en wethouders van centrumgemeenten. Dit zijn bestuursorganen en geen ondernemingen, zodat er geen sprake is van staatssteun als bedoeld in artikel 107, eerste lid, van het Verdrag inzake de Werking van de Europese Unie.

6.3 Gegevensverwerking

Op basis van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 worden subsidies uit het Europees Sociaal Fonds aan centrumgemeenten verleend voor het vergroten van mogelijkheden tot arbeidsinpassing van personen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Met deze wijzigingsregeling wordt de Investeringsprioriteit D (luidende: bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie) toegevoegd en worden drie subsidietijdvakken geregeld. Om te controleren of de subsidie door de subsidieaanvragers aan de doelgroepen genoemd in artikel D4 van bijlage 1a zijn besteed, en om de effectiviteit van de subsidie te kunnen evalueren, worden persoonsgegevens verwerkt. UVB voert deze taak uit.

Subsidieaanvragers

De subsidie wordt aangevraagd door het college van burgemeester en wethouders van een centrumgemeente. Stichting Inlichtingenbureau (hierna: het Inlichtingenbureau) verzorgt de informatiedienstververlening tussen de centrumgemeenten en UVB in opdracht van UVB.

Grondslag

Ten behoeve van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 is het verwerken van de persoonsgegevens nodig om deelnemers te kunnen identificeren, te kunnen vaststellen of een deelnemer behoort tot de doelgroep van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 en om te kunnen vaststellen of deze deelnemer heeft deelgenomen aan de opgegeven activiteiten.

De grondslag om persoonsgegevens te mogen verwerken is terug te vinden is artikel 6 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).7 Dit artikel maakt de verwerking mogelijk indien de verwerking noodzakelijk is om te voldoen aan een wettelijke verplichting (artikel 6, eerste lid, onderdeel c, AVG). Deze wettelijke verplichting moet zijn grondslag kennen in Europese- of nationale wetgeving (artikel 6, derde lid, AVG).

Op grond van artikel 123 van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening wijzen de lidstaten een managementautoriteit aan. In artikel 125 van die verordening worden aan de management autoriteit verschillende taken opgedragen: deze autoriteit dient toezicht te houden op naleving van het beginsel van goed financieel beheer (eerste lid), een systeem op te zetten met audit en persoonsgegevens (tweede lid, onderdeel d), te controleren of activiteiten hebben plaatsgevonden en kosten zijn betaald, fraude wordt voorkomen en een deugdelijke administratie wordt bijgehouden ten behoeve van de controle (vierde lid, onderdelen a, c en d) en tot slot dienen verificaties ter plekke worden gedaan (vijfde lid, onderdeel b). In artikel 3 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 wordt de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen als managementautoriteit. UVB voert de taken van de managementautoriteit in mandaat van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid uit. UVB gebruikt daarvoor het Burgerservicenummer (BSN), de naam en geboortedatum van de deelnemers. Deze grondslag is verder uitgewerkt in de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Op grond van artikel 15 en 17 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 worden de noodzakelijke persoonsgegevens verwerkt ten behoeve van administratie, controle en evaluatiedoeleinden.

Op grond van artikel 10 van de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer kunnen overheidsorganen in het kader van de aan hen opgedragen taken gebruik maken van het BSN. Op grond van artikel 3, derde en vierde lid, van de Kaderwet SZW-subsidies kunnen persoonsgegevens, waaronder het BSN, in het kader van subsidieverstrekking met het oog op rapportage en evaluatie van de besteding van de subsidie worden verwerkt. De grondslag in de Kaderwet SZW subsidies is verder uitgewerkt in de bovengenoemde artikelen van de Subsidieregeling ESF 2014–2020.

De BSNs die de subsidieontvangers op grond van artikel 15 en 17 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 aan UVB heeft verstrekt worden door UVB voor evaluatie en statistische doeleinden aan het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) gestuurd. Op grond van artikel 5, eerste lid, van de AVG staat het vereiste van doelbinding aan de verdere verwerking van persoonsgegevens in het algemeen belang voor statistische doeleinden niet in de weg. Op grond van artikel 34 van de Wet op het Centraal bureau voor de Statistiek is het CBS bevoegd om BSNs voor statistische doeleinden te verwerken.8 CBS verwerkt de BSNs tot een rapport over de uitstroomresultaten van de ESF subsidies.9 In het rapport dat wordt opgesteld door CBS staan alleen geaggregeerde resultaten die niet tot individuele deelnemers te herleiden zijn. UVB vraagt het CBS om deze rapporten op te stellen, omdat het CBS de gegevens kan koppelen aan andere voor statistische doeleinden ontvangen gegevens. Om deze koppeling mogelijk te maken heeft het CBS identificerende variabelen nodig, zoals het BSN.

Voor controledoeleinden worden de BSNs van de deelnemers aan ESF projecten ook verwerkt door het Inlichtingenbureau. Deze verwerking vindt plaats op grond van artikel 15 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020, onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid namens wie UVB haar taken als verwerkingsverantwoordelijke uitvoert.

Het kan voorkomen dat een leerling uit het voortgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs als bedoeld in artikel D4 van deze wijzigingsregeling, eerste lid, onderdeel e, niet beschikt over een BSN. Als gevolg daarvan kan niet worden voldaan aan de administratieve verplichtingen, bedoeld in artikel 17, eerste lid, en artikel 18, eerste lid. Indien een leerling niet beschikt over een BSN kan daarom worden volstaan met het aanleveren van het onderwijsnummer. Voor controledoeleinden kan het onderwijsnummer door UVB en/of de centrumgemeenten worden opgevraagd bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Bij deelnemers die wel over een BSN beschikken wordt het BSN gebruikt, want dit gegeven maakt controle op overlap van deelnemers binnen verschillende projecten mogelijk.

Noodzaak

Ingevolge artikel 50, eerste lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening dient iedere lidstaat een jaarverslag in over de uitvoering van het ESF programma in het voorgaande begrotingsjaar. In dit jaarverslag doen de lidstaten aan de Europese Commissie verslag over de uitvoering van het ESF programma aan de hand van financiële gegevens en gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren.10 Daarnaast is iedere lidstaat op grond van artikel 114 van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening verplicht om een evaluatieplan op te stellen.11 In dit evaluatieplan moeten de lidstaten een samenvatting geven van de belangrijkste resultaten van het operationele programma. Om aan deze verplichtingen te kunnen voldoen is het noodzakelijk dat UVB de naleving van de subsidievoorschriften kan controleren en de resultaten van de ESF subsidies kan beoordelen en evalueren. De subsidieontvangers worden daarom in de Subsidieregeling ESF 2014–2020 verplicht om de persoonsgegevens van deelnemers aan de ESF projecten te verwerken. Op grond van deze regeling worden persoonsgegevens verwerkt voor de volgende doeleinden:

  • Om deelnemers te kunnen identificeren (artikel 15 Subsidieregeling ESF 2014–2020),

  • Om te kunnen vaststellen of een deelnemer behoort tot de doelgroep van de regeling en om te kunnen vaststellen of deze deelnemer met dit BSN heeft deelgenomen aan de opgegeven activiteiten binnen het project (artikel 17 en 18 Subsidieregeling ESF 2014–2020).

  • Ten behoeve van de evaluatie (artikel 17 Subsidieregeling ESF 2014–2020).

Om te kunnen beoordelen of een deelnemer in aanmerking komt voor dienstverlening op grond van de Subsidieregeling ESF 2014–2020, is beoordeling van persoonlijke omstandigheden nodig. Het gaat dan om beoordeling van gegevens op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de deelnemer tot de subsidiabele doelgroep behoort en dat de activiteiten ten behoeve van de deelnemer passen binnen het doel van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. De genoemde gegevens zijn daarom noodzakelijk en ter zake dienend om de dienstverlening uit te kunnen voeren en deze zo doeltreffend en efficiënt mogelijk vorm te geven.

Proportionaliteit

De centrumgemeente dient binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek in tot vaststelling van de subsidie bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zodat gecontroleerd kan worden of de opgevoerde kosten subsidiabel zijn. Bij het verzoek tot vaststelling van de subsidie wordt een verantwoording en een einddeclaratie gevoegd (artikel 18 Subsidieregeling ESF 2014–2020). De centrumgemeente verstrekt bij de einddeclaratie het BSN van de deelnemers van het project aan de minister. Gedurende of na afloop van de projectperiode verstrekt de centrumgemeente een lijst van BSN aan het Inlichtingenbureau, waarmee het Inlichtingenbureau namens de minister de benodigde persoonsgegevens opvraagt uit de Basisregistratie Personen (BRP). Met de daaruit verkregen antwoordberichten stelt het Inlichtingenbureau rapportages op, waaruit blijkt of de deelnemer van het project wel of niet onder de doelgroep valt. Die rapportages stuurt het Inlichtingenbureau vervolgens aan de centrumgemeente en UVB. Wanneer de deelnemer niet onder de doelgroep valt, komt de centrumgemeente niet in aanmerking voor een subsidie voor de betreffende deelnemer. Deze werkwijze bewerkstelligt dat een minimaal aantal personen in aanraking komt met de gegevens, en de gegevens op een veilige en proportionele wijze worden gebruikt ten behoeve van controles. Waardoor de inbreuk die de verwerking op de persoonlijke levenssfeer van betrokkene maakt, staat in een redelijke verhouding tot het doel.

De kosten worden door de aanvrager middels een einddeclaratie in een ESF-project verantwoord. Specifiek voor de verantwoording van de loonkosten van de medewerkers die begeleiding leveren of geleverd hebben aan de deelnemers levert de aanvrager aanvullend een caseloadlijst aan behorende bij de medewerkers die de deelnemers begeleiden per peilmoment. Uitgangspunt is dat UVB moet kunnen vaststellen dat een deelnemer op het moment van instroom in het ESF-behoort tot de doelgroep en dat de caseloadlijsten per medewerker juist zijn toegerekend naar ESF. Dit onderscheid wordt gemaakt om de subsidiabiliteit van de opgevoerde kosten vast te stellen. Personen uit de doelgroepen kunnen op verschillende data in de projectperiode deelnemen aan het ESF-project. Om te kunnen toetsen of de deelnemers bij instroom behoren tot de doelgroep, vindt er controle op de deelnemerslijst plaats door het Inlichtingenbureau.

Bijzondere persoonsgegevens worden niet verwerkt, en hoeven ook niet verwerkt te worden. Aanvragers zullen worden verzocht om dergelijke gegevens niet inzichtelijk te maken, bijvoorbeeld door de gegevens weg te lakken.

Subsidiariteit

Gemeenten vervullen een taak die in het verlengde ligt van de wettelijke taken die zij reeds hebben, zoals de uitvoering van de Participatiewet. De uitvoering van taken die uit de Subsidieregeling ESF 2014–2020 volgen, kan in redelijkheid niet op een andere, voor de betrokkene minder nadelige wijze worden verwezenlijkt dan met toepassing van de voorgeschreven verwerking van persoonsgegevens.

Het niet verwerken van persoonsgegevens is geen realistisch alternatief omdat voor uitvoering van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 duidelijk moet zijn aan wie de ondersteuning wordt aangeboden. Daarnaast is het vanuit verantwoordingsdoeleinden dat gegevens worden bijgehouden.

Conclusie

Uit het bovenstaande blijkt dat alleen de noodzakelijke persoonsgegevens worden verwerkt en dat deze verwerking plaatsvindt in overeenstemming met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Praktische inrichting gegevensuitwisseling

De eis om bij de verwerking van gegevens een passend beveiligingsniveau in acht te nemen en daarvoor organisatorische- en technische maatregelen te treffen, volgt rechtstreeks uit de AVG en is daarom al onverkort van toepassing op de colleges van burgemeester en wethouders van de centrumgemeenten. De colleges van burgemeester en wethouders maken momenteel gebruik van verschillende technische systemen. Dit valt onder de eigen verantwoordelijkheid van de partijen en colleges van burgemeester en wethouders als verwerkingsverantwoordelijke. Aangezien gemeenten en partijen als het Inlichtingenbureau, CBS en DUO reeds gehouden zijn aan toepasselijke wet- en regelgeving, zoals de AVG, bevat de Subsidieregeling ESF 2014–2020 geen specifieke bepalingen over de uitvoering van de gegevensverwerking en de daarmee samenhangende technische- en organisatorische aspecten.

Verhouding tot hoger recht

In het kader van hoger recht wordt overwogen dat een inbreuk op het recht op privacy, in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), van de deelnemers aan de ESF projecten kan worden gerechtvaardigd als deze is gebaseerd op een wettelijke grondslag, plaatsvindt in het algemeen belang zoals bedoeld in het tweede lid van artikel 8 van het EVRM en niet verder gaat dan nodig. Aan alle drie deze criteria is voldaan. Dat er een wettelijke grondslag is voor de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is al eerder in deze toelichting, onder ‘grondslag’, uitgewerkt. De voorschriften, artikelen 15 en 17 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in het bijzonder, zijn bovendien voldoende specifiek zodat voor betrokkenen voldoende kenbaar is dat, en voor welke doelen hun persoonsgegevens worden verwerkt. Daarnaast worden de persoonsgegevens verwerkt voor een legitiem doel in de zin van artikel 8, tweede lid, van het EVRM. Zoals hierboven onder ‘noodzaak’ is toegelicht, is het verwerken van de persoonsgegevens noodzakelijk om aan de voorschriften te voldoen die op grond van de Gemeenschappelijke Bepalingen aan het verstrekken van de middelen uit REACT EU zijn verbonden. REACT EU is een maatregel die in het algemeen belang middelen beschikbaar stelt in de context van de COVID-19-pandemie en het voorbereiden van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie. De inbreuk op de privacy van de betrokken gaat, tot slot, niet verder dan nodig is om het doel te behalen. In het bovenstaande kwam al aan bod dat de wijzigingsregeling voldoet aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

Bewaartermijn

In artikel 16, eerste lid, van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 is de bewaartermijn opgenomen voor de administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project. Deze bewaartermijn, tot en met 31 december 2027, geldt ook voor projecten die worden gesubsidieerd vanuit ESF REACT-EU. De bewaartermijn is gebaseerd op artikel 140, eerste lid van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening. Hierin staat: ‘Voor alle andere concrete acties dan deze bedoeld in de eerste alinea, worden alle ondersteunende documenten beschikbaar gesteld gedurende twee jaar, vanaf 31 december na de indiening van de rekeningen waarin de definitieve uitgaven voor de voltooide concrete actie zijn opgenomen.’ Deze bepaling is van toepassing op de uitvoering van het ESF in Nederland. De laatste mogelijkheid om uitgaven van projecten, die worden gesubsidieerd vanuit ESF REACT-EU, op te nemen in de rekeningen aan de Europese Commissie is februari 2025. Dit leidt tot een uiterste bewaartermijn tot en met 31 december 2027. Om de bewaartermijn van de administratieve bescheiden (waaronder ook persoonsgegevens) niet langer te maken dan strikt noodzakelijk, is het mogelijk om een kortere bewaartermijn op te nemen in de beschikking tot subsidievaststelling, indien de uitgaven voor het betreffende project in een kalenderjaar vóór 2025 zijn opgenomen in de rekeningen aan de Europese Commissie.

7. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. Daarmee wordt afgeweken van het kabinetsbeleid voor vaste verandermomenten en een minimuminvoeringstermijn voor regelgeving, zoals vastgelegd in aanwijzing 4.17 van de Aanwijzingen voor de regelgeving. De reden daarvoor is gelegen in de aard van de subsidie. De subsidie is bestemd voor crisisherstel tijdens de COVID-19-pandemie; het eerste subsidietijdvak voor de regio-aanvraag gemeenten start op 1 februari 2020. Afwijken van de minimuminvoeringstermijn is in het belang van de deelnemers aan de projecten waarvoor op grond van deze regeling subsidie wordt verleend. De subsidieaanvragers, de centrumgemeenten, zijn voorafgaand aan publicatie geïnformeerd over de openstelling van de tijdvakken, zodat zij zich op de indiening van een aanvraag hebben kunnen voorbereiden. De datum van inwerkingtreding is met de uitvoerder van deze regeling, UVB, afgestemd. UVB heeft aangegeven dat de regeling vanaf de dag na de datum van publicatie uitvoerbaar is.

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Dit onderdeel wijzigt artikel 4 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Ingevolge artikel 92b van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening dienen de lidstaten de aanvullende middelen te programmeren onder een aparte investeringsprioriteit: bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie. In dit onderdeel wordt de nieuwe investeringsprioriteit aan de andere investeringsprioriteiten in artikel 4, eerste lid, toegevoegd. In aansluiting op de andere investeringsprioriteiten wordt naar de nieuwe investeringsprioriteit verwezen als investeringsprioriteit D. In het verlengde van de bestaande structuur van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 worden de specifieke eisen voor de subsidie ten behoeve van investeringsprioriteit D in een bijlage uitgewerkt. In de wetenschap dat de onderdelen 3 en 4, zoals genoemd onder paragraaf 2.1 van het algemeen deel van deze toelichting, in een volgende wijziging van de Subsidieregeling ESF 2014–2020 in dezelfde bijlage ingevoegd zullen worden, is er ten behoeve van de leesbaarheid voor gekozen om de specifieke eisen voor de subsidies in het kader van investeringsprioriteit D in een aparte bijlage, bijlage 1a, op te nemen.

In het tweede lid (nieuw) wordt tot uitdrukking gebracht dat de specifieke eisen voor de investeringsprioriteiten zijn opgesteld met inachtneming van de relevante Europese verordeningen: de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening en de ESF Verordening. Dit wettelijk kader is voor alle subsidies op grond van deze regeling hetzelfde. Het onderscheid tussen de investeringsprioriteiten dat in het tweede lid (oud) en het derde lid (oud) werd gemaakt is overbodig. Met dit onderdeel worden het tweede lid (oud) en het derde lid (oud) samengevoegd in het tweede lid en worden de specifieke eisen voor investeringsprioriteit D aan het tweede lid toegevoegd. Het derde lid kan daarom komen te vervallen.

Artikel I, onderdeel B

Dit onderdeel wijzigt artikel 11 van de Subsidieregeling ESF 2014–2020. Artikel 11 bepaalt het percentage van de subsidiabele kosten dat voor subsidiëring in aanmerking komt. Op grond van artikel 92b, twaalfde lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening kunnen lidstaten voor projecten die worden gesubsidieerd uit de aanvullende ESF middelen uit REACT EU een hoger medefinancieringspercentage toepassen dan onder ESF gebruikelijk was. Dit onderdeel past artikel 11 aan dit hogere medefinancieringspercentage aan.

Artikel 11, tweede lid, bepaalt dat de subsidie ten behoeve van projecten met betrekking tot de investeringsprioriteit D, bevordering van crisisherstel in de context van de van de COVID-19-pandemie en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie, 75% van de subsidiabele kosten bedraagt.

Artikel 11, derde lid, is gewijzigd zodat ook voor de subsidies ten behoeve van investeringsprioriteit D geldt dat, indien de subsidieaanvrager bij de aanvraag schriftelijk heeft toegezegd een hoger percentage van de kosten voor eigen rekening te nemen, het subsidiebedrag aan deze toezegging wordt aangepast.

Artikel I, onderdelen C, D en E

Met onderdeel E wordt voor investeringsprioriteit D een bijlage 1a toegevoegd aan de Subsidieregeling ESF 2014–2020; de onderdelen C en D zijn kleine technische wijzigingen die daarmee samenhangen. Hieronder worden de artikelen van die bijlage waar nodig toegelicht.

Bijlage 1a, artikel D4. Doel en Doelgroepen

De projecten die op grond van deze bijlage voor subsidie in aanmerking komen bevorderen het in investeringsprioriteit D beschreven doel door de mogelijkheden tot arbeidsinpassing van de doelgroep te bevorderen.

De doelgroep bestaat uit niet-uitkeringsgerechtigden in de zin van artikel 6, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet (onderdeel a), personen met een arbeidsbelemmering en personen met een arbeidsongeschiktheidsverzekering (onderdeel b), jongeren (onderdeel c), personen die een uitkering ontvangen van het UWV of de gemeente (onderdeel d), leerlingen uit het voorgezet speciaal onderwijs of praktijkonderwijs (onderdeel e), vreemdelingen met een rechtmatig verblijfsrecht (onderdeel f) en werkenden (onderdeel g). De categorieën die een nadere toelichting behoeven worden hieronder afzonderlijk besproken.

Niet-uitkeringsgerechtigden, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel a van de Participatiewet (onderdeel a)

Niet-uitkeringsgerechtigden zijn in de Participatiewet gedefinieerd als personen die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, bij het UWV als werkzoekende staan geregistreerd en geen uitkering ontvangen. Ten behoeve van deze regeling omvat dit onderdeel ook zelfstandigen die moeite hebben om hun bedrijf in de coronacrisis rendabel te maken of houden en die zich daarom oriënteren op ander werk. Een zzp-er die weinig werk heeft zou als werkloos kunnen worden beschouwd en valt, als hij zich inschrijft als werkzoekende bij het UWV, daarmee onder definitie van een niet-uitkeringsgerechtigde. Hierdoor kunnen zelfstandigen binnen de doelgroep vallen ongeacht of zij gebruik hebben gemaakt van bijstand op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) of de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo).

Personen met een arbeidsbelemmering of een arbeidsongeschiktheidsverzekering (onderdeel b)

Dit onderdeel sluit aan bij de groep van personen die krachtens artikel 7, eerste lid, onderdeel a Participatiewet recht hebben op gemeentelijke ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Onder deze personen worden mede begrepen de personen die recht hebben op een voorziening voor beschut werk in de zin van artikel 10b Participatiewet. Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat personen met een indicatie op grond van Wet sociale werkvoorziening (Wsw) niet onder de doelgroep van deze wijzigingsregeling vallen, omdat de voorzieningen voor deze doelgroep al met nationale middelen worden ondersteund.

Personen die een uitkering ontvangen van het UWV of de gemeente (onderdeel d)

Deze groep valt ook onder de doelgroep voor subsidies ten behoeve van investeringsprioriteit A, actieve inclusie (artikel A4, eerste lid, onderdeel e). In vergelijking met investeringsprioriteit A is de doelgroep ten behoeve van investeringsprioriteit D verruimd. Personen die een uitkering ontvangen van het UWV of de gemeenten komen voor deelname aan een project in het kader van investeringsprioriteit D in aanmerking, ongeacht de duur van de periode waarin zij die uitkering ontvangen, op het moment van instroom in het project.

Werkenden (onderdeel g)

Onderdeel g regelt dat ook werkenden onder de doelgroep kunnen vallen. Dit onderdeel is breed geformuleerd om centrumgemeenten de mogelijkheid te bieden om maatwerk te leveren. Tegelijkertijd wordt de reikwijdte van deze doelgroep op twee manieren ingeperkt. Ten eerste door het doel van de projecten. Voor subsidie komen alleen projecten in aanmerking die crisisherstel bevorderen door de mogelijkheden van arbeidsinpassing te vergroten (artikel D4, eerste lid). Hoewel de doelgroep werkenden in onderdeel g niet wordt gespecificeerd, zullen, gelet op het doel van de subsidie, in de praktijk alleen kwetsbare werkenden ondersteuning van de gemeenten ontvangen. Ten tweede, omdat dit onderdeel is geformuleerd als een restcategorie. Hoewel het de centrumgemeenten voor de onderdelen a tot en met f vrij staat om te beslissen tot welke categorie de deelnemer behoort, vallen deelnemers alleen onder onderdeel g van de doelgroep als zij niet onder een van de groepen genoemd in de onderdelen a tot en met f vallen. Onderdeel g, werkenden, is als restcategorie geformuleerd omdat voor projecten die (mede) betrekking hebben op deze doelgroep de extra voorwaarde geldt dat deze goed moeten aansluiten bij de aanvullende crisisdienstverlening door de regionale mobiliteitsteams als bedoeld in artikel 6 van de van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 (artikel D7, eerste lid, onderdeel b).

Bijlage 1a, artikel D5. De aanvraag

Voor de tijdvakken die door deze wijzigingsregeling ten behoeve van investeringsprioriteit D worden ingericht zijn de colleges van burgemeester en wethouders van de 35 centrumgemeenten de subsidieaanvragers (artikel D1). De centrumgemeenten hebben een coördinerende functie in het subsidieproces. Deze functie komt tot uitdrukking in artikel D5, eerste lid. Op grond van dit artikel kunnen de centrumgemeenten twee soorten aanvragen indienen: de regio-aanvraag voor gemeenten en de regio-aanvraag voor leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs. Deze uitvoeringsstructuur wordt al gebruikt voor subsidieaanvragen ten behoeve van investeringsprioriteit A, actieve inclusie (artikel A5). Omwille van een efficiënte inzet van de aanvullende middelen uit REACT-EU wordt bij deze bestaande uitvoeringsstructuur aangesloten.

In het tweede lid wordt tot uitdrukking gebracht dat er binnen de doelgroepen bijzondere aandacht uitgaat naar de arbeidstoeleiding van leerlingen uit het

praktijkonderwijs en voortgezet onderwijs. Wanneer een centrumgemeente een regio-aanvraag gemeenten indient, is zij verplicht om ook een regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs in te dienen.

Het derde lid houdt verband met het beoordelingscriterium uit artikel D7, eerste lid, onderdeel b. Op grond van artikel D7, eerste lid, onderdeel b, moeten regio-aanvragen gemeenten die (mede) betrekking hebben op de doelgroep werkenden goed aansluiten op de werkzaamheden van de regionale mobiliteitsteams, bedoeld in artikel 6 van de Tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening. In de regionale mobiliteitsteams werken het college van burgemeester en wethouders van de centrumgemeente, UWV, werknemersorganisaties en werkgeversorganisaties samen aan crisisdienstverlening.

Het is aan UVB om, in mandaat namens de minister, te beoordelen of aan het criterium uit artikel D7, eerste lid, onderdeel b, is voldaan. Bij haar beoordeling betrekt UVB de visie van ten minste een werkgeversorganisatie en een werknemersorganisatie over dit criterium. Op grond van artikel D5, derde lid, zijn de centrumgemeenten verplicht om deze visies op te vragen en een weergave hiervan in de regio-aanvraag gemeenten, voor zover deze mede betrekking heeft op de doelgroep werkenden, op te nemen.

Bijlage 1a, artikel D6. Subsidietijdvakken

Ingevolge artikel 92b, elfde lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening kunnen voor de aanvullende middelen uit REACT-EU bij uitzondering ook kosten in aanmerking komen die gemaakt zijn voordat de Europese Commissie het operationeel programma heeft goedgekeurd. In artikel D6 wordt van deze mogelijkheid gebruik gemaakt. Het subsidietijdvak voor de regio-aanvraag gemeenten bedoeld in artikel D6, onderdeel a, start op 1 februari 2020; het eerste subsidietijdvak voor de regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs praktijkonderwijs, bedoeld in artikel D6, onderdeel b, heeft betrekking op het schooljaar 2020–2021.

Bijlage 1a, artikel D7 Specifieke eisen

Voor een toelichting op het eerste lid, onderdeel b, wordt verwezen naar de toelichting op artikel D5, derde lid.

De eis uit het tweede lid, onderdeel a, geeft uitdrukking aan de eis uit artikel 4:29 van de Awb en artikel 65, zesde lid van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening. Hoewel op grond van artikel D6 projecten mogen aanvangen op een datum die in het verleden ligt, mogen deze projecten op grond van artikel 4:29 van de Awb en artikel 65, zesde lid, van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening nog niet zijn afgerond op het moment van indiening van de subsidieaanvraag.

De eis uit het tweede lid, onderdeel b is opgenomen om te voorkomen dat kosten dubbel worden gedeclareerd. Uit deze eis blijkt dat verschillende projecten regio-aanvraag gemeenten elkaar niet mogen overlappen. Het gaat in de praktijk om het voorkomen van overlap tussen projecten regio-aanvraag gemeenten ten behoeve van investeringsprioriteit A (Actieve inclusie) op grond van bijlage 1, en projecten regio-aanvraag gemeenten ten behoeve van investeringsprioriteit D (crisisherstel) op grond van bijlage 1a. Voor de berekening van deze overlap zal in de hoofdregel de einddatum, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening van het eerdere project, als uitgangpunt worden genomen.

Het derde lid voorziet in een uitzondering op de regel, genoemd in het tweede lid, onderdeel b. De uitzondering is opgenomen voor aanvragers die een verzoek tot vaststelling van een project regio-aanvraag gemeenten hebben ingediend voorafgaand aan de einddatum genoemd in de einddeclaratie en is geschreven in de context van artikel 21a en artikel 21b. Op grond van artikel 21a en artikel 21b is de einddatum, genoemd in de beschikking tot subsidieverlening, van bepaalde projecten ambtshalve verlengd. Deze verlenging is destijds uitgevoerd omdat de uitvoering van sommige ESF subsidieprojecten zijn komen stil te liggen door de COVID-19 crisis. Met artikel D7, derde lid, wordt geregeld dat de einddatum, die al dan niet is verlengd op grond van artikel 21a en artikel 21b, voor subsidieaanvragers wiens project feitelijk is afgerond, niet in de weg staat aan het indienen van een aanvraag ten behoeve van investeringsprioriteit D.

Op grond van het vierde lid kan de minister, op een daartoe strekkend verzoek van de subsidieaanvrager besluiten om in de beschikking tot subsidieverlening een andere datum te vermelden dan de in de aanvraag genoemde startdatum. Deze bepaling biedt de mogelijkheid om op verzoek van de subsidieaanvrager, omwille van een verlichting van de administratie lasten, de startdatum aan te passen. Met deze bepaling kunnen fouten in de aanvraag op een snelle manier worden hersteld. Wanneer, bijvoorbeeld, de startdatum aan verlening van de subsidie in de weg staat, gelet op de eis uit het tweede lid, onderdeel b, kan op grond van deze bepaling in de beschikking tot subsidieverlening worden besloten dat het project op een latere datum aanvangt.

Bijlage 1a, artikel D8. Subsidiabele activiteiten

Op grond van het eerste lid, onderdeel c, komen de kosten voor activiteiten die gericht zijn op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinpassing voor subsidiëring in aanmerking. Ook kosten voor activiteiten die bijdragen aan het verkleinen van de afstand tot de arbeidsmarkt, maar niet direct gericht zijn op arbeidsmarkttoeleiding, komen op grond van dit criterium voor subsidiëring in aanmerking.

Op grond van het derde lid komen kosten ten behoeve van het beheer van een project op grond van bijlage 1a niet voor subsidiëring in aanmerking. Deze keuze is gemaakt om subsidie vanuit ESF REACT-EU middelen zo veel mogelijk ten gunste te laten komen voor de doelgroep die hard geraakt wordt door de COVID-19-crisis.

Het vierde lid bepaalt dat voor projecten regio-aanvraag leerlingen voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs de subsidiabele kosten berekend worden aan de hand van gestandaardiseerde kostensoorten (‘Simplified Cost Options’).

Bijlage 1a, artikel D9. Voortgangsrapportage en bevoorschotting

De subsidieontvanger kan worden verzocht om een voortgangsrapportage in te dienen over de tot dan toe gerealiseerde maanden projectperiode. Na indiening van een voortgangsrapportage kan de subsidieontvanger een verzoek doen om een voorschot. Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

Dit verzoek kan worden gehonoreerd indien uit de beoordeling van de voortgangsrapportage blijkt dat de gerapporteerde kosten voldoende zijn gespecificeerd en onderbouwd.

Bijlage 1a, artikel D12. Publiciteit

Op grond van deze bepaling is de subsidieontvanger verplicht om de deelnemers aan de projecten, deelnemende organisaties en het publiek te informeren dat de activiteit mede gefinancierd wordt met steun uit het Europees Sociaal Fonds in het kader van de respons van de Unie op de COVID-19-pandemie (REACT-EU). Deze publiciteitsverplichting is gebaseerd op artikel 92b, veertiende lid van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening.

Artikel I, onderdeel F

Onderdeel F voegt een nieuwe bijlage 3d in. Het beschikbare ESF REACT-EU budget wordt in die bijlage verdeeld over de centrumgemeenten van de 35 arbeidsmarktregio’s.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, W. Koolmees


X Noot
2

Verordening (EU) 2020/2221 van het Europees parlement en de Raad van 23 december 2020 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1303/2013 wat betreft extra middelen en uitvoeringsregelingen om bijstand te verlenen ter bevordering van het crisisherstel in de context van de COVID-19-pandemie en de sociale gevolgen daarvan en ter voorbereiding van een groen, digitaal en veerkrachtig herstel van de economie (React-EU) (PbEU 2020, L 437).

X Noot
3

Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en

visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PbEU 2013, L 347).

X Noot
6

Verordening (EU) Nr. 1304/2013 van het Europees parlement en van de Raad van 17 december 2013 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1081/2006 (PbEU 2013, L 347).

X Noot
7

Verordening (EU) van het Europees parlement en de Raad van 27 april 2016 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens en tot intrekking van Richtlijn 95/46/EG (algemene verordening gegevensbescherming) (PbEU 2016, L 119).

X Noot
8

Toelichting bij artikel 11 van het Besluit gegevensverwerking CBS.

X Noot
9

Een voorbeeld van een uitstroomresultaat is het aantal jongeren dat met de ESF subsidies is bereikt.

X Noot
10

Artikel 50, tweede lid Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening.

X Noot
11

Artikel 114, tweede lid van de Gemeenschappelijke Bepalingen Verordening.

Naar boven