Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2021, 20304 | Besluiten van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatscourant 2021, 20304 | Besluiten van algemene strekking |
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
Gelet op artikel 15, derde lid, van de Archiefwet 1995;
Besluit:
In dit besluit wordt verstaan onder:
archiefbescheiden als bedoeld in artikel 1, onderdeel c, onder 1°, van de Archiefwet 1995;
Expertisecentrum Restitutie Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog van het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies;
beslissing als bedoeld in artikel 900, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek;
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;
teruggave aan de oorspronkelijke eigenaar of aan diens rechtsopvolgers krachtens erfrecht van cultuurgoederen, waarvan de oorspronkelijke eigenaar het bezit onvrijwillig, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime, heeft verloren;
Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, genoemd in artikel 2;
Staat der Nederlanden;
degene die verzoekt om restitutie.
1. Er is een Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, die tot taak heeft:
a. de minister op diens verzoek te adviseren over door hem te nemen beslissingen op verzoeken tot restitutie, voor zover het cultuurgoederen betreft die in het bezit zijn van de Staat; en
b. op verzoek van de minister bindend advies uit te brengen over verzoeken tot restitutie, voor zover het cultuurgoederen betreft die in het bezit zijn van een ander dan de Staat.
2. De minister gaat uitsluitend over tot het doen van een verzoek als bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, indien de verzoeker en de bezitter de minister daar in onderlinge overeenstemming om verzoeken.
1. De Restitutiecommissie bestaat uit ten hoogste zeven leden, waaronder een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter.
2. De leden zijn niet werkzaam bij het ministerie en zijn ook overigens niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van de minister.
3. De voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter bezitten de hoedanigheid van meester in de rechten.
4. Ten minste een lid van de Restitutiecommissie bezit een zodanige historische deskundigheid over de Tweede Wereldoorlog dat hij een wezenlijke bijdrage aan de werkzaamheden van de Restitutiecommissie kan leveren.
5. Ten minste een lid van de Restitutiecommissie bezit een zodanige kunsthistorische of museale deskundigheid dat hij een wezenlijke bijdrage aan de werkzaamheden van de Restitutiecommissie kan leveren.
6. De minister benoemt de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de andere leden voor ten hoogste drie jaar. Zij kunnen eenmaal voor een periode van ten hoogste drie jaar worden herbenoemd.
1. De Restitutiecommissie behandelt verzoeken als bedoeld in artikel 2, eerste lid:
a. aan de hand van het beoordelingskader, opgenomen als bijlage bij dit besluit; en
b. in een door de voorzitter te bepalen samenstelling van ten minste drie leden waaronder in ieder geval de voorzitter of plaatsvervangend voorzitter.
2. De Restitutiecommissie kan partijen ook mondeling horen.
3. De Restitutiecommissie kan in elk stadium een schikking tussen partijen bevorderen.
4. De Restitutiecommissie kan het Expertisecentrum verzoeken een feitenonderzoek in te stellen.
5. De Restitutiecommissie kan zich rechtstreeks tot derden wenden voor het verkrijgen van inlichtingen en hen in een vergadering horen.
6. De Restitutiecommissie kan een reglement over haar werkwijze vaststellen.
1. De minister voegt aan de Restitutiecommissie een secretariaat toe.
2. Het secretariaat is voor zijn werkzaamheden voor de Restitutiecommissie uitsluitend aan de Restitutiecommissie verantwoording verschuldigd.
3. De minister zorgt dat de Restitutiecommissie tijdig en volledig over alle stukken beschikt die zij nodig heeft en die zich op het ministerie bevinden.
4. Iedere ambtenaar van het ministerie geeft aan een verzoek of oproep van de Restitutiecommissie gehoor.
Indien de Restitutiecommissie of de medewerkers van het Expertisecentrum ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 2, inzage behoeven in archiefbescheiden die in een rijksarchiefbewaarplaats of in de algemene rijksarchiefbewaarplaats berusten, blijven de eventueel op die archiefbescheiden rustende openbaarheidsbeperkingen, bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Archiefwet 1995, jegens hen buiten toepassing.
De Restitutiecommissie brengt jaarlijks verslag uit aan de minister over de uitvoering van haar taken.
De archiefbescheiden van de Restitutiecommissie worden na haar opheffing of zoveel eerder als de omstandigheden daartoe aanleiding geven, naar het archief van de Directie Erfgoed en Kunsten van het ministerie overgebracht.
1. De adviezen of bindende adviezen, uitgebracht door de commissie, bedoeld in artikel 2 van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken en cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, worden geacht te zijn uitgebracht door de Restitutiecommissie.
2. Verzoeken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, die voor de inwerkingtreding van dit besluit aanhangig zijn gemaakt bij de commissie, bedoeld in artikel 2 van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, maar waarover de commissie nog geen advies of bindend advies heeft gegeven, worden geacht aanhangig te zijn bij de Restitutiecommissie.
3. In afwijking van dit besluit en het op grond van artikel 4, zesde lid, vastgestelde reglement, zijn op verzoeken als bedoeld in het tweede lid het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog en het op grond van artikel 4, tweede lid, van dat besluit vastgestelde reglement van toepassing, zoals die luidden op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit.
4. In afwijking van het derde lid zijn dit besluit en het op grond van artikel 4, zesde lid, vastgestelde reglement, onverkort van toepassing:
a. op aanhangige verzoeken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, indien de verzoeker daarmee instemt;
b. op aanhangige verzoeken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, indien de verzoeker en de bezitter daar beiden mee instemmen.
1. De personen die op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit waren benoemd als leden van de commissie, bedoeld in artikel 2 van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, gelden als leden van de Restitutiecommissie voor de resterende duur van hun benoeming.
2. Artikel 3, zesde lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat een persoon die eerder is herbenoemd als lid van de commissie, bedoeld in artikel 2 van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, zoals dat luidde op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit, niet opnieuw als lid van de Restitutiecommissie kan worden benoemd.
Het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog wordt ingetrokken.
Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Deze bijlage behoort bij artikel 4, eerste lid, van het Instellingsbesluit Restitutiecommissie.
Het advies of het bindend advies van de Restitutiecommissie is gericht op het bereiken van een rechtvaardige en eerlijke oplossing als bedoeld in principe 8 van de Washington Principles on Nazi-Confiscated Art (hierna: Washington Principles). Daarbij past zij de volgende beoordelingscriteria toe.
De Restitutiecommissie beoordeelt eerst of het restitutieverzoek:
a. een zaak betreft waarover de Raad voor het Rechtsherstel of een andere rechter reeds een inhoudelijke uitspraak heeft gedaan;
b. een zaak betreft waarover bij een rechter een procedure aanhangig is;
c. betrekking heeft op een cultuurgoed waarvan de verzoeker of zijn rechtsvoorgangers uitdrukkelijk afstand hebben gedaan of ten aanzien waarvan de verzoeker of zijn rechtsvoorgangers reeds een schikking hebben getroffen; of
d. een zaak betreft waarover de Restitutiecommissie al een advies of bindend advies heeft uitgebracht; of
e. niet namens alle gerechtigden tot het vermogen van de oorspronkelijke eigenaar is ingediend, indien het een cultuurgoed betreft dat niet in het bezit is van de Staat.
Indien zich een of meer van de onder a tot en met e bedoelde gevallen voordoen, neemt de Restitutiecommissie het verzoek niet inhoudelijk in behandeling, tenzij er feiten of omstandigheden zijn die dat niettemin rechtvaardigen.
Indien het verzoek een zaak betreft waarover de Restitutiecommissie voor de inwerkingtreding van het Instellingsbesluit Restitutiecommissie advies of een bindend advies heeft gegeven, beoordeelt zij of herbeoordeling mogelijk is. Herbeoordeling is mogelijk indien het advies of bindend advies:
a. berustte of mede berustte op artikel 3, aanhef en onderdelen c, e, f, of g, van het reglement van de Restitutiecommissie zoals dat luidde vóór de inwerkingtreding van het Instellingsbesluit Restitutiecommissie; en
b. niet concludeerde dat restitutie of enige andere vorm van rechtsherstel diende plaats te vinden.
Indien de Restitutiecommissie het verzoek inhoudelijk in behandeling neemt, beoordeelt zij vervolgens of in hoge mate aannemelijk is dat de verzoeker de oorspronkelijke eigenaar of diens rechtsopvolger krachtens erfrecht is.
Als dit niet in hoge mate aannemelijk is, adviseert de Restitutiecommissie tot afwijzing van het restitutieverzoek.
Als de Restitutiecommissie heeft vastgesteld dat in hoge mate aannemelijk is dat de verzoeker de oorspronkelijke eigenaar of diens rechtsopvolger krachtens erfrecht is, beoordeelt zij of ook in voldoende mate aannemelijk is dat de oorspronkelijke eigenaar het bezit van het cultuurgoed door onvrijwillig bezitsverlies heeft verloren.
De Restitutiecommissie beoordeelt dit aan de hand van de criteria 3.1, 3.2 en 3.3.
Als de oorspronkelijke eigenaar een particulier is die tot een vervolgde bevolkingsgroep behoorde, wordt onvrijwillig bezitsverlies aangenomen indien het bezitsverlies in Nederland na 10 mei 1940, in Duitsland na 30 januari 1933 of in Oostenrijk na 13 maart 1938 heeft plaatsgevonden, tenzij nadrukkelijk anders blijkt.
1. Als de oorspronkelijke eigenaar een kunsthandelaar is die tot een vervolgde bevolkingsgroep behoorde, wordt onvrijwillig bezitsverlies aangenomen indien er aanwijzingen zijn die onvrijwillig bezitsverlies voldoende aannemelijk maken.
2. Zulke aanwijzingen zijn in ieder geval:
a. aangifte na de oorlog van diefstal, confiscatie of onvrijwillige verkoop;
b. rechtstreekse verkoop, onder dreiging van represailles, aan een vertegenwoordiger van de nazi’s of aan een persoon die als collaborateur is veroordeeld;
c. verkoop waarbij een toezegging tot levering van een paspoort of vrijgeleide onderdeel van de transactie uitmaakte;
d. verkoop tegen een prijs die aanzienlijk lager was dan de toenmalige marktwaarde; of
e. verkoop door een Verwalter, tenzij kan worden aangetoond dat de oorspronkelijke eigenaar het volledige profijt van de verkoop heeft genoten of na de oorlog uitdrukkelijk van zijn rechten afstand heeft gedaan.
3. Bij het ontbreken van een aangifte als bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, of in gevallen waarin alleen door de Stichting Nederlands Kunstbezit aangifte is gedaan, wordt onvrijwillig bezitsverlies aangenomen als er aanwijzingen zijn die diefstal of confiscatie voldoende aannemelijk maken. Daarbij worden ook de bedreigende algemene omstandigheden in aanmerking genomen.
4. Als er voldoende aanwijzingen zijn dat het cultuurgoed niet tot de handelsvoorraad van de kunsthandelaar behoorde, maar tot zijn privécollectie, wordt de aanwezigheid van onvrijwillig bezitsverlies beoordeeld aan de hand van criterium 3.1.
Ongeacht de hoedanigheid van de oorspronkelijke eigenaar en ongeacht in welk land en op welk tijdstip – mits na 30 januari 1933 – het bezitsverlies heeft plaatsgevonden, wordt onvrijwillig bezitsverlies eveneens aangenomen als de onvrijwilligheid voldoende aannemelijk is, bijvoorbeeld omdat de oorspronkelijke eigenaar de opbrengst nodig had voor de financiering om het naziregime te ontvluchten.
1. Als onvrijwillig bezitsverlies na toepassing van de criteria 3.1 tot en met 3.3 niet voldoende aannemelijk is, adviseert de Restitutiecommissie tot afwijzing van het restitutieverzoek.
2. Als onvrijwillig bezitsverlies na toepassing van de criteria 3.1 tot en met 3.3 voldoende aannemelijk is en het cultuurgoed in het bezit is van de Staat, adviseert de Restitutiecommissie tot restitutie.
3. Als na toepassing van de criteria 3.1 tot en met 3.3 onvrijwilligheid van het bezitsverlies voldoende aannemelijk is en het cultuurgoed niet in het bezit is van de Staat, beoordeelt de Restitutiecommissie of de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed te goeder trouw was ten aanzien van de herkomst van het cultuurgoed. Als de bezitter echter afziet van een beroep op goede trouw, adviseert de Restitutiecommissie zonder onderzoek van de goede trouw tot restitutie.
Goede trouw wordt aangenomen als:
a. het door de bezitter vóór de verwerving verrichte onderzoek voldoet aan de maatstaven ten tijde van verwerving; en
b. de bezitter bij de verwerving gelet op dit onderzoek en de verdere omstandigheden niet wist en ook niet behoorde te weten dat het bezit van het cultuurgoed indertijd onvrijwillig is verloren.
1. Als de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed niet te goeder trouw was ten aanzien van de herkomst, adviseert de Restitutiecommissie tot restitutie.
2. Als de bezitter bij de verwerving van het cultuurgoed te goeder trouw was ten aanzien van de herkomst, adviseert de Restitutiecommissie in welke mate niettemin aan het restitutieverzoek wordt tegemoetgekomen, door middel van:
a. restitutie zonder voorwaarden, of
b. een bemiddelende oplossing mits deze rechtvaardig en eerlijk is als bedoeld in principe 8 van de Washington Principles.
3. Een bemiddelende oplossing kan bijvoorbeeld inhouden:
a. restitutie onder passende voorwaarden, daaronder mede begrepen financiële voorwaarden;
b. restitutie onder de voorwaarde dat het cultuurgoed gedurende een of meer periodes voor het publiek zichtbaar blijft;
c. geen restitutie, maar wel een verplichting voor de bezitter om de restitutieverzoeker een passende financiële vergoeding aan te bieden;
d. geen restitutie, maar wel een verplichting voor de bezitter om het cultuurgoed tentoon te stellen met vermelding van de herkomst en de naam van de oorspronkelijke eigenaar.
Als de bijzonderheden van een zaak daartoe een zwaarwegende aanleiding geven, kan de Restitutiecommissie bij wijze van uitzondering van een of meer onderdelen van dit beoordelingskader afwijken om een rechtvaardige en eerlijke oplossing als bedoeld in principe 8 van de Washington Principles te bereiken.
Op 17 december 2019 heeft de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (de minister) de Raad voor cultuur verzocht een commissie in te stellen om het restitutiebeleid te evalueren en te adviseren over mogelijke verbeteringen van het beleid. Op 7 december 2020 hebben de Raad voor cultuur en de Commissie evaluatie restitutiebeleid cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog, onder voorzitterschap van de heer Jacob Kohnstamm (commissie-Kohnstamm), het advies Streven naar rechtvaardigheid gepubliceerd.1 In dit advies pleit de commissie-Kohnstamm op basis van een uitgebreide analyse voor een herijking en intensivering van het restitutiebeleid, onder meer door aanpassing van het beoordelingskader.
Op 12 maart 2021 heeft de minister de Tweede Kamer geïnformeerd over de aanpassing van het beoordelingskader.2 De commissie-Kohnstamm komt tot de conclusie dat het huidige beoordelingskader in lijn is met de Washington Principles en dat het verruimde restitutiebeleid, gebaseerd op de aanbevelingen van de commissie-Ekkart, nog altijd de basis moet zijn van het restitutiebeleid. De commissie-Kohnstamm stelt daarbij wel dat het tegen elkaar afwegen van het belang van het werk voor de verzoeker, het belang van het werk voor de bezitter en het belang van het openbaar kunstbezit afbreuk doet aan het na te streven rechtsherstel. Ook de mate waarin de verzoeker zich heeft ingespannen om het werk te achterhalen mag volgens de commissie geen plaats meer hebben in de beantwoording van de vraag of rechtsherstel moet plaatsvinden. Deze elementen zullen daarom geen rol spelen bij de beantwoording van de vraag of rechtsherstel moet plaatsvinden.
Huidige bezitters kunnen een beroep doen op verwerving te goeder trouw. Overheden hebben echter een grote verantwoordelijkheid onrecht te herstellen, ongeacht de wijze van en omstandigheden bij verwerving. Een beroep op de goede trouw door de Staat is niet in lijn met het streven naar herstel van onrecht. Daarom zal de Staat in geen enkel geval een beroep doen op goede trouw bij de verwerving. Het besluit sluit niet uit dat decentrale overheden een beroep zouden doen op goede trouw. Het is aan de decentrale overheden om te besluiten of zij een beroep doen op verwerving te goeder trouw.
Als de oorspronkelijke eigendom, onvrijwillig bezitsverlies en goede trouw bij de verwerving zijn vastgesteld, adviseert de Restitutiecommissie tot restitutie zonder voorwaarden of tot een bemiddelende oplossing. Het gaat hierbij om een oplossing, in lijn met principe 8 van de Washington Principles: 'a just and fair solution, recognizing this may vary according to the facts and circumstances surrounding a specific case.' Daarbij worden kortom alle omstandigheden van het geval in aanmerking genomen. Omdat het onvrijwillig bezitsverlies is vastgesteld, kan geen volledige afwijzing van het restitutieverzoekplaatsvinden.
De commissie-Kohnstamm adviseert het nieuwe beoordelingskader voor alle zaken (ongeacht of de Staat of een ander de huidige bezitter is) integraal op te nemen in het instellingsbesluit van de Restitutiecommissie. Hiermee wordt het beoordelingskader beter inzichtelijk voor de verzoeker en de bezitter. Met dit instellingsbesluit wordt hierin voorzien. Voor de duidelijkheid is er daarbij voor gekozen het beoordelingskader als bijlage bij het instellingsbesluit op te nemen. Dit beoordelingskader is gebaseerd op het beoordelingskader zoals in het advies van de commissie-Kohnstamm is opgenomen.
Omdat in het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog een groot aantal wijzigingen zou moeten worden aangebracht, is ervoor gekozen een nieuw instellingsbesluit op te stellen. Daarbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt om het besluit opnieuw in te delen en op verschillende punten (qua techniek en formulering) aan te scherpen. Vanzelfsprekend is hiermee niet bedoeld om een nieuwe commissie in het leven te roepen onder opheffing van de huidige commissie. De Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, waarover in dit besluit wordt gesproken, is een ononderbroken voortzetting van de huidige adviescommissie. In het vervolg van deze toelichting wordt kortheidshalve van ‘Restitutiecommissie’ gesproken.
In artikel 1 zijn de begripsbepalingen opgenomen. De begrippen zijn deels overgenomen uit de voorganger van dit besluit, het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Ten opzichte van dit eerdere besluit zijn een aantal nieuwe begripsbepalingen toegevoegd. De begrippen ‘bindend advies’ en ‘restitutie’ verdienen afzonderlijke bespreking.
Het begrip ‘bindend advies’ verwijst naar een beslissing als bedoeld in artikel 900, tweede lid, van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek. Dit begrip is aan het besluit toegevoegd, omdat in het besluit tot uitdrukking is gebracht dat de Restitutiecommissie – in lijn met de huidige praktijk – bindend advies uitbrengt bij verzoeken met betrekking tot een cultuurgoed in het bezit van een ander dan de Staat (vgl. artikel 2, eerste lid, onderdeel b).
De definitie van het begrip ‘restitutie’ is ontleend aan artikel 2, eerste lid, van het Besluit adviescomissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Restitutie wordt gedefinieerd als de ‘teruggave aan de oorspronkelijke eigenaar of aan diens rechtsopvolgers krachtens erfrecht van cultuurgoederen, waarvan de oorspronkelijke eigenaar het bezit onvrijwillig, door omstandigheden die direct verband hielden met het naziregime, heeft verloren’. Hiermee is ten opzichte van het eerdere besluit geen inhoudelijke wijziging beoogd.
In artikel 2 wordt de taak van de Restitutiecommissie omschreven. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de taak om de minister advies uit te brengen, indien het cultuurgoederen betreft die in het bezit zijn van de Staat, en de taak om bindend advies uit te brengen, indien het cultuurgoederen betreft die in het bezit zijn van een ander dan de Staat. Uit het tweede lid volgt dat de minister een verzoek om bindend advies alleen aan de Restitutiecommissie voorlegt, indien beide betrokken partijen daarmee instemmen.
In artikel 2 wordt – anders dan in artikel 2 van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog – geen onderscheid meer gemaakt tussen cultuurgoederen die tot de NK-collectie behoren en andere cultuurgoederen in het bezit van de Staat. Dat onderscheid is niet meer noodzakelijk, omdat op grond van dit besluit voor alle cultuurgoederen in het bezit van de Staat hetzelfde beoordelingsregime geldt. In geen geval zal de Staat zich bijvoorbeeld beroepen op goede trouw bij de verkrijging van het desbetreffende cultuurgoed.
Artikel 2, achtste lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog is niet overgenomen. Dit laat onverlet dat de minister het Expertisecentrum zou kunnen verzoeken om in bepaalde gevallen – als er geen restitutieverzoek aan de Restitutiecommissie is voorgelegd – een feitenonderzoek in te stellen. Daarbij is de tussenkomst van de Restitutiecommissie niet langer noodzakelijk.
Artikel 3 ziet op de samenstelling en de benoeming van de leden van de Restitutiecommissie. Het artikel is inhoudelijk gelijkluidend aan artikel 3 van het eerdere Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog.
Artikel 4 heeft betrekking op de behandeling van verzoeken door de Restitutiecommissie. Uit het eerste lid volgt dat de Restitutiecommissie verzoeken behandelt aan de hand van het beoordelingskader, dat is opgenomen als bijlage bij het besluit. Daarmee wordt invulling gegeven aan het advies van de commissie-Kohnstamm om in het instellingsbesluit een eenduidig beoordelingskader voor de Restitutiecommissie op te nemen (zie nader het algemeen deel van de toelichting hierboven).
De overige leden van artikel 4 zijn een samenvoeging van de artikelen 4 en 6, eerste en tweede lid, van het eerdere Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Daarbij is toegevoegd dat de Restitiecommissie in elk stadium een schikking tussen partijen kan bevorderen.
De artikelen 5 tot en met 8 zijn min of meer ongewijzigd overgenomen uit het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Artikel 5 ziet op de ondersteuning van de Restitutiecommissie door de minister. Het artikel is een samenvoeging van de artikelen 5 en 6, derde en vierde lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog.
Artikel 6 is gebaseerd op artikel 6, vijfde lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Het artikel is redactioneel herzien, maar daarmee is geen inhoudelijke wijziging beoogd. In artikel 7 is opgenomen dat de Restitutiecommissie jaarlijks verslag uitbrengt aan de minister over de uitvoering van haar taken. Het artikel is – behoudens redactionele herziening – gelijk aan artikel 7, eerste lid, van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Artikel 8, ten slotte, is gebaseerd op artikel 9 van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog. Daarbij is een kleine verbetering doorgevoerd: de archiefbescheiden van de Restitutiecommissie worden overgebracht naar het archief van de Directie Erfgoed en Kunsten.
Artikel 9 bevat overgangsrecht voor verzoeken die voor de inwerkingtreding van dit besluit bij de Restitutiecommissie aanhangig zijn gemaakt, maar waarover de Restitutiecommissie nog geen advies of bindend advies heeft gegeven. Op deze verzoeken zijn in beginsel het eerdere Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog en het op grond van artikel 4, tweede lid, van dat besluit vastgestelde reglement van toepassing.
Op verzoek kan de Restitutiecommissie op reeds aanhangige verzoeken dit nieuwe besluit (inclusief het bijbehorende beoordelingskader) en het nieuwe reglement toepassen. Indien het gaat om verzoeken met betrekking tot cultuurgoederen in het bezit van de Staat, is voldoende dat de verzoeker daarmee instemt. Indien het gaat om verzoeken met betrekking tot cultuurgoederen die in het bezit zijn van een ander dan de Staat, dienen zowel de verzoeker als de bezitter in te stemmen.
Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, is de Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog waarover in dit besluit wordt gesproken, een ononderbroken voortzetting van de huidige adviescommissie. Om verwarring over de geldigheid van de benoemingen van de huidige leden van de commissie te voorkomen, voorziet artikel 10 in overgangsrecht. Daaruit volgt dat personen die – voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit – op grond van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog als leden van de commissie waren benoemd, gelden als leden van de Restitutiecommissie voor de resterende duur van hun benoeming. Op grond van het tweede lid kunnen deze leden eenmaal worden herbenoemd, tenzij zij eerder op grond van het Besluit adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog al eens zijn herbenoemd.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, I.K. van Engelshoven
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-20304.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.